De eerste gehechtheden

Tussen 8 en 12 maanden

In de vorige fase dachten Bas en Laura magisch over de buitenwereld. Door aan een touwtje te trekken meenden ze allerlei effecten teweeg te brengen, ook als die zichtbaar los stonden van dat touwtje. Maar vanaf acht maanden leggen ze allerlei correcte verbanden in hun directe omgeving. Met die correcte verbanden hangt samen dat Bas en Laura op regelmaat letten. Dat uit zich onder meer in de scheidingsangst rond acht maanden: jij bent een vertrouwde figuur voor Bas of Laura geworden en ze denken dat je voorgoed verdwijnt als je even de kamer verlaat.

Hindernis verwijderen

Als Laura in de vorige fase naar een doosje greep, liet ze zich van haar doel afbrengen als jij een kussentje tussen haar hand en dat doosje bracht. Dan greep ze naar dat kussentje. Dat ligt nu anders.

Je legt weer het doosje binnen Laura’s handbereik. Terwijl zeernaar grijpt, breng je het kussentje voor het doosje. Deze keer verwijdert ze het kussentje en pakt ze alsnog het doosje. Dat verwijderen doet ze door op het kussentje te slaan of door het weg te trekken.

Laura begrijpt nu dus het verband tussen een doel en een hindernis: het kussentje houdt haar tegen om het doosje te pakken, maar ze is niet vergeten dat ze dat en niet dat kussentje wil hebben. Ze combineert zo twee grijpbewegingen met elkaar: het grijpen van het doosje, waar het haar om te doen is, stelt ze even uit en om dat te realiseren grijpt ze eerst naar het kussentje dat ze vervolgens opzij duwt.

Iets dergelijks doet Laura in de speenproef. In de vorige fase bleef ze een soepstengel tegen de speen in haar mond duwen, maar nu doet ze de speen na een paar vergeefse pogingen uit haar mond: ze spuwt hem uit of trekt hem met haar andere hand uit haar mond en eet dan smakelijk van de soepstengel. Ze begrijpt dus dat de speen een hindernis is als ze iets in haar mond wil steken. Dat begrip is er helemaal als ze al meteen de speen uit haar mond doet voordat ze er iets in probeert te doen.

Dieptebesef

Als Bas een doosje binnen handbereik probeert te pakken, verwijdert ook hij een kussentje dat je tussen zijn hand en het doosje neerlegt. Dat duidt er niet alleen op dat hij het verband tussen een doel en een hindernis begrijpt, maar ook dat hij begrip voor diepte heeft. Het doosje bevindt zich immers achter het kussentje. Dat Bas dieptebesef heeft, blijkt ook als je met hem door een prentenboek bladert dat hij nog niet kent. Neem een boek dat geen losse figuurtjes bevat, maar platen met bijvoorbeeld een kinderkamer of een landschap. Hij probeert de voorwerpen daarin te pakken: het treintje, de haas of wat hem ook maar bekend voorkomt. Aanvankelijk behandelt hij de prenten dus alsof ze diepte hebben. Om dezelfde reden probeert hij naar het oplichtende lampje van de volumemeter van een versterker te grijpen als je hem daarbij laat komen.

Dat grijpen naar voorwerpen op afbeeldingen en naar oplichtende lampjes deed Bas misschien al in de vorige fase, maar toen vond hij het al voldoende dat hij dat boek of de versterker voelde. Nu vindt hij het in eerste instantie vreemd dat hij wat anders voelt dan waar hij naar grijpt. Voor het volgende proefje moet je over heel stevig glas beschikken, bijvoorbeeld een tafel met een glazen blad. Je plaatst er een andere tafel naast die even hoog is, maar geen doorzichtig blad heeft. Daar zet je Bas op, aan de kant van het glazen tafelblad. Jij neemt aan de andere kant daarvan plaats en nodigt hem met handgeklap en dergelijke uit naar je toe te kruipen. Hij doet het niet. Misschien kijkt hij je angstig aan – dan beëindig je dit proefje uiteraard onmiddellijk. In de vorige fase tastte hij met zijn handjes het glazen blad af; kruipen kon hij toen nog niet, maar hij vertoonde ook geen angst. De verklaring is dat hij toen nog geen dieptebesef had en nu wel. Een voorwerp dat je toen onder een kussen deed, verdween naar zijn idee niet achter dat kussen, maar was in dat kussen of in je hand opgelost.

Kruipen, schuiven, tijgeren

Bas gaat net als de meeste kinderen nu kruipen. Andere kinderen schuiven op hun bips over de vloer of tijgeren op buik en ellebogen door de kamer.

Kruipen, schuiven en tijgeren heeft alles met dieptebesef te maken. In de vorige fase was Bas’ onderlijf daar nog te slap voor, maar je hebt hem enkele weken voor het kruipen de spieren daarvan zien oefenen. Hij trok bijvoorbeeld zijn knietjes onder zijn onderlijf en schommelde dan vaak zo naar voren en naar achteren.

Bedenk dat een kind dat geen dieptebesef heeft, niet op het idee kan komen om zo te gaan schommelen. Ook de eerste echte kruippogingen hebben met dieptebesef te maken. Bas ziet bijvoorbeeld net buiten handbereik een bal liggen. Hij strekt er een handje naar uit maar kan er niet bij. Als hij hem toch wil pakken, ging hij in de vorige fase huilen of magisch bewegen, maar nu spant hij zich in om er bij te komen. Hij weet immers wat diepte is en dat het dus zin heeft te proberen zelf bij de bal komen. Aanvankelijk bereikt hij het tegendeel en beweegt hij van de bal af. Dat komt omdat zijn armpjes nog sterker zijn dan zijn beentjes en omdat hij ze nog niet alle vier goed op elkaar heeft leren afstemmen. Dit ergert hem en dat feit alleen al wijst erop dat hij weet dat de bal weliswaar buiten zijn handbereik is, maar wel binnen zijn mogelijkheden.

Jouw hand als middel

Dat Laura in haar directe omgeving voorwerpen met elkaar in verband brengt, blijkt uit proefjes waarin jouw hand een middel is om een bepaald doel te bereiken. Nemen we de klakproef.

Je klakt met een hand. Laura kijkt geïnteresseerd toe. Na een paar keer leg je die hand stil bij haar. Ze geeft een duwtje tegen je hand. In de vorige fase sloeg ze daar in de klakproef ongericht op. Je tikt in Laura’s nabijheid een paar keer op de montuur van je (zonne)bril. Ze kijkt glimlachend toe. Dan leg je je hand tussen haar en je bril. Ze duwt je hand in de richting van de montuur. Een andere keer kietel je Laura op haar buikje. Ze moet er erg om lachen. Dan stop je met kietelen en leg je je hand binnen haar handbereik naast haar. Ze pakt je hand en legt die weer op haar buik.

In de vorige fase gebruikte Laura magische middelen om iets leuks in haar omgeving opnieuw te laten gebeuren. Zulke magische middelen gebruikt ze nu nog wel, maar alleen als ze de situatie niet kan overzien of als ze niet bij het betreffende voorwerp kan. In de drie beschreven proefjes ziet ze wat er gebeurt en hoort of voelt ze het effect. Ze legt nu een verband tussen jouw hand en het effect ervan en zodra die hand stopt doet ze daar wat gerichts mee.

De touwtjesproef

In de vorige proefjes kon Laura zien wat er gebeurde en daaruit maakte ze op dat jouw hand en dat geluidje of gekietel wat met elkaar te maken hadden. Als ze echter een verband moet leggen zonder dat er iets is gebeurd, laat ze het nog afweten. Dat bekijken we nu bij Bas in de touwtjesproef. Je doet een touwtje aan het eendje waar Bas graag mee speelt. Dan plaats je het eendje bij hem, net buiten zijn handbereik, maar hij kan heel gemakkelijk bij het touwtje. Ook is het goed zichtbaar voor hem dat het touwtje aan het eendje vast zit. Haalt hij het eendje naar zich toe door aan het touwtje te trekken? Nee. In plaats daarvan strekt hij eerst zijn handje naar het eendje uit en daarna laat hij zich naar het eendje vallen. Of hij kruipt naar het eendje, zonder op het touwtje te letten. Mocht hij toevallig toch aan het touwtje trekken, dan laat hij dat onmiddellijk weer los om naar het eendje te grijpen als hij ziet dat dat beweegt.

De reden dat Bas niet op het idee komt om aan het touwtje te trekken als hij het eendje wil pakken, is dat hij geen onderscheid kan maken tussen een middel en een doel als hij het verband ertussen zelf moet leggen, dus zonder voorafgaande actie. Daarom komt hij niet op het idee naar het touwtje te grijpen als het hem niet lukt bij het eendje te komen. Daarom kijkt hij verbaasd als het eendje in beweging komt wanneer hij toch aan het touwtje trekt.

Dat Bas middel en doel niet onderscheidt, krijg je ook te zien met een dienblad. Je zet het eendje op het dienblad en het dienblad binnen zijn handbereik maar wel zo, dat het eendje opnieuw buiten handbereik is. Andermaal strekt hij zijn handje naar het eendje uit en laat hij zich daar naartoe vallen als hij merkt dat hij er niet bij kan. En hij schrikt even als het eendje beweegt als hij het dienblad aanraakt of eraan trekt.

Regelmaat

Als er wat gebeurt, kan Laura dingen uit haar omgeving met elkaar in verband brengen. Dat betekent dat ze allerlei soorten regelmaat in haar directe omgeving kan vaststellen, zeker als het regelmaat is waar ze zelf belang bij heeft.

Je weet dat Laura erg van druivensap houdt. Op een goede dag wil je haar groentensoep laten eten; je voert haar uit een soepkom met een lepel. Al gauw blijkt ze niet zo van groentensoep te houden: bij de derde lepel wendt ze haar gezicht af. Je denkt haar om de tuin te kunnen leiden door eenzelfde kom op tafel neer te zetten met daarin druivensap. Je geeft haar eerst met een andere lepel een paar keer druivensap. Dan neem je met de andere lepel weer soep. Je brengt die lepel niet meteen naar haar mond, maar laat hem eerst langs de kom druivensap gaan. Maar Laura laat zich niet foppen: nog voor ze de inhoud heeft gezien wendt ze haar hoofd af. Regelmaat komt ook tot uiting in het eigen gedrag. Laura zit op de grond met een pollepel te spelen. Je zet een teiltje ondersteboven voor haar neer, neemt haar de pollepel voorzichtig af, slaat er een paar keer mee op het teiltje en geeft haar de pollepel terug. Laura slaat vele malen met eenzelfde dreun met de pollepel op het teiltje. Je neemt haar de pollepel weer voorzichtig af en slaat een paar keer afwisselend op het teiltje, op de vloer en op je vrije hand, nu eens hard dan weer zacht. Doet Laura je afwisselende manier van trommelen na? Nee, opnieuw slaat ze monotoon op het teiltje. Dit is dan ook de fase bij uitstek om Laura hamertje-tik of een trommel te geven. Een xylofoontje kan ook wel, maar die zal nog niet erg melodieus klinken vanwege Laura’s monotonie. Laura neemt ook enkele malen regelmaat aan als die er helemaal niet is. Zo begint iemand in een andere kamer te boren, net op het moment dat je haar in haar kinderstoel zet. Ze schrikt van dat geluid en huilt. Als je haar getroost hebt, probeer je haar opnieuw in die stoel te zetten. Maar ze begint weer te huilen en spartelt krachtig tegen. De rest van de dag blijft ze protesteren als je haar opnieuw in haar stoel probeert te zetten. De reden is dat ze een verband aanneemt tussen die stoel en dat boorgeluid. Nu maar hopen dat ze het voorval de volgende dag vergeten is, wat waarschijnlijk wel het geval is.

Zolang Laura de situatie kan overzien legt ze dus correcte verbanden en heeft ze door wat voor regelmaat er in het spel is. Maar wanneer ze het geheel niet kan overzien, veronderstelt ze nog steeds magische verbanden, zoals tussen het geluid van een boor, die ze niet ziet, en het aanraken van een kinderstoel.

Gehechtheden

Ook Bas is vertrouwd met bepaalde vormen van regelmaat. Die vertrouwdheid met regelmaat komt tot uiting in zijn eerste gehechtheden.

Bas is nu gehecht aan jou en aan anderen met wie hij regelmatig te maken heeft, of het nu verzorging betreft of spelletjes of aanhalingen. Daarom reageert hij angstig als je de kamer uit loopt: soms kijkt hij verontrust, maar vaak ook begint hij luid te huilen. Die angst kan er al zijn als je opstaat of als je je jas aantrekt. Want hij legt een verband tussen je opstaan of die jas en je verdwijning.

Ook moet Bas even wennen als je met een geheel nieuw kapsel thuis komt. Hij draait waarschijnlijk wel bij als hij je stem hoort.

Vanwege die gehechtheden horen papa en mama, maar ook broertjes en zusjes naar Bas’ gevoel vanaf nu bij hem. Net als huisdieren, zoals de hond die likjes geeft. Of de poes vanwege het trekken aan zijn staart. ‘Uit het oog, uit het hart’ is definitief verdwenen.

Vertrouwde voorwerpen en gebruiken

Regelmaat en gehechtheid komen niet alleen bij personen en dieren tot uiting, maar ook bij voorwerpen en gebruiken. Om te beginnen is daar de kroel. Dat is een voorwerp waarmee je kind zichzelf troost en een gevoel van veiligheid geeft. In Laura’s geval is dat haar spuwlap die ze graag overal mee naartoe neemt. Je hebt de lap in tweeën geknipt: om de beurt gaan ze in de was en bij wisseling wordt de vieze even tegen de fris gewassen helft gewreven. Zo herkent ze de geur van wat ze voor haar ene spuwlap houdt. Andere kinderen hebben als kroel een poppetje, een flesje, een lakenpuntje of de eigen duim. Zo gaat Bas op zijn duim zuigen, als hij bang is of als hij zich verveelt. Weliswaar deed hij duimzuigen ook al meteen na zijn geboorte, maar toen moest zijn duim toevallig in zijn mondje terechtkomen. Toen duimde hij reflexmatig, maar nu opzettelijk en wel afhankelijk van hoe hij zich voelt. Zelfs mama’s borst is voor sommige kinderen de kroel. In dat geval doet de moeder er verstandig aan altijd telefonisch bereikbaar te zijn voor de oppas. Niemand is erbij gebaat als de oppas met je kind zit, dat urenlang huilt en alleen te troosten is met drinken uit mama’s borst.

Als je kind een fopspeen als kroel heeft, is het aan te raden de speen met een kettinkje of een touwtje en een veiligheid speld aan zijn kleren vast te maken. Dan kan de fopspeen niet echt zoek raken. Weer andere kinderen zijn te kalmeren door rondgedragen te worden. Hun kroel is dus geen voorwerp of lichaamsdeel, maar een manier van bewogen worden. Waar het bij de kroel immers om gaat is dat je kind een bepaalde door hem gewenste regelmaat ondervindt. Vergelijkbaar met rondgedragen worden zijn het vaste rondje door de eigen kamer, het vaste liedje dat je zingt en andere rituele gebruiken voor het slapen. Strakjes liggen Bas en Laura alleen in het donker en zowel die rituelen voor het bedje als de kroel erin werken rustgevend vanwege het gevoel van vertrouwdheid dat er voor hen vanuit gaat. En als ze angstig wakker worden, dan is er alvast die kroel, in afwachting van jouw komst.

Angst voor vreemden

Regelmaat en gehechtheden leiden er ook toe dat Laura vanaf nu een poosje angstig op een vreemde reageert. Dit kan variëren van een pruillip via dichter tegen jou aankruipen tot keihard huilen. Als een vreemde haar benadert, weet ze immers nog niet dat die haar ook zou kunnen verzorgen en ook leuke spelletjes met haar zou kunnen doen. Vandaar dat je vreemden het beste kunt aanraden vanaf enige afstand bijvoorbeeld kiekeboe met haar te doen (vanachter een tafelkleed of vanachter een tas). Laura weet dan wat voor vlees ze in de kuip heeft, namelijk dat die vreemde net als jij leuke dingetjes met haar kan doen, en misschien kruipt ze al gauw uit zichzelf naar diegene toe.

Terugzoeken van verdwenen voorwerpen of personen

Als Bas naar een doosje grijpt, waar jij een kussentje voor houdt, verwijdert hij dat kussentje en pakt hij alsnog het doosje. De ene reden achter dat verwijderen is dat hij het verband tussen doel en hindernis begrijpt. De andere is dat het geen ‘uit het oog, uit het hart’ meer is.

Ook op andere manieren krijg je te zien dat Bas weet wat verdwijnen is. Hij zit met een eendje te spelen. Je neemt het hem voorzichtig af en verstopt het onder een doek, links naast hem. Hij tilt de doek op en pakt het eendje. Dit is een stap verder dan de vorige fase want toen keek hij verbaasd naar je hand als je iets had verstopt.

Toch is er met Bas’ terugzoeken iets merkwaardigs aan de hand als je zijn eendje nog twee keer verstopt, eerst weer onder de doek links, dan onder een kussen rechts. In het eerste geval tilt hij de doek weer op en pakt hij het eendje. Maar nadat hij het eendje onder het kussen heeft zien verdwijnen, zoekt hij niet daaronder maar voor de derde keer onder die doek links!

Dit heet het vertrouwde-plek-verschijnsel. Bas denkt namelijk dat het eendje daar is, waar hij het voordien met succes heeft gevonden. Hij heeft dus een heel ik-gebonden opvatting van waar dingen zijn.

Het vertrouwde-plek-verschijnsel doet zich ook voor ten aanzien van personen. Bas’ oma, die hij goed kent, past een hele middag op hem. Telkens als oma uit de woonkamer naar de aangrenzende keuken gaat, kruipt hij achter haar aan. Om vijf uur gaat oma weer naar huis. Bas en jij zwaaien haar uit tot ze om de hoek van de straat is verdwenen. Terug in de woonkamer zet je hem op de grond. Hij kruipt onmiddellijk naar de keuken en kijkt je wat beteuterd aan als hij oma daar niet ziet.

Deflesproef

Als Laura niet al te veel honger heeft, reik je haar een met melk gevulde fles aan, en wel zo dat de onderkant naar haar toe is gekeerd. Ze draait hem om en gaat aan de speen zuigen. In de vorige fase draaide ze de fles niet om en zoog ze aan de onderkant.

Er zijn drie redenen voor Laura’s omdraaien. De eerste is dat ze weet dat de speen bij de fles hoort; dat is voor haar een vast verband. Verder weet ze dat die speen er nog steeds is, ook als ze die niet ziet; dat is het vertrouwde-plek-verschijnsel, want de speen zit op een vaste plek aan de fles. Tot slot weet ze dat de onderkant van de fles een hindernis is tussen haar en de speen.

Kiekeboe

In de vorige fase trok Bas wel een doek van zijn eigen gezichtje af, maar nog niet als die op jouw gezicht lag. Dat is nu anders: omdat hij je terug wil zoeken trekt hij de doek ook bij jou weg. Om dezelfde reden kun je nu kiekeboe met hem doen: vanachter een doek, je handen, een gordijn. Houd wel rekening met het vertrouwde-plek-verschijnsel: wissel niet te vaak het voorwerp waarachter je je verstopt. En als je al een nieuwe plek neemt, kom dan de eerste keer uit jezelf tevoorschijn. Trouwens, zelfs als je je tien keer achter hetzelfde verstopt, vindt hij het nog leuk.

Gevoel voor humor

Juist omdat Bas en Laura enig besef van regelmaat hebben, kunnen ze een lichte afwijking zeer waarderen, in elk geval als jij of een ander vertrouwd iemand er bij is. Vandaar dat ze vanaf deze fase over een gevoel voor humor beschikken. Met ‘gat in de weg’ krijg je Laura gemakkelijk aan het schateren. Het gaat als volgt. Laura zit bij je op schoot. Je houdt haar onder haar oksels vast en laat haar op en neer wippen op de maat van ‘Zo gaat een damespaard, een damespaard, een damespaard. Zo gaat een herenpaard, een herenpaard, een herenpaard. Zo gaat een boerenpaard, een boerenpaard, een boerenpaard’. Maar dan komt ‘Gat in de weg’ en laat je haar door je geopende bovenbenen zakken. Succes gegarandeerd, want dat laatste had ze niet verwacht!

Vanwege het afwijken van regelmaat zijn ook kiekeboe en andere verstopspelletjes favoriet bij Laura. Ze vindt het heel grappig als jij eerst drie keer rechts vanachter een doek komt kijken en dan ineens links. Doe dit spelletje wat vaker met haar als ze veel last heeft van scheidingsangst. Zo krijgt ze immers kans om te ontdekken dat je er nog steeds bent, ook als dat niet op de plek is waar ze zelf aan had gedacht. Ook uit zichzelf gaat Laura ontdekken dat afwijken van de regelmaat leuk kan zijn. Ze kan nu goed los zitten, maar toch valt ze nog af en toe om. Ook kan ze kruipen zodat ze soms ergens van af valt. Als het geen pijn doet, ziet ze daar zelf ook de lol van in. Om diezelfde reden laat ze zich wel eens gierend van de pret op de hond vallen als die toevallig naast haar ligt of nadat ze naar hem toe is gekropen. Of ze gaat bij jou in bed op haar knietjes op en neer wippen en laat zich dan in de dekens vallen.

Meestal doet het geen zeer als Laura valt, maar een enkele keer wel. Via humor kun je haar laten ontdekken dat vallen niet altijd vervelend is en zelfs grappig kan wezen, bijvoorbeeld door zelf te lachen ook als ze ongelukkig is terechtgekomen en er wat beteuterd bij kijkt. Uiteraard lach je niet als ze een lelijke smak heeft gemaakt en dikke tranen huilt. Laura is een echte grapjas geworden. Ze weet jouw grapjes ook te waarderen als ze ze tenminste snapt en daar kun je voor zorgen door licht af te wijken van de regelmaat die ze kent.

Kruip-krijgertje

Humor en kruipen komen samen voor in kruip-krijgertje. Bas kruipt door de kamer. Je loopt of kruipt achter hem aan en laat hem dat horen door in je handen te klappen. Je pakt hem ineens op. Daar had hij kennelijk niet op gerekend, want hij schatert van het lachen. Na een paar keer kruip-krijgertje gedaan te hebben verwacht Bas juist dat je hem weer zult oppakken als je hem handenklappend achterna zit. Dat hij dat verwacht blijkt uit het feit dat hij voortdurend achterom kijkt. Zo zie je andermaal dat hij diepte ziet en twee punten met elkaar verbindt: terwijl hij zelf naar voren kruipt, kijkt hij af en toe om naar jou.

Weer iets later zul je zien dat Bas je geregeld uitnodigt tot kruip-krijgertje. Hij doet dat door alvast van je weg te kruipen en af en toe om te kijken. Ga na een poosje eens expres niet meteen op zijn uitnodiging in. Dan zal hij je na een paar meter zitten aankijken. Hij kruipt weer verder zodra jij in zijn richting beweegt.

Taalontwikkeling

In de vorige fase brabbelde Laura ‘universeel’. Daar konden Nederlandse klanken tussen zitten, maar ook Russische of Japanse. Maar nu stemt ze haar klankrepertoire op haar omgeving af, in die zin dat ze zich meer toelegt op de Nederlandse klanken uit haar repertoire. Ook doet ze de manier waarop een Nederlandse zin klinkt na. Laura zegt nu woordjes als ‘Mama’, ‘Papa’, ‘Hap’, ‘Ba’ (voor ‘Bal’) en ‘Oto’ (voor ‘Auto’). Een paar daarvan hebben een vaste betekenis voor haar, maar die hoeft niet samen te vallen met de betekenis die jij eraan hecht. Zo kan ‘Mama’ alleen voor mama staan, maar ook voor iedereen die haar verzorgt. En ‘Ba’ kan ‘bal’ betekenen, maar ook elk ander rond voorwerp als een wiel en een deksel, of elk ander stuk speelgoed dat ook in beweging kan komen zoals een treintje. Voor Laura hebben bepaalde klanken nu een vaste betekenis omdat ze verbanden in haar directe omgeving kan leggen. Vandaar ook dat ze op een paar zinnetjes een vaste reactie vertoont. Ze kijkt op ‘Waar is mama?’ naar de deur waardoor haar moeder is weggegaan.

Of ze kruipt naar de plek waar haar jasje hangt, als je ‘Gaan we stappen?’ vraagt.

Ook lijkt Laura jouw nee te begrijpen. Als ze iets pakt waar jij liever van hebt dat ze ervanaf blijft, bijvoorbeeld je bril, dan laat ze los als je ‘Nee’ zegt. Echt begrijpen doet ze het toch niet, want ze grijpt meteen daarna weer naar je bril.

Werktuigelijk meelachen

Je zit met iemand te praten, terwijl Bas in jullie buurt aan het spelen is. Op een gegeven moment lachen jullie om een grapje of om een anekdote. Bas lacht werktuigelijk met jullie mee. Dit lachen heeft echter niets met zijn ontluikende gevoel voor humor te maken, want hij kan dat grapje of die anekdote onmogelijk begrepen hebben. De verklaring is dat hij jullie lachgeluid nabootst. Dat gelach is immers een geluid in zijn omgeving dat ook in zijn repertoire zit.

Kinderkamerwoordjes

We bewandelen even een zijpaadje. Nederlandse woorden als ‘Mama’, ‘Papa’, ‘Pap’, ‘Pop’ en ‘Dag’, Engelse woorden als ‘Mummy’, ‘Dad(dy’) en ‘Bye(-bye’) of Franse woorden als ‘Pipi’ (plasje), ‘Poupée’ en ‘Dodo’ (slapen; van ‘dormir’) horen tot de zogeheten kinderkamerwoordjes. Kinderkamerwoordjes vinden hun verklaring zowel in de vorige als in de huidige fase. In een grijs verleden leverde de vorige fase er de basis voor: kinderen van alle tijden hebben (herhaalde) klanken als ‘Mama’, ‘Dada’ en ‘Dodo’ gemaakt. Omdat onze voorouders ook al hadden gemerkt dat hun kinderen die klanken vanaf een maand of acht nabootsten, zijn ze die ook bij hun kinderen gaan gebruiken. Kinderkamerwoordjes kunnen per taal verschillen en als ze in twee talen voorkomen, kunnen ze per taal een andere betekenis hebben. Zie bijvoorbeeld het Nederlandse ‘Papa’, maar het Engelse ‘Daddy’, terwijl ‘vader’ in het Latijn en in het Papiamento ‘Tata’ is. In het Duits staat ‘Tata’ daarentegen voor het Nederlandse ‘Dada’ of ‘Dag’. En het Italiaanse ‘Non-no’ en ‘Nonna’ betekenen ‘opa’ en ‘oma’, terwijl het Engelse ‘Nanny’ ‘kindermeisje’ betekent en het Spaanse ‘Nina’ ‘wiegeliedje’ of ‘oma’.

Mens als voorwerp

Hoe ervaren Bas en Laura in deze fase zichzelf en anderen? Als mens onder mensen of als voorwerp tussen voorwerpen? Dat laatste. Waarnemingen die daarvoor pleiten zijn dat sommige kinderen moeders borst als kroel hebben, dat ze de oppas in de keuken gaan zoeken hoewel ze die door de voordeur hebben zien weggaan en dat ze zonder enige vorm van zelfherkenning op een spiegel reageren. Moeder heeft voor het kind dat haar borst als kroel heeft, geen eigen bestaan, maar slechts in het kader van zijn eigen vertrouwde gevoel. En de oppas bestaat volgens Laura slechts daar, waar ze haar de laatste keren heeft teruggevonden. Zelfs zichzelf ziet Bas als een voorwerp wanneer hij in de spiegel kijkt, want hij behandelt zijn spiegelbeeld op dezelfde wijze als een kabouter in een prentenboek.

Toch is er een verschil met de vorige fase. Toen was je een inwisselbaar voorwerp voor je kind, maar nu is het aan je gehecht.