TROL

Root boog zich naar voren en brulde in de microfoon. ‘Turf! Wat gebeurt er? Wat is je positie?’
Foaly sloeg driftig op een toetsenbord. ‘We zijn de geluidsverbinding kwijt. En de beelden ook.’
‘Turf! Zeg iets, verdomme!’
‘Ik doe een scan van zijn vitale lichaamsfuncties… Wow!’ ‘Wat? Was is er?’
‘Zijn hart is op hol geslagen. Het gaat tekeer als dat van een konijn…’
‘Een konijn?’
‘Nee, wacht, het is…’
‘Wat?’ fluisterde de commandant, doodsbang dat hij al wist wat er ging komen.
Foaly leunde achterover in zijn stoel. ‘Het is opgehouden. Zijn hartslag is opgehouden.’
‘Weet je het zeker?’
‘De monitoren liegen niet. Alle vitale lichaamsfuncties kunnen via de iriscamera gelezen worden. Geen enkel piepje meer. Hij is dood.’
Root kon het niet geloven. Turf Graafmans, een van de constante factoren in het leven, dóód? Dat kon niet waar zijn.
‘Hij heeft het ’m wel geflikt, hoor, Foaly. Hij heeft toch maar mooi een exemplaar van het Boek gevonden, en hij heeft bevestigd dat Short in leven was.’
Foaly’s brede voorhoofd trok heel even in een frons. ‘Ja, maar…’
‘Ja, maar, wat?’ zei Root, bij wie nu argwaan was gewekt.
‘Nou, heel even, vlak voor het eind, leek zijn hartslag abnormaal snel.’
‘Misschien was het een storing.’
De centaur was niet overtuigd. ‘Dat durf ik te betwijfelen. Mijn systeem heeft geen storingen.’
‘Wat voor verklaring kan er dan voor zijn? Je hebt nog steeds beeld, toch?’
‘Ja. Door dode ogen, zoveel is zeker. Er zit geen sprankje elektriciteit in die hersenen, de camera loopt op zijn eigen batterij.’
‘Nou, dan was dat het. Geen andere verklaring.’
Foaly knikte. ‘Daar ziet het wel naar uit. Tenzij… Nee, dat is te vergezocht.’
‘We hebben het hier wel over Turf Graafmans. Dan is niets te vergezocht.’
Foaly deed zijn mond open om zijn ongeloofwaardige theorie te verkondigen, maar voor hij iets kon zeggen gleed de deur van de shuttleruimte open.
‘We hebben hem!’ riep een triomfantelijke stem.
‘Ja!’ viel een tweede stem hem bij. ‘Fowl heeft een fout gemaakt!’
Root draaide zich om in zijn stoel. Het waren Argon en Cumulus, de zogenaamde gedragsanalisten. ‘O, hebben we eindelijk besloten om maar eens te gaan werken voor ons geld?’
Maar de professoren lieten zich niet zo gemakkelijk intimideren. Ze waren allebei opgewonden. Cumulus had zelfs het gore lef Roots sarcastische opmerking weg te wuiven. Dit maakte, meer dan wat ook, dat de commandant rechtop ging zitten en alert werd.
Argon liep rakelings langs Foaly en duwde een laserdiskette in de speler in het bedieningspaneel. Het gezicht van Artemis Fowl verscheen op het scherm, zoals gezien door de iriscamera van Root.
‘We houden contact,’ zei de opgenomen stem van de commandant. ‘Doe geen moeite, ik kom er wel uit.’
Fowls gezicht verdween tijdelijk uit beeld toen hij uit zijn stoel opstond. Root richtte zijn blik net op tijd op om de volgende bloedstollende uitspraak te registreren.
‘Doe dat. Maar onthoud goed dat niemand van uw ras toestemming heeft om hier binnen te komen zolang ik in leven ben.’
Argon drukte triomfantelijk op de pauzeknop. ‘Daar, zie je wel!’
Roots gezicht verloor zijn laatste spoortje bleekheid. ‘Daar? Daar wat? Wat moet ik zien?’
Cumulus mompelde ‘tut tut’, zoals je dat tegen een kind zou doen. Een vergissing, achteraf bezien. De commandant had hem binnen een seconde bij zijn puntbaardje te pakken. ‘Zo,’ zei hij, zijn stem bedrieglijk rustig, ‘doe maar alsof wij hier heel krap in onze tijd zitten en leg het me eens zonder arrogant gedoe of kritische kanttekeningen uit.’
‘De mens zei dat we niet binnen konden komen zolang hij in leven was,’ piepte Cumulus.
‘En?’
Argon nam het over. ‘Nou… Als we niet binnen kunnen komen als hij leeft…’
Root haalde kort en fel adem. ‘…dan gaan we naar binnen als hij dood is.’
Cumulus en Argon straalden. ‘Precies,’ zeiden ze in koor.
Root krabde aan zijn kin. ‘Ik weet het niet. Juridisch gezien bevinden we ons op gevaarlijk terrein.’
‘Helemaal niet,’ redeneerde Cumulus. ‘Het is zo klaar als een klontje. De mens heeft nadrukkelijk gezegd dat het verboden is binnen te komen zolang hij in leven is. Dat is een regelrechte uitnodiging om binnen te komen als hij dood is.’
De commandant was niet overtuigd. ‘Daar wordt op z’n best in bedekte termen toe uitgenodigd.’
‘Nee,’ onderbrak Foaly hem, ‘ze hebben gelijk. We staan sterk. Zodra Fowl dood is, staat de deur wijd open. Dat heeft hij zelf gezegd.’
‘Zou kunnen.’
‘Niks “zou kunnen”,’ flapte Foaly eruit. ‘In godsnaam, Julius, wat wil je nou nog meer? Het is crisis, hoor, voor het geval dat niet tot je is doorgedrongen.’
Root knikte langzaam. ‘Ten eerste: je hebt gelijk. Ten tweede: ik doe mee. Ten derde: goed gedaan, jullie twee. En ten vierde: noem me nooit meer Julius, Foaly, want dan zal je je eigen hoeven opvreten. Goed, geef me een verbinding met de Raad, want ik moet toestemming hebben voor dat goud.’
‘Komt in orde, commandant Root, uwe heiligheid,’ grinnikte Foaly, terwijl hij de opmerking over dat hoeven vreten omwille van Holly maar liet voor wat het was.
‘Dus we sturen het goud naar binnen,’ mompelde Root, hardop denkend. ‘Zij sturen Holly naar buiten, wij blauwspoelen de hele boel en wandelen naar binnen om de buit weer op te halen. Eenvoudig als wat.’
‘Zo eenvoudig dat het briljant is!’ riep Argon enthousiast uit. ‘Een hele prestatie voor ons vak, vindt u ook niet, dokter Cumulus?’
Cumulus’ hoofd tolde van de mogelijkheden. ‘Lezingentournees, boekcontracten. Trouwens, de filmrechten alleen al zullen een vermogen opleveren.’
‘Laat die sociologen dit maar in hun collectieve zak stoppen. Dan is het meteen gedaan met die onzin over dat armoede tot asociaal gedrag leidt. Die Fowl heeft nog nooit van z’n leven honger gehad.’
‘Er bestaan meerdere soorten honger,’ merkte Argon op.
‘Zeer juist. Honger naar succes. Honger naar macht. Honger naar–’
Root verloor zijn geduld. ‘Eruit! En snel een beetje, anders draai ik jullie allebei de nek om. En als ik hier ooit ook maar één woord over hoor in de middageditie van een talkshow, weet ik waar het vandaan komt.’
De adviseurs gingen behoedzaam de kamer uit, en bedachten dat ze hun agent pas zouden bellen als ze buiten gehoorsafstand waren.
‘Ik weet niet of de Raad hier toestemming voor zal geven,’ gaf Root toe toen ze vertrokken waren. ‘Het is een heleboel goud.’
Foaly keek op van het bedieningspaneel. ‘Hoeveel precies?’
De commandant schoof een papiertje over het paneel. ‘Zoveel.’
‘Dat is me nogal wat,’ floot Foaly. ‘Een ton. Kleine, ongemerkte staven. Alleen vierentwintig karaats. Nou, dat is tenminste een mooi rond gewicht.’
‘Heel geruststellend. Dat zal ik ook zeker tegen de Raad zeggen. Heb je die verbinding al?’
De centaur gromde. Een ontkennende grom. Heel onbeschoft eigenlijk, grommen naar je meerdere. Root had niet de energie om hem te berispen, maar hij maakte er in gedachten een aantekening van – als dit allemaal achter de rug is, moet Foaly’s salaris een paar decennia worden ingehouden. Hij wreef uitgeput in zijn ogen. De tijdachterstand begon zijn tol te eisen. Zijn hersenen mochten er dan voor zorgen dat hij niet in slaap viel omdat hij wakker was geweest toen de tijdsstop in werking werd gesteld, maar zijn lichaam schreeuwde om rust.
Hij stond op van zijn stoel en gooide de deur wijd open om wat frisse lucht binnen te laten. Muf. Lucht van de tijdsstop. Zelfs moleculen konden niet aan het tijdsveld ontsnappen, laat staan een mensenkind.
Er klonk lawaai bij de toegangspoort. Een heleboel zelfs. Rond een zweefkooi dromde een menigte soldaten samen. Knuppel ging aan het hoofd van de optocht, en de hele club kwam zijn kant op. Root liep hen tegemoet. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ informeerde hij, niet al te vriendelijk. ‘Een circus?’
Knuppels gezicht was bleek maar vastberaden. ‘Nee, Julius. Dit is het einde van het circus.’
Root knikte. ‘Aha. En dit zijn de clowns?’
Foaly stak zijn hoofd om de deur. ‘Sorry dat ik jullie uitgebreide circusmetafoor onderbreek, maar wat is dit in ’s hemelsnaam?’
‘Ja, luitenant,’ zei Root, terwijl hij naar de zwevende kooi knikte. ‘Wat is dit in ’s hemelsnaam?’
Knuppel verzamelde moed door een paar keer diep adem te halen. ‘Ik ben je opvolger, Julius.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, dat is zo. Je hebt ervoor gekozen een wezen zonder toverkracht naar binnen te sturen, en nu ga ik dat doen.’ Root glimlachte gevaarlijk. ‘Jij kiest helemaal nergens voor, luitenant, tenzij ik daar toestemming voor geef.’
Knuppel zette onbewust een stap achteruit. ‘Ik ben bij de Raad geweest, Julius. Zij staan volledig achter me.’
De commandant keerde zich naar Foaly. ‘Is dat waar?’
‘Het schijnt. Ik heb het net via de buitenlijn te horen gekregen. Dit is verder het feestje van Knuppel. Hij heeft de Raad verteld over het losgeld, en over dat jij meneer Graafmans hebt laten omkomen. Je weet hoe de ouderlingen zijn als het op goud weggeven aankomt.’
Root sloeg zijn armen over elkaar. ‘Ik heb dingen over je gehoord, Knuppel. Men zei dat je me in de rug zou steken. Ik geloofde ze niet. Ik had ongelijk.’
‘Dit gaat niet over ons, Julius. Dit gaat over de missie. Met wat er in deze kooi zit, maken we de grootste kans op succes.’
‘Wat zit er dan in de kooi? Nee, zeg het maar niet. Het enige andere niet-magische wezen van de Lagere Elementen. En de eerste trol die wij in meer dan een eeuw tijd levend gevangen hebben weten te nemen.’
‘Precies. Dit wezen is bij uitstek geschikt om onze vijand uit te schakelen.’
Roots wangen gloeiden van de inspanning die het hem kostte zijn woede in te houden. ‘Dat je dat serieus overweegt, dat geloof ik gewoonweg niet.’
‘Wees nou eerlijk, Julius, het is in feite hetzelfde idee als dat van jou.’
‘Nee, dat is het niet. Turf Graafmans heeft zijn eigen keuzes gemaakt. Hij kende de risico’s.’
‘Is Graafmans dood?’
Root wreef weer in zijn ogen. ‘Ja. Daar ziet het wel naar uit. Een instorting.’
‘Dat bewijst maar weer eens dat ik gelijk heb. Een trol laat zich niet zo gemakkelijk uit de weg ruimen.’
‘Het is een stom dier, verdomme! Een trol kan toch geen instructies opvolgen?’
Knuppel glimlachte, en door zijn vrees heen gloorde wat pasverworven vertrouwen. ‘Wat voor instructies? We zetten hem alleen maar in de richting van het huis en dan maken we ons uit de voeten. Ik verzeker je dat die mensen ons zullen smeken binnen te komen en hen te redden.’
‘En hoe zit het met mijn officier?’
‘Ruim voordat kapitein Short gevaar loopt, hebben we de trol alweer terug, achter slot en grendel.’
‘En dat kun jij garanderen?’
Knuppel wachtte even. ‘Dat is een risico dat ik bereid ben… dat de Raad bereid is te nemen.’
‘Politiek,’ beet Root hem toe. ‘Dit is allemaal politiek voor jou, Knuppel. Een mooie pluim op je hoed, onderweg naar een zetel in de Raad. Ik word kotsmisselijk van je.’
‘Het zij zo, maar wij zetten deze strategie door. De Raad heeft mij tot Uitvoerend Commandant benoemd, dus als je onze persoonlijke geschiedenis niet even kunt laten rusten, moet je maken dat je wegkomt.’
Root deed een stap opzij. ‘Rustig aan, commandant. Ik wil niets met deze slachtpartij te maken hebben. De eer is geheel aan u.’
Knuppel zette zijn beste ernstige gezicht op. ‘Julius, ook al denk jij er anders over, toch is het zo dat het mij uitsluitend om de belangen van het Volk gaat.’
‘Van één persoon in het bijzonder, dan,’ snoof Root.
Knuppel besloot het over de boeg van de hoogstaande ethiek te gooien. ‘Ik hoef hier niet naar te luisteren. Elke seconde dat ik met jou praat, is een verspilde seconde.’
Root keek hem recht in de ogen. ‘Dan heb je al met al toch zo’n zeshonderd jaar verspild, hè, vriend?’
Knuppel reageerde niet. Wat moest hij zeggen? Ambitie heeft een prijs, en die prijs is de vriendschap.
Knuppel wendde zich weer tot zijn team, een uitgelezen groepje elfen, die alleen hem trouw waren. ‘Breng de zweefkooi naar de oprijlaan. We geven hem pas het groene licht als ik het zeg.’
Hij liep rakelings langs Root, zijn ogen keken overal heen behalve naar zijn vroegere vriend.
Foaly wilde hem niet laten gaan zonder er iets over gezegd te hebben. ‘Hé, Knuppel.’
De Uitvoerend Commandant kon die toon niet tolereren, zeker niet op zijn eerste dag al. ‘Pas op je woorden, Foaly. Nie-mand is onmisbaar.’
De centaur grinnikte. ‘Zeer juist. Zo gaat dat in de politiek, hè, je krijgt maar één kans.’
Knuppels interesse was half en half gewekt, of hij nu wilde of niet.
‘Als ik in jouw schoenen stond,’ ging Foaly verder, ‘en ik maar één kans had, echt maar één kans, om mijn kont op een zetel in de Raad te krijgen, dan zou ik mijn toekomst beslist niet aan een trol toevertrouwen.’
Plotseling ging Knuppels kersverse vertrouwen in rook op, om te worden vervangen door een glanzende bleekheid. Hij veegde zijn voorhoofd af en ging snel achter de zweefkooi aan, die op het punt van vertrekken stond.
‘Tot kijk!’ riep Foaly hem achterna. ‘Morgen ben je mijn huiself!’
Root lachte. Dit was misschien wel de eerste keer dat hij een van Foaly’s opmerkingen grappig vond. ‘Goed gedaan, Foaly.’ Hij grijnsde. ‘Raak dat achterbakse element maar op zijn gevoelige plek, namelijk in zijn ambitie.’
‘Bedankt, Julius.’
De grijns verdween nog sneller dan een gefrituurde slak uit de elfBI-kantine. ‘Ik heb je gewaarschuwd voor dat Julius-gedoe, Foaly. Zorg nu dat ik die buitenlijn weer krijg. Ik wil dat dat goud klaarligt voor het geval Knuppels plan mislukt. Lobby bij al mijn aanhangers in de Raad. Ik weet zeker dat Lope op mijn hand is, en Cahartez ook, en misschien Vinyáya ook wel. Zij heeft altijd een zwak voor me gehad, onweerstaanbaar aantrekkelijk als ik ben.’
‘Dat is natuurlijk een grapje.’
‘Ik maak nooit grapjes,’ zei Root, en hij zei het met een uitgestreken gezicht.
Holly had een plan. Min of meer. Verhuld door het schild rondsluipen, wat elfenwapens terug zien te vinden, en dan rotzooi trappen tot Fowl zich gedwongen zou zien haar vrij te laten. En als er voor een paar miljoen Ierse ponden aan goederen werd beschadigd, dan was dat mooi meegenomen.
Holly had zich in jaren niet zo goed gevoeld. Haar ogen vlamden van kracht en onder elke centimeter van haar huid sisten vonkjes. Ze was vergeten hoe heerlijk het voelde om op volle kracht te zijn.
Kapitein Short had het naar haar gevoel nu helemaal onder controle – ze was op jacht. Hier was ze voor opgeleid. Toen deze affaire net was begonnen, had het Moddervolk een voorsprong gehad. Maar nu waren de bakens verzet. Zij was de jager en de mensen waren de prooi.
Holly liep de grote trap op, immer op haar hoede voor de reusachtige bediende. Met die persoon wenste ze geen enkel risico te nemen. Als die vingers zich om haar schedel sloten, was het gedaan met haar, helm of geen helm. Vooropgesteld dat ze een helm zou kunnen vinden.
Het enorme huis was net een grafkelder, zonder wat voor teken van leven dan ook in de gewelfde kamers. Wel griezelige portretten. Allemaal met die Fowl-ogen, argwanend en glinsterend. Holly besloot het hele zwikkie in de hens te steken als ze haar Neutrino 2000 weer had. Wraakzuchtig misschien, maar geheel gerechtvaardigd als je bedacht wat Artemis Fowl haar allemaal had aangedaan.
Ze liep snel de trap op, met de bocht mee naar het bovenste tussenbordes. Er kwam bleek licht door een kier onder de laatste deur van de gang. Holly legde haar handpalm tegen het hout om te voelen of er vibraties waren. Activiteit genoeg. Geschreeuw en voetstappen. Ze kwamen haar kant op gedenderd.
Holly sprong achteruit en drukte zichzelf plat tegen het fluwelen behang. Dat was maar net op tijd. Een dreigende gestalte vloog door de deur naar buiten en raasde de gang door, een wervelwind van luchtstromen achter zich latend.
‘Juliet!’ riep Butler, en de naam van zijn zus bleef nog lang nadat hij de trap af en verdwenen was, in de lucht hangen.
Maak je geen zorgen, Butler, dacht Holly. Die heeft de tijd van haar leven, gekluisterd aan Worstelmania. Maar de open deur betekende een welkome kans. Ze glipte naar binnen voor de mechanische arm hem weer kon sluiten.
Artemis Fowl zat te wachten, met antischildfilters op zijn bril bevestigd.
‘Goedenavond, kapitein Short,’ begon hij, met naar het zich liet aanzien zijn zelfvertrouwen volledig intact. ‘Op het gevaar af dat ik afgezaagd klink, zou ik willen zeggen: ik verwachtte je al.’
Holly reageerde niet, ze keek haar gevangenbewaarder niet eens aan. In plaats daarvan scande ze de kamer snel, waarbij haar blik op elk oppervlak heel even bleef rusten.
‘Je zit uiteraard nog steeds vast aan de beloftes die je eerder vanavond hebt gedaan…’
Maar Holly luisterde niet. Ze sprintte naar een roestvrijstalen werkbank die aan de muur vastzat.
‘Dus in feite is onze situatie niet veranderd. Je bent nog steeds mijn gijzelaar.’
‘Ja, ja,’ mompelde Holly, terwijl ze haar vingers over de rijen met in beslag genomen Beveiligings-apparatuur liet gaan. Ze koos een met onzichtbaarheid beklede helm en liet die over haar puntige oren glijden. De kussens bliezen zich op, zodat ze haar kruin ook bedekten. Nu was ze veilig. Alle bevelen die Fowl verder zou geven, betekenden niets door het weerspiegelende vizier. Er gleed automatisch een draadmicrofoon op zijn plaats. Ze had onmiddellijk contact.
‘…op draaiende frequenties. Uitzending op draaiende frequenties. Holly, als je me kunt horen, zoek dan dekking.’
Holly herkende Foaly’s stem. Eindelijk iets vertrouwds in deze krankzinnige situatie.
‘Herhaal. Zoek dekking. Knuppel stuurt een…’
‘Iets wat ik zou moeten weten?’ zei Artemis.
‘Stil,’ siste Holly, bang geworden door de toon van Foaly’s anders zo spottende stem.
‘Nogmaals: ze sturen een trol naar binnen om je vrijlating voor elkaar te krijgen.’
Holly beefde. Knuppel had nu de leiding. Dat was niet best. Fowl onderbrak haar weer. ‘Dat is niet beleefd, hoor. Je gastheer geen antwoord geven.’
‘Nou is het genoeg geweest!’ snauwde Holly hem toe. Ze haalde haar vuist naar achteren, met haar vingers strak samengebald. Artemis verblikte of verbloosde niet. Waarom zou hij ook? Butler greep altijd in voordat er klappen konden worden uitgedeeld. Maar toen viel zijn blik ergens op, namelijk op een grote gestalte die de trap af rende, op de monitor van de eerste verdieping. Het was Butler.
‘Dat klopt, rijk stinkerdje,’ zei Holly gemeen. ‘Dit keer moet je het alleen opknappen.’
En voor Artemis tijd had zijn ogen open te sperren, zette Holly een paar kilo extra stootkracht in haar elleboog en gaf haar ontvoerder een ram op zijn neus.
‘Oef,’ zei hij, terwijl hij op zijn kont viel.
‘O ja! Dat was lekker!’
Holly richtte haar aandacht op de stem die in haar oor bromde.
‘…we hebben een loop in alle camera’s gestopt, zodat de mensen het niet zien als er iets over de oprijlaan aankomt. Maar hij is onderweg, neem dat van me aan.’
‘Foaly. Foaly, over.’
‘Holly? Ben jij dat?’
‘De enige echte. Foaly, er is geen loop. Ik zie alles wat hier gebeurt.’
‘Die slimme kleine… Hij moet het systeem opnieuw hebben opgestart.’
De oprijlaan was een wirwar van elfenbedrijvigheid. Knuppel was er, die zijn team van elfen hooghartig aanwijzingen stond te geven. En in het midden van al die beroering stond een vijf meter hoge zweefkooi, drijvend op een luchtkussen. De kooi stond recht voor de deur van het landhuis, en de techneuten waren bezig een schokzegel op de omringende muur aan te brengen. Als dat werd geactiveerd, zouden diverse metalen staven in de sluiting van de verzegeling tegelijkertijd ontploffen, waardoor de deur er meteen uit zou vliegen. Als het stof was neergedaald zou de trol nog maar één kant op kunnen: het huis in.
Holly controleerde de andere monitoren. Butler was erin geslaagd Juliet haar cel uit te slepen. Ze waren van het kelderniveau naar boven gekomen en staken nu net de hal over. Precies in de vuurlinie.
‘D’Arvit,’ vloekte ze, en ze liep naar de werktafel.
Artemis steunde op zijn ellebogen. ‘Je hebt me geslagen,’ zei hij vol ongeloof.
Holly bond een Kolibrie om. ‘Dat klopt, Fowl. En ik heb nog veel meer voor je in petto, dus je kunt je maar beter niet verroeren, voor je eigen bestwil.’
Artemis realiseerde zich dat hij dit keer nu eens geen gevat antwoord paraat had. Hij deed zijn mond open en wachtte tot zijn hersenen de gebruikelijke kernachtige reactie leverden. Maar er kwam helemaal niets.
Holly stopte de Neutrino 2000 in zijn holster. ‘Zo is het maar net, Modderjongen. Het speelkwartier is voorbij. Het is tijd dat de professionals het van je overnemen. Als je braaf bent, koop ik een lolly voor je als ik terugkom.’
En toen Holly al een hele tijd weg was, vliegend onder de oude eikenhouten balken van de hal, zei Artemis: ‘Ik hou niet van lolly’s.’
Dat was een antwoord dat nergens op sloeg, en Artemis schrok meteen van zichzelf. Zielig eigenlijk: ‘Ik hou niet van lolly’s.’ Geen enkel zichzelf respecterend crimineel meesterbrein zou betrapt willen worden op het gebruik van het woord ‘lolly’. Voor gelegenheden als deze zou hij eigenlijk een database met gevatte antwoorden moeten samenstellen.
Het was goed mogelijk dat Artemis zo een hele tijd gezeten zou hebben, volstrekt los van de situatie zoals die zich voordeed, ware het niet dat de voordeur implodeerde, waardoor het landhuis op zijn grondvesten stond te schudden. Zoiets is genoeg om iemand van zijn dagdromen te beroven.
Een vleugelelf streek neer voor Uitvoerend Commandant Knuppel. ‘De sluiting zit op zijn plaats, meneer.’
Knuppel knikte. ‘Weet je zeker dat hij goed strak zit, kapitein? Ik wil niet dat die trol er aan de verkeerde kant uit komt.’
‘Strakker dan de portemonnee van een kobold. Er komt geen luchtbelletje door die verzegeling. Strakker dan een stinkworm die–’
‘Prima, kapitein,’ onderbrak Knuppel hem snel, voor de elf zijn hele beeldspraak kon opdreunen.
Naast hen schudde de zweefkooi heftig heen en weer, waardoor het geval bijna van zijn luchtkussen tuimelde.
‘We kunnen die klojo maar beter de lucht in blazen, commandant. Als we hem er niet snel uit laten, zijn mijn jongens de hele volgende week bezig–’
‘Prima, kapitein. De lucht in. In ’s hemelsnaam, de lucht in.’ Knuppel ging snel achter het explosieschild staan en krabbelde een aantekening op het LCD-scherm van zijn Palmtop. Memo: de elfen zeggen dat ze op hun woorden moeten letten. Ik ben nu tenslotte een commandant.
De vuilbekkende kapitein in kwestie draaide zich om naar de chauffeur van de zweefkooi. ‘De lucht in, Mokkul. Schiet die deur maar uit z’n scharnieren.’
‘Ja, meneer. Uit z’n scharnieren. Ik vat ’m.’
Knuppel kreunde. Morgen zou er een algemene vergadering zijn. Hoogste prioriteit. Tegen die tijd had hij de streep van commandant op zijn jasje. Zelfs een elf zou niet zo snel vloeken als de driedubbele eikel van de commandantuur hem toelachte.
Mokkul schoof zijn antigranaatbril op zijn neus, ook al had de cabine een voorruit van kwarts. Die bril was cool. Meisjes waren er dol op. Althans, dat dacht Zwets. Hij verbeeldde zich dat hij een grimmig ogende waaghals was. Zo zijn vleugelelfen: geef ze een stel vleugels en ze denken dat ze een godsgeschenk voor vrouwen zijn. Maar de noodlottige queeste van Mokkul Zwets om indruk te maken op de dames is, alweer, een ander verhaal. In dit specifieke relaas dient hij slechts één doel, en dat luidt dat hij, heel melodramatisch, op de ontstekingsknop mag drukken. Wat hij dan ook doet, met veel bombarie.
Twee dozijn bestuurbare ladingen ontploften in hun kamer, waardoor twee dozijn metalen cilinders met meer dan vijftienhonderd kilometer per uur uit hun vuurmond schoten. Bij de inslag verpulverde elke staaf het contactgebied, plus de omringende vijftien centimeter, waardoor de deur inderdaad uit zijn scharnieren werd geschoten. Zoals de kapitein zou zeggen.
Toen het stof was neergedaald, draaiden de assistenten de afscheidingswand in de kooi met een windas omhoog, en begonnen met hun vlakke hand op de zijpanelen te slaan.
Knuppel gluurde vanachter het explosieschild. ‘Alles vrij, kapitein?’
‘Even wachten, verdomme, commandant. Mokkul? Hoe gaat-ie?’
Mokkul keek op de monitor van de zweefkooicabine. ‘Hij beweegt. Hij wordt bang van dat slaan. De klauwen komen naar buiten. Jezus, wat is die klojo groot. Ik zou niet graag dat Opsporings-grietje zijn als ze hem voor de voeten loopt.’
Knuppel voelde heel even een steek van schuldgevoel, die hij met zijn favoriete dagdroom wist te verdrijven: een beeld van hemzelf, wegzinkend in het beige velours van een Raadszetel.
De kooi ging flink heen en weer, waardoor Mokkul bijna uit zijn stoel werd gegooid. Hij wist als een rodeoruiter in het zadel te blijven.
‘Wow! Hij is eruit! Alles in de aanslag, jongens. Ik heb zo’n gevoel dat we elk ogenblik iemand om hulp kunnen horen roepen.’
Knuppel deed niet aan dat in-de-aanslag-gedoe mee. Dat soort dingen liet hij graag aan de voetsoldaten over. De Uitvoerend Commandant vond zichzelf te belangrijk om zich aan een onveilige situatie te wagen. In het belang van het Volk in het algemeen was het beter dat hij buiten de actiezone bleef.
Butler stormde met vier treden tegelijk de trap op. Het was waarschijnlijk de eerste keer dat hij meester Artemis ooit in de steek had gelaten in een crisissituatie. Maar Juliet was familie, en er was overduidelijk iets ernstig mis met zijn kleine zusje. Die elf had iets tegen haar gezegd, en nu zat ze maar in de cel te giechelen. Butler vreesde het ergste. Als er iets met Juliet zou gebeuren, wist hij niet hoe hij met zichzelf in het reine moest komen.
Hij voelde het zweet over de kruin van zijn geschoren hoofd druppelen. Deze hele situatie ging wel allerlei krankzinnige kanten op. Elfen, toverkracht en nu ook nog een loslopende gijzelaar in het huis. Hoe konden ze nou van hem verwachten dat hij alles onder controle hield? Voor de bewaking van de laagstgeplaatste politicus was al een team van vier man nodig, maar hij moest deze onmogelijke situatie in zijn dooie eentje opknappen.
Butler sprintte de gang door naar wat tot voor kort de cel van kapitein Short was geweest. Juliet lag met uitgespreide armen en benen op het bed, helemaal betoverd door een betonnen muur.
‘Wat doe je daar?’ vroeg hij, naar adem happend, terwijl hij met geoefend gemak de 9 mm Sig Sauer trok.
Zijn zusje keurde hem nauwelijks een blik waardig. ‘Stil nou, grote aap. Simon de Sexbom is erop. Die is niet zo sterk, ik zou hem wel aankunnen.’
Butler knipperde met zijn ogen. Ze kletste uit haar nek. Ze was gedrogeerd, zoveel was duidelijk.
Juliet wees met een gemanicuurde vinger naar de muur. ‘Laat Artemis maar wachten. Dit gaat om de internationale titel. En Zweinsma wil wraak. Simon heeft namelijk zijn varkentje opgegeten.’
De bediende bekeek de muur eens aandachtig. Daar was toch echt niets op te zien. Hier had hij geen tijd voor. ‘Oké. We gaan,’ gromde hij, terwijl hij zijn zus met een zwaai over zijn brede schouder legde.
‘Nééééé! Naarling die je bent,’ protesteerde ze nog, terwijl ze met haar vuistjes op zijn rug beukte. ‘Niet nu. Zweinsma! Zweinsmaaaa!’
Butler sloeg geen acht op haar tegenwerpingen en zette het soepeltjes op een lopen. Wie was die Zweinsma in godsnaam? Ongetwijfeld een van haar vriendjes. Hij zou voortaan beter in de gaten houden wie er allemaal naar de personeelswoning belden.
‘Butler? Neem op.’
Het was Artemis, op de walkie-talkie. Butler schoof zijn zus een stukje omhoog zodat hij bij zijn riem kon.
‘Lolly’s!’ blafte zijn werkgever.
‘Nog ’ns? Ik dacht dat u zei–’
‘Eh… ik bedoel: maak dat je wegkomt. Dekking! Zoek dekking!’
Zoek dekking? Deze militaire kreet klonk een beetje vreemd uit de mond van meester Artemis. Net een diamanten ring in een grabbelton. ‘Zoek dekking?’
‘Ja, Butler. Dekking. Ik dacht: ik gebruik primaire begrippen, die komen het snelst bij je cognitieve functies aan. Maar dat had ik dus helemaal mis.’
Dat leek er meer op. Butler keek of er in de hal een plekje was waar hij kon wegduiken. Er was niet veel keus. De enige schuilplaats bestond uit de middeleeuwse harnassen die op regelmatige afstand van elkaar aan de muur hingen. De bediende dook in de alkoof achter een veertiende-eeuwse ridder, compleet met lans en strijdknots.
Juliet klopte tegen het borstschild. ‘Dacht jij soms dat je gemeen was? Ik kan jou met één hand aan, jochie.’
‘Stil,’ siste Butler.
Hij hield zijn adem in en luisterde. Er kwam iets naar de hoofdingang toe. Iets groots. Butler boog zich net ver genoeg naar buiten om de hal te kunnen zien…
Je zou kunnen zeggen dat vervolgens de deur explodeerde, maar dat specifieke werkwoord doet geen recht aan wat er gebeurde. Het was eerder zo dat de deur in oneindig kleine stukjes uit elkaar vloog. Butler had zoiets één keer eerder zien gebeuren, toen een aardbeving met kracht zeven in golven door het landgoed van een Colombiaanse drugsbaron was getrokken, een paar seconden voordat hijzelf volgens plan de boel zou hebben opgeblazen. Dit was een beetje anders. Dit was meer plaatselijk. Zeer professioneel. Klassieke antiterroristentactiek. Aanvallen met rook en kabaal, en dan naar binnen gaan terwijl het doelwit gedesoriënteerd is. Dit betekende rottigheid, wie of wat er ook in aantocht was. Hij wist het zeker. Hij was ervan overtuigd.
De stofwolken daalden langzaam neer en lieten een wit laagje op het Tunesische kleed achter. Madam Fowl zou razend zijn geweest, als ze ooit een teen buiten de zolderkamer zou hebben gezet. Butlers instinct zei dat hij weg moest. Over de begane grond zigzaggen, op weg naar de hogere regionen. Laag blijven, om een zo klein mogelijk doelwit te vormen. Dit zou er het uitgelezen ogenblik voor zijn, voor het zicht weer helder werd. Er kon nu elk moment een kogelregen door de hal fluiten, en als hij dan ergens niet wilde vastzitten was het wel op een benedenverdieping.
Elke andere keer zou Butler ook gegaan zijn. Hij zou al halverwege de trap naar boven zijn voor zijn hersenen tijd hadden gehad om er nog eens over na te denken. Maar vandaag had hij zijn kleine zusje over zijn schouder, die wartaal uitsloeg, en als hij iets niet wilde, dan was het wel haar aan een moorddadige aanval blootstellen. Nu Juliet in deze conditie verkeerde, zou ze de elfencommando’s waarschijnlijk uitnodigen voor een worstelwedstrijd. En hoewel zijn zus stoere taal uitsloeg, was ze eigenlijk nog maar een kind. Geen partij voor goed getraind militair personeel. Dus bleef Butler op zijn hurken zitten, duwde Juliet achter een harnas tegen het wandtapijt en controleerde zijn veiligheidspal. Die was eraf.
Mooi. Kom me maar halen, elfenjochies.
Er bewoog iets in de stofnevel. Het was Butler onmiddellijk duidelijk dat dat iets geen mens was. De bediende had al zo veel safari’s meegemaakt dat hij wel wist of hij een dier voor zich had of niet. Hij keek aandachtig naar de manier van lopen van dit wezen. Mogelijk een aap. Dezelfde bouw van het bovenlichaam als een aap, maar groter dan welke mensaap dan ook die Butler ooit had gezien. Als het een aap was, dan had hij niet veel aan zijn handwapen. Je kon wel vijf kogels in de schedel van een mannetjesaap jagen, dan nog had hij tijd genoeg om je op te eten voor zijn hersens zich realiseerden dat hij dood was.
Maar het was geen aap. Apen hadden geen nachtogen. Dit wezen wel. Glanzende rode pupillen, half verscholen achter ruige lokken over het voorhoofd. Ook slagtanden, maar niet die van een olifant. Deze waren krom, met gekartelde randen. Slagerswapens. Butler voelde een tinteling onder in zijn buik. Dat gevoel had hij maar één keer eerder gehad. Op zijn eerste dag op de Zwitserse academie.
Angst.
Het wezen stapte uit de stofnevel. Butler hapte naar adem. Ook voor de eerste keer sinds hij van de academie af was. Zo’n tegenstander had hij nog nooit tegenover zich gehad. De bediende realiseerde zich ogenblikkelijk wat de elfen gedaan hadden. Ze hadden een oerjager naar binnen gestuurd. Een wezen dat geen boodschap had aan toverkunst of regels. Een ding dat gewoon alles wat op zijn pad kwam zou doden, ongeacht wat voor soort het was. Dit was het volmaakte roofdier. Dat zag je zo aan de vleesverscheurende punten van zijn tanden, aan het geronnen bloed dat in een korst onder zijn klauwen zat en aan de zuivere haat die uit zijn ogen straalde.
De trol schuifelde naar voren, knipperend tegen het licht van de kroonluchter. Geelgeworden klauwen schraapten over de marmeren tegels en deden daarbij vonken opspringen. Het snoof nu, een soort vreemde manier van snorken, met zijn hoofd naar één kant. Butler had die houding al eens eerder gezien – bij uitgehongerde pitbulls, vlak voor hun Russische africhters ze tijdens een berenjacht loslieten.
De ruige kop hield zich stil, met zijn snuit recht op Butlers schuilplaats gericht. Dat was geen toeval. De bediende gluurde tussen de maliënvingers van een kaphandschoen door. Nu kwam de besluiping. Zodra het roofdier een geur op het spoor was, zou hij langzaam en stil proberen te naderen, alvorens tot een bliksemaanval over te gaan.
Maar de trol had het roofdierenhandboek duidelijk niet gelezen, want hij probeerde helemaal niet ongemerkt toe te sluipen, maar ging meteen tot de bliksemaanval over. Zich sneller voortbewegend dan Butler voor mogelijk had gehouden sprong hij de hal door en gooide het middeleeuwse harnas opzij alsof het een etalagepop was.
Juliet knipperde met haar ogen. ‘O,’ zei ze ademloos. ‘Dat is Roy Reuzenvoet. Canadees kampioen van negentienachtennegentig. Ik dacht dat jij in de Andes was, op zoek naar je familie.’
Butler nam niet de moeite haar te verbeteren. Zijn zus was niet bij haar volle verstand. Nu zou ze in ieder geval gelukkig sterven. Terwijl Butlers hersenen nog over deze griezelige constatering nadachten, kwam de hand met zijn wapen omhoog.
Hij haalde de trekker over, zo snel als het Sig Sauer-mechanisme toestond. Twee in de borst, drie tussen de ogen. Dat was zijn bedoeling. Die borstschoten wist hij te lossen, maar voor Butler de formatie kon afmaken, maakte de trol daar een eind aan. Dit deed hij door zijn maaiende slagtanden onder Butlers schuilplaats te steken. Ze krulden zich rond zijn broek en gleden door zijn verstevigde Kevlar-jasje als een scheermes door rijstpapier.
Butler voelde een koude pijn toen het gekartelde ivoor zijn borst doorboorde. Hij wist meteen dat de wond dodelijk was. Zijn adem ging moeizaam. Dat betekende dat er een long geraakt was, en het bloed gulpte over de pels van de trol. Zijn blóéd. Zíjn bloed. Niemand kon zo veel bloed verliezen en dan nog blijven leven. Toen werd de pijn onmiddellijk vervangen door een vreemdsoortige euforie. Een bepaald natuurlijk verdovend middel dat door kanaaltjes in de slagtanden van het beest werd geïnjecteerd. Gevaarlijker dan het dodelijkste vergif. Binnen een paar minuten zou Butler niet alleen de strijd opgeven, maar zou hij zelfs giechelend zijn graf in gaan.
De bediende vocht tegen de verdovende stof in zijn lichaam en worstelde als een gek om uit de greep van de trol los te komen. Maar het was tevergeefs. Zijn strijd was eigenlijk al voorbij voor hij was begonnen.
De trol gromde en gooide het slappe mensenlichaam over zijn hoofd naar achteren. Butlers potige gestalte sloeg tegen de muur met een snelheid waar menselijke botten niet tegen bestand waren. Van de vloer tot het plafond scheurden de bakstenen. Butlers ruggengraat ook. Als hij nu al niet aan het bloedverlies bezweek, dan bezweek hij wel aan de verlamming.
Juliet was nog steeds helemaal onder invloed van de mesmer. ‘Kom op, broertje. Sta eens op van de mat. We weten allemaal dat je maar doet alsof.’
De trol wachtte even, want er was toch iets van een fundamentele nieuwsgierigheid bij hem gewekt door dit gebrek aan angst. Hij zou een list verwacht hebben, als hij een dergelijke ingewikkelde gedachte zou hebben kunnen formuleren. Maar uiteindelijk won zijn eetlust het toch van zijn nieuwsgierigheid. Dit wezen rook naar vlees. Vers en mals. Vlees van boven de grond was heel anders. Doorspekt met geuren van de aarde. Als je eenmaal openluchtvlees hebt geproefd, valt het niet mee om terug te gaan. De trol liet zijn tong over zijn snijtanden gaan en stak een ruigbehaarde hand uit…
Holly legde de Kolibrievleugels dicht tegen haar bovenlichaam en liet zich in een beheerste duikvlucht omlaagvallen. Ze scheerde langs de balustrade en kwam uit in het portaal, onder een koepel van gebrandschilderd glas. Het licht van de tijdsstilstand filterde er onnatuurlijk doorheen, verdeeld in dikke, azuurblauwe bundels.
Licht, dacht Holly. Het groot licht van de helm had al eerder gewerkt, dus er was geen reden waarom dat nu niet zou werken. Het was te laat voor de man, die was nu een zak vol gebroken botten. Maar de vrouw – ze had nog een paar seconden voor de trol haar zou openrijten.
Holly wervelde omlaag door het onwereldse licht, en zocht ondertussen naar de Sonix-knop op het bedieningspaneel van haar helm. Sonix werd meestal voor hondachtigen gebruikt, maar in dit geval zou het even voor afleiding kunnen zorgen. Genoeg om haar tot grondniveau te laten afdalen.
De trol liep heel slinks op Juliet af. Die beweging werd meestal gebruikt als iemand volkomen weerloos was. De klauwen zouden zich onder de ribben krommen en daarbij het hart verscheuren. Minimale schade aan het vlees, en geen plotselinge spanning op het laatste moment waardoor het vlees taai werd.
Holly activeerde haar Sonix en… er gebeurde niets. Dat was niet best. Over het algemeen zou een gemiddelde trol op z’n minst al geïrriteerd raken door de ultra-hogefrequentietoon. Maar dit beest schudde niet eens zijn schunnige kop. Er waren twee mogelijkheden: 1) de helm deed het niet goed, en 2) deze trol was zo doof als de spreekwoordelijke kwartel. Jammer genoeg kon Holly dat niet weten, aangezien de tonen voor elfenoren niet te horen waren.
Wat het probleem ook was, Holly werd hierdoor gedwongen een strategie te volgen waar ze liever niet haar toevlucht toe had genomen. Een rechtstreekse confrontatie. En dat allemaal om een mensenleven te redden.
Holly rukte aan de pook, zo van de vierde versnelling in zijn achteruit. Niet erg goed voor de koppeling. Daar zou ze voor op haar kop krijgen van de techneuten, mocht het onwaarschijnlijke geval zich voordoen dat ze deze doorlopende nachtmerrie echt zou overleven. Het effect van dit knerpen van de koppeling was dat ze midden in de lucht over de kop ging, zodat de hakken van haar laarzen recht naar het hoofd van de trol wezen. Holly kreunde. Twee confrontaties met dezelfde trol. Niet te geloven.
Haar hakken troffen het beest vol op de kruin van zijn hoofd. Met die snelheid zat er minstens een halve ton zwaartekracht achter deze botsing. Het was aan de versterkte ribbels in haar pak te danken dat Holly’s benen niet aan gort werden geslagen. Toch hoorde ze haar knie knakken. De pijn klauwde zich een weg naar haar voorhoofd. Ook haar manoeuvre om zichzelf veilig te stellen ging in rook op. In plaats van zichzelf naar een veilige hoogte terug te laten drijven, stortte Holly neer op de rug van de trol, waar ze meteen in zijn touwachtige pels verstrikt raakte.
De trol was meteen geïrriteerd. Hij was niet alleen door iets van zijn maaltijd afgeleid, maar nu had dat iets zich ook nog in zijn pels genesteld, samen met de kogels van de Sig. Het beest ging rechtop staan en stak een klauw over zijn eigen schouder. De kromme nagels schuurden tegen Holly’s helm en trokken daarbij evenwijdige groeven in het metaal. Juliet was eventjes veilig, maar Holly had haar plaats op de lijst met bedreigde individuen ingenomen.
De trol kneep harder en kreeg daardoor op de een of andere manier greep op de anti-aanpaklaag van de helm, die volgens Foaly absoluut niet vast te grijpen was. Daar zou nog een hartig woordje over worden gesproken. Zo niet in dit leven, dan toch zeker in het volgende. Kapitein Short merkte dat ze omhooggetild werd en haar oude vijand recht in het gezicht keek. Ze deed haar uiterste best om zich door de pijn en de verwarring heen te blijven concentreren. Haar been slingerde heen en weer, en de adem van de trol sloeg in ranzige golven over haar gezicht.
Ze had een plan gehad, waar of niet? Ze was vast niet alleen maar naar beneden gevlogen om zich op te krullen en te sterven. Er moest een strategie zijn geweest. Al die jaren op de Academie moesten haar toch íéts geleerd hebben. Wat haar plan ook geweest mocht zijn, het zweefde nu ergens buiten haar bereik rond tussen de pijn en de shock. Buiten bereik.
‘De lichten, Holly…’
Een stem in haar hoofd. Waarschijnlijk was ze in zichzelf aan het praten. Een buitenhoofd-ervaring. Ha, ha. Ze moest eraan denken dat ze dat aan Foaly vertelde… Foaly?
‘Doe de lichten aan, Holly. Als die slagtanden hun werk gaan doen, ben je dood voor de toverkracht eraan te pas kan komen.’
‘Foaly? Ben jij het?’ Misschien had Holly dit hardop gezegd, maar misschien had ze het ook alleen maar gedacht. Ze wist het niet.
‘Het groot licht van de tunnel, kapitein!’ Een andere stem. Een stuk minder schattig. ‘Druk op die knop, nu! Dit is een bevel!’
Oeps. Het was Root. Ze bakte er weer niets van. Eerst Hamburg, toen Martina Franca, nu dit.
‘Ja, meneer,’ mompelde ze, terwijl ze probeerde professioneel te klinken.
‘Druk op die knop! Nu, kapitein Short!’
Holly keek de trol recht in zijn meedogenloze ogen en drukte op de knop. Heel dramatisch. Althans, dat had het kunnen zijn, als de lichten het gedaan hadden. Spijtig genoeg voor Holly had ze in haar haast een van de helmen gepakt die door Artemis Fowl gekannibaliseerd waren. Dus geen Sonix, geen filters en geen tunnellichten. De halogeenlampen zaten er nog wel in, maar de draadjes waren tijdens het onderzoek van Artemis los komen te zitten.
‘O god,’ fluisterde Holly.
‘O god!’ blafte Root. ‘Wat heeft dat te betekenen?’
‘De lichten zijn niet aangesloten,’ legde Foaly uit.
‘O…’ Roots stem stierf weg. Wat viel er verder nog te zeggen?
Holly keek met samengeknepen ogen naar de trol. Als je niet wist dat trollen domme dieren waren, zou je zweren dat het beest stond te grijnzen. Terwijl het bloed uit diverse borstwonden druppelde, stond het te grijnzen. Het beviel kapitein Short helemaal niet dat er naar haar gegrijnsd werd.
‘Lach hier maar om,’ zei ze, en ze ramde de trol met het enige wapen dat haar nog restte. Haar gehelmde hoofd.
Het was ongetwijfeld heel moedig, maar ongeveer zo effectief als wanneer je een boom met een veertje probeerde om te hakken. Gelukkig had de onfortuinlijke stoot een bijwerking: gedurende een fractie van een seconde kwamen twee draadjes van een gloeidraad tegen elkaar, waardoor er naar een van de tunnellichten elektriciteit stroomde. Wit licht van vierhonderd watt sterk denderde door de rode ogen van de trol en zond bliksemschichten van pijn naar de hersenen.
‘Hè, hè,’ mompelde Holly in de seconde voordat de trol onwillekeurige spasmen begon te maken. Door die spasmen tolde ze over de parketvloer, met haar been achter zich aan wiebelend.
De muur kwam met een angstaanjagende snelheid op haar af. Misschien, dacht Holly hoopvol, is dit een van die inslagen waarvan je de pijn pas veel later voelt. Nee, antwoordde haar pessimistische kant, ben bang van niet. Ze sloeg tegen een Normandisch wandtapijt, dat daardoor naar beneden kwam en boven op haar viel. De pijn sloeg onmiddellijk toe en was overweldigend.
‘Oe-oef,’ gromde Foaly. ‘Dat voelde ik. Het beeld is weg, de pijnsensoren sloegen helemaal door. Je longen zijn naar de knoppen, kapitein. We zullen je een tijdje kwijt zijn. Maar maak je geen zorgen, Holly, je toverkracht zou nu al zijn werk moeten gaan doen.’
Holly voelde de blauwe tinteling van de toverkracht inderdaad naar haar verwondingen stromen. Godzijdank dat er eikels bestonden. Maar het was te weinig en te laat. De pijn ging haar grens ruim te boven. Vlak voor Holly bewusteloos raakte, plofte haar hand onder het wandtapijt uit. Hij kwam op Butlers arm terecht, op de blote huid. Verbazend genoeg was de mens niet dood. Een hardnekkige hartslag dwong het bloed door de geplette ledematen.
Genees, dacht Holly. En de toverkracht joeg door haar vingers.
De trol zat met een dilemma: welke vrouw moest hij als eerste opeten? Keuzes, keuzes. Deze beslissing werd er niet gemakkelijker op gemaakt door de aanhoudende pijn die rond zijn ruigbehaarde hoofd zoemde, of door het groepje kogels dat in het vette borstweefsel zat. Op een gegeven moment viel de keus op de aardebewoner. Zacht mensenvlees. Geen taaie elfenspieren die je weg moest kauwen.
Het beest ging op zijn hurken zitten en tilde de kin van het meisje met een gelige klauw op. Langs haar hals liep de lome lus van een kloppende ader. Het hart of de hals? vroeg de trol zich af. De hals, die was dichterbij. Hij kantelde de klauw zodat de rand tegen het zachte mensenvlees drukte. Eén scherpe haal en het meisje zou met haar eigen hartslag het bloed uit haar lichaam jagen.
Butler werd wakker, wat op zichzelf al een hele verrassing was. Hij wist onmiddellijk dat hij in leven was, door de ziedende pijn die door elke kubieke centimeter van zijn lichaam trok. Dit was niet best. Hij mocht dan in leven zijn, maar gezien het feit dat zijn nek in een draai van honderdtachtig graden lag zou hij nooit meer iets eenvoudigs kunnen doen als de hond uitlaten, laat staan zijn zus redden.
De bediende draaide met zijn vingers. Die deden vreselijke pijn, maar er zat tenminste nog beweging in. Het was verbazingwekkend dat hij sowieso nog motorische functies had, als je bedacht wat voor schade zijn ruggengraat had opgelopen. Zijn tenen leken ook in orde, maar dat zou een fantoomreactie kunnen zijn, gegeven het feit dat hij ze niet kon zien.
Zijn borstwond leek te zijn gestopt met bloeden, en hij dacht helder. Al met al was hij er veel beter aan toe dan waar hij recht op had. Wat was hier in ’s hemelsnaam gaande?
Butler zag iets. Er dansten allemaal blauwe vonkjes over zijn bovenlichaam. Hij was vast aan het hallucineren – hij verzon allemaal aangename beelden om zichzelf van het onvermijdelijke af te leiden. Een heel realistische hallucinatie, dat moet gezegd worden.
De vonken kwamen op de plaats van de verwondingen samen, en zakten daar onder de huid weg. Butler huiverde. Dit was geen hallucinatie. Er was hier iets heel bijzonders gaande. Iets betoverends.
Betoverends? Dat deed een lichtje in zijn net weer op orde geraakte schedel opgaan. Elfentoverkracht. Iets was bezig zijn verwondingen te genezen. Hij draaide zijn hoofd en kreunde toen de glijdende wervels tegen elkaar schuurden. Er lag een hand op zijn onderarm. Uit de ranke elfenvingers stroomden vonkjes, die intuïtief op zere plekken, scheuren en breuken af gingen. Het ging om een heleboel verwondingen, maar de kleine vonkjes handelden ze allemaal snel en effectief af. Net een leger mystieke bevers die stormschade repareerden.
Butler kon zelfs voelen hoe zijn botten weer aan elkaar groeiden en hoe het bloed zich uit half gestolde korstjes terugtrok. Toen zijn wervels weer in elkaar gleden, draaide zijn hoofd zich onwillekeurig om, en toen de toverkracht de drie liter bloed herstelde die hij door zijn borstwond was verloren, kwam zijn kracht met enorme snelheid teruggestroomd.
Butler sprong op – echt, hij sprong! Hij was zichzelf weer. Nee. Hij was meer dan dat. Hij was sterker dan hij ooit was geweest. Sterk genoeg om nog een aanval op dat beest te wagen dat over zijn kleine zusje gebogen stond.
Hij voelde dat zijn verjongde hart zich als een ronkende buitenboordmotor opvoerde. Rustig, maande Butler zichzelf. Passie is de vijand van de efficiency. Maar rustig of niet, de situatie was hopeloos. Dit beest had hem al één keer min of meer gedood, en in deze ronde had hij niet eens de Sig Sauer. Afgezien van zijn eigen vaardigheden zou het toch fijn zijn als hij een wapen had. Iets wat een beetje zwaar in de hand lag. Zijn laars sloeg tegen een metaalachtig voorwerp aan. Butler keek omlaag naar de brokstukken die de trol in zijn kielzog had achtergelaten… Perfect.
Op het scherm was alleen maar sneeuw te zien.
‘Kom op,’ drong Root aan. ‘Schiet op!’
Foaly duwde zijn meerdere met zijn elleboog opzij. ‘Als jij nou eens niet alle printplaten blokkeerde.’
Root schoof mopperend opzij. Hij vond dat het de schuld van de printplaat was dat die achter hem stond. Het hoofd van de centaur verdween in een toegangspaneel.
‘Heb je iets?’
‘Nee, niets. Alleen storing.’
Root sloeg tegen het scherm. Niet zo slim. Ten eerste omdat er geen schijn van kans was dat dat daadwerkelijk hielp, en ten tweede omdat plasmaschermen na langdurig gebruik uitzonderlijk heet worden.
‘D’Arvit!’
‘Van dat scherm afblijven, trouwens.’
‘O, haha. Nu hebben we opeens tijd voor grapjes, hè?’
‘Nee, eigenlijk niet. Heb je nu beeld?’
De sneeuw veranderde in herkenbare vormen.
‘Ja, dat is ’m. Hou vast. We hebben beeld.’
‘Ik heb de noodcamera geactiveerd. Een gewone oude videocamera, maar we zullen het er mee moeten doen.’
Root zei niets. Hij keek naar het scherm. Dit moest een film zijn. Dit kon niet het echte leven zijn.
‘Nou, wat gebeurt er daarbinnen? Iets interessants?’
Root probeerde antwoord te geven, maar zijn soldatenvocabulaire beschikte gewoonweg niet over de juiste superlatieven.
‘Wat? Wat is er?’
De commandant waagde een poging. ‘Het is… de mens… Ik heb nog nooit… O, laat maar zitten, Foaly. Je zult het met eigen ogen moeten bekijken.’
Holly sloeg de hele episode door een kier in de plooien van het wandtapijt gade. Als ze het niet gezien had, zou ze het niet geloofd hebben. Pas toen ze de video voor haar rapportage opnieuw bekeek, wist ze zeker dat het niet allemaal een hallucinatie was geweest, veroorzaakt door een bijnadoodervaring. Het geval wil dat de video-opname een soort legende werd, die aanvankelijk de ronde deed op de kabeltelevisie, in programma’s als Amateur Home Movies, en die uiteindelijk in het onderwijsprogramma van de elfBI-Academie terecht zou komen.
De mens, Butler, was bezig een middeleeuws maliënkolder aan te trekken. Het was bijna niet te geloven, maar hij leek van plan de confrontatie met de trol aan te gaan. Holly probeerde hem te waarschuwen, probeerde geluid te maken, maar de toverkracht had haar geplette longen nog niet opnieuw lucht ingeblazen.
Butler deed zijn vizier dicht en hief een gevaarlijke knots. ‘Zo,’ gromde hij door het rooster heen, ‘ik zal je eens laten zien wat er gebeurt als iemand mijn zusje met ook maar één vinger aanraakt.’
De mens zwaaide met de knots alsof het de pompon van een cheerleader was, en ramde hem tussen de schouderbladen van de trol. Zo’n slag mocht dan misschien niet fataal zijn, maar hij leidde de trol wel af van zijn slachtoffer.
Butler plantte zijn voet vlak boven de heupen van het wezen en sjorde het wapen los. Het liet met een ziekmakend zuigend geluid los. Hij deed een sprong naar achteren en nam een verdedigende houding aan.
De trol kwam op hem af, met alle tien zijn klauwen tot volle lengte uitgeslagen. Op de punt van beide slagtanden glinsterden druppels gif. Het spel was uit. Maar dit keer zou er geen blikseminslag zijn. Het beest was op zijn hoede, het was al een keer gewond geraakt. Deze nieuwste aanvaller zou dezelfde behandeling krijgen als elk ander mannetje van zijn soort. In de ogen van de trol was zijn territorium geschonden. En er was maar één manier om een dergelijk conflict op te lossen. Dezelfde manier waarop trollen elk conflict oplosten…
‘Ik moet je waarschuwen,’ zei Butler met een uitgestreken gezicht. ‘Ik ben gewapend en bereid indien nodig dodelijk geweld te gebruiken.’
Holly zou als ze kon gekreund hebben. Wat een grap! De mens probeerde een trol tot een woordenwisseling tussen macho’s te verleiden! Toen besefte kapitein Short dat ze zich vergiste. De woorden waren niet belangrijk, maar het ging om de toon die hij gebruikte. Kalm, kalmerend. Als een africhter met een opgeschrikte eenhoorn.
‘Ga weg bij de vrouw. Rustig maar.’
De trol blies zijn wangen op en brulde. Bluf. Hij was aan het aftasten.
Butler verblikte of verbloosde niet. ‘Ja, ja. Heel eng, hoor. Loop nu maar achteruit de deur uit, dan hoef ik je niet aan mootjes te hakken.’
De trol snoof, beledigd door deze reactie. Meestal was zijn gebrul genoeg om ongeacht welk wezen hij voor zich had meteen weg te jagen.
‘Stapje voor stapje. Langzaamaan. Rustig maar, grote jongen.’
Je kon het bijna in de ogen van de trol zien: een flits van onzekerheid. Misschien was deze mens–
En op dat moment sloeg Butler toe. Hij danste onder de slagtanden door en hamerde er met zijn middeleeuwse wapen een verwoestende stoot in. De trol wankelde achteruit, waarbij zijn klauwen woest om zich heen grepen. Maar het was te laat. Butler was al buiten zijn bereik, en vloog naar de andere kant van de gang.
De trol denderde achter hem aan, terwijl hij losse tanden uit zijn tot moes geslagen bek spoog. Butler liet zich op zijn knieën zakken, gleed opzij, draaide rond en liet zich als een kunstschaatser over de geboende vloer glijden. Hij dook weg en maakte pirouettes, terwijl hij zijn achtervolger bleef aankijken.
‘Raad eens wat ik heb gevonden?’ zei hij, terwijl hij de Sig Sauer omhoogstak.
Dit keer geen schoten in de borst. Butler schoot de rest van het magazijn van het automatisch pistool leeg in een diameter van tien centimeter tussen de ogen van de trol. Jammer genoeg voor Butler hebben trollen, doordat ze elkaar al duizenden jaren lang te lijf gaan, een dikke richel van bot ontwikkeld die hun voorhoofd bedekt. En dus slaagde zijn voorbeeldige spreiding er niet in de schedel te doorboren, ondanks de met teflon beklede lading.
Maar hoe het ook zij, geen enkel wezen op aarde kan tien Verwoester-kogels negeren, en de trol vormde daar geen uitzondering op. De kogels sloegen een verpletterende tattoo op zijn schedel, en zorgden voor een acute hersenschudding. Het dier wankelde achteruit en sloeg naar zijn eigen voorhoofd. Butler zat hem binnen een tel op zijn huid en zette één ruigbehaarde voet vast onder de pinnen van de knots.
De trol was van slag door de schok, verblind door bloed en half lam. Een normaal iemand zou een fractie wroeging voelen. Zo niet Butler. Hij had al te veel mensen door gewonde dieren verscheurd zien worden. Dit was het gevaarlijke moment. Het was geen moment voor genade, het was het moment om met uiterste precisie de definitieve slag toe te brengen.
Holly kon alleen maar hulpeloos toekijken hoe de mens zorgvuldig richtte en het gewonde wezen een reeks verlammende slagen toediende. Allereerst schakelde hij de pezen uit, waardoor de trol op zijn knieën zakte, vervolgens liet hij de knots voor wat hij was en ging hij aan de slag met zijn gehandschoende handen, die misschien wel dodelijker waren dan de knots ooit had kunnen zijn. De ongelukkige trol vocht jammerlijk terug en slaagde er zelfs nog in een paar oppervlakkige stoten toe te brengen. Maar die wisten het antieke maliënkolder niet te doorboren. In de tussentijd ging Butler als een chirurg te werk. Hij ging ervan uit dat het lichaam van de trol min of meer gelijk was aan dat van de mens, en vuurde slag na slag op het domme wezen af, waardoor er binnen een paar seconden alleen een hoopje rillend pelshaar van over was. Het was een treurige vertoning. En nog was de bediende niet klaar. Hij deed de bebloede kaphandschoenen uit en deed een nieuw magazijn in het handwapen.
‘Eens kijken hoeveel bot je onder je kin hebt.’
‘Nee,’ kreet Holly met de eerste adem die ze weer in haar lijf had. ‘Niet doen!’
Butler lette niet op haar, en ramde de loop onder de kaak van de trol.
‘Niet doen… Dat ben je me wel verschuldigd.’
Butler wachtte even. Juliet was in leven, dat was waar. In de war, maar in leven. Hij duwde met zijn duim de hamer van zijn pistool omhoog. Elke hersencel in zijn hoofd schreeuwde hem toe de trekker over te halen. Maar Juliet was in leven.
‘Je bent het me verschuldigd, mens.’
Butler zuchtte. Hier zou hij later spijt van krijgen.
‘Goed dan, kapitein. Ik laat het beest leven. Voorlopig. Hij heeft geluk: ik ben in een goeie bui.’
Holly maakte een geluid. Iets tussen jammeren en grinniken in.
‘Laten we dan nu onze harige vriend vriendelijk de deur wijzen.’
Butler rolde de bewusteloze trol op een harnaskarretje en trok hem naar de vernielde deur. Met een enorme zet gooide hij het hele zootje de uitgestelde nacht in.
‘En niet terugkomen!’ riep hij.
‘Verbazingwekkend,’ zei Root.
‘Zeg dat wel,’ zei Foaly instemmend.