DE BELEGERING

Artemis leunde achterover in de leren draaistoel van de studeerkamer en glimlachte boven zijn spitse vingers. Perfect. Dat ontploffinkje zou die elfen wel van hun arrogante houding genezen. Bovendien was er nu één walvisvaarder minder op de wereld. Artemis Fowl hield niet van walvisvaarders. Er waren minder slechte manieren om bijproducten van olie te produceren.

De knoopsgatcamera die in de lokator verstopt zat, had prima gewerkt. Met zijn hoge-resolutiebeelden had hij de veelzeggende ademkristallen van de elf kunnen zien.

Artemis raadpleegde de bewakingsmonitor van de kelder. Zijn gevangene zat nu op het bed, met het hoofd in de handen. Artemis fronste zijn wenkbrauwen. Hij had niet verwacht dat een elf er zo… zo menselijk uit zou zien. Tot op heden waren ze niet meer dan prooi geweest, dieren waar op gejaagd moest worden. Maar nu hij er een zag, er zo duidelijk slecht aan toe… dat veranderde de zaak toch wel.

Artemis zette de computer op stand-by en liep naar de grote deuren. Tijd voor een praatje met hun gast. Net op het moment dat zijn vingers de koperen handvatten aanraakten, vloog de deur voor zijn neus open. Juliet verscheen in de deuropening, met rode wangen van de haast.

‘Artemis,’ zei ze, naar adem happend. ‘Je moeder. Ze…’

Artemis voelde een loden bal in zijn maag vallen. ‘Ja?’

‘Nou, ze zegt, Artemis… Artemis, dat je…’

‘Ja, Juliet. In ’s hemelsnaam, wat is er?’

Juliet legde haar handen over haar mond en herstelde zich. Na een paar seconden deed ze haar met lovertjes versierde nagels uit elkaar en sprak tussen haar vingers door. ‘Je vader, meneer. Artemis Senior. Madam Fowl zegt dat hij terug is!’

Een fractie van een seconde zou Artemis gezworen hebben dat zijn hart niet meer klopte. Vader? Terug? Kon dat dan? Natuurlijk had hij altijd geloofd dat zijn vader nog leefde. Maar de laatste tijd, sinds hij dit elfenplan had uitgebroed, was het net of zijn vader naar de achtergrond van zijn gedachten was geschoven. Artemis voelde zijn maag samentrekken van schuldgevoel. Hij had het opgegeven. Hij had de hoop op zijn eigen vader opgegeven!

‘Heb je hem gezien, Juliet? Met je eigen ogen?’

Het meisje schudde haar hoofd.

‘Nee, meneer Artemis. Ik heb alleen stemmen gehoord. In de slaapkamer. Maar ze laat me niet binnen. Nergens voor. Niet eens om haar een warm drankje te brengen.’

Artemis begon te rekenen. Ze waren pas een uur geleden teruggekomen. Zijn vader kon langs Juliet zijn geglipt. Het was mogelijk. Meer niet. Hij keek op zijn horloge, dat door voortdurend geüpdatete radiosignalen exact gelijkstond met de Greenwichtijd. Het was drie uur ’s nachts. De tijd verstreek. Zijn hele plan hing af van de vraag of de elfen hun volgende zet deden vóór het dag was.

Artemis schrok op. Hij deed het weer: hij schoof zijn familie aan de kant. Wat moest er van hem worden? Zijn vader was nu het allerbelangrijkste, niet een of ander plan om geld te vergaren.

Juliet stond nog steeds in de deuropening. Ze stond hem met die enorme blauwe ogen van haar aan te kijken. Ze wachtte tot hij een beslissing zou nemen, zoals hij altijd deed. Maar voor de verandering stond er dit keer besluiteloosheid op zijn bleke gezicht te lezen.

‘Goed dan,’ mompelde hij op een gegeven moment, ‘dan ga ik maar meteen naar boven.’

Artemis liep rakelings langs het meisje en ging met twee treden tegelijk de trap op. De kamer van zijn moeder was een verbouwde zolderruimte, twee verdiepingen hoger.

Bij de deur aarzelde hij even. Wat moest hij zeggen als het echt zo was dat zijn vader op wonderbaarlijke wijze weer was thuisgekomen? Wat moest hij dan doen? Belachelijk dat hij daarover zat te twijfelen. Er viel toch niets over te zeggen. Hij klopte zachtjes aan.

‘Moeder?’

Geen antwoord, maar hij hoorde giechelen en werd meteen meegevoerd naar het verleden. Aanvankelijk was deze kamer de salon van zijn ouders geweest. Dan zaten ze urenlang op de bank als schoolkinderen te giechelen, de duiven te voeren of naar de schepen te kijken die door de zeestraat van Dublin langsvoeren. Toen Artemis Senior verdween, was Angeline Fowl zich steeds meer aan deze ruimte gaan hechten, en uiteindelijk weigerde ze er nog uit te gaan.

‘Moeder? Is alles goed met u?’

Gedempte stemmen in de kamer. Samenzweerderig gefluister.

‘Moeder. Ik kom binnen.’

‘Wacht even. Timmy, hou daar mee op, beest. Er zijn andere mensen bij.’

Timmy? Artemis’ hart bonkte als een roffeltrom in zijn borst. Timmy, haar koosnaampje voor zijn vader. Timmy en Arty. De twee mannen in haar leven. Hij kon niet langer wachten. Artemis stormde door de dubbele deuren naar binnen.

Het eerste wat hem opviel, was dat het licht was. Zijn moeder had de lampen aan gedaan. Dat was beslist een goed teken. Artemis wist waar zijn moeder zou zijn. Hij wist precies waar hij moest kijken. Maar hij kon het niet… Wat als… Wat als…

‘Ja, kunnen we iets voor je doen?’

Artemis draaide zich om, nog steeds met neergeslagen ogen. ‘Ik ben het.’

Zijn moeder lachte. Luchtig en zorgeloos. ‘Ik zie dat jij het bent, papa. Kun je die jongen niet één avondje vrijaf geven? Het is onze huwelijksreis, hoor!’

Toen wist Artemis het. Het was gewoon uit de hand gelopen gekte. Papa? Angeline dacht dat Artemis zijn eigen grootvader was. Die was al meer dan tien jaar dood. Hij sloeg zijn ogen langzaam op.

Zijn moeder zat op de bank, schitterend uitgedost in haar eigen bruidsjurk, haar gezicht onhandig onder de make-up gesmeerd. Maar dat was nog niet het ergste.

Naast haar zat een nabootsing van zijn vader, gemaakt van het jacquet dat hij op die roemrijke dag, veertien jaar geleden, in de Christchurch-kathedraal gedragen had. De kleren waren opgevuld met papier en boven het hemd zat een opgestopt kussen waar met lippenstift een gezicht op was getekend. Het was bijna grappig. Artemis onderdrukte een snik – zijn hoop was als een zomerse regenboog vervlogen.

‘Wat zeg je, papa?’ zei Angeline met een lage basstem, terwijl ze het kussen liet knikken als een buikspreker die haar pop beweegt. ‘Eén avondje vrijaf voor je zoon, ja?’

Artemis knikte. Wat moest hij anders? ‘Goed, één avond dan. Neem morgen er ook maar bij. Veel geluk.’

Angelines gezicht straalde van oprechte vreugde. Ze sprong op van de bank en omhelsde haar zoon die ze niet herkende. ‘Dank je wel, papa. Dank je wel!’

Artemis beantwoordde haar omhelzing, maar het voelde alsof hij haar bedroog. ‘Graag gedaan, ma… Angeline. Maar nu moet ik gaan. Het werk wacht.’

Zijn moeder ging weer naast haar imitatie-echtgenoot zitten. ‘Ja, papa. Ga maar, maak je geen zorgen, wij amuseren ons wel.’

Artemis vertrok. Hij keek niet om. Er moest van alles gedaan worden. Hij moest elfen aan het praten zien te krijgen. Hij had geen tijd voor de fantasiewereld van zijn moeder.

Kapitein Holly Short zat met haar hoofd in haar handen. In één hand, om precies te zijn. De andere hand krabbelde omlaag langs de zijkant van haar laars, daar waar de camera hem niet kon zien. In werkelijkheid was haar hoofd kristalhelder, maar het kon geen kwaad als de vijand dacht dat ze nog steeds uitgeschakeld was. Misschien zouden ze haar onderschatten. En dat zou dan de laatste vergissing zijn die ze ooit zouden begaan.

Holly’s vingers sloten zich om het voorwerp dat in haar enkel had gesneden. Door de contouren wist ze meteen wat daar verstopt zat. De eikel! Die moest gedurende al die commotie bij de eik in haar laars zijn gegleden. Dit kon wel eens heel belangrijk blijken te zijn. Ze had alleen maar een klein stukje aarde nodig en dan zouden al haar krachten weer hersteld zijn.

Holly keek steels de cel rond. Vers beton, zo te zien. Geen enkele scheur of zelfs maar een afgeschilferd hoekje te bekennen. Nergens een plekje om haar geheime wapen te begraven. Holly stond voorzichtig op om te kijken of haar benen alweer stevig waren. Dat viel mee: een beetje bibberig rond de knieën, maar verder prima. Ze liep naar de muur en drukte haar wang en handpalmen tegen het gladde oppervlak. De betonnen muur was inderdaad vers, van heel recente datum – op sommige plekken was het beton nog vochtig. Haar gevangenis was duidelijk speciaal voor deze gelegenheid gebouwd.

‘Zoek je iets?’ zei een stem. Een koude, harteloze stem.

Holly deinsde terug van de muur. De mensenjongen stond op nog geen twee meter bij haar vandaan, met zijn ogen verscholen achter spiegelende glazen. Hij was zonder een geluid te maken de kamer binnengekomen. Vreemd.

‘Ga zitten, alsjeblieft.’

Holly wilde niet gaan zitten alsjeblieft. Wat ze wel wilde was dit brutale gozertje met haar elleboog uitschakelen en zijn ellendige huid gebruiken om mee te vliegen. Artemis kon het in haar ogen zien.

Hij vond het wel grappig. ‘Plannen, kapitein Short?’

Holly ontblootte haar tanden, daar moest hij het maar mee doen bij wijze van antwoord.

‘We zijn ons allebei volledig bewust van de regels, kapitein. Dit is mijn huis. Jij moet mijn wensen gehoorzamen. Dat zijn jouw wetten, niet de mijne. En het behoort niet tot mijn wensen dat ik lichamelijk letsel oploop of dat jij dit huis probeert te verlaten.’

Toen drong het tot Holly door.

‘Hoe weet jij mijn–’

‘Je naam? Je rang?’ Artemis glimlachte, zij het zonder vreugde. ‘Als je een naamplaatje draagt…’

Holly bedekte met haar hand onwillekeurig het zilveren naamplaatje op haar pak. ‘Maar dat is geschreven in–’

‘Gnomisch. Dat weet ik. Dat spreek ik toevallig vloeiend. En dat geldt voor iedereen van mijn team.’

Holly was even stil – ze moest deze ontzagwekkende onthulling verwerken. ‘Fowl,’ zei ze toen opgewonden, ‘je hebt geen idee wat je hebt gedaan. Als je de werelden op deze manier bij elkaar brengt, zou dat wel eens voor ons allemaal een ramp kunnen worden.’

Artemis haalde zijn schouders op. ‘Ik ben niet geïnteresseerd in ons allemaal, alleen in mezelf. En geloof me, met mij zal het prima gaan. Nu gaan zitten, alsjeblieft.’

Holly ging zitten, zonder het miniatuurmonster met haar hazelnootbruine ogen los te laten. ‘Nou, hoe luidt je meesterplan, Fowl? Laat me raden: heerschappij over de wereld?’

‘Zo dramatisch is het niet,’ grinnikte Artemis. ‘Het gaat me alleen om rijkdom.’

‘Een dief!’ beet Holly hem toe. ‘Je bent gewoon een dief!’

Er flitste irritatie over Artemis’ gezicht, om meteen plaats te maken voor zijn gebruikelijke duivelse grijns.

‘Ja. Een dief, zo je wilt. Maar bepaald niet gewoon een dief, hoor. De eerste dief ter wereld die tot een andere soort doordringt.’

Kapitein Short snoof. ‘De eerste dief die tot een andere soort doordringt! Het Moddervolk steelt al millennia lang van ons. Waarom denk je dat we onder de grond leven?’

‘Klopt. Maar ik zal de eerste zijn die met succes een elf zijn goud afhandig maakt.’

‘Goud? Goud? Idiote mens. Je gelooft die onzin over de kruik met goud toch niet echt, hè? Sommige dingen zijn niet waar, hoor.’ Holly gooide haar hoofd in haar nek en lachte.

Artemis inspecteerde geduldig zijn nagels en wachtte tot ze klaar was. Toen de uitbarsting eindelijk geluwd was, schudde hij zijn wijsvinger naar haar.

‘Je hebt gelijk dat je lacht, kapitein Short. Ik heb een tijdje in dat geslijm over die pot-met-goud-aan-de-andere-kant-van-deregenboog geloofd, maar ik weet nu wel beter. Ik weet nu over het gijzelaarsfonds.’

Holly deed haar best om haar gezicht in bedwang te houden. ‘Wat voor gijzelaarsfonds?’

‘O, kom op, kapitein. Bespaar me die poppenkast. Je hebt me er zelf over verteld!’

‘Heb i-ik je d-dat verteld?’ stamelde Holly. ‘Belachelijk!’

‘Kijk maar naar je arm.’

Holly rolde haar rechtermouw op. Op de ader zat een watje geplakt.

‘Daarin hebben we je sodiumpentathol toegediend, ook wel het waarheidsserum genoemd. Je hebt alles verraden.’

Holly wist dat het waar was. Hoe kon hij het anders weten? ‘Je bent gek!’

Artemis knikte toegeeflijk. ‘Als ik win, ben ik een wonderkind. Als ik verlies, ben ik gek. Zo werkt dat nu eenmaal in de geschiedenis.’

Er was natuurlijk helemaal geen waarheidsserum aan te pas gekomen, alleen een onschuldig prikje met een gesteriliseerde naald. Artemis zou nooit het risico nemen dat hij een hersenbeschadiging bij zijn broodwinning veroorzaakte, maar hij kon zich ook niet permitteren haar te onthullen dat het Boek zijn informatiebron was. Hij kon de gijzelaar beter laten geloven dat ze haar eigen volk had verraden. Dat was slecht voor haar moreel, waardoor ze vatbaarder was voor zijn psychologische spelletjes. Toch zat die list hem niet lekker. Het was wreed, dat viel niet te ontkennen. Hoe ver was hij bereid te gaan voor dat goud? Hij wist het niet, en hij zou het ook niet weten tot het moment daar was.

Holly zakte in elkaar, tijdelijk verslagen door deze laatste ontwikkeling. Ze had gepraat. Ze had heilige geheimen verraden. Zelfs als ze erin zou slagen te ontsnappen, zou ze naar een of andere ijskoude tunnel onder de Noordpool worden verbannen.

‘Dit is nog niet voorbij, Fowl,’ zei ze uiteindelijk. ‘Wij hebben krachten waar jij onmogelijk van op de hoogte kunt zijn. Je zou er dagen voor nodig hebben om ze allemaal te beschrijven.’

De razendmakende jongen lachte weer. ‘Hoe lang denk je dat je hier al bent?’

Holly kreunde, ze wist wat er ging komen. ‘Een paar uur?’

Artemis schudde zijn hoofd. ‘Drie dagen,’ loog hij. ‘We hebben je meer dan zestig uur aan het infuus gehad… tot je ons alles had verteld wat we wilden weten.’

Met dat hij die woorden uitsprak, voelde Artemis zich al schuldig. Die psychologische spelletjes hadden duidelijk effect op Holly, ze verwoestten haar van binnenuit. Was dat nou echt nodig?

‘Drie dagen? Je had me wel kunnen doden. Wat ben jij…’

En het was deze sprakeloosheid die Artemis’ brein pas echt goed aan het twijfelen zette. De elf vond hem zo in en in slecht dat ze er geen woorden voor had.

Holly vermande zich. ‘Goed dan, meester Fowl,’ beet ze hem hatelijk toe, ‘als je dan zoveel over ons weet, dan weet je ook wat er gebeurt als ze me opgespoord hebben.’

Artemis knikte afwezig. ‘O ja, dat weet ik. Ik reken er zelfs op.’

Nu was het Holly’s beurt om te grijnzen. ‘Nee maar. Vertel eens, jongen, heb je ooit een trol ontmoet?’

Voor het eerst zakte het zelfvertrouwen van de mens een puntje. ‘Nee. Nog nooit.’

Holly lachte nog meer tanden bloot. ‘Dat komt nog wel, Fowl. Dat komt nog wel. En ik hoop dat ik er persoonlijk bij aanwezig mag zijn.’

De elfBI had bij EI, Tara, een bovengronds hoofdkwartier ingericht.

‘En?’ zei Root terwijl hij naar een gremlinverpleger sloeg die brandwondenzalf op zijn voorhoofd smeerde. ‘Laat maar. Mijn toverkracht geneest het binnen de kortste keren zelf wel.’

‘En wat?’ antwoordde Foaly.

‘Geen brutaliteiten vandaag, Foaly, want vandaag is niet een van de o-wat-ben-ik-onder-de-indruk-van-de-technologie-vandat-veulen dagen. Vertel me wat je over die mens te weten bent gekomen.’

Foaly trok een chagrijnig gezicht en maakte zijn muts van folie wat beter op zijn hoofd vast. Hij zwaaide het deksel van een flinterdunne laptop open.

‘Ik heb bij Interpol ingebroken. Koud kunstje. Ze hadden net zo goed de rode loper kunnen uitleggen…’

Root trommelde met zijn vingers op de vergadertafel. ‘Ga verder.’

‘Oké. Fowl. Een bestand van tien gigabyte. Op papier is dat een halve bibliotheek.’

De commandant floot. ‘Da’s wat je noemt een druk baasje.’

‘Een drukke familie,’ corrigeerde Foaly. ‘De Fowls ondermijnen al generaties lang de rechtsgang. Afpersing, smokkel, gewapende overvallen. Vooral georganiseerde misdaad de vorige eeuw.’

‘Hebben we een lokatie?’

‘Dat was nog het gemakkelijkste te vinden. Huize Fowl. Op een landgoed van achthonderd hectare aan de rand van Dublin. Huize Fowl ligt maar een kilometer of twintig van onze huidige lokatie.’

Root beet op zijn onderlip. ‘Maar twintig? Dat betekent dat we er voor zonsopgang kunnen zijn.’

‘Ja. Dan kunnen we die hele toestand even regelen voor het in het zonlicht uit de hand loopt.’

De commandant knikte. Dit was hun eerste breekpunt. Elfen waren al eeuwen niet in het daglicht getreden. Zelfs als ze bovengronds leefden, waren het toch voornamelijk nachtwezens. De zon loste hun toverkracht op als bleekmiddel een foto. Wie weet wat voor schade Fowl verder kon aanrichten als ze nog een dag moesten wachten voor ze een aanvalsmacht konden sturen. Het was zelfs mogelijk dat deze hele affaire op de media gericht was en dat het gezicht van kapitein Short de volgende avond al op de voorpagina van elke krant of elk tijdschrift over de hele wereld te zien zou zijn. Root huiverde. Dat zou het einde van alles betekenen, tenzij het Moddervolk had geleerd om met andere soorten samen te leven. En als ze al iets van de geschiedenis hadden kunnen leren, dan was het wel dat mensen met niemand konden samenleven, zelfs niet met zichzelf.

‘Goed. Iedereen in de aanslag. We vliegen in v-formatie. Stel een gebied binnen de grenzen van het landgoed vast.’

Het Beveiligings-team brulde militair aandoende bevestigende antwoorden en ontlokte daarbij zo veel metalige geluiden aan hun wapens als maar kon.

‘Foaly, haal de techneuten. Kom in de shuttle achter ons aan. En breng de grote schotels mee. We gaan het hele landgoed afsluiten om onszelf wat ademruimte te geven.’

‘Eén ding, commandant,’ mijmerde Foaly.

‘Ja?’ zei Root ongeduldig.

‘Waarom heeft die mens ons verteld wie hij was? Hij moet geweten hebben dat we hem konden vinden.’

Root haalde zijn schouders op. ‘Misschien is hij niet zo slim als hij wel denkt.’

‘Nee. Dat is het volgens mij niet. Helemaal niet zelfs. Volgens mij is hij ons de hele tijd al een stap voor geweest, en dat is nu weer zo.’

‘Ik heb nu geen tijd voor je theorieën, Foaly. De dageraad breekt aan.’

‘Nog één ding, commandant.’

‘Is het belangrijk?’

‘Ja, ik denk van wel.’

‘Nou?’

Foaly tikte een toets op zijn laptop in en scrolde door de belangrijkste statistische gegevens over Artemis. ‘Dit criminele meesterbrein, degene die achter dit uitgebreide plan zit…’

‘Ja? Wat is er met hem?’

Foaly keek op, met een bijna bewonderende blik in zijn gouden ogen. ‘Nou, hij is pas twaalf jaar. En dat is jong, zelfs voor een mens.’

Root snoof en ramde een nieuw patroon in zijn drie-dubbelloops revolver. ‘Te veel naar die rottelevisie gekeken. Hij denkt zeker dat hij Sherlock Holmes is.’

‘U bedoelt professor Moriarty,’ corrigeerde Foaly hem.

‘Holmes, Moriarty, ze zien er allebei hetzelfde uit als het vlees van hun schedel is weggeschroeid.’

En met dit elegante, vinnige antwoord ging Root achter zijn team aan de nachtlucht in.

Het Beveiligings-team ging in een V-formatie vliegen, zoals ganzen doen, met Root op kop. Ze vlogen in zuidwestelijke richting, en volgden daarbij de videobeelden die naar hun helm ge-e-maild werden. Foaly had Huize Fowl zelfs met een rode stip aangegeven. Kinderlijk eenvoudig, had hij in zijn microfoon gemompeld, net hard genoeg voor de commandant om hem te verstaan.

Het middelpunt van landgoed Fowl was een gerenoveerd laat middeleeuws/vroeg modern kasteel, in de vijftiende eeuw gebouwd door Lord Hugh Fowl. De Fowls hadden Huize Fowl in de loop der jaren weten te behouden – ze hadden oorlogen, burgeropstanden en diverse invallen van de Belastingdienst overleefd. Artemis was niet van plan degene te zijn die het zou kwijtraken. Het landgoed was omringd door een vijf meter hoge stenen muur met kantelen, compleet met de oorspronkelijke wachttorens en verbindingsgangen.

Het team landde net binnen de omgrenzing en begon een onmiddellijk onderzoek naar mogelijke vijanden.

‘Twintig meter uit elkaar,’ instrueerde Root hen. ‘Veeg het gebied schoon. Meld je elke zestig seconden. Begrepen?’

Iedereen knikte. Natuurlijk hadden ze het begrepen. Ze waren professionals.

Luitenant Knuppel, de leider van het team, klom in een wachttoren. ‘Weet je wat we zouden moeten doen, Julius?’

Hij en Root hadden samen op de Academie gezeten en waren in dezelfde tunnel opgegroeid. Knuppel was een van de misschien vijf elfen die Root bij zijn voornaam noemden.

‘Ik weet wat jij vindt dat we zouden moeten doen.’

‘We zouden die hele tent moeten opblazen.’

‘Nee maar, wat een verrassing.’

‘Dat is de schoonste manier. Eén blauwspoeling en onze verliezen blijven tot een minimum beperkt.’

‘Blauwspoeling’ was een ander woord voor de verwoestende biologische bom die hun strijdmacht bij zeldzame gelegenheden gebruikte. Het slimme van die biobom was dat hij alleen levend weefsel vernietigde. Het landschap bleef onaangetast.

‘Dat minimum aan verliezen waar jij het over hebt, is toevallig wel een van mijn officieren.’

‘O ja,’ zei Knuppel zuinigjes. ‘Een vrouwelijke Opsporings-officier. De testcase. Nou, ik denk dat je er problemen mee krijgt als je voor een tactische oplossing kiest.’

Roots gezicht kreeg de bekende paarse kleur. ‘Jij kunt nu maar beter bij mij uit de buurt gaan, anders zou ik me nog wel eens genoodzaakt kunnen zien om die blauwspoeling recht in dat moeras te rammen waarvan jij denkt dat het je hersenen zijn.’

Knuppel verblikte of verbloosde niet. ‘Door mij te beledigen veranderen de feiten nog niet, Julius. Je weet wat er in het Boek staat. We mogen onder geen beding toestaan dat de Lagere Elementen in gevaar worden gebracht. Je krijgt maar één tijdsstop, en daarna…’

De luitenant maakte zijn verklaring niet af. Dat was niet nodig.

‘Ik weet wat er in het Boek staat,’ beet Root hem toe. ‘Ik zou alleen willen dat jij daar niet zo enthousiast over deed. Als ik je niet beter kende, zou ik bijna denken dat je een beetje mensenbloed in je hebt.’

‘Daar is geen enkele aanleiding toe,’ zei Knuppel pruilend. ‘Ik doe alleen mijn werk, meer niet.’

‘Begrepen,’ gaf de commandant toe. ‘Het spijt me.’

Dat hoorde je niet vaak, dat Root zijn verontschuldigingen aanbood, maar het was dan ook een heel erge belediging geweest.

Butler zat achter de monitoren.

‘Heb je nog iets?’ vroeg Artemis.

Butler schrok op – hij had de jonge meester niet horen binnenkomen.

‘Nee. Niets. Een of twee keer dacht ik dat ik een flikkering zag, maar dat bleek niets te zijn.’

‘Niets is niets,’ merkte Artemis cryptisch op. ‘Je moet de nieuwe camera gebruiken.’

Butler knikte. Vorige maand had meester Fowl via internet een filmcamera gekocht. Tweeduizend beeldjes per seconde, onlangs ontwikkeld door Industrieel Licht en Magie, voor gespecialiseerde natuuropnamen – kolibrievleugels en dergelijke. Het apparaat verwerkte beelden sneller dan het menselijk oog kon waarnemen. Artemis had hem achter een gebeeldhouwd engeltje boven de hoofdingang laten installeren.

Butler activeerde het bedieningspaneel. ‘Waar?’

‘Probeer de oprijlaan eens. Ik heb het gevoel dat er bezoekers in aantocht zijn.’

De bediende bewoog de joystick, zo klein als een tandenstoker, met zijn enorme vingers. Op de digitale monitor kwam een bewegend beeld tot leven.

‘Niets,’ mompelde Butler. ‘Zo stil als het graf.’

Artemis wees naar de monitor. ‘Zet eens stil.’

Butler wilde bijna een vraagteken bij dit bevel plaatsen. Bijna. Maar hij hield toch maar zijn mond en drukte op een knop. Op het scherm bleven de kersenbomen doodstil staan, de bloesems midden in de lucht gevangen. Belangrijker was dat op de oprijlaan plotseling een stuk of tien in het zwart geklede figuurtjes verschenen.

‘Hè!’ riep Butler uit. ‘Waar komen die opeens vandaan?’

‘Ze dragen een schild,’ legde Artemis uit. ‘Ze vibreren op hoge snelheid. Te snel voor het menselijk oog…’

‘Maar niet voor de camera,’ knikte Butler. Meester Artemis. Altijd twee stappen vooruit. ‘Kon ik dat ding maar bij me dragen.’

‘Kon dat maar. Maar we hebben wel het beste alternatief…’

Artemis tilde heel voorzichtig een koptelefoon van de werkbank. Dat was wat er van Holly’s helm over was. Butlers hoofd in de oorspronkelijke helm proberen te persen was natuurlijk net of je een aardappel in een vingerhoedje probeerde te krijgen. Alleen het vizier en de bedieningsknoppen waren intact. Er waren provisorisch bandjes van een helm aan gezet, zodat hij om de schedel van de bediende paste.

‘Dit ding is voorzien van diverse filters. Het ligt voor de hand dat een daarvan antischild is. Laten we hem maar proberen, oké?’

Artemis zette de koptelefoon op Butlers oren.

‘Met de afstand tussen jouw ogen zullen er ongetwijfeld wat blinde vlekken zijn, maar daar zou je niet al te veel last van moeten hebben. Zet de camera maar aan.’

Butler liet de camera weer draaien, terwijl Artemis de ene na de andere filter ervoor deed.

‘Nu?’

‘Nee.’

‘Nu…’

‘Alles is rood geworden. Ultraviolet. Geen elfen.’

‘Nu?’

‘Nee. Polaroid, denk ik.’

‘De laatste.’

Butler glimlachte. Een haai die een blote kont ziet. ‘Bingo.’

Butler zag de wereld zoals hij was, inclusief het Speurdersteam dat de oprijlaan op kwam.

‘Hm,’ zei Artemis. ‘Een variatie op de stroboscoop als je het mij vraagt. Een zeer hoge frequentie.’

‘Ik begrijp het,’ jokte Butler.

‘Letterlijk of figuurlijk?’ glimlachte zijn werkgever.

‘Precies.’

Artemis riep zichzelf tot de orde. Nog meer grapjes. Nog even en hij was met clownsschoenen aan radslagen in de grote hal aan het maken.

‘Goed, Butler. Het is hoog tijd dat jij eens gaat doen wat je het best kunt. We schijnen vreemd volk op het terrein te hebben…’

Butler stond op. Meer instructie had hij niet nodig. Hij trok de bandjes van de helm strak en beende kordaat naar de deur.

‘O, en Butler…’

‘Ja, Artemis?’

‘Ik heb ze liever doodsbang dan dood. Als dat zou kunnen.’

Butler knikte. Als dat zou kunnen.

ElfBI Beveiliging I was het beste en het slimste team. Elk elfje droomde ervan dat hij op een dag het onzichtbaar makende pak van de commando’s zou mogen aantrekken. Zij vormden de elite. Hun bijnaam was Trubbels. Kapitein Kelp van Beveiliging I heette zelfs Trubbels van zijn voornaam. Daar had hij op gestaan bij de ceremonie ter gelegenheid van zijn volwassenheid, toen hij net bij de Academie was aangenomen.

Trubbels leidde zijn team over de statige oprijlaan. Zoals gewoonlijk ging hij zelf op kop, vastbesloten om zich als eerste in de strijd te werpen, mocht zich, zoals hij vurig hoopte, een strijd voordoen.

‘Meld je,’ fluisterde hij in de microfoon die als een slang uit zijn helm kronkelde.

‘Negatief op een.’

‘Niets, kapitein.’

‘Eén groot niets, Trubs.’

Kapitein Kelp huiverde. ‘We zijn op vijandelijk terrein, korporaal. Volg de voorschriften.’

‘Maar mama zei–!’

‘Kan me niet schelen wat mama zei, korporaal! Rang is rang! Voor jou ben ik kapitein Kelp.’

‘Goed, kapitein,’ mokte de korporaal. ‘Maar denk maar niet dat ik je tuniek nog voor je strijk.’

Trubbels stelde in op het kanaal van zijn broer en sloot daarmee de rest van het team buiten. ‘Hou je kop over mama, oké? En over dat strijken. Je mocht alleen maar mee op deze missie omdat ik dat heb gevraagd. Nou ga je je als de bliksem professioneel gedragen, anders ga je terug naar de grenszone.’

‘Oké, Trubs.’

‘Trubbels!’ schreeuwde kapitein Kelp. ‘Ik heet Trubbels. Niet Trubs of Trub. Trubbels! Begrepen?’

‘Begrepen, Trubbels. Mama heeft gelijk. Je bent nog een baby.’

Kapitein Kelp vloekte heel onprofessioneel en schakelde zijn koptelefoon vervolgens weer over op het open kanaal. Hij was net op tijd om een ongebruikelijk geluid te horen.

‘Arrkk.’

‘Wat was dat?’

‘Wat?’

‘Kweenie.’

‘Niets, kapitein.’

Maar Trubbels had voor zijn kapiteinsexamen een stage Geluiden Herkennen gedaan, en hij wist vrijwel zeker dat het ‘Arrkk’ veroorzaakt was door iemand die een stoot tegen zijn luchtpijp had gekregen. Waarschijnlijk was zijn broer een struik in gelopen.

‘Wurm? Alles goed met je?’

‘Voor jou is het korporaal Wurm, hoor.’

Kelp gaf een gemene schop tegen een madeliefje. ‘Meld je. Geef een sein, in goede volgorde.’

‘Eén, oké.’

‘Twee, in orde.’

‘Drie, verveeld maar in leven.’

‘Vijf nadert de westvleugel.’

Kelp bleef stokstijf staan. ‘Wacht! Vier? Vier, ben je daar? Waar bevind je je?’

‘…’

Niets, alleen maar ruis.

‘Oké. Vier ligt plat. Misschien een storing van de apparatuur. We kunnen echter geen risico’s nemen. Verzamelen bij de hoofdingang.’

Beveiliging I kroop bij elkaar, en maakte daarbij nog minder geluid dan een zijdespin. Kelp telde snel even de hoofden. Elf. Volle sterkte, op één na. Vier dwaalde waarschijnlijk ergens bij de rozenstruiken rond, zich afvragend waarom niemand wat tegen hem zei.

Toen vielen Trubbels twee dingen op: allereerst stak er een paar zwarte laarzen uit een struik naast de deur, en ten tweede stond er een enorme mens in de deuropening. De gestalte hield een heel akelig uitziend geweer in de holte van zijn arm.

‘Algehele stilte,’ fluisterde Kelp, en onmiddellijk gleden elf gezichtsvizieren omlaag om de geluiden van de ademhaling en de gesprekken van zijn team binnen te sluiten.

‘Oké. Geen paniek. Ik geloof dat ik de volgorde van de gebeurtenissen wel kan nagaan. Vier hangt ergens bij de deur rond, de Modderman doet hem open, vier krijgt een dreun op zijn knar en belandt in de struiken. Niets aan de hand. Onze dekking is intact. Ik herhaal: intact. Dus geen zenuwachtig gedoe. Wurm… Sorry, korporaal Kelp, controleer de vitale functies van Vier. De rest maakt ruimte en houdt zich stil.’

Het team liep voorzichtig achteruit tot ze op de zorgvuldig onderhouden grasrand stonden. De figuur voor hen was inderdaad erg indrukwekkend – hij was zonder meer de grootste mens die ze ooit hadden gezien.

‘D’Arvit,’ fluisterde Twee.

‘Behoud de radiostilte, behalve in noodgevallen,’ beval Kelp. ‘Vloeken kun je toch moeilijk een noodgeval noemen.’ Diep in zijn hart deelde Trubbels dit gevoel echter wel. Dit keer was hij blij dat hij een schild droeg. Die man zag eruit alsof hij in één gigantische vuist wel een stuk of zes elfjes tegelijk kon fijnknijpen.

Wurm keerde terug naar zijn positie. ‘Vier is stabiel. Hersenschudding, denk ik, maar verder oké. Zijn schild is hij wel kwijt, dus ik heb hem in de struiken verstopt.’

‘Goed zo, korporaal. Slimme zet.’

Het laatste waar ze op zaten te wachten was dat de laarzen van Vier werden ontdekt.

De man bewoog zich en kuierde op zijn gemak over het pad. Misschien keek hij wel naar links of naar rechts, dat was moeilijk te zeggen door de capuchon die hij over zijn ogen getrokken had. Vreemd dat een mens op zo’n mooie nacht een capuchon droeg.

‘Veiligheidspallen af!’ beval Trubbels.

Hij kon zich voorstellen dat zijn mannen met hun ogen rolden. Alsof ze hun veiligheidspallen er het afgelopen half uur al niet afgehaald hadden. Maar ja, je moest volgens het boekje te werk gaan, voor het geval er later een onderzoek zou komen. Er was een tijd geweest waarin een Beveiligings-team eerst schoot en nooit vragen beantwoordde. Maar dat was vroeger. Nu was er altijd wel een of andere ijverige burger die maar doordramde over de burgerrechten – zelfs voor mensen, het was niet te geloven.

De menselijke berg bleef staan, midden tussen het team. Als hij in staat was geweest hen te zien, zou het de ideale tactische positie zijn geweest. Hun eigen vuurwapens waren min of meer onbruikbaar, aangezien ze elkaar waarschijnlijk meer schade zouden toebrengen dan de mens.

Gelukkig was het hele team onzichtbaar, met uitzondering van Vier, die veilig opgeborgen was in iets wat een rododendron leek te zijn.

‘Zoemstokken. In de aanslag.’

Voor het geval dat. Voorzichtigheid was geboden.

De elfBI-officieren zetten hun wapen aan, en precies op het moment dat ze met de holsters aan het rommelen waren, begon de Modderman te praten.

‘Goedenavond, heren,’ zei hij, terwijl hij zijn capuchon naar achteren schoof.

Grappig, dacht Trubbels. Het was net of… Toen zag hij de provisorische schutbril.

‘Dekking!’ schreeuwde hij. ‘Dekking!’

Maar het was al te laat. Er was geen andere optie dan het gevecht aan te gaan. En dat was helemaal geen optie.

Butler had ze vanaf de borstwering al kunnen pakken. Eén voor één met het geweer van de ivoorjager. Maar dat was niet volgens plan. Indruk maken, daar ging het allemaal om. Een signaal geven. Bij alle politiemachten ter wereld was het de standaardprocedure om eerst het kanonnenvlees te sturen en dan pas de onderhandelingen te openen. Ze gingen er al bijna van uit dat ze op verzet zouden stuiten, en daar wilde Butler maar al te graag aan tegemoetkomen.

Hij gluurde door de brievenbus naar buiten, en, o, wat een toeval, daar staarde een paar bebrilde ogen hem ook recht aan. Het was te toevallig om ongemerkt voorbij te laten gaan.

‘Bedtijd,’ zei Butler, terwijl hij de deur met een enorme schouder openduwde. De elf vloog een paar meter door de lucht en belandde toen in de struiken. Juliet zou er kapot van zijn. Ze was dol op rododendrons. Eentje was er al uitgeschakeld. Nu de rest nog.

Butler trok de puntige capuchon van zijn jasje omhoog en stapte het portaal in. En daar stonden ze hoor, van elkaar af opgesteld als een team Action Men. Als ze niet zo’n zeer vakkundig ogend wapenarsenaal aan hun riem hadden hangen, zou het bijna lachwekkend zijn geweest.

Butler liet zijn vinger nonchalant om de trekker glijden en ging tussen hen in staan. De dikke, op twee uur, gaf de bevelen. Dat kon je zien aan de hoofdjes, die allemaal zijn kant op wezen.

De leider gaf een bevel en het team schakelde over op contactwapens. Dat was verstandig, want met vuurwapens zouden ze elkaar maar in mootjes hakken. Tijd om in actie te komen.

‘Goedenavond, heren,’ zei Butler. Hij kon er niets aan doen, en het was dat ene moment van algehele verwarring wel waard. Toen had hij zijn geweer in de aanslag en vuurde hij.

Kapitein Kelp was het eerste slachtoffer – een pijl met titanium punt doorboorde de hals van zijn pak. Hij zakte langzaam in elkaar, alsof de lucht in water was veranderd. Er gingen nog twee leden van het team neer voor ze ook maar het flauwste vermoeden hadden wat er gaande was.

Dat moet behoorlijk traumatisch zijn, dacht Butler onaangedaan, zomaar een voorsprong verliezen die je al eeuwen hebt.

Inmiddels had de rest van Beveiliging I hun zoemstokken aangezet en in de aanslag. Maar ze maakten de vergissing dat ze zich terughoudend opstelden, wachtend op een bevel dat maar niet wilde komen. Hierdoor kreeg Butler de gelegenheid hen aan te vallen. Alsof hij nog meer voorsprong nodig had.

Maar toch aarzelde de bediende even. Deze wezentjes waren zo klein. Net kinderen. Toen sloeg Wurm hem met zijn zoemstok tegen zijn elleboog en joeg duizend volt door Butlers borst. Alle sympathie voor het kleine volkje was als bij toverslag verdwenen.

Butler greep de stok die hem had geraakt en slingerde het wapen en de drager ervan weg alsof het een rugbybal was. Wurm krijste toen hij werd losgelaten, en zijn nieuw verworven vaart sloeg hem recht tegen drie kameraden aan.

Butler ging nog even door met de zwaaibeweging en gaf twee andere elfen een bestraffende beuk tegen hun borst. Weer een andere elf klauterde op zijn rug en stak hem herhaalde malen met de stok. Butler viel boven op hem. Er kraakte iets en de steken hielden op.

Plotseling had hij de loop van een geweer onder zijn kin. Een van de leden van de eenheid was erin geslaagd zijn wapen te spannen.

‘Verroer je niet, Modderman,’ dreunde een door de helm gefilterde stem. Zo te zien was het een echt wapen – er borrelde koelvloeistof langs de loop. ‘Geef me één goede reden en je gaat eraan.’

Butler rolde met zijn ogen. Een ander ras, maar dezelfde machoclichés. Hij gaf de elf met vlakke hand een klap. Voor het kleine mannetje moet het gevoeld hebben alsof de hemel op zijn hoofd neerkwam.

‘Is dat reden genoeg?’

Butler krabbelde overeind. Overal om hem heen lagen elfenlichamen in verschillende stadia van shock en bewusteloosheid. Doodsbang, dat zonder meer. Dood, waarschijnlijk niet. Missie voltooid.

Eén ventje deed echter alsof. Dat kon je zien aan de manier waarop zijn kleine knietjes tegen elkaar bibberden. Butler plukte hem aan zijn hals omhoog – zijn vinger en duim pasten er met gemak omheen.

‘Naam?’

‘W-Wurm. Ik bedoel: korporaal Kelp.’

‘Nou, korporaal, vertel je commandant dat de volgende keer dat ik hier gewapende troepen zie binnenkomen, ze door sluipschutters onder vuur zullen worden genomen. Geen pijlen meer. Pantserdoorborende kogels.’

‘Ja, meneer. Sluipschutters. Begrepen. In orde.’

‘Mooi. Het is evenwel toegestaan de gewonden weg te halen.’

‘Heel vriendelijk van u.’

‘Maar als ik bij de verplegers ook maar de minste geringste glinstering van een wapen zie, zou ik wel eens in de verleiding kunnen komen een paar van de mijnen die ik in de grond heb gestopt tot ontploffing te brengen.’

Wurm slikte en zijn gezicht achter het vizier werd nog bleker. ‘Ongewapende verplegers. Kristalhelder.’

Butler zette de elf op de grond en veegde met zijn enorme vingers over diens tuniek. ‘Nu. Nog één ding. Luister je?’

Heftig geknik.

‘Ik wil een onderhandelaar. Iemand die beslissingen kan nemen. Niet een of ander rangloos type dat na elk verzoek snel terug moet naar de basis. Begrepen?’

‘In orde. Althans, ik neem aan dat dat in orde is. Jammer genoeg ben ik een van die rangloze types. Dus kan ik, zoals u zult begrijpen, niet echt garanderen dat het in orde komt…’

Butler voelde er veel voor om dit kleine ventje terug naar zijn kamp te schoppen. ‘Prima. Ik begrijp het. Maar… hou je bek!’

Wurm wilde bijna iets instemmends zeggen, maar klemde toen zijn mond dicht en knikte.

‘Mooi. Voor je gaat, zoek je alle wapens en helmen bij elkaar en die leg je daar op een stapel.’

Wurm haalde diep adem. Nou ja, hij kon net zo goed als een held sterven. ‘Dat mag ik niet.’

‘Ach, je meent het. En waarom wel niet?’

Wurm verhief zich tot zijn volle lengte. ‘Een elfBI-officier doet nooit afstand van zijn wapen.’

Butler knikte. ‘Lijkt me redelijk. Maar ik dacht: ik vraag het toch. Opgehoepeld dan maar.’

Wurm kon zijn oren bijna niet geloven en haastte zich terug naar de commandotoren. Hij was de laatste elf die het strijdperk verliet. Trubbels lag te ronken tussen de kiezels, maar hij, Wurm Kelp, had het Moddermonster overbluft. Wacht maar tot mama dat zou horen.

Holly zat op de rand van haar bed, met haar vingers om de metalen onderkant geslagen. Ze stond langzaam op en tilde daarbij, het gewicht op haar armen overbrengend, het bed de lucht in. Door de spanning dreigden haar ellebogen bijna te knappen. Ze hield dit een seconde vol en sloeg het frame toen tegen het beton. Rond haar knieën wervelde een voldoening schenkende wolk stof en splinters op.

‘Mooi,’ bromde ze.

Holly keek naar de camera. Ze hielden haar ongetwijfeld in de gaten. Geen tijd te verliezen. Ze kromde haar vingers en herhaalde de handeling keer op keer, tot de stalen onderkant diepe striemen in haar vingerkootjes achterliet. Bij elke dreun sprongen er meer splinters van het pas gestorte beton.

Een paar ogenblikken later zwaaide de celdeur open en stormde Juliet naar binnen. ‘Wat ben je aan het doen?’ hijgde ze. ‘Probeer je het huis af te breken?’

‘Ik heb honger!’ schreeuwde Holly. ‘En ik heb er schoon genoeg van om naar die stomme camera te moeten zwaaien. Geven jullie je gevangenen hier soms niet te eten? Ik wil eten!’

Juliets vingers balden zich tot een vuist. Artemis had haar gemaand beleefd te blijven, maar dit ging alle perken te buiten. ‘Maar daarom hoef je nog niet zo over je toeren te raken. Nou, wat eten elfen zoal?’

‘Heb je dolfijn?’ vroeg Holly sarcastisch.

Juliet huiverde. ‘Nee, natuurlijk niet, beest!’

‘Dan maar fruit. Of groenten. Zorg wel dat ze gewassen zijn. Dat chemische vergif van jullie wil ik niet in mijn bloed hebben.’

‘Haha, wat een opgewonden standje ben jij! Maak je maar geen zorgen, al onze producten worden op natuurlijke wijze geteeld.’ Juliet liep naar de deur, maar bleef toen even staan. ‘En vergeet vooral de regels niet. Niet uit het huis proberen te ontsnappen. En je hoeft ook het meubilair niet aan gort te slaan. Daag me alsjeblieft niet uit om mijn dubbele nelson te demonstreren.’

Zodra Juliets voetstappen waren weggestorven, ging Holly weer verder met het bed tegen het beton te smakken. Zo zaten elfenafspraken in elkaar. De instructies moesten persoonlijk gegeven worden en ze moesten heel precies zijn. Zomaar zeggen dat je iets niet hóéfde te doen betekende niet dat een elf dat dan ook echt niet mócht doen. Trouwens, Holly was helemaal niet van plan het huis te ontvluchten, maar dat betekende nog niet dat ze niet van plan was uit haar cel te ontsnappen.

Artemis had nog een extra monitor aangesloten. Deze was verbonden met een camera op de zolderkamer van Angeline Fowl. Hij nam even de tijd om te kijken hoe het met zijn moeder ging. Soms vond hij het toch geen prettig idee dat hij een camera in haar kamer had staan – het leek bijna alsof hij aan het spioneren was. Maar het was voor haar eigen bestwil. Er bestond altijd het gevaar dat ze zichzelf iets aandeed. Op dit moment lag ze vredig te slapen, aangezien ze de slaappil had ingenomen die Juliet voor haar op het dienblad had neergelegd. Dat was allemaal onderdeel van het plan. Een heel belangrijk onderdeel, toevallig.

Butler kwam de controlekamer binnen. Hij had een heleboel elfenhardware in zijn hand en wreef in zijn nek. ‘Vervelende kliertjes.’

Artemis keek op van de monitoren. ‘Is er iets?’

‘Niks ergs. Die stokjes delen behoorlijke klappen uit. Hoe gaat het met onze gevangene?’

‘Prima. Juliet is wat te eten voor haar aan het halen. Ik ben bang dat kapitein Short een beetje suf aan het worden is van de opsluiting.’

Op het scherm was te zien hoe Holly haar bed tegen het beton smakte.

‘Heel begrijpelijk,’ merkte de bediende op. ‘Ik kan me haar frustratie goed voorstellen. Het is niet bepaald zo dat ze zich een weg naar buiten kan graven.’

Artemis glimlachte. ‘Nee. Het hele huis is op een ondergrond van kalksteen gebouwd. Zelfs een dwerg kan zich hierdoor niet een weg naar buiten graven. Of naar binnen.’

Dat had hij mis. Helemaal mis. Een historisch moment voor Artemis Fowl.

De elfBI had procedures voor noodgevallen als deze. Toegegeven, daar viel niet onder dat het hele Beveiligings-team door één enkele vijand verslagen werd. Dat maakte de volgende stap echter des te dringender, vooral omdat er al een heel vaag zweempje oranje door de lucht kroop.

‘Zijn we er klaar voor?’ brulde Root in zijn microfoon, alsof die niet fluistergevoelig was.

Zijn we er klaar voor, dacht Foaly, die druk bezig was de laatste schotel op de wachttoren vast te maken. Die militaire types toch, met hun clichés – ‘zijn we er klaar voor’, ‘in de aanslag’, ‘ik heb het van horen zeggen’, ‘heel onzeker allemaal’. Hardop zei hij: ‘U hoeft niet te schreeuwen, commandant. Die koptelefoons registreren zelfs een spin die zich op Madagascar zit te krabben.’

‘En is er een spin op Madagascar die zich zit te krabben?’

‘Nou, eh… dat weet ik niet. Ze kunnen zich toch niet echt–’

‘Verander dan niet steeds van onderwerp, Foaly, en geef antwoord op de vraag!’

De centaur trok een boos gezicht. De commandant nam alles zo letterlijk. Hij plugde het modem van de schotel in zijn laptop.

‘Oké. We zijn… er klaar voor.’

‘Dat werd tijd. Goed, zet de knop maar om.’

Voor de derde keer in even zovele momenten, knarste Foaly zijn paardentanden. Hij was inderdaad het schoolvoorbeeld van een miskend genie. Zet de knop maar om, godbetert. Root had niet de hersencapaciteit om te kunnen waarderen wat hij voor elkaar probeerde te krijgen.

De tijd stilzetten was niet bepaald een kwestie van op de aanknop drukken: er kwam een hele reeks verfijnde procedures bij kijken die met de grootst mogelijke precisie moest worden uitgevoerd. Anders zou de stopzone wel eens kunnen eindigen als een berg as en radioactief afval.

Het was waar dat elfen al millennia lang de tijd zo nu en dan stilzetten, maar met de satellietverbindingen en het internet van tegenwoordig zouden mensen het merken als in een zone zomaar voor een paar uur de tijd uitviel. Er was een periode geweest waarin je een deken van tijdsonderbreking over een heel land kon gooien, en dan dacht het Moddervolk alleen maar dat de goden boos waren. Maar dat was verleden tijd. Tegenwoordig hadden de mensen instrumenten waar ze alles mee konden meten, dus als de tijd ergens stilgezet moest worden, dan kon het maar beter heel goed afgestemd en zeer precies gebeuren.

In de oude tijd vormden vijf elfentovenaars een vijfhoek rond het doelwit en spreidden ze er een magisch schild over uit, waardoor binnen de betoverde omheining de tijd tijdelijk werd stilgezet.

Dat was allemaal goed en wel, maar als de tovenaars naar de wc moesten, ging het verkeerd. Heel wat belegeringen werden verloren omdat een elf een glaasje wijn te veel had gedronken. Ook worden tovenaars snel moe, en krijgen ze pijn in hun armen. Als je een goeie dag had, kreeg je misschien anderhalf uur, en dat was om te beginnen al nauwelijks de moeite waard.

Het was Foaly’s idee geweest om de hele procedure te mechaniseren. Hij liet de tovenaars hun kunstje in lithiumbatterijen stoppen, en zette toen een netwerk op van ontvangstschotels over het hele aangegeven gebied. Klinkt dat eenvoudig? Nou, dat was het niet. Maar het had beslist zijn voordelen. Om te beginnen was er geen machtsstrijd meer – batterijen probeerden elkaar niet af te troeven. Je kon precies berekenen hoeveel krachteenheden je nodig had, en een belegering kon tot acht uur worden verlengd.

Het geval wilde dat het landgoed Fowl de perfecte lokatie was voor een tijdsstop: geïsoleerd en met een duidelijke grens. Het had notabene hoge torens voor de schotels. Het was bijna of Artemis Fowl wílde dat de tijd werd stilgezet… Foaly’s vinger aarzelde boven de knop. Zou dat kunnen? De jeugdige mens was hen immers tijdens deze hele affaire voortdurend een stap vóór geweest. ‘Commandant?’

‘Zijn we al online?’

‘Niet echt. Er is iets…’

Root reageerde zo fel dat de luidsprekers in Foaly’s koptelefoon bijna aan gort vlogen. ‘Nee, Foaly! Er is níét iets! Geen slimme plannetjes dit keer. Het leven van kapitein Short is in gevaar, dus druk op die knop of ik klim de toren op en douw je er met je gezicht tegenaan!’

‘Prikkelbaar,’ mompelde Foaly, en hij drukte op de knop.

Luitenant Knuppel controleerde zijn maan-o-meter. ‘U hebt acht uur.’

‘Ik weet best hoeveel tijd ik heb,’ gromde Root. ‘En loop niet achter me aan. Moet je niet aan het werk?’

‘Nu u het zegt: ik moet een biobom scherpstellen.’

Root viel woedend tegen hem uit. ‘Val me niet lastig, luitenant. Als jij om de haverklap opmerkingen zit te maken, kan ik me niet concentreren. Doe vooral wat je niet laten kunt, maar hou er rekening mee dat je dat voor de onderzoekscommissie zult moeten verantwoorden. Als dit verkeerd gaat, zullen er koppen rollen.’

‘Zeg dat wel,’ mompelde Knuppel zachtjes, ‘maar niet die van mij.’

Root tuurde de lucht af. Een glinsterend diepblauw scherm was over landgoed Fowl neergedaald. Mooi. Ze bevonden zich in de tijdafsluiting. Buiten de muren ging het leven in een overdreven tempo verder, maar als iemand hier ondanks de verstevigde muren en de hoge poort binnen zou komen, zouden ze het uitgestorven aantreffen, met alle bewoners gevangen in het verleden.

De komende acht uur zou dus de schemering op het landgoed Fowl heersen. Daarna kon Root Holly’s veiligheid niet garanderen. Gezien de ernst van de situatie lag het voor de hand dat Knuppel het signaal zou geven om het hele spul te biobombarderen. Root had al eens eerder een blauwspoeling meegemaakt. Daar ontkwam geen enkel levend wezen aan, zelfs ratten niet.

Root haalde Foaly aan de voet van de noordelijke toren in. De centaur had een shuttle bij de metersdikke muur neergezet. Op de werkplek was het nu al een wirwar van draden en kloppende vezeloptica.

‘Foaly? Zit je binnen?’

Uit de buik van een leeggehaalde harddrive kwam het met folie beklede hoofd van de centaur te voorschijn.

‘Hier ben ik, commandant. Ik neem aan dat u hier bent om mij met mijn gezicht op een knop te douwen?’

Root moest bijna lachen. ‘Ga me niet vertellen dat je een excuus wilt, Foaly. Ik heb mijn portie al gehad voor vandaag. En dat was aan het adres van een jeugdvriend.’

‘Knuppel? Neem me niet kwalijk, commandant, maar ik zou mijn excuses niet aan de luitenant verspillen. Die verspilt hij ook niet aan u als hij u in de rug steekt.’

‘Je vergist je in hem. Knuppel is een goede officier. Een beetje te gretig, dat klopt, maar als het moment daar is, zal hij doen wat goed is.’

‘Wat goed is voor hemzelf misschien. Ik denk niet dat Holly boven aan zijn prioriteitenlijstje staat.’

Root gaf geen antwoord. Dat kon hij niet.

‘En dan nog iets. Ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat de jonge Artemis Fowl wíl dat wij de tijd stilzetten. Met al het andere wat we hebben geprobeerd, hebben we hem immers recht in de kaart gespeeld.’

Root wreef over zijn slapen. ‘Dat is onmogelijk. Hoe kan een mens nou op de hoogte zijn van het stilzetten van de tijd? Hoe dan ook, dit is niet het moment om daarover te theoretiseren, Foaly. Ik heb krap acht uur om deze klus te klaren. Nou, wat heb je voor me?’

Foaly klepperde naar een rek met apparatuur dat tegen de muur stond. ‘Geen zware bewapening, zoveel is zeker. Niet na wat er met Beveiliging I is gebeurd. Ook geen helm. Die beestachtige Modderman schijnt ze te verzamelen. Nee, om te laten zien dat u te vertrouwen bent, laten we u ongewapend en ongepantserd naar binnen gaan.’

Root snoof. ‘Uit wat voor handboek heb je dat?’

‘Standaardprocedure. Vertrouwen wekken bespoedigt de communicatie.’

‘O, hou toch op met die citaten en geef me iets om mee te schieten.’

‘Zoals u wilt,’ verzuchtte Foaly, terwijl hij iets uit het rek koos wat op een vinger leek.

‘Wat is dat?’

‘Dat is een vinger. Waar lijkt het op?’

‘Op een vinger,’ gaf Root toe.

‘Ja, maar geen gewone vinger.’ Hij keek om zich heen om er zeker van te zijn dat niemand meekeek. ‘In de vingertop zit een drukpijl. Maar één schot. U tikt met uw duim tegen de knokkel en dan gaat er iemand slapies doen.’

‘Waarom heb ik dat nog nooit eerder gezien?’

‘Het is nogal een illegaal ding…’

‘En?’ vroeg Root wantrouwend.

‘Nou, er zijn wel ongelukken mee gebeurd…’

‘Vertel op, Foaly.’

‘Onze agenten vergeten steeds dat ze ze aan hebben.’

‘Je bedoelt dat ze zichzelf neerschieten?’

Foaly knikte mistroostig. ‘Een van onze beste elfen zat een keer in zijn neus te peuteren. Heeft drie dagen kritiek gelegen.’

Root schoof de geheugenlatex om zijn wijsvinger, waar hij onmiddellijk de vorm en de huidskleur van de gastvinger aannam. ‘Maak je geen zorgen, Foaly, ik ben niet op mijn achterhoofd gevallen. Verder nog iets?’

Foaly haalde iets van het rek met apparatuur wat op een nepachterwerk leek.

‘Dat meen je niet! Wat kun je daarmee?’

‘Niets,’ gaf de centaur toe. ‘Maar daar krijg je op een feestje altijd de lachers mee op je hand.’

Root grinnikte. Twee keer. Dat was een hele uitspatting voor hem.

‘Oké, genoeg gedold. Krijg ik nog verbinding?’

‘Natuurlijk. Een iriscamera. Wat voor kleur?’ Hij keek de commandant in de ogen. ‘Hm. Modderbruin.’ Hij pakte een klein flesje van de plank en haalde een elektronische contactlens uit een capsule met vloeistof. Hij hield Roots oogleden met duim en wijsvinger open en schoof de iriscamera erin. ‘Het kan zijn dat het gaat irriteren. Probeer niet te wrijven, want dan kan hij aan de achterkant van uw oog terechtkomen. En dan kijken we in uw hoofd, en weten we allemaal dat daar niets interessants te zien valt.’

Root knipperde met zijn ogen en bedwong de aandrang in zijn tranende oog te wrijven. ‘Dat was het?’

Foaly knikte. ‘Meer durven we niet aan.’

De commandant stemde met tegenzin in. Zijn heup voelde heel licht aan nu er geen driedubbelloops revolver aan bungelde.

‘Oké. Dan vrees ik dat ik het met deze geweldige vingerpijl zal moeten doen. Op mijn woord, Foaly: als dat ding in mijn gezicht explodeert, zit jij op de eerste de beste shuttle terug naar Haven.’

De centaur hinnikte. ‘Als u maar voorzichtig bent op de wc.’ Root kon er niet om lachen. Over sommige dingen maakte je nu eenmaal geen grapjes.

Artemis’ horloge was blijven stilstaan. Het was alsof de tijd gewoon niet meer bestond. Of misschien, zo mijmerde Artemis, zijn wij degenen die zijn verdwenen. Hij controleerde CNN. Dat was stil blijven staan. Op het scherm bibberde een afbeelding van Riz Khan. Artemis kon een tevreden glimlach niet onderdrukken. Ze hadden het gedaan, precies zoals in het Boek stond. De elfBI had de tijd stilgezet. Geheel volgens plan.

Hoog tijd om een theorie te testen. Artemis reed met zijn stoel naar de monitortafel en keek naar de Mam Cam, op de grote 28 inch monitor. Angeline Fowl lag niet meer op de bank. Artemis liet de camera de kamer rond draaien. Die was leeg. Zijn moeder was weg. Verdwenen. Hij glimlachte breeduit. Uitstekend. Precies wat hij had gedacht.

Artemis verplaatste zijn aandacht nu naar Holly Short. Die was weer met het bed aan het rammen. Zo nu en dan stond ze op van het matras en beukte met haar blote vuisten tegen de muur. Misschien was het meer dan alleen maar frustratie. Zou er systeem in haar razernij zitten? Hij tikte met een slanke vinger tegen de monitor. ‘Wat voer je in je schild, kapitein? Wat voor plannetje heb je?’

Hij werd afgeleid door een beweging op de monitor van de oprijlaan. ‘Eindelijk,’ fluisterde hij. ‘Het spel begint.’

Er liep een figuurtje over de laan richting het landhuis. Klein, maar niettemin indrukwekkend. En nog zonder schild ook. Eindelijk was het dus afgelopen met die poppenkast.

Artemis drukte op de knop van de intercom. ‘Butler? We hebben een gast. Ik zal hem binnenlaten. Kom hier naartoe, dan kun je de bewakingscamera’s in de gaten houden.’

Butlers stem kwam blikachtig terug door de speaker.

‘Begrepen, Artemis. Ik kom eraan.’

Artemis knoopte zijn John Rocha-jasje dicht en bleef even voor de spiegel staan om zijn das recht te trekken. Bij onderhandelingen ging het erom dat je alle kaarten in handen had, en dat je, als dat niet zo was, deed alsof je ze wel had.

Artemis zette zijn beste onheilspellende gezicht op. Slecht, zei hij bij zichzelf, slecht, maar wel bijzonder intelligent. En vastberaden – vergeet vooral niet vastberaden te kijken. Hij legde een hand op de klink. Rustig nu. Diep ademhalen, en probeer niet te denken aan de kans dat je deze situatie verkeerd hebt beoordeeld en dat je zometeen wordt doodgeschoten. Een, twee, drie…

Hij deed de deur open.

‘Goedenavond,’ zei hij, op en top de hoffelijke gastheer, zij het een onheilspellende, slechte, bijzonder intelligente en vastberaden gastheer.

Root stond op de stoep, met zijn handpalmen omhoog in het universele gebaar van ‘Kijk, ik heb geen enorm moordwapen bij me’.

‘Bent u Fowl?’

‘Artemis Fowl, aangenaam. En u bent?’

‘ElfBI-commandant Root. Goed, we weten nu van elkaar hoe we heten, dus zullen we ter zake komen?’

‘Natuurlijk.’

Root besloot het erop te wagen. ‘Wilt u dan naar buiten komen? Zodat ik u kan zien?’

Artemis’ gezicht verhardde. ‘Hebt u dan niets van mijn demonstraties geleerd? Het schip? Uw commando’s? Moet ik iemand doden?’

‘Nee,’ zei Root snel. ‘Ik wilde alleen–’

‘U wilde me alleen maar naar buiten lokken zodat ik vastgegrepen kon worden en u mij als ruilmiddel kunt gebruiken. Alstublieft, commandant Root, staak uw spel of stuur iemand die intelligent is.’

Root voelde het bloed door zijn wangen pompen. ‘Nu moet jij eens goed luisteren, jonge– ’

Artemis glimlachte – hij had de touwtjes weer in handen. ‘Dat zijn niet erg goede onderhandelingstechnieken, commandant, als u uw zelfbeheersing al verliest voor we zelfs maar om de tafel zitten.’

Root haalde een paar keer diep adem. ‘Oké. Je zegt het maar. Waar wil je dat we ons gesprek voeren?’

‘Binnen natuurlijk. U hebt mijn toestemming om binnen te komen, maar bedenk wel dat het leven van kapitein Short in uw handen ligt. Wees daar voorzichtig mee.’

Root volgde zijn gastheer door de gewelfde hal. Hele generaties Fowls keken uit de klassieke portretten op hem neer. Ze liepen door een oud-eiken deur naar een lange vergaderzaal. Aan de ronde tafel was op twee personen gerekend, compleet met schrijfblokken, asbakken en waterkannen.

Root was blij dat hij de asbakken zag en trok meteen een half afgekauwde sigaar uit zijn jasje. ‘Misschien ben je dan toch niet zo’n erge barbaar als ik dacht,’ gromde hij, terwijl hij een enorme wolk groene rook uitblies. De commandant negeerde de waterkannen en schonk zichzelf in plaats daarvan een scheut in van iets paarsigs uit een heupflacon. Hij nam een grote slok, boerde en ging zitten.

‘Klaar?’ Artemis grabbelde zijn papieren bij elkaar, als een nieuwslezer. ‘Dit is de situatie zoals ik het zie. Ik heb de middelen om uw onderaardse bestaan aan het daglicht te brengen, en u bent niet bij machte me tegen te houden. Dus het komt er eigenlijk op neer dat alles wat ik u vraag maar een klein offer is.’

Root spuugde een sliertje zwamtabak uit. ‘Je denkt zeker dat je al deze informatie zomaar via internet kunt verspreiden?’

‘Nou, niet meteen. In elk geval niet zolang die tijdsstop in werking is.’

Root stikte bijna in een long vol rook. Hun troefkaart. Hij had het door. ‘Tja, als je al weet over de tijdsstop, dan zul je ook wel weten dat je volledig van de buitenwereld bent afgesneden. Dat je in feite machteloos bent.’

Artemis kriebelde iets op het schrijfblok. ‘Laten we het even kort houden. Ik heb schoon genoeg van dat onhandige gebluf van u. Als zich een ontvoering voordoet, zal de elfBI eerst een eliteteam sturen om terug te vinden wat is kwijtgeraakt. Dat hebt u al gedaan. Mag ik even lachen? Eliteteam? Doe me een lol. Een stelletje padvinders met waterpistolen had ze nog kunnen verslaan.’

Root kookte in stilte van woede en reageerde die op de sigarenpeuk af.

‘De volgende officiële stap is de onderhandeling. En tot slot, als de tijdslimiet van acht uur bijna om is en er geen oplossing is gevonden, wordt er een biobom tot ontploffing gebracht, binnen de perken gehouden door het tijdsveld.’

‘Je schijnt verdomd veel over ons te weten, meester Fowl. Je gaat me zeker niet vertellen hoe je dat allemaal weet?’

‘Klopt.’

Root drukte de rest van zijn sigaar uit in de kristallen asbak. ‘Goed, laat maar eens horen, wat zijn je eisen?’

‘Het is er maar één. Enkelvoud.’

Artemis schoof zijn schrijfblok over de geboende tafel. Root las wat daar geschreven stond.

‘Een ton vierentwintig karaats goud. Alleen kleine, ongemerkte staven.’

‘Dat kun je niet menen.’

‘Jawel hoor, dat meen ik wel.’

Root schoof naar voren in zijn stoel. ‘Begrijp je het dan niet? Je positie is onhoudbaar. Of je geeft ons kapitein Short terug, of we zijn genoodzaakt jullie allemaal te doden. Er is geen tussenweg mogelijk. Wij onderhandelen niet. Niet echt. Ik ben hier alleen maar om je de feiten uit te leggen.’

Artemis glimlachte zijn vampierglimlach. ‘O, maar u gaat wel met mij onderhandelen, commandant.’

‘Ach, echt waar? Hoe dat zo?’

‘Omdat ik weet hoe ik aan het tijdsveld moet ontsnappen.’ ‘Onmogelijk,’ snoof Root. ‘Dat kan niet.’

‘Jawel hoor, dat kan wel. Geloof mij maar, want ik heb nog nooit ongelijk gekregen.’

Root scheurde het bovenste blad eraf, vouwde het op en stak het in zijn zak. ‘Ik moet erover nadenken.’

‘Neem de tijd. We hebben acht uur, neem me niet kwalijk, zeveneneenhalf uur, en dan zit de tijd er voor iedereen op.’

Root zei een hele tijd niets en tikte met zijn nagels op het tafelblad. Hij haalde adem om iets te gaan zeggen, bedacht zich toen en stond abrupt op. ‘We houden contact. Doe geen moeite, ik kom er wel uit.’

Artemis schoof zijn stoel naar achteren. ‘Doe dat. Maar onthoud goed dat niemand van uw ras toestemming heeft om hier binnen te komen zolang ik in leven ben.’

Root schreed de hal door, waarbij hij boos naar de olieverfschilderijen terugkeek. Hij kon nu beter vertrekken en deze nieuwe informatie verwerken. Dat Fowl-jochie was inderdaad een gewiekste tegenstander. Toch maakte hij één grote fout: de veronderstelling dat Root het spel volgens de regels zou spelen, maar Julius Root had zijn commandantenonderscheiding niet gekregen door wat voor regels dan ook te volgen. Het was hoog tijd voor wat onorthodoxe actie.

De videoband van de iriscamera van Root werd door deskundigen bekeken.

‘Kijk, moet je zien,’ zei professor Cumulus, een gedragsspecialist. ‘Dat trekje… hij liegt.’

‘Onzin,’ blies dokter Argon, een psycholoog van onder de Verenigde Staten. ‘Hij heeft jeuk, meer niet. Hij heeft jeuk, dus hij krabt zich. Daar is niets onheilspellends aan.’

Cumulus draaide zich naar Foaly. ‘Moet je hem horen. Je kunt van mij toch niet verwachten dat ik met zo’n charlatan samenwerk?’

‘Heksendokter,’ wierp Argon tegen.

Foaly hief zijn harige handpalmen. ‘Heren, alstublieft. We moeten overeenstemming zien te bereiken. We hebben een duidelijke karakterschets nodig.’

‘Het heeft geen enkele zin,’ zei Argon. ‘Op deze manier kan ik niet werken.’

Cumulus sloeg zijn armen over elkaar. ‘Hij mag dan zo niet kunnen werken, maar ik ook niet.’

Root beende door de dubbele deuren van de shuttle naar binnen. Zijn karakteristieke roodpaarse huidskleur was nog donkerroder dan anders. ‘Die mens neemt een loopje met ons. Ik duld het niet. Goed, wat hebben onze deskundigen over de band te zeggen?’

Foaly ging een beetje aan de kant staan, zodat de commandant de zogenaamde deskundigen duidelijk in het vizier had. ‘Ze schijnen niet op deze manier te kunnen werken.’

Root kneep zijn ogen tot spleetjes samen en stelde daarbij scherp op zijn prooi. ‘Pardon?’

‘Die brave dokter is een halvegare,’ zei Cumulus, niet bekend met het humeur van de commandant.

‘B-ben ik een h-halvegare?’ stamelde Argon, die daar evenmin bekend mee was. ‘En jij dan, grotelf? Je zit de meest onschuldige gebaren met je belachelijke interpretaties te bombarderen.’

‘Onschuldig? Die jongen is één en al zenuwen. Hij zit overduidelijk te liegen. Hij is een schoolvoorbeeld.’

Root sloeg met een gebalde vuist op tafel, waardoor een spinnenweb van scheuren door het blad schoot. ‘Stilte!’

En het was stil. Onmiddellijk.

‘Goed, jullie ontvangen als deskundigen een lieve duit voor jullie karakterschetsen, klopt dat?’

Het tweetal knikte, te bang om iets te zeggen – voor het geval ze de stilte!-regel overtraden.

‘Dit is waarschijnlijk dé zaak van jullie leven, dus ik wil dat jullie je heel goed concentreren. Begrepen?’

Er werd nogmaals geknikt.

Root wipte de camera uit zijn tranende oog. ‘Snel doorspoelen, Foaly. Naar het eind.’

De band sprong schokkerig naar voren. Op het scherm was te zien dat Root achter de mens aan de vergaderzaal in liep.

‘Hebbes. Stop daar maar. Kun je op zijn gezicht inzoomen?’

‘Kan ik op zijn gezicht inzoomen?’ snoof Foaly. ‘Kan een dwerg het web onder een spin vandaan stelen?’

‘Ja,’ antwoordde Root.

‘Dat was een retorische vraag, hoor.’

‘Ik heb geen taallessen nodig, Foaly. Inzoomen graag.’

Foaly knarste zijn grafsteentanden. ‘Oké, baas. Gaan we doen.’

De vingers van de centaur gingen met de snelheid van het licht over het toetsenbord. Artemis’ gezicht zwol op tot hij het plasmascherm helemaal vulde.

‘Ik raad jullie aan te luisteren,’ zei Root, terwijl hij de deskundigen in de schouders kneep. ‘Dit is een keerpunt in jullie carrière.’

‘Omdat ik weet,’ zei de mond op het scherm, ‘hoe ik aan het tijdsveld moet ontsnappen.’

‘Vertel eens,’ zei Root, ‘liegt hij?’

‘Draai nog eens af,’ zei Cumulus. ‘Laat me de ogen zien.’

Argon knikte. ‘Ja. Alleen de ogen.’

Foaly tikte op nog een paar toetsen, en Artemis’ donkerblauwe ogen werden tot de breedte van het scherm uitvergroot.

‘Omdat ik weet,’ galmde de menselijke stem, ‘hoe ik aan het tijdsveld moet ontsnappen.’

‘Nou, liegt hij?’

Cumulus en Argon keken naar elkaar, en alle sporen van vijandigheid waren verdwenen. ‘Nee,’ zeiden ze allebei tegelijk.

‘Hij spreekt de waarheid,’ voegde de gedragswetenschapper eraan toe.

‘Of,’ lichtte de psycholoog toe, ‘hij dénkt dat hij de waarheid spreekt.’

Root depte zijn ogen met een reinigingsvloeistof. ‘Dat dacht ik ook. Toen ik die mens in het gezicht keek, dacht ik: hij is of gek, of geniaal.’

Artemis’ kille ogen keken hen boos van het scherm aan. ‘Nou, welke van de twee is het?’ vroeg Foaly. ‘Gek of geniaal?’

Root greep zijn driedubbelloops revolver van het wapenrek. ‘Wat maakt het uit?’ zei hij bits, en hij bond zijn vertrouwde wapen op zijn heup. ‘Geef me een buitenlijn naar E1. Die Fowl schijnt al onze regels te kennen, dus het is tijd dat we er eens een paar gaan breken.’