HOLLY

Holly Short lag op bed in stilte kwaad te wezen. Daar was niets bijzonders aan. Elfen stonden over het algemeen niet bekend om hun hartelijkheid. Maar Holly was nu in een uitzonderlijk slechte stemming, zelfs voor iemand van het Volk.

Misschien is een beschrijving handiger dan een lezing over de wordingsgeschiedenis van het Volk. Holly Short had een nootbruine huid, kort kastanjebruin haar en hazelnootbruine ogen. Ze had een haakneus en haar mond was vol als die van een engeltje, en dat klopte ook wel als je bedacht dat Cupido haar overgrootvader was. Haar moeder was een Europese elf met een vurig temperament en een rank figuurtje. Holly was ook slank van gestalte en ze had lange, taps toelopende vingers, heel geschikt om een zoemstok mee vast te houden. Haar oren waren natuurlijk puntig. Holly was precies één meter lang, en daarmee zat ze maar een centimeter onder het elfengemiddelde, maar zelfs één centimeter kan een enorm verschil uitmaken als je er toch al niet zo veel hebt.

Commandant Root was de oorzaak van Holly’s ellende. Root had Holly al vanaf de eerste dag op de huid gezeten. De commandant had besloten aanstoot te nemen aan het feit dat de eerste vrouwelijke officier in de geschiedenis van de Opsporingsdienst aan zijn team was toegewezen. Opsporing stond bekend als een gevaarlijke functie, met een hoog sterftecijfer, en Root vond dat een meisje daar niet thuishoorde. Nou, hij zou toch aan het idee moeten wennen, want Holly Short was niet van plan voor hem of voor wie dan ook te vertrekken.

Ze zou het nooit toegeven, maar er was nog een andere mogelijke oorzaak voor haar rothumeur: het Ritueel. Ze was nu al een paar manen lang van plan geweest dat uit te voeren, maar op de een of andere manier was het of ze er nooit tijd voor had. En als Root erachter kwam dat haar toverkracht aan het opraken was, dan zou ze meteen naar de Transportdienst overgeplaatst worden, zoveel was zeker.

Holly rolde van haar futon af en liep stommelend de douche in. Dat was één voordeel van dicht bij het centrum van de aarde wonen: het water was altijd warm. Geen daglicht natuurlijk, maar dat was in ruil voor privacy slechts een geringe prijs. Ondergronds. De laatste mensvrije zone. Niets was zo heerlijk als na een lange dag werken thuiskomen, je schild uitzetten en in een slijmerig bubbelbad zakken. Hemels.

De elf kleedde zich aan, ritste de dofgroene overall tot onder haar kin dicht en bond haar helm vast. De uniformen van de elfBI waren heel hip tegenwoordig. Niets vergeleken met het kneuterige pak dat de strijdmacht vroeger had moeten dragen. Schoenen met gespen, rode puntmutsen en kniebroeken! Echt waar. Geen wonder dat elfen en kabouters in de menselijke folklore zulke belachelijke figuren waren. Nou, het was waarschijnlijk maar beter zo. Als het Moddervolk wist dat de Amerikaanse FBI eigenlijk voortkwam uit de elfBI, het Elf Beveiligings Instituut, zouden ze hun mening wel herzien en misschien wel stappen ondernemen om hen uit te roeien. Ze konden dus maar beter niet opvallen en de vastgeroeste ideeën van de mens laten voor wat ze waren.

Nu de maan bovengronds al aan de hemel stond, was er geen tijd meer voor een fatsoenlijk ontbijt. Holly pakte een restje brandnetelmilkshake uit de koelkast en dronk die in de tunnels op. Zoals gewoonlijk was het chaos op de grote verkeersweg. Vleugelelfen verstopten de doorgang als stenen in een fles. De gnomen werkten ook niet echt mee, want zoals die met hun dikke wiegende achterwerk voortsjokten, blokkeerden ze twee wegstroken. Op elke vochtig stukje grond wemelde het van de vloekpadden die scholden als bootwerkers. Dit specifieke soort was als een grap begonnen, maar had zich als een epidemie uitgebreid. Dat had iemand zeker zijn toverstok gekost.

Holly worstelde zich een weg door de menigte, in de richting van het Instituut. Buiten Schoffels Schoffel Warenhuis was al een relletje uitgebroken. ElfBI-korporaal Newt probeerde het op te lossen. Veel succes ermee. Holly had in ieder geval het geluk dat ze boven de grond werkte.

De deuren van het Beveiligings Instituut werden geblokkeerd door demonstranten. De bendeoorlog tussen kobolds en dwergen was weer opgelaaid, en elke ochtend draafden er hele hordes woedende ouders op om de vrijlating van hun onschuldig kroost te eisen. Holly snoof. Als er al een onschuldige kobold bestond, dan was Holly hem nog nooit tegengekomen. Ze klonterden nu samen in de cellen, daarbij bendeliederen bulderend en vuurballen naar elkaar gooiend.

Holly werkte zich met haar schouders een weg door de menigte. ‘Opzij,’ bromde ze. ‘ElfBI.’

Ze vlogen op haar af als vliegen op een stinkworm.

‘Mijn Grompot is onschuldig!’

‘Wreedheid van de politie!’

‘Officier, zou u mijn kindje zijn dekentje willen brengen? Anders kan hij niet slapen.’

Holly stelde haar vizier in op de spiegelstand en negeerde hen allemaal. Vroeger dwong je met je uniform nog respect af, maar dat was verleden tijd. Nu was je een doelwit. ‘Neem me niet kwalijk, officier, maar ik kan mijn potje met wratten nergens vinden.’ ‘Alstublieft, jonge elf, mijn kat is in een stalactiet geklommen.’ Of: ‘Als u even een minuutje hebt, kapitein, zou u me dan kunnen vertellen hoe ik bij de Bron van de Jeugd kom?’ Holly huiverde. Toeristen. Ze had zelf al genoeg aan haar hoofd.

Meer dan ze wist, zoals ze spoedig zou ontdekken.

In de hal was een kleptomane dwerg druk bezig de zakken van alle andere personen in de rij voor de registratiebalie te rollen, inclusief die van de officier aan wie hij met handboeien vastzat. Holly sloeg hem met haar zoemstok tegen zijn achterwerk. De elektrische lading verschroeide het zitgedeelte van zijn leren broek. ‘Wat doe jij hier, Turf?’

Turf schrok op en de smokkelwaar viel uit zijn mouwen.

‘Officier Short,’ jammerde hij, zijn gezicht een masker van spijt, ‘ik kan er niets aan doen. Het is nu eenmaal mijn aard.’

‘Dat weet ik, Turf. En het is onze aard om je voor een paar eeuwen in de gevangenis te gooien.’ Ze knipoogde naar de officier die de dwerg had gearresteerd. ‘Fijn dat je zo waakzaam blijft.’

De elf bloosde en knielde om zijn portemonnee en badge op te pakken.

Holly sloop langs Roots kantoor, in de hoop dat ze haar eigen hokje zou bereiken voordat–

SHORT! HIER KOMEN!!

Holly zuchtte. Oké, daar gaan we weer.

Ze stopte haar helm onder haar arm, streek de vouwen in haar uniform glad en stapte het kantoor van commandant Root binnen.

Roots gezicht was paars van woede. Dit was min of meer zijn normale toestand, een feit waaraan hij de bijnaam ‘Bietenkop’ te danken had. Er liep op kantoor een weddenschap over hoe lang hij nog had voor zijn hart zou exploderen. De inzet was een halve eeuw… maximaal.

Commandant Root tikte tegen de maan-o-meter op zijn pols. ‘Nou?’ vroeg hij. ‘Hoe laat is het volgens jou?’

Holly voelde dat ze zelf ook rood aanliep. Ze was nauwelijks een minuut te laat. Er hadden zich minstens tien officieren van deze dienst nog niet gemeld, maar Root had het altijd op haar gemunt. ‘De verkeersweg,’ mompelde ze zwakjes. ‘Er waren vier rijstroken afgesloten.’

‘Hou die klotesmoezen voor je!’ brulde de commandant. ‘Je weet hoe dat gaat in het centrum! Sta dan een paar minuten eerder op!’

Hij had gelijk, ze wist hoe druk het altijd in Haven was. Holly Short was een geboren en getogen stadself. Sinds de mensen met experimenten met mineraalboringen waren begonnen, waren er steeds meer elfen uit de ondiepe forten verdreven, de diepte en veiligheid van Haven-Stad in. De metropool was nu overbevolkt en onderbemand. En nu was er een groepering bezig om auto’s in het voetgangersgedeelte van het stadscentrum toe te laten. Alsof het er zo al niet genoeg stonk, met al die plattelandskobolds die er rondhingen.

Root had gelijk. Ze moest een beetje eerder opstaan. Maar dat ging ze toch niet doen. Dat deed ze pas als alle anderen dat ook moesten.

‘Ik weet wat je denkt,’ zei Root. ‘Waarom moet ik jou nou toch steeds hebben? Waarom ga ik nooit tegen al die andere slapjanussen tekeer?’

Holly zei niets, maar het droop van haar af dat ze het ermee eens was.

‘Zal ik je eens vertellen waarom dat is?’

Holly waagde het te knikken.

‘Dat is omdat jij een meisje bent.’

Holly voelde dat haar vingers zich tot vuisten balden. Als ze het niet dacht!

‘Maar niet waarom jij denkt,’ ging Root verder. ‘Jij bent het eerste meisje in de Opsporingsdienst. Het allereerste. Je bent een testcase, een voorbeeld. Elke beweging die jij maakt, wordt door een miljoen elfen in de gaten gehouden. Er is heel wat hoop op jou gevestigd. Maar er zijn ook heel wat vooroordelen tegen je. De toekomst van de ordehandhaving ligt in jouw handen, en op dit moment zou ik zeggen dat dat een beetje te veel voor je is.’

Holly knipperde met haar ogen. Zoiets had Root nog nooit eerder gezegd. Meestal was het: ‘Maak je helm vast!’ ‘Ga rechtop staan!’, bla bla bla.

‘Jij moet je van je beste kant laten zien, Short, en dat betekent dat je beter moet zijn dan alle anderen.’ Root zuchtte en leunde achterover in zijn draaistoel. ‘Ik weet het niet met jou, Holly. Al sinds die affaire in Hamburg niet.’

Holly kreunde. De Hamburg-affaire was een volslagen ramp geweest. Een van de criminelen was naar de oppervlakte gevlucht en had met het Moddervolk proberen te onderhandelen om asiel aan te vragen. Root had de tijd stilgezet, de Veiligheidsdienst te hulp geroepen en vier keer een geheugenwissing gedaan. Heel veel verspilde politietijd. Allemaal haar schuld.

De commandant pakte een formulier van zijn bureau. ‘Het heeft geen zin. Ik heb een besluit genomen. Ik zet je bij Transport en ik laat je plaats innemen door korporaal Gevel.’

‘Gevel!’ explodeerde Holly. ‘Dat is een bimbo. Een leeghoofd. Van haar kunt u geen testcase maken!’

Roots gezicht werd een nog donkerder tint paars. ‘Dat kan ik wel en dat ga ik doen ook. Waarom niet? Jij hebt je aan mij nooit van je beste kant laten zien… Of je beste kant is gewoon niet goed genoeg. Het spijt me, Short, je hebt je kans gehad.’

De commandant ging weer verder met zijn papieren – duidelijk einde verhaal. De bespreking was ten einde. Holly stond daar maar, totaal verbijsterd. Ze had het verknald. De beste carrièrekans die ze ooit zou krijgen, en die had ze verprutst. Eén fout, en haar toekomst was naar de knoppen. Het was niet eerlijk. Holly voelde een woedeaanval opkomen, wat helemaal niets voor haar was, en ze slikte hem weg. Dit was niet het moment om kwaad te worden.

‘Commandant Root, meneer. Ik heb het gevoel dat ik nog één kans verdien.’

Root keek niet eens op. ‘En waarom dan wel?’

Holly haalde diep adem. ‘Vanwege mijn staat van dienst, meneer. Die spreekt voor zich, afgezien van dat in Hamburg dan. Tien succesvolle opsporingsoperaties. Geen enkele geheugenwissing of tijdsstop, afgezien van–’

‘–dat in Hamburg,’ maakte Root haar zin af.

Holly waagde het erop. ‘Als ik een man was – een van uw gekoesterde vleugelelfen – zouden we dit gesprek niet eens voeren.’

Root keek als gebeten op. ‘Ho eens even, kapitein Short–’

Hij werd onderbroken door het gebliep van een van de telefoons op zijn bureau. Toen van twee, en toen drie. Op de muur achter hem kwam een gigantisch videoscherm krakend tot leven.

Root sloeg op de knop van de luidspreker en schakelde alle bellers naar de telefonische vergaderstand.

Ja’?

‘We hebben een vluchteling.’

Root knikte. ‘Is er iets op de Scopes?’

Scopes was de handelsnaam voor de stiekeme zenderzoekers die aan de Amerikaanse communicatiesatellieten vastzaten.

‘Ja,’ zei beller nummer twee. ‘Een grote bliep in Europa. Zuid-Italië. Geen schild.’

Root vloekte. Een elf zonder schild kon door stervelingen gezien worden, maar dat zou nog niet zo erg zijn als de overtreder er een beetje menselijk uit zou zien.

‘Soort?’

‘Slecht nieuws, commandant,’ zei beller nummer drie. ‘We hebben hier te maken met een misdadige trol.’

Root wreef in zijn ogen. Waarom gebeurden die dingen altijd als híj dienst had? Holly begreep zijn frustratie wel. Trollen waren de gemeenste wezens van de diepste tunnels. Ze dwaalden door het labyrint en joegen op alles wat de pech had hun pad te kruisen. In hun piepkleine hersentjes was geen plek voor regels of zelfbeheersing. Soms raakte er wel eens een in de schacht van een hogedruklift verzeild. Meestal werden ze dan door de geconcentreerde lucht gebraden, maar het gebeurde ook wel dat een het overleefde, en dan werd hij naar de oppervlakte geschoten. Gek van de pijn en krankzinnig van maar het kleinste beetje licht verwoestten ze dan alles wat er voor hun voeten liep. Root schudde zijn hoofd en vermande zich toen. ‘Oké, kapitein Short. Het ziet ernaar uit dat je je kans krijgt. Je loopt op volle kracht, neem ik aan?’

‘Ja, meneer,’ loog Holly, zich er maar al te goed van bewust dat Root haar onmiddellijk op non-actief zou zetten als hij wist dat ze het Ritueel had verwaarloosd.

‘Mooi. Pak een zijarm en haast je naar het crisisgebied.’

Holly keek naar het videoscherm. Scopes zond hogeresolutiebeelden uit van een Italiaanse vestingstad. Een rode stip bewoog zich met grote snelheid over het platteland in de richting van de menselijke bevolking.

‘Doe een grondige verkenning en breng dan verslag uit. Je mag hem níét inrekenen. Is dat begrepen?’

‘Ja, meneer.’

‘Wij zijn het laatste kwartaal al zes man door aanvallen van trollen kwijtgeraakt. Zes man. En dat onder de grond, op bekend terrein.’

‘Ik begrijp het, meneer.’

Root tuitte twijfelend zijn lippen. ‘Begrijp je het, Short? Begrijp je het echt?’

‘Ik geloof van wel, meneer.’

‘Heb je ooit gezien wat een trol kan aanrichten bij een wezen van vlees en bloed?’

‘Nee, meneer. Niet van dichtbij, meneer.’

‘Mooi. Zorg dan dat vandaag niet je eerste keer wordt.’

‘Begrepen.’

Root keek haar boos aan. ‘Ik weet niet hoe het komt, kapitein Short, maar telkens wanneer je het met me eens dreigt te zijn, word ik bijzonder nerveus.’

Root had alle reden om nerveus te zijn. Als hij had geweten waar deze vrij simpele opdracht op zou uitdraaien, zou hij zich waarschijnlijk hebben bedacht. Vanavond zou er ter plekke geschiedenis worden geschreven. En dan ging het niet om van die gezellige geschiedenis als de ontdekking van radium of de eerste mens op de maan. Nee, het was meer van die slechte geschiedenis, in de trant van de Spaanse Inquisitie en ‘daar komt de Hindenburg’. Slecht voor mensen en elfen. Slecht voor iedereen.

Holly ging rechtstreeks naar de schachten. Haar anders zo kwebbelige mondje vormde nu een grimmige streep van vastberadenheid. Eén kans, meer niet. Ze zou haar concentratie door niets laten verstoren.

De gebruikelijke rij elfen die op een vakantievisum hoopten, reikte helemaal tot de hoek van Lift-Plaza, maar Holly liep erlangs door met haar badge te zwaaien. Een vechtlustige gnoom weigerde opzij te gaan.

‘Waarom mogen die elfBI-lui toch altijd voor? Wat is er zo bijzonder aan jullie?’

Holly haalde diep adem door haar neus. Te allen tijde beleefd blijven. ‘Politiezaken, meneer. Dus als u mij er nu langs zou willen laten?’

De gnoom krabde aan zijn gigantische achterwerk. ‘Ik heb gehoord dat jullie van de elfBI die politiezaken alleen maar verzinnen om even wat maanlicht te kunnen zien. Dat heb ik gehoord.’

Holly probeerde geamuseerd te glimlachen. Wat zich daadwerkelijk om haar lippen aftekende, was meer een citroen-zure grijns.

‘Degene die u dat heeft wijsgemaakt is een idioot… meneer.

ElfBI waagt zich alleen maar boven de grond als het strikt noodzakelijk is.’

De gnoom fronste zijn wenkbrauwen. Hij had het gerucht duidelijk zelf verzonnen en vermoedde dat Holly hem net voor idioot had uitgemaakt. Tegen de tijd dat hij daar achter was, was Holly de dubbele deuren al door.

Foaly stond in de controlekamer op haar te wachten. Foaly was een paranoïde centaur, ervan overtuigd dat de menselijke informatiediensten zijn transport- en bewakingsnetwerk in de gaten hielden. Om te voorkomen dat ze zijn gedachten konden lezen droeg hij altijd een muts van aluminiumfolie.

Hij keek als gebeten op toen Holly door de schuifdeuren binnenkwam.

‘Heeft iemand je hier naar binnen zien gaan?’

Holly dacht er even over na. ‘De FBI, de CIA, de NASA, de DEA, de MI6. O ja, en de IIG.’

Foaly keek bedenkelijk. ‘De IIG?’

‘Iedereen In ’t Gebouw,’ grinnikte Holly.

Foaly stond op uit zijn draaistoel en klepperde naar haar toe. ‘O, heel grappig, Short. Echt een giller. Ik dacht dat je door het Hamburg-incident inmiddels wel iets minder brutaal zou zijn. Als ik jou was zou ik me maar op deze klus concentreren.’

Holly vermande zich. Hij had gelijk. ‘Oké, Foaly. Vertel me wat ik moet weten.’

De centaur wees naar een live-uitzending van de Eurosat, die op een groot plasmascherm te zien was.

‘Die rode stip is de trol. Hij is op weg naar Martina Franca, een vestingstad in de buurt van Brindisi. Voor zover wij kunnen nagaan is hij in luchtgat E7 terechtgekomen. Dat was aan het afkoelen na een aardelancering, anders was die trol inmiddels krokant geroosterd.’

Holly grijnsde. Leuk, dacht ze.

‘We hebben in zoverre geluk dat ons doelwit onderweg wat te eten is tegengekomen. Hij heeft een paar uur op twee koeien staan kauwen, dus daar hebben we wat tijd mee gewonnen.’

‘Twee koeien?’ riep Holly uit. ‘Hoe groot is die gast wel niet?’

Foaly trok zijn foliemuts wat beter over zijn hoofd. ‘Stiertrol. Helemaal volgroeid. Honderdtachtig kilo, met slagtanden als een wild zwijn. Een echt wíld zwijn.’

Holly slikte. Plotseling was Opsporing echt een veel betere baan dan Beveiliging.

‘Oké. Wat heb je voor me?’

Foaly galoppeerde naar de tafel met apparatuur. Hij pakte iets wat op een rechthoekig horloge leek. ‘Lokator. Als jij hem vindt, vinden wij jou. Het gewone werk.’

‘Video?’

De centaur klikte een kleine cilinder in de daartoe bestemde groef op Holly’s helm. ‘Live verbinding. Batterij op kernenergie. Geen tijdslimiet. De microfoon wordt door je stem geactiveerd.’

‘Mooi,’ zei Holly. ‘Root zei dat ik dit keer een wapen moest meenemen. Voor het geval dat.’

‘Daar had ik al aan gedacht,’ zei Foaly. Hij pakte een platina handwapen van de stapel. ‘Een Neutrino 2000. Het nieuwste model. Zelfs de tunnelbendes hebben die nog niet. Drie standen maar liefst: verschroeid, goed doorbakken en in de as gelegd. Loopt ook op kernenergie, dus schiet maar raak. Dit lieverdje overleeft jou met wel duizend jaar.’

Holly bond het lichtgewicht wapen aan haar schouderholster. ‘Ik ben er klaar voor. Geloof ik.’

Foaly grinnikte. ‘Ik durf het te betwijfelen. Niemand is ooit klaar voor een trol.’

‘Bedankt dat je mijn zelfvertrouwen zo oppept.’

‘Zelfvertrouwen is onwetendheid,’ adviseerde de centaur. ‘Als je je stoer voelt, komt dat doordat er iets is wat je niet weet.’

Holly overwoog even om er tegenin te gaan, maar deed het toch maar niet. Misschien kwam dat omdat ze stiekem vermoedde dat Foaly wel eens gelijk kon hebben ook.

De drukliften werden aangedreven door gasachtige zuilen die vanuit het binnenste van de aarde uitgestoten werden. De elfBI-techneuten hadden onder Foaly’s leiding titanium capsules gemaakt die zich op de stroming konden verplaatsen. Ze hadden hun eigen, onafhankelijke motor, maar voor een snel ritje naar het aardoppervlak ging er niets boven een stoot van een getijdevlam.

Foaly bracht haar voorbij een lange rij schachtnissen naar de E7. De capsule zat in zijn houder en zag er erg breekbaar uit voor iets wat op magmastromen heen en weer gewiegd zou worden. De onderkant was zwartgeblakerd en zat vol gaten van granaatscherven.

De centaur sloeg liefdevol op een van de stootranden. ‘Dit schatje is al vijftig jaar in dienst. Het oudste model dat nog in de schachten werkt.’

Holly slikte weer. Ze vond die schachten zo al eng genoeg, en dan moest ze ook nog eens met zo’n antiek geval reizen? ‘Wanneer wordt hij uit de roulatie genomen?’

Foaly krabde over zijn harige buik. ‘Zoals het er nu met de financiën voorstaat, zal dat pas zijn als er een dodelijk ongeluk mee is gebeurd.’

Holly maakte de zware deur met een slinger open en de rubberen sluiting liet met een sissend geluid los. De capsule was niet bepaald met het oog op comfort gebouwd. Er was nauwelijks genoeg ruimte voor een benauwd zitje tussen de wirwar aan elektronica.

‘Wat is dat?’ vroeg Holly en wees naar een grijzige vlek op de hoofdsteun van de stoel.

Foaly schuifelde ongemakkelijk heen en weer. ‘Eh… hersen-vloeistof, denk ik. Bij de laatste opdracht hadden we een lek in de druk. Maar dat is nu verholpen. En de agent heeft het overleefd. Wel met een iets lager IQ, maar hij leeft en hij kan nog steeds vocht binnenhouden.’

‘Nou, gelukkig maar,’ mopperde Holly sarcastisch, terwijl ze zich een weg baande door de enorme hoeveelheid draden.

Foaly bond haar het harnas om en controleerde de sluitingen grondig. ‘Klaar?’

Holly knikte.

Foaly tikte op de microfoon van haar helm. ‘Hou contact,’ zei hij, en trok de deur achter zich dicht.

Niet aan denken, zei Holly tegen zichzelf, niet aan de withete magmastroom denken die dit toestelletje gaat overspoelen. Er niet aan denken dat je naar het aardoppervlak wordt geschoten met een MACH 2-kracht die je binnenstebuiten zal proberen te keren. En vooral niet aan die bloeddorstige trol denken die je maar al te graag met zijn slagtanden van je ingewanden zal ontdoen. Nee! Niet aan denken, nergens aan–te laat.

Foaly’s stem klonk in haar oortelefoon. ‘Nog twintig seconden,’ zei hij. ‘We zitten op een beveiligd kanaal, voor het geval het Moddervolk is begonnen met ondergrondse registratie. Je weet maar nooit. Een olietanker uit het Midden-Oosten heeft een keer een doorgeseind bericht onderschept. Dat heeft me een troep gegeven.’

Holly zette haar helmmicrofoon rechter. ‘Concentratie, Foaly. Je hebt het nu wel over mijn leven, hoor.’

‘Eh… oké, sorry. We gebruiken de rail om je in de grote schacht van de E7 te laten vallen, dus je kunt elk moment een schok verwachten. Daarmee moet je de eerste honderd kilometer vooruitkomen, en dan moet je het verder alleen doen.’

Holly knikte en kromde haar vingers rond de dubbele stuurknuppel.

‘Alle systemen paraat. Vuur!’

De motoren van de capsule sloegen aan en er klonk gesuis. Het kleine toestel schokte in zijn omhulsel, waardoor Holly als een bootje op zee heen en weer werd geschud. Ze kon Foaly nauwelijks nog horen.

‘Je bent nu in de bijschacht. Bereid je voor op de vlucht, Short.’

Holly trok een rubber cilinder uit het dashboard en stak hem tussen haar tanden. Wat heb je aan een radio als je je tong hebt ingeslikt. Ze activeerde de buitencamera’s en schakelde haar beeldscherm in.

De E7 kwam langzaam op haar af. De lucht glinsterde in de gloed van het landingslicht. Withete vonken tuimelden de bijschacht in. Holly kon het geraas niet horen, maar ze kon hets zich wel voorstellen. Een gure, villende wind alsof er miljoenen trollen aan het brullen waren.

Haar vingers grepen de stuurknuppels steviger beet. Het voertuig kwam schokkend bij de rand tot stilstand. De schacht strekte zich naar boven en naar beneden uit. Gigantisch. Grenzeloos. Alsof je een mier in een rioolbuis liet vallen.

‘Daar gaat ie,’ zei Foaly krakend. ‘Hou je ontbijt binnen. De achtbaan is er niets bij.’

Holly knikte. Ze kon niet praten met dat rubberen ding in haar mond. De centaur kon haar toch wel door de cabinecamera zien.

‘Sayonara, liefje,’ zei Foaly, en drukte op de knop.

De houder van de capsule ging scheef hangen, waardoor Holly de afgrond in rolde. Haar maag kneep samen toen de zwaartekracht haar in zijn greep nam en haar naar het midden van de aarde trok. De seismologieafdeling had hier beneden een miljoen sondes zitten, die met een succespercentage van 99,8 magmastoten konden voorspellen. Maar ja, dan had je nog steeds die tweetiende procent.

De neergang leek een eeuwigheid te duren. Net toen Holly dacht dat ze zou eindigen als een hoopje schroot, voelde ze het. Die onvergetelijke trilling. Het gevoel dat buiten haar piepkleine bol de hele wereld uit elkaar werd geschud. Daar zou je het hebben.

‘Vinnen,’ zei ze – ze spuugde het woord om het rubber heen.

Foaly gaf misschien wel antwoord, maar ze kon hem toch niet meer horen. Holly kon zichzelf niet eens horen, maar op de monitor zag ze wel de stabilisatievinnen naar buiten glijden.

De vuurstoot greep haar als een orkaan beet en de capsule draaide eerst rond, voordat de vinnen grip kregen. Halfgesmolten rotsen kletterden tegen de onderkant van het toestel, waardoor het naar de wanden van de schacht schokte. Holly probeerde dit tegen te gaan door aan de stuurknuppels te rukken.

De hitte in de benauwde capsule was verschrikkelijk, zo erg dat je er een mens in kon braden. Maar elfenlongen zijn van sterker materiaal gemaakt. De snelheid trok met onzichtbare handen aan haar lichaam en trok het vel van haar armen en gezicht strak. Holly knipperde prikkend zweet uit haar ogen en concentreerde zich op de monitor. De vuurgolf had haar capsule helemaal verzwolgen, en het was een grote ook: minstens kracht zeven, met een omtrek van zeker vijfhonderd meter. Oranjegestreept magma kolkte en siste om haar heen, op zoek naar een zwak punt in het metalen omhulsel.

De capsule kreunde en jammerde en de vijftig jaar oude klinknagels dreigden te bezwijken. Holly schudde haar hoofd. Het eerste wat ze ging doen als ze terug was, was Foaly een schop onder zijn harige kont geven. Ze voelde zich net een nootje in een dop tussen de kiezen van een trol. Ze ging er vast aan.

Een boegplaat trok krom en knapte alsof een reus er met zijn vuist een klap tegen had gegeven. Het lichtje van de drukmeter bleef knipperen. Holly voelde dat haar hoofd werd fijngeknepen. Haar ogen zouden er als eerste aan gaan – die zouden als rijpe bessen uit haar hoofd springen. Ze controleerde de wijzerplaten. Nog twintig seconden voor ze uit de vuurstoot was en op warme lucht liep. Die twintig seconden leken wel een eeuwigheid te duren. Holly deed haar helm dicht om haar ogen te beschermen en ging toen door de laatste versperring van rotsen heen. Plotseling was het voorbij en dwarrelde ze omhoog op de relatief zachte warmeluchtspiralen. Holly zette haar eigen stuwraketten ook nog bij de opwaartse kracht in. Als je op de wind voortdreef had je geen seconde te verliezen.

Boven haar gaf een cirkel van neonlicht de koppelzone aan. Holly kantelde in horizontale stand en richtte de koppelpunten op de lichten. Dit was echt een precisiewerkje. Heel wat piloten waren wel zo ver gekomen, maar misten dan het koppelstation en verloren daarmee kostbare tijd. Holly niet. Zij was een natuurtalent, de beste van de klas.

Ze gaf de stuwraketten nog een laatste stoot en liet zich de laatste honderd meter uitdrijven. Met gebruik van het roer onder haar voeten manoeuvreerde ze de capsule door de cirkel van licht en in de houder op het landingsplatform. De koppelpunten draaiden rond en voegden zich in de groeven. Veilig.

Holly gaf zichzelf een klap op de borst, waarmee ze het veiligheidsharnas losmaakte. Zodra de deurvergrendeling open was, stroomde de capsule vol met verrukkelijke bovengrondse lucht. Niets zo heerlijk als die eerste ademteug na een tocht door de schachten. Ze haalde diep adem en dreef daarmee de muffe capsulelucht uit haar longen. Waarom was het Volk in ’s hemelsnaam ooit van het aardoppervlak vertrokken? Soms wilde ze wel dat haar voorouders waren gebleven en het met het Moddervolk hadden uitgevochten. Maar die waren met te veel. In tegenstelling tot elfen, die elke twintig jaar maar één kind konden krijgen, plantte het Moddervolk zich voort als konijnen. Zelfs de toverkunst zou het tegenover die aantallen moeten afleggen.

Hoewel Holly van de avondlucht stond te genieten, kon ze wel de sporen van luchtvervuiling proeven. Het Moddervolk vernietigde alles waar het mee in aanraking kwam. Ze leefden natuurlijk niet meer in de modder. In elk geval niet in dit land. Hemel, nee. Grote chique huizen met voor alles een kamer – kamers om in te slapen, kamers om in te eten, zelfs een kamer om in naar de wc te gaan! Binnen! Holly huiverde. Stel je voor dat je in je eigen huis naar de wc ging. Walgelijk! Het enige goede van naar de wc gaan was dat de mineralen weer aan de aarde werden teruggegeven, maar het Moddervolk had zelfs dat weten te verpesten door dat… spul met flessen met blauwe chemicaliën te behandelen. Als iemand haar honderd jaar geleden zou hebben verteld dat mensen de mest uit mest zouden halen, zou ze gezegd hebben dat ze luchtgaatjes in hun schedel moesten laten boren.

Holly haakte een stel vleugels uit hun houder los. Het waren dubbele ovalen, met een rammelende motor. Ze kreunde. Libelles, ze haatte dat model. Een benzinemotor, dank je feestelijk. En zwaarder dan een varken dat onder de modder zat. Nee, dan de Kolibrie Z7, dat was pas een vervoermiddel. Fluisterstil, met een satellietgestuurde zonnecel waarmee je twee keer de wereld rond kon vliegen. Maar er moest natuurlijk weer worden bezuinigd.

De lokator aan haar pols begon te piepen. Ze was binnen bereik. Holly stapte uit de capsule op het landingsplatform. Ze bevond zich in een gecamoufleerde berg aarde, dat meestal een elfenfort wordt genoemd. Hier woonden vroeger ook leden van het Volk, tot ze naar dieper onder de grond werden verdreven. Er waren niet veel technologische snufjes, alleen een paar externe monitoren en een zelfvernietigingsapparaat voor het geval het platform werd ontdekt.

Op de schermen viel niets te zien. Alles was veilig. De pneumatische deuren stonden een beetje scheef, daar waar de trol erdoorheen was gedenderd, maar verder leek alles het te doen. Holly bond de vleugels om en stapte de buitenwereld in.

De Italiaanse avondlucht was fris en helder, doortrokken van de geur van olijven en wijnstokken. Krekels tsjirpten in het ruwe gras en motjes fladderden in het licht van de sterren. Holly moest glimlachen, ze kon er niets aan doen. Het was het risico waard, zeker weten.

Over risico gesproken. Ze controleerde de lokator – het bliepje was nu veel harder. De trol was bijna bij de stadsmuren! Ze kon van de natuur genieten als de missie achter de rug was. Nu was het tijd om in actie te komen.

Holly maakte de motor van de vleugels gereed en trok over haar schouder aan het startkoord. Niets. Ze brieste in stilte. Elk verwend kind in Haven kreeg een Kolibrie voor zijn vakantie in de wildernis, en hier stond je als elfBI-agent vast met vleugels die als ze nieuw waren al niet deugden. Ze trok weer aan het koord, en nog een keer. Bij de derde zwengel sloeg hij aan en spoog een stroom rook en damp de nacht in. ‘Dat werd tijd,’ bromde ze, terwijl ze vol gas gaf. De vleugels fladderden omhoog tot ze een regelmatige slag te pakken hadden en, met flink wat moeite, tilden ze kapitein Holly Short de nachtlucht in.

Zelfs zonder de lokator zou de trol nog gemakkelijk te volgen zijn geweest. Hij had een spoor van vernieling achter zich gelaten dat breder was dan dat van een tunnelgraver. Holly vloog laag, tussen mistnevels en bomen door, precies het pad van de trol volgend. Het uitzinnige wezen had een baan midden door een wijngaard gemaaid, een stenen muur in puin gelegd en een waakhond brabbelend onder een heg gejaagd. Vervolgens vloog ze over de koeien. Geen fijne aanblik – zonder verder in details te treden kunnen we wel stellen dat er afgezien van wat hoorns en hoeven niet veel van over was.

De rode bliep werd luider, en luider betekende dichterbij. Ze kon de stad nu onder zich zien liggen, boven op een lage heuvel genesteld, omgeven door een middeleeuwse muur met kantelen. Achter de meeste ramen brandde nog licht. Tijd voor wat toverkracht.

Heel veel van de toverkracht die aan het Volk wordt toegeschreven is gewoon bijgeloof, maar ze hebben wel degelijk bepaalde krachten. Onder andere geneeskracht, de mesmer – de kracht om de mens willoos te maken – en beschutting door middel van het schild. Het schild is eigenlijk een verkeerde benaming. Wat elfen in werkelijkheid doen, is op zo’n hoge frequentie trillen dat ze zich nooit zo lang op één plaats bevinden dat ze gezien kunnen worden. Mensen zien dan misschien een lichte flikkering in de lucht – als ze goed opletten, en dat doen ze zelden – en zelfs dan wordt de flikkering meestal aan verdamping toegeschreven. Heel typerend voor het Moddervolk dat ze voor zo’n eenvoudig verschijnsel zo’n ingewikkelde verklaring verzinnen.

Holly zette haar schild aan. Dat vroeg wat meer van haar dan gewoonlijk. Het zweet stond op haar voorhoofd. Eigenlijk zou ik het Ritueel moeten voltooien, dacht ze. Hoe eerder, hoe beter.

Haar gedachten werden verstoord door enige commotie onder haar. Iets wat niet opging in de nachtgeluiden. Holly herschikte de verdeling van haar rugbepakking en vloog erheen om van dichterbij te kunnen kijken. Alleen kijken, zei ze nog tegen zichzelf, dat was haar taak. Een officier van de Opsporingsdienst werd door de schacht omhoog gestuurd om het doelwit precies te lokaliseren, en de Beveiligingsjongens mochten een lekkere comfortabele shuttle nemen.

De trol bevond zich recht onder haar – hij beukte tegen de buitenkant van de stadsmuur, die onder zijn machtige klauwen in brokken uit elkaar viel. Holly smoorde een geschrokken kreet. Wat een monster! Zo groot als een olifant en wel tien keer zo gemeen. Maar dit beest was nog gevaarlijker – hij was bang.

‘Centrale,’ zei Holly in haar microfoon. ‘De vluchteling is gevonden. Uiterst kritieke situatie.’

Root kwam zelf aan de andere kant van de lijn. ‘Verklaar je nader, kapitein.’

Holly richtte haar videoverbinding op de trol. ‘De vluchteling gaat de stadsmuur door. Confrontatie op handen. Hoe ver weg is Beveiliging?’

‘Geschatte aankomsttijd: minimaal over vijf minuten. We zitten nog in de shuttle.’

Holly beet op haar lip. Zat Root in de shuttle? ‘Dat is te lang, commandant. Over tien seconden gaat deze hele stad de lucht in… Ik ga naar binnen.’

‘Verboden, Holly–kapitein Short, je hebt geen uitnodiging. Je kent de wet. Blijf in positie.’

‘Maar, commandant–’

Root onderbrak haar. ‘Nee, geen gemaar, kapitein. Blijf op afstand. Dat is een bevel!’

Holly’s hele lichaam bonkte als één hartslag. Benzinedampen verwarden haar geest. Wat moest ze doen? Wat was de juiste beslissing? Levens of bevelen?

Toen brak de trol door de muur heen en een kinderstem scheurde de nacht uiteen.

‘Aiuto!’ schreeuwde die stem.

Help. Een uitnodiging. Met een beetje goeie wil.

‘Het spijt me, commandant. De trol wordt gek van het licht, en er zijn kinderen in het spel.’

Ze kon zich wel voorstellen hoe Roots gezicht er nu uitzag, terwijl hij paars van woede in de microfoon stond te blaffen. ‘Ik neem je je strepen af, Short! De komende honderd jaar werk je bij de rioleringen!’

Maar het was te laat – Holly had haar microfoon afgezet en vloog achter de trol aan.

Kapitein Short stroomlijnde haar lichaam en dook in het gat. Zo te zien was ze in een restaurant. Een bomvol restaurant. De trol was tijdelijk verblind door het elektrisch licht en stond in het midden van de vloer te tieren.

De gasten waren met stomheid geslagen. Zelfs de hulproep van het kind was verstomd. Ze zaten met open mond toe te kijken, met hun feesthoedje komisch scheef op hun hoofd. Obers bleven stokstijf staan, enorme dienbladen met pasta trillend op hun gespreide vingers. Mollige Italiaanse peutertjes sloegen hun mollige handjes voor hun ogen. Zo ging het altijd in het begin, die geschrokken stilte. Daarna begon het geschreeuw.

Een wijnfles sloeg te pletter tegen de grond. Dat verbrak de betovering. De hel brak los. Holly kreunde. Trollen hadden bijna net zo’n hekel aan lawaai als aan licht.

De trol trok zijn gigantische harige schouders op en liet zijn intrekbare klauwen met een dreigend sjiiieek naar buiten glijden. Klassiek roofdierengedrag – hij ging aanvallen.

Holly trok haar wapen en schakelde het naar de tweede stand. Ze mocht de trol onder geen enkele omstandigheid doden. Niet om mensen te redden. Maar ze kon hem in ieder geval wel uitschakelen tot Beveiliging arriveerde.

Holly mikte op het zwakke punt aan de onderkant van de schedel en bezorgde de trol een lange stoot van de geconcentreerde ionenstraal. Het beest wankelde, zette nog een paar stappen en werd toen heel erg boos.

Niet erg, dacht Holly, ik heb mijn schild. Ik ben onzichtbaar. Voor de toeschouwers zou het eruitzien alsof de pulserende blauwe straal uit de ijle lucht te voorschijn kwam.

De trol kwam woedend op haar af, waarbij zijn modderige dreadlocks als kaarsen heen en weer zwaaiden.

Geen paniek. Hij kan me niet zien.

De trol pakte een tafel op.

Onzichtbaar. Volkomen onzichtbaar.

Hij haalde een harige arm naar achteren en smeet de tafel door de lucht.

Niet meer dan een lichte glinstering in de lucht.

De tafel vloog recht op haar hoofd af.

Holly bewoog zich. Een seconde te laat. De tafel kwam tegen haar rugbepakking en sloeg de benzinetank eraf. Die tolde met een spoor van ontvlambare vloeistof achter zich aan door de lucht.

In Italiaanse restaurants barst het – als je het niet dacht – van de kaarsen. De tank draaide zo door de vlammen van een enorme kandelaar heen. Die vloog in de fik, alsof het een dodelijk vuurwerk was. De meeste benzine kwam op de trol terecht. En Holly ook.

De trol kon haar zien. Zoveel was zeker. Hij gluurde naar haar door het verafschuwde licht, zijn gezicht vertrokken van pijn en angst. Haar schild was uit. Haar toverkracht weg.

Holly kronkelde in zijn greep, maar het had geen zin – zijn vingers waren zo groot als bananen, maar in de verste verte niet zo buigzaam. Ze knepen met het grootste gemak de adem uit haar ribbenkast. Klauwen zo scherp als naalden krabden aan het verstevigde materiaal van haar uniform. Ze konden er nu elk moment doorheen steken en dan was het met haar gedaan.

Holly kon niet nadenken. Het restaurant was één grote, chaotische draaimolen. De trol knarste met zijn slagtanden, vettige kiezen probeerden haar helm beet te pakken. Holly kon zijn stinkende adem door haar filters ruiken. Ze kon ook de stank van brandend haar ruiken, naarmate het vuur zich verder over de rug van de trol verspreidde.

De groene tong van het beest raspte over haar vizier en maakte het onderste gedeelte helemaal slijmerig. Het vizier! Dat was het! Dat was haar enige kans. Holly wurmde haar vrije hand naar de knoppen van de helm. De tunnellichten. Groot licht.

Ze drukte de verzonken knop in en 800 watt ongefilterd licht knalde uit de twee spotlights boven haar ogen.

De trol deinsde achteruit, een doordringende gil barstte tussen de rijen tanden uit. Tientallen glazen en flessen gingen ter plekke aan diggelen. Dat was te veel voor het arme beest. Verdoofd, in de fik gestoken en nu verblind. De schok en de pijn baanden zich een weg naar zijn piepkleine hersentjes en gaven daar het bevel tot acute stopzetting. De trol gehoorzaamde en sloeg met een bijna komische stijfheid opzij. Holly rolde weg om een klievende slagtand te ontwijken.

Toen was het helemaal stil, op wat tinkelend glas, knisperend haar en een plotseling uitgeblazen adem na. Holly krabbelde trillend overeind. Heel wat ogen volgden haar – mensenogen. Ze was voor de volle honderd procent zichtbaar. En die mensen zouden niet al te lang zo stilletjes blijven. Dat was nooit zo met dit ras. Onder de duim krijgen en houden, daar ging het om.

Ze hief haar lege handpalmen op. Een gebaar van vrede.

‘Scusatemi tutti,’ zei ze – de taal kwam soepel haar mond uit.

De Italianen, hoffelijk als altijd, mompelden dat het niet erg was.

Holly stak langzaam haar hand in haar zak en haalde er een kleine bol uit, een Schudder. Ze legde hem op het midden van de vloer.

‘Guardate,’ zei ze. Kijk.

De gasten van het restaurant gehoorzaamden en bogen zich voorover om de kleine zilveren bal te kunnen zien. Hij tikte, sneller en sneller, alsof hij aftelde. Holly draaide haar rug naar de bol toe. Drie, twee, een…

Boem! Flits! Algehele bewusteloosheid. Niets ernstigs, maar over drie kwartier zou iedereen fikse koppijn hebben. Holly zuchtte. Veilig… voor dit moment. Ze rende naar de deur en deed hem op slot. Er kon niemand in of uit, behalve door het grote gapende gat in de muur. Vervolgens bespoot ze de nog nasmeulende trol met de inhoud van de poederblusser van het restaurant, in de hoop dat het ijskoude poeder het slapende monster niet weer tot leven zou wekken.

Holly overzag de ravage die ze had aangericht. Het was een chaos, zonder meer. Erger dan Hamburg. Root zou haar levend villen. Dan kwam ze nog liever dagelijks die trol tegen. Dit betekende beslist het einde van haar carrière, maar plotseling leek dat niet zo belangrijk meer – haar ribben deden pijn en er zat een stekende hoofdpijn aan te komen. Misschien moest ze een minuutje rusten, eventjes maar, zodat ze zichzelf weer kon vermannen voordat Beveiliging kwam.

Holly nam niet eens de moeite een stoel te zoeken. Ze liet haar benen het gewoon onder zich begeven en viel neer op de zwart-wit geblokte linoleumvloer.

Wakker worden en in het opgeblazen gezicht van commandant Root kijken is iets voor in een nachtmerrie. Holly’s ogen knipperden open en heel even zou ze gezworen hebben dat er bezorgdheid in die ogen te lezen stond. Maar toen was het weer weg, vervangen door de gebruikelijke razernij die aders deed springen.

‘Kapitein Short!’ brulde hij, zonder enige consideratie met haar hoofdpijn. ‘Wat is hier in ’s hemelsnaam gebeurd?’

Holly kwam trillend overeind. ‘Ik… Dat is… Er was…’ De zinnen wilden maar niet komen.

‘Je hebt een direct bevel genegeerd. Ik zei dat je op afstand moest blijven! Je weet dat het verboden is om zonder uitnodiging een mensengebouw binnen te gaan.’

Holly wreef de schaduwen uit haar ogen. ‘Ik ben wel uitgenodigd. Een kind riep om hulp, meneer.’

‘Je begeeft je op glad ijs, Short.’

‘Het is wel eerder gebeurd, meneer. Korporaal Rouwdouw versus de Staat. De jury bepaalde dat het hulpgeroep van de gevangengenomen vrouw beschouwd kon worden als een uitnodiging om het gebouw binnen te gaan. Hoe dan ook, jullie zijn hier nu toch ook? Dat betekent dat jullie ook op de uitnodiging zijn ingegaan.’

‘Hm,’ zei Root bedenkelijk, ‘ik neem aan dat je geluk hebt gehad. Het had erger kunnen zijn.’

Holly keek om zich heen. Het had níét veel erger kunnen zijn. Het restaurant was een behoorlijke ravage en er lagen veertig mensen buiten westen op de grond. De techneuten waren bezig elektroden vast te maken op de slapen van de bewusteloze gasten, die hun geheugen zouden wissen.

‘We zijn erin geslaagd het gebied af te sluiten, ondanks het feit dat de halve stad op de deur staat te timmeren.’

‘En hoe zit het met dat gat?’

Root lachte zelfgenoegzaam. ‘Kijk zelf maar.’

Holly keek in de richting van het gat. Beveiliging had een hologramstekker in de bestaande contactdozen geramd en projecteerden een ongeschonden muur over het gat heen. De hologrammen waren handig als je snel iets moest oplappen, maar waren niet bestand tegen een kritische blik. Iemand die de muur van dichtbij zou bekijken zou zien dat de ietwat glazige plek precies hetzelfde was als het stuk ernaast. In dit geval waren er twee identieke spinnenwebvormige scheuren en twee reproducties van dezelfde Rembrandt. Maar de mensen in de pizzeria waren niet in staat de muren te bekijken, en tegen de tijd dat ze wakker werden zou de muur door de teleki-netische afdeling al lang gerepareerd zijn en zou de hele paranormale belevenis uit hun geheugen verwijderd zijn.

Een elfBI-agent kwam de wc uit gestormd. ‘Commandant!’

‘Ja, sergeant?’

‘Er zit een mens in, meneer. De Schudder heeft hem niet gevonden. Hij komt eraan, meneer. En wel meteen, meneer!’

‘Schilden!’ blafte Root. ‘Iedereen!’

Holly probeerde het. Echt waar. Maar het wou niet komen. Haar toverkracht was verdwenen. Er kwam een peuter de wc uit gewaggeld, zijn ogen dik van de slaap. Hij wees met een mollig vingertje recht naar Holly.

‘Ciao, folletta,’ zei hij, klom op zijn vaders schoot en dutte verder.

Root flakkerde terug naar de zichtbare wereld. Hij was zo mogelijk nog bozer dan eerst. ‘Wat is er met je schild gebeurd, Short?’

Holly slikte. ‘Stress, meneer,’ probeerde ze hoopvol.

Root trapte er niet in. ‘Je hebt tegen me gelogen, kapitein. Je bent helemaal niet opgeladen, hè?’

Holly schudde zwijgend haar hoofd.

‘Hoe lang is het al geleden dat je het Ritueel hebt uitgevoerd?’

Holly beet op haar lip. ‘Ik zou zeggen… ongeveer… vier jaar geleden, meneer.’

Roots aderen barstten bijna. ‘Vier… vier jáár? Een wonder dat je nog zo lang mee hebt kunnen komen! Doe het! Nu meteen! Vanavond nog! Je hoeft je niet onder de grond te vertonen voor je je toverkracht terug hebt. Je bent een gevaar voor jezelf en voor je collega’s!’

‘Ja, meneer.’

‘Haal een Kolibrie bij Beveiliging en vlieg als de wiedeweerga naar het oude land. Daar is het vannacht volle maan.’

‘Ja, meneer.’

‘En denk maar niet dat ik deze rotzooi vergeet. We hebben het er nog over als je terug bent.’

‘Ja, meneer. Goed, meneer.’

Holly draaide zich om om te gaan, maar Root schraapte zijn keel om haar aandacht te trekken. ‘O ja, eh, kapitein Short…’

‘Ja, meneer?’

Roots gezicht was nu niet paars meer, en hij leek bijna verlegen. ‘Wat het redden van levens betreft heb je het goed gedaan. Had erger gekund, heel veel erger.’

Holly straalde achter haar vizier. Misschien zou ze dan toch niet uit de Dienst worden gezet.

‘Dank u wel, meneer.’

Root gromde wat en zijn gelaatskleur kreeg weer zijn normale rossige tint.

‘En nou opgerot, en waag het niet terug te komen tot je tot aan de punt van je oren vol toverkracht zit!’

Holly zuchtte. Meer dankbaarheid hoefde ze niet te verwachten. ‘Ja, meneer. Ik ben al weg, meneer.’