TURF

We moeten nu een nieuw personage in onze onderwereldse stoet introduceren. Nou, strikt genomen is het geen nieuw personage. We zijn hem al eerder tegengekomen, in de wachtrij voor elfBI-registratie. In voorarrest wegens tal van diefstallen: Turf Graafmans, de kleptomane dwerg. Een naar ventje, zelfs gemeten naar de maatstaven van Artemis Fowl. Alsof dit verhaal al niet genoeg te lijden heeft gehad van een overdosis aan smerige types.
Turf was geboren in een typische dwergenfamilie van grotbewoners en hij had al vroeg gezien dat in de mijnen werken niets voor hem was. Hij besloot zijn talenten op een andere manier te gebruiken, namelijk door diefstal met graafwerk, en dat ging dan meestal om de huizen van het Moddervolk. Dit betekende natuurlijk dat hij zijn toverkracht verspeelde – huizen waren heilig en als je die regel schond, moest je ook bereid zijn de consequenties te accepteren. Turf vond het niet erg. Toverkracht interesseerde hem toch niet zo bijster. In de tunnels kon je daar niet veel mee.
Het was een paar eeuwen lang vrij goed gegaan, en hij had een goedlopend handeltje in bovengrondse souvenirs opgebouwd. Tot hij de Wimbledon-beker aan een undercover elfBI-agent had proberen te verkopen. Vanaf dat moment zat het hem tegen, en hij was tot op heden al meer dan twintig keer gearresteerd. In totaal driehonderd jaar in en uit de gevangenis.
Van tunnels graven had Turf wel bijzonder de smaak te pakken, en dat bedoelen we jammer genoeg nog letterlijk ook. Voor degenen die niet bekend zijn met de technische kant van hoe dwergen tunnels graven, zal ik proberen het principe zo smaakvol mogelijk uit te leggen. Net als sommige leden van de reptielenfamilie kunnen mannetjesdwergen hun kaken uit hun scharnieren tillen zodat ze een paar kilo aarde per seconde kunnen opnemen. Dit materiaal wordt door een supersnelle stofwisseling verwerkt, ontdaan van alle nuttige mineralen… en aan de andere kant als het ware weer geloosd. Bepaald charmant.
Op dit moment lag Turf in een cel met stenen muren in de centrale elfBI-gevangenis weg te kwijnen. Tenminste, hij probeerde de indruk te wekken van een lusteloos, onverstoorbaar soort dwerg. Maar in werkelijkheid stond hij te schudden in zijn staalgeneusde laarzen.
De bendeoorlog tussen kobolds en dwergen laaide op dat moment net op, en een slimme elfBI-agent had kans gezien hem in een cel te stoppen met een bende opgefokte kobolds. Een vergissing? Misschien. Eerder een wraakoefening, omdat hij de zakken van de agent die hem had gearresteerd had proberen te rollen in de rij voor de registratiebalie.
‘Zo, dwerg,’ sneerde de koboldleider, een vent met wratten op zijn gezicht en helemaal bezaaid met tattoos. ‘Sinds wanneer knaag jij je niet meer een weg naar buiten?’
Turf roffelde op de muren. ‘Massieve steen.’
De kobold lachte. ‘Nou en? Dat kan toch niet harder zijn dan die dwergenschedel van je.’
Zijn gabbers lachten. Turf ook. Dat leek hem verstandig. Fout gedacht.
‘Zit je me uit te lachen, dwerg?’
Turf hield op met lachen. ‘Nee, ik lach óm je,’ corrigeerde hij. ‘Die grap over die schedel was heel geestig.’
De kobold kwam dichterbij, tot hij met zijn slijmerige neus een centimeter voor die van Turf stond. ‘Zit je me be-la-che-lijk te maken, dwerg?’
Turf slikte en berekende zijn kansen. Als hij nu los scharnierde, kon hij de leider waarschijnlijk opslokken voor de anderen in het geweer konden komen. Maar kobolds waren een aanslag op je spijsvertering. Heel knokig.
De kobold toverde een vuurbal rond zijn vuist. ‘Ik vroeg je wat, dikzak.’
Turf voelde hoe elke zweetklier in zijn lichaam onmiddellijk in de hoogste versnelling schoot. Dwergen hielden niet van vuur. Ze dáchten liever niet eens aan vlammen. In tegenstelling tot de rest van het elfenras hadden dwergen niet de behoefte om boven de grond te leven. Te dicht bij de zon. Ironisch voor iemand in de bedrijfstak Moddervolk Bezits Bevrijding.
‘N-niet nodig,’ stamelde hij. ‘Ik probeerde alleen maar iets aardigs te zeggen.’
‘Iets aardigs,’ spotte wrattenkop. ‘Jouw soort weet niet eens wat dat woord betekent. Lafaards die je in de rug steken, dat is wat jullie zijn.’
Turf knikte diplomatiek. ‘We staan erom bekend dat we een beetje verraderlijk zijn.’
‘Een beetje verráderlijk! Een béétje verraderlijk! Mijn broer Flegma is in een hinderlaag gelopen van een hele bende dwergen die zich als stronthopen hadden vermomd. Hij zit nog steeds in het verband!’
Turf knikte meelevend. ‘De oude truc van de stronthoop. Een schande. Dat is een van de redenen waarom ik niets met de Broederschap te maken wil hebben.’
Wrattenkop draaide de vuurbal tussen zijn vingers rond. ‘Er zijn twee dingen onder deze wereld waar ik een bloedhekel aan heb.’
Turf had het gevoel dat hij op het punt stond erachter te komen wat die dingen waren.
‘Nummer één is een stinkende dwerg.’
Dat viel te verwachten.
‘En nummer twee is iemand die zijn eigen soort verraadt. En als ik het goed begrijp, val jij precies in allebei die categorieën.’
Turf glimlachte zwakjes. ‘Heb ik even geluk.’
‘Geluk heeft er niets mee te maken. Het lot heeft je aan mij overgeleverd.’
Op een andere dag had Turf er misschien nog even op gewezen dat geluk en het lot min of meer hetzelfde waren. Maar vandaag niet.
‘Hou je van vuur, dwerg?’
Turf schudde zijn hoofd.
Wrattenkop grijnsde. ‘Ach, wat jammer nou, want ik ga die vuurbal die ik hier heb zometeen door je strot rammen.’
De dwerg slikte droogjes. Dat was nou weer typisch iets voor de Broederschap der Dwergen. Waar hebben dwergen een hekel aan? Vuur. Wie zijn de enige wezens die vuurballen kunnen toveren? Kobolds. Dus met wie gaan dwergen ruziemaken? Dan heb je toch echt geen verstand.
Turf deinsde achteruit naar de muur. ‘Voorzichtig. Zometeen gaan we er allemaal aan.’
‘Wij niet,’ grijnsde wrattenkop, terwijl hij de vuurbal door twee langwerpige neusgaten opsnoof. ‘Volstrekt brandveilig.’
Turf was zich er volkomen van bewust wat er nu zou gaan gebeuren. Hij had het al vaak genoeg in achterafsteegjes zien gebeuren. Een groep kobolds dreef een loslopende dwerg in een hoek, hield hem vast en dan richtte de leider de dubbelloops zo op zijn gezicht.
De neusgaten van wrattenkop trilden – hij maakte zich klaar om de ingeademde vuurbal uit te blazen. Turf sidderde. Hij had nog maar één kans. De kobolds hadden een enorme vergissing begaan. Ze waren vergeten zijn armen vast te zetten.
De kobold haalde adem door zijn mond, en deed hem toen dicht. Nog meer uitademingsdruk voor de vuurstroom. Hij hield zijn hoofd scheef naar achteren, richtte zijn neus op de dwerg en liet los. Bliksemsnel ramde Turf zijn duimen in de neusgaten van wrattenkop. Walgelijk, jazeker, maar in elk geval beter dan dwergenkebab worden.
De vuurbal kon nu nergens meer heen. Hij sprong tegen de bal van Turfs duimen en ketste terug het hoofd van de kobold in. De traanbuisjes vormden de weg van de minste weerstand, dus de vlammen persten zich samen tot een hogedrukstroom en barstten vlak onder de ogen van de kobold naar buiten. Een zee van vuur verspreidde zich over het dak van de cel.
Turf trok zijn duimen terug, veegde ze snel af en stak ze toen in zijn mond, waar de natuurlijke balsem in zijn speeksel het genezingsproces kon beginnen. Als hij zijn toverkracht nog had, zou hij de verschroeide vingers natuurlijk beter gewenst kunnen hebben. Maar dat was de prijs die je betaalde voor een leven vol misdaad.
Wrattenkop zag er niet al te best uit. Uit elke opening van zijn hoofd kwam rook. Ze mogen dan brandveilig zijn, die kobolds, maar de verdwaalde vuurbal had zijn luchtwegen toch flink verschroeid. Hij slingerde heen en weer als een sliert zeewier en stortte toen in elkaar, met zijn gezicht naar de betonnen vloer. Er kraakte iets. Waarschijnlijk een grote koboldneus.
De andere bendeleden reageerden niet al te positief. ‘Kijk nou wat hij met de baas gedaan heeft!’
‘Die stinkende dikzak.’
‘Kom, we gaan hem braden.’
Turf deinsde nog verder achteruit. Hij had gehoopt dat de overgebleven kobolds bang zouden worden als hun leider niet meer in functie was. Maar dat was duidelijk niet zo. Hoewel het beslist niet in zijn aard lag, zat er voor Turf niets anders op dan maar tot de aanval over te gaan.
Hij scharnierde zijn kaak los en sprong naar voren, waarbij hij zijn tanden rond het hoofd van de eerste kobold klemde.
‘Ou, aggeruit,’ riep hij om de obstructie in zijn mond heen. ‘Aggeruit of ’eze ’riend gaa ’raan!’
De anderen bleven doodstil staan – ze wisten niet goed wat ze nu moesten doen. Ze hadden natuurlijk allemaal wel eens gezien wat dwergenkiezen met een koboldhoofd konden doen. Dat was niet zo’n fijn gezicht.
Ze lieten allemaal een vuurbal in hun vuist omhoogkomen.
‘Ju’ie zij gewaassuut!’
‘Je kunt ons toch niet allemaal te pakken nemen, dikzak.’
Turf verzette zich tegen de neiging door te bijten. Dat is de sterkste aandrang die dwergen hebben – een genetische herinnering die is voortgekomen uit duizenden jaren lang tunnels graven. Het feit dat de kobold slijmerig aan het kronkelen was, zat hem tegen. Zijn mogelijkheden raakten uitgeput. De bende kwam dichterbij en zolang zijn mond vol was, was hij machteloos. Het was maal-tijd. Sorry voor het woordgrapje.
Plotseling vloog de celdeur open en stroomde de kleine ruimte vol met wat wel een heel eskader aan elfBI-officieren leek. Turf voelde het koude staal van een geweerloop tegen zijn slaap.
‘Spuug die gevangene uit,’ beval een stem.
Turf gehoorzaamde maar al te graag. Een door en door slijmerige kobold zakte kokhalzend op de grond in elkaar.
‘Kobolds, doe ze uit.’
Een voor een werden de vuurballen gedoofd.
‘Dat was niet mijn schuld,’ jammerde Turf, terwijl hij naar de stuiptrekkende wrattenkop wees. ‘Hij heeft zichzelf opgeblazen.’
De officier deed zijn wapen weer in zijn holster en haalde een stel handboeien te voorschijn.
‘Het interesseert me geen lor wat jullie elkaar aandoen,’ zei hij, terwijl hij Turf ronddraaide en de handboeien vastklikte. ‘Als het aan mij lag, zou ik jullie met z’n allen in een grote ruimte zetten en een week later terugkomen om hem schoon te spuiten. Maar commandant Root wil je ZSM boven de grond zien.’
‘ZSM?’
‘Nu, en zo mogelijk nog eerder.’
Turf kende Root. De commandant was verantwoordelijk voor verscheidene van zijn bezoekjes aan het overheidshotel. Als Julius hem wilde zien, was het waarschijnlijk niet om samen iets te drinken en naar de film te gaan.
‘Nu? Maar het is nu dag. Dan verbrand ik.’
De officier lachte. ‘Waar jij heen gaat, is geen daglicht, vriend. Waar jij heen gaat, is helemaal niets.’
Root stond de dwerg voor de toegangspoort van het tijdsveld op te wachten. De toegangspoort was weer zo’n uitvinding van Foaly. Elfen konden het tijdsveld betreden en weer verlaten zonder dat ze daarmee de veranderde stroom in het veld beïnvloedden. Dit betekende in de praktijk dat Turf maar een paar seconden nadat Root opdracht had gegeven hem te halen, in het veld gebracht werd, ook al had het bijna zes uur geduurd om hem naar de oppervlakte te krijgen.
Het was voor Turf de eerste keer dat hij in een tijdsveld kwam. Hij keek toe hoe het leven buiten de glinsterende koepel in een overdreven tempo voortsnelde. Auto’s raceten met een krankzinnige snelheid voorbij en wolken tuimelden door de lucht alsof ze door windkracht tien voortgestuwd werden.
‘Turf, kleine smeerlap die je bent,’ bulderde Root. ‘Dat pak kun je nu wel uittrekken. Het veld is gefilterd van UV-stralen, is mij verteld.’
De dwerg had bij EI een verduisteringspak uitgereikt gekregen. Dwergen mochten dan een dikke huid hebben, ze waren uiterst gevoelig voor zonlicht en verbrandden al binnen drie minuten. Turf pelde het loeistrakke pak af.
‘Leuk je te zien, Julius.’
‘Commandant Root voor jou, hoor.’
‘Commandant inmiddels. Dat heb ik gehoord. Een tikfout zeker?’
Roots tanden maalden zijn sigaar tot moes. ‘Ik heb geen tijd voor dergelijke brutaliteiten, veroordeelde. En de enige reden dat mijn laars zich op dit moment niet tegen jouw achterwerk bevindt, is dat ik een klus voor je heb.’
Turf fronste zijn wenkbrauwen. ‘Veroordeelde? Ik heb een naam, hoor, Julius.’
Root hurkte tot op het niveau van de dwerg. ‘Ik weet niet in wat voor droomwereld jij leeft, veroordeelde, maar in de echte wereld ben jij een crimineel en is het mijn taak jou het leven zo zuur mogelijk te maken. Dus als je verwacht dat ik beleefd tegen je doe, enkel en alleen omdat ik een keer of vijftien tegen je heb getuigd, dan heb je het mooi mis!’
Turf wreef zijn polsen waar de handboeien rode striemen hadden achtergelaten. ‘Prima, commandant. Maar daarom hoef je nog niet uit je vel te springen. Ik ben geen moordenaar hoor, alleen een kruimeldief.’
‘Van wat ik heb begrepen, heb je beneden in de cellen bijna de transformatie ondergaan.’
‘Dat was niet mijn schuld. Zíj vielen míj aan.’
Root draaide een verse sigaar in zijn mond. ‘Hoe dan ook. Kom maar achter me aan, en waag het niet iets te stelen.’
‘Ja, meneer de commandant,’ zei Turf onschuldig. Hij hoefde helemaal niets meer te stelen. Hij had Roots toegangskaart tot het veld al gejat toen de commandant de fout had begaan voorover te leunen.
Ze gingen door de Beveiligings-omheining naar de oprijlaan. ‘Zie je dat landhuis?’
‘Welk landhuis?’
Root viel tegen hem uit. ‘Hier heb ik geen tijd voor, veroordeelde. Al bijna de helft van mijn tijdsstop is voorbij. Nog een paar uur en dan zal een van mijn beste officieren geblauwspoeld worden!’
Turf haalde zijn schouders op. ‘Dat zijn mijn zaken niet. Ik ben maar een crimineel, weet je nog? En trouwens, ik weet wat jij wilt dat ik doe, en het antwoord is nee.’
‘Ik heb het je nog niet eens gevraagd.’
‘Het is zo klaar als een klontje. Ik ben een huizeninbreker. Dat is een huis. Jij kunt er niet in omdat je dan je toverkracht kwijtraakt, maar mijn toverkracht is al lang weg. Twee en twee.’
Root spoog de sigaar uit. ‘Heb je dan helemaal geen burgertrots? Onze hele manier van leven staat hier op het spel.’
‘Mijn manier van leven niet. Elfengevangenis, mensengevangenis – het maakt mij allemaal niet uit.’
De commandant dacht even na. ‘Oké, schoft die je bent. Vijftig jaar strafvermindering.’
‘Ik wil amnestie.’
‘Dat had je gedroomd, Turf.’
‘Graag of niet.’
‘Vijfenzeventig jaar met een minimale beveiliging. Da’s graag of niet voor jou.’
Turf deed of hij nadacht. Het was allemaal theoretisch, aangezien hij toch van plan was te ontsnappen. ‘Eenpersoonscel?’
‘Ja, ja, eenpersoonscel. Nou, doe je het of niet?’
‘Goed dan, Julius. Maar alleen omdat jij het bent.’
Foaly zocht een bijpassende iriscamera. ‘Roodbruin, denk ik. Of misschien geelbruin. U hebt echt heel bijzondere ogen, meneer Turf.’
‘Dank je wel, Foaly. Mijn moeder zei altijd dat dat het mooiste aan mij was.’
Root beende op en neer over de vloer van de shuttle. ‘Jullie realiseren je toch wel dat we een deadline hebben, hè? Laat die kleur maar zitten. Geef hem gewoon een camera.’
Foaly plukte met een pincet een lens uit zijn vloeistof. ‘Dit is niet zomaar een kwestie van ijdelheid, commandant. Hoe dichter de kleuren bij elkaar liggen, hoe minder hinder er is voor het echte oog.’
‘Kan mij het schelen. Als je maar opschiet!’
Foaly pakte Turf bij zijn kin en hield hem stil. ‘Zo, die zit. We zijn de hele tijd bij je.’ Hij draaide een piepklein cilindertje in de dikke plukken haar die uit Turfs oor groeiden. ‘We hebben nu ook geluidsverbinding met je. Voor het geval je assistentie wilt vragen.’
De dwerg glimlachte spottend. ‘Neem me niet kwalijk dat ik niet barst van vertrouwen. Ik vind dat ik het in mijn eentje altijd beter heb geklaard.’
‘Als je dat al kunt zeggen met zeventien veroordelingen op je naam,’ grinnikte Root.
‘O, hebben we nu plotseling toch tijd voor grapjes?’
Root greep hem bij zijn schouder. ‘Je hebt gelijk. Die hebben we niet. We gaan.’ Hij sleurde Turf over een grasstrook naar een groepje kersenbomen. ‘Ik wil dat je hier een tunnel graaft en dat je uitzoekt hoe die Fowl zoveel over ons te weten is gekomen. Waarschijnlijk door een of ander bewakingsapparaat. Wat het ook is, je moet het vernietigen. Probeer kapitein Short te vinden en kijk wat je voor haar kunt doen. Als ze dood is, maakt dat in ieder geval de weg vrij voor een biobom.’
Turf tuurde met samengeknepen ogen over het landschap. ‘Het bevalt me niet.’
‘Wat bevalt je niet?’
‘De ligging. Ik ruik kalksteen. Fundamenten van massieve rots. Misschien kan ik er niet eens in komen.’
Foaly draafde naar hen toe. ‘Ik heb een scan gedaan. Het oorspronkelijke gebouw staat helemaal op rots, maar een aantal van de latere uitbreidingen staan op klei. De wijnkelder in de zuidvleugel schijnt een houten vloer te hebben. Dat moet geen probleem opleveren voor iemand met een mond als die van jou.’
Turf besloot dat maar als een weergave van de feiten te beschouwen, en niet als een belediging. Hij deed de bilflap van zijn tunnelbroek open. ‘Oké. Achteruit jullie.’
Root en de elfBI-officieren die om hen heen stonden, zochten snel dekking, maar Foaly, die nog nooit in het echt een dwerg een tunnel had zien graven, besloot te blijven.
‘Succes, Turf.’
De dwerg scharnierde zijn kaak open. ‘Uhdang,’ mompelde hij, terwijl hij zich vooroverboog voor de start.
De centaur keek om zich heen. ‘Waar is iedereen–’
Die zin zou hij niet afmaken, want een klodder kort daarvoor doorgeslikte en nog veel korter daarvoor gerecyclede kalksteen kwakte in zijn gezicht. Tegen de tijd dat hij zijn ogen weer schoon had, was Turf in een sidderend gat verdwenen en schudden de kersenbomen van het geluid van daverend gelach.
Turf volgde een leemachtige ader door een vulkanische plooi in het gesteente. Prettige samenstelling, niet te veel losse stenen. Ook heel veel insecten. Dat was heel belangrijk voor sterke, gezonde tanden, het belangrijkste aspect van een dwerg, en het eerste waar een aanstaande partner naar keek. Turf ging diep de kalksteen in, zijn buik schraapte bijna over de rots. Hoe dieper de tunnel, hoe minder kans dat er aan de oppervlakte iets verzakte. Je kon niet voorzichtig genoeg zijn tegenwoordig, met al die bewegingssensoren en landmijnen. Het Moddervolk ging wel bijzonder ver om zijn waardevolle spullen te beschermen. En met reden, zoals maar weer eens bleek.
Turf voelde links van hem een bundeling vibraties. Konijnen. De dwerg bepaalde de lokatie met zijn inwendige kompas. Altijd handig te weten waar het plaatselijk wild zich ophield. Hij bewoog zich langs het konijnenleger en ging in een lange noordwestelijke lus om de fundering van het landhuis heen.
Wijnkelders waren altijd gemakkelijk te vinden. In de loop der eeuwen sijpelde de droesem door de vloer heen, waardoor de grond eronder van het karakter van de wijn doortrokken raakte. Deze was somber, niets brutaals aan. Een beetje fruitig, maar niet genoeg om de smaak op te peppen. Ongetwijfeld een gelegenheidswijn op het onderste rek. Turf boerde. Lekkere klei.
De dwerg richtte zijn maaiende kaken hemelwaarts en brak door de vloerdelen heen. Hij hees zichzelf uit het onregelmatige gat en schudde het laatste beetje gerecyclede modder van zijn broek.
Hij bevond zich godzijdank in een donkere kamer, perfect voor dwergenogen. Zijn natuurlijke sonar had hem naar een lege plek op de vloer geleid. Eén meter naar links en hij zou in een enorm vat met Italiaanse rode wijn terecht zijn gekomen.
Turf scharnierde zijn kaak weer terug en trippelde naar de muur. Hij drukte zijn schelpachtige oor plat tegen de rode bakstenen. Heel even stond hij doodstil en nam de vibraties van het huis in zich op. Veel gebrom op een lage frequentie. Er stond ergens een generator en er liep heel wat elektriciteit door de draden.
Er klonken ook voetstappen. Helemaal boven. Misschien op de derde verdieping. En dichterbij een kletterend geluid. Metaal op beton. Daar had je het weer. Iemand was iets aan het bouwen. Of iets aan het afbreken.
Er schoot iets langs zijn voet. Turf trapte het instinctief plat. Het was een spin. Alleen maar een spin.
‘Sorry, vriendje,’ zei hij tegen de grijze smurrie. ‘Ik ben een beetje schrikachtig.’
De trap was natuurlijk van hout. Zo te ruiken was hij eeuwenoud. Zulke trappen kraakten al als je er alleen maar naar kéék. Die verrieden indringers nog eerder dan drukverklikkers. Turf klom langs de rand omhoog, telkens met de ene voet voor de andere. Vlak bij de muur, waar het hout de meeste steun had, zou hij het minst kraken.
Dit was niet zo eenvoudig als het klinkt. Dwergenvoeten zijn bedoeld voor spitwerk, niet voor de verfijnde kneepjes van balletdansen of voor het balanceren op een houten trap. Toch wist Turf de deur zonder verdere incidenten te bereiken. Een paar heel kleine kraakjes, maar niets wat door mensenoren of hardware gehoord zou worden.
De deur was uiteraard op slot, maar dat had hij net zo goed niet kunnen zijn, want een kleptomane dwerg draaide daar zijn hand niet voor om.
Turf stak zijn hand in zijn baard en trok er een dikke haar uit. Dwergenhaar is heel anders dan mensenhaar. De baard en het hoofdhaar van Turf waren eigenlijk een netwerk van antennes waarmee hij onder de grond kon navigeren en gevaar kon ontwijken. Zodra de haar uit zijn porie was verwijderd, werd hij onmiddellijk stijf, in een soort snelle rigor mortis. In de seconden voordat de haar helemaal hard werd, draaide Turf het uiteinde om. Een perfecte loper.
Eén snelle wiebelende beweging en het slot ging open. Slechts twee scharnieren. Beroerde beveiliging. Echt iets voor mensen. Die verwachtten nooit een aanval van onderaf. Turf stapte een met parket belegde gang in. Het hele huis rook naar geld. Hier kon hij een fortuin verdienen, als hij maar genoeg tijd had.
Vlak onder de kroonlijst hingen camera’s. Smaakvol gedaan, weggestopt in de natuurlijke schaduwen. Maar niettemin waakzaam. Turf bleef even staan en berekende waar de blinde vlek van het systeem moest liggen. Drie camera’s op de gang. Een bereik van negentig graden. Veel overlap. Geen beginnen aan.
‘Heb je hulp nodig?’ vroeg een stem.
‘Foaly?’ Turf richtte zijn camera-oog op de dichtstbijzijnde camera. ‘Kun je daar iets aan doen?’ fluisterde hij.
De dwerg hoorde het geluid van een toetsenbord waar aan gewerkt werd, en plotseling zoomde zijn rechteroog als de lens van een camera in.
‘Handig,’ fluisterde Turf. ‘Zo een moet ik er ook zien te krijgen.’
Roots stem klonk krakend door de piepkleine oortelefoon. ‘Vergeet het maar, veroordeelde. Overheidsapparatuur. Trouwens, wat zou je in de gevangenis met zo’n ding willen doen? Een close-up maken van de andere kant van je cel?’
‘Wat ben je toch een charmeur, Julius. Wat scheelt eraan? Ben je jaloers omdat ik slaag waar jij hebt gefaald?’
Roots gevloek werd door Foaly weggedraaid.
‘Oké, ik zie het al. Het is een eenvoudig videonetwerk. Niet eens digitaal. Ik ga via onze schotels een loop van de laatste tien seconden naar alle camera’s in het hele huis sturen. Dat zou jou een paar minuten moeten geven.’
Turf schuifelde ongemakkelijk heen en weer. ‘Hoe lang duurt dat? Ik sta hier namelijk nogal in de kijkerd.’
‘Het is al begonnen,’ antwoordde Foaly. ‘Je kunt dus.’
‘Weet je het zeker?’
‘Natuurlijk weet ik het zeker. Elementaire elektronica. Ik hou me al sinds de kleuterschool met de beveiliging van de mens bezig. Je zult me moeten vertrouwen.’
Ik vertrouw er nog liever op dat een stelletje mensen niet een hele soort zal uitroeien dan dat ik een elfBI-adviseur vertrouw, dacht Turf. Maar hardop zei hij: ‘Oké. Ik ben weg. Over en sluiten.’
Hij sloop de hal door. Zelfs zijn handen waren sluiperig en wuifden door de lucht alsof hij zichzelf op een of andere manier lichter kon maken. Hij wist niet wat die centaur had gedaan, maar het werkte, want er kwamen geen opgewonden Moddermensen de trap af rennen, zwaaiend met primitieve buskruitwapens.
De trap. Ach, de trap. Turf had iets met trappen. Dat waren net schachten die alvast uitgegraven waren. Hij vond dat de beste buit onvermijdelijk en altijd bovenaan lag. En dit was me een trap, zeg. Oud eikenhout, met het ingewikkelde houtsnijwerk dat je meestal met de achttiende eeuw of wanstaltig rijke mensen in verband bracht. Turf ging met zijn vinger langs een versierde balustrade. In dit geval was het waarschijnlijk allebei waar.
Maar er was geen tijd om hier te blijven lummelen. Trappen bleven meestal niet erg lang leeg, zeker niet tijdens een belegering. Wie weet hoeveel bloeddorstige soldaten er achter elke deur stonden te wachten, die allemaal dolgraag een elfenhoofd aan hun wand met opgezette trofeeën wilden toevoegen?
Turf klom voorzichtig de trap op. Hij zag niets over het hoofd. Zelfs massief eikenhout kraakte. Hij bleef langs de randen en vermeed het ingelegde tapijt. De dwerg wist van veroordeling nummer acht hoe gemakkelijk het was om een drukverklikker onder de hoge pool van een of ander antiek weefsel te verstoppen.
Hij bereikte het tussenbordes geheel intact, met zijn hoofd nog op zijn schouders. Maar nu zat hij met een ander probleem, dat vrij letterlijk aan het broeien was. De dwergenspijsvertering kan, door zijn hoge snelheid, vrij explosief zijn. De losse grond van het landgoed Fowl was zeer goed doorlucht, en er was een heleboel van die lucht samen met de grond en de mineralen in Turfs kanalen gekomen. En die lucht wilde er nu uit.
De dwergenetiquette schreef voor dat de winden gelaten moesten worden terwijl men zich nog in de tunnel bevond, maar Turf had geen tijd voor goede manieren. Hij had er nu wel spijt van dat hij niet even de tijd had genomen om die lucht kwijt te raken terwijl hij nog in de kelder was. Het probleem met dwergengas was dat die niet omhoog kon, maar alleen omlaag. Stel je alsjeblieft eens voor wat voor rampzalig effect het zou hebben als je een boer liet terwijl je net een mondvol klei aan het verteren bent. Totale systeemstoring. Geen prettig gezicht. Vandaar dat de lichaamsbouw van de dwerg ervoor zorgde dat alle gassen er vanonder uitgingen, en daarbij de lozing van ongewenste klei ook nog versnelde. Er is natuurlijk wel een eenvoudiger manier om dit uit te leggen, maar die versie valt alleen in de editie voor volwassenen te lezen.
Turf sloeg zijn armen om zijn buik. Hij moest maken dat hij buiten kwam. Een gasexplosie op een tussenbordes als dit zou de ramen doen springen. Hij schoof de gang door en ging de eerste de beste deur die hij tegenkwam binnen.
Nog meer camera’s. En niet zo weinig ook, nou je het zegt.
Turf bestudeerde de beweging van de lenzen. Vier camera’s bewaakten de vloer in het algemeen, maar drie andere waren op een vast punt gericht.
‘Foaly? Ben je daar?’ fluisterde de dwerg.
‘Nee!’ Het bekende sarcastische antwoord. ‘Ik heb wel wat beters te doen dan me druk te maken over de ineenstorting van de beschaving zoals wij die kennen.’
‘Ja, bedankt. Laat je pret vooral niet drukken door het feit dat mijn leven in gevaar is.’
‘Ik doe mijn best.’
‘Ik heb een uitdaging voor je.’
Foaly was ogenblikkelijk geïnteresseerd. ‘Echt waar? Vertel.’
Turf richtte zijn blik op de verzonken camera’s, half verscholen in een kronkelende architraaf. ‘Ik moet weten waar die drie camera’s op gericht zijn. Maar dan ook exact.’
Foaly lachte. ‘Dat noem ik geen uitdaging. Die oude videosystemen zenden vage ionenstralen uit. Onzichtbaar voor het blote oog, natuurlijk, maar niet voor jouw iriscamera.’
De hardware in Turfs oog flikkerde en vonkte.
‘Au!’
‘Sorry. Klein schokje.’
‘Dat had je wel even kunnen zeggen.’
‘Na afloop krijgen je een dikke zoen van me, schatje. Ik dacht dat dwergen zo stoer waren.’
‘We zijn ook stoer. Als ik terug ben, zal ik je eens laten zien hoe stoer ik ben.’
De machopraat werd onderbroken door Roots stem. ‘Jij gaat helemaal niemand iets laten zien, veroordeelde, behalve misschien dat je een wc in je cel hebt. Vooruit, wat zie je?’
Turf keek nog een keer naar de kamer, door zijn nu ionenge-voelige oog. Elke camera zond een zwakke straal uit, als de zonnestralen aan het eind van de middag. De stralen verzamelden zich op een portret van Artemis Fowl Senior.
‘Niet achter het schilderij. O, in godsnaam.’
Turf legde zijn oor tegen het glas voor het schilderij. Niets elektrisch. Er stond dus geen alarm op. Om helemaal zeker te zijn rook hij aan de rand van de lijst. Geen plastic of koper. Hout, staal en glas. Een beetje lood in de verf. Hij kromde een nagel achter de lijst en trok. Het schilderij liet soepeltjes los en scharnierde nu naar één kant. En daarachter. Een kluis.
‘Het is een kluis,’ zei Foaly.
‘Dat weet ik, idioot. Ik probeer me te concentreren! Als je wilt helpen, kun je me de combinatie vertellen.’
‘Geen punt. O, en trouwens, er komt nog een schokje aan. Misschien wil de grote baby als troost even op zijn duim zuigen.’
‘Foaly, ik ga je– Au, au!’
‘Zo. Nu staat de röntgenstraal aan.’
Turf keek met half toegeknepen ogen naar de kluis. Het was ongelooflijk. Hij kon zo in het binnenwerk kijken. De scharnieren en palletjes stonden in duister reliëf afgetekend. Hij blies op zijn harige vingers en draaide aan de combinatieschijf. Binnen een paar seconden lag de kluis voor hem open.
‘O,’ zei hij teleurgesteld.
‘Wat is er?’
‘Niets. Alleen mensengeld. Niets van waarde.’
‘Laat liggen,’ beval Root. ‘Probeer een andere kamer. Ga verder.’
Turf knikte. Een andere kamer. Vóór zijn tijd was verstreken. Maar iets zat hem niet lekker. Als die jongen zo slim was, waarom stopte hij de kluis dan achter een schilderij? Dat was zo’n cliché. Geheel tegen de regels. Nee. Er klopte hier iets niet. Ze werden op een of andere manier besodemieterd.
Turf deed de kluis dicht en draaide het portret weer op zijn plaats. Het draaide soepeltjes, gewichtloos in de scharnieren. Gewichtloos. Hij draaide het schilderij weer open. En weer dicht.
‘Veroordeelde, wat ben je aan het doen?’
‘Hou je kop, Julius! Ik bedoel, stil even, commandant.’
Turf tuurde met half dichtgeknepen ogen naar het profiel van de lijst. Dikker dan normaal. Heel wat dikker. Zelfs als je de reliëflijst meerekende. Vijf centimeter. Hij ging met een nagel over de dikke papieren achterkant en trok die weg zodat er…
‘Nog een kluis.’
Een kleinere. Zo te zien op maat gemaakt.
‘Foaly. Hier kan ik niet doorheen kijken.’
‘Met lood gevoerd. Je moet het nu verder alleen doen, inbrekertje. Doe je best.’
‘Vreemd,’ mompelde Turf, terwijl hij zijn oor tegen het koude staal platdrukte.
Hij draaide de schijf zomaar wat rond. Leuk. De klikjes werden gedempt door het lood – hij zou zich moeten concentreren. De meevaller was dat iets wat zo dun was op z’n hoogst maar drie scharnieren kon hebben.
Turf hield zijn adem in en draaide aan de schijf, één tandje per keer. Voor het normale oor zouden de klikjes, zelfs als het geluid werd versterkt, allemaal precies hetzelfde hebben geklonken. Maar voor Turf had elk klikje een duidelijk herkenbaar geluid, en toen een palwieltje bleef steken gaf dat voor hem een oorverdovend kabaal.
‘Eén,’ fluisterde hij.
‘Schiet een beetje op, veroordeelde. Je tijd is bijna om.’
‘Stoor je me nou om dat te vertellen? Dan begrijp ik hoe je commandant bent geworden, Julius.’
‘Veroordeelde, ik zal je– ’
Maar het had geen zin. Turf had zijn oortje uitgedaan en in zijn zak gestopt. Nu kon hij zijn aandacht helemaal op deze klus richten.
‘Twee.’
Er klonk geluid buiten. In de hal. Er kwam iemand aan. Zo te horen iemand ter grootte van een olifant. Dit was ongetwijfeld de menselijke berg die het Beveiligings-team in de pan had gehakt.
Turf knipperde een zweetdruppel uit zijn oog. Concentreren. Concentreren. De tandjes klikten langs. Millimeter voor millimeter. Er bleef niets steken. De vloer leek nu zachtjes te wiebelen, maar het kon ook zijn dat hij zich dat verbeeldde.
Klik… klik. Kom nou. Schiet op. Zijn vingers waren glibberig van het zweet. De schijf glibberde ertussendoor. Turf veegde ze af aan zijn wambuis.
‘Nou, schatje, kom op. Zeg iets tegen me.’
Klik. Kloink.
‘Ja!’
Turf draaide de hendel om. Niets. Nog een versperring. Hij ging met een vinger over de metalen voorkant. Aha. Een kleine onregelmatigheid. Een microscopisch sleutelgat. Te klein voor zijn gemiddelde loper. Tijd om een trucje uit de kast te halen dat hij in de gevangenis had geleerd. Maar snel een beetje, want zijn buik borrelde als een stoofpotje in de oven en de voetstappen kwamen dichterbij.
Turf koos een stevige kinhaar uit en stopte die voorzichtig in het piepkleine gaatje. Toen de punt weer te voorschijn kwam, trok hij de wortel uit zijn kin. De haar werd onmiddellijk stijf en behield daarmee de vorm van het binnenwerk van het slot.
Turf hield zijn adem in en draaide. Als een leugentje van een kobold zo gladjes ging het slot open. Prachtig. Momenten als deze waren bijna al die jaren in de gevangenis waard.
De kleptomane dwerg draaide het deurtje open. Prachtig werk. Bijna een elfensmidse waardig. Licht als een veertje. Binnenin was een kleine holte, en in die holte lag…
‘O, godenlief,’ fluisterde Turf.
Toen ging het allemaal heel snel. De schok die Turf had ervaren, zette zich voort naar zijn darmen, en die besloten dat de overtollige lucht eruit moest. Turf kende de symptomen. Slappe benen, borrelende krampen, een beverig achterwerk. In de paar seconden die hem nog restten, griste hij het voorwerp uit de kluis en greep toen voorovergebogen zijn knieën beet ter ondersteuning.
De opgesloten lucht had zichzelf opgewerkt tot de hevigheid van een minicycloon en viel niet in te houden. En dus kwam hij naar buiten. Nogal agressief. De bilflap van Turf waaide open en sloeg tegen het nogal grote heerschap dat stilletjes achter hem was komen staan.
Artemis zat aan de monitoren gekluisterd. Dit was het moment waarop het van oudsher voor kidnappers verkeerd liep – het derde kwart van de operatie. Omdat de ontvoerders tot dan toe succesvol waren geweest, hadden ze de neiging zich te ontspannen, een sigaretje op te steken, een praatje aan te knopen met hun gijzelaars. En voor ze het wisten, lagen ze plat op de grond met een stuk of tien geweren tegen hun achterhoofd.
Zo niet Artemis Fowl. Hij maakte geen fouten.
De elfen zaten ongetwijfeld de banden van hun eerste onderhandelingssessie te bekijken, op zoek naar een manier om binnen te komen. Nou, die was er dan ook. Ze hoefden alleen maar te kijken. Het lag net diep genoeg begraven om het op toeval te laten lijken.
Het zou kunnen dat commandant Root een andere list zou proberen. Hij was een uitgekookt type, zoveel was zeker. Iemand die zich niet zomaar door een kind zou laten verslaan. Hij zou gewoon zijn tijd afwachten.
Van de gedachte aan Root alleen al moest Artemis huiveren. Hij besloot nog eens te controleren. Hij inspecteerde de monitoren.
Juliet was nog in de keuken – ze stond aan de gootsteen groente te wassen.
Kapitein Short zat op haar bed. Muisstil. Ze was niet meer met haar bed aan het rammen. Misschien had hij het toch bij het verkeerde eind gehad – misschien had ze helemaal geen plan.
Butler stond op zijn post voor Holly’s cel. Vreemd. Hij had onderhand met zijn rondes bezig moeten zijn. Artemis pakte een walkie-talkie.
‘Butler?’
‘Butler hier, over.’
‘Hoor jij niet op je ronde te zijn?’
Het was even stil. ‘Dat ben ik ook, Artemis. Ik patrouilleer over de grote overloop. Ik kom nu in de kamer met de kluis. Ik zwaai nu naar je.’
Artemis keek naar de camera’s van de overloop. Verlaten. Vanuit elke hoek. Geen zwaaiende bediende te bekennen. Hij bestudeerde de monitoren en telde fluisterend… Daar! Elke tien seconden, een heel licht sprongetje. Op elk scherm, álle schermen.
‘Een loop!’ schreeuwde hij, terwijl hij van zijn stoel opsprong. ‘Ze sturen ons een loop!’
Door de walkie-talkie kon hij horen hoe Butlers lopen overging in rennen.
‘De kamer van de kluis!’
Artemis’ hart zonk als een baksteen in zijn schoenen. Ze hadden hem beet! Hij, Artemis Fowl, was beetgenomen, ook al had hij geweten dat het eraan zat te komen. Onvoorstelbaar. Allemaal de schuld van de arrogantie, zijn eigen blindmakende arrogantie. En nu kon het hele plan wel eens in rook opgaan.
Hij schakelde de walkie-talkie over op de frequentie van Juliet. Nu was het wel jammer dat hij de intercom van het huis uitgeschakeld had, maar die werkte niet op een veilige frequentie.
‘Juliet?’
‘Juliet hier.’
‘Waar ben je op dit moment?’
‘In de keuken. Ik zit mijn nagels op deze rasp te vernielen.’
‘Hou maar op, Juliet. Ga kijken hoe het met de gevangene is.’
‘Maar, Artemis, dan drogen de worteltjes uit!’
‘Laat zitten, Juliet!’ schreeuwde Artemis. ‘Laat alles vallen en ga bij de gevangene kijken!’
Juliet gehoorzaamde braaf en liet alles vallen, inclusief de walkie-talkie. Nu zou ze dagen mokken. Wat maakte het uit. Hij had geen tijd om zich druk te maken over het gekwetste ego van een tienermeisje. Hij had wel wat belangrijkers aan zijn hoofd.
Artemis draaide de hoofdschakelaar van het gecomputeriseerde bewakingssysteem om. Zijn enige kans om de loop eruit te krijgen was door het systeem helemaal opnieuw op te starten. Na een paar bloedstollende momenten waarop de schermen alleen sneeuw lieten zien, sloegen de monitoren met een schok weer aan. Alles zag er heel anders uit dan een paar seconden daarvoor.
In de kamer met de kluis stond een afschuwelijk ding. Dat ding had blijkbaar de geheime ruimte ontdekt, maar het had ook nog het fluisterslot open weten te krijgen. Verbazingwekkend. Maar Butler had hem in de smiezen. Hij kwam vanachter aangeslopen, en de indringer kon nu elk moment met zijn neus in het tapijt gedrukt worden.
Artemis schakelde zijn aandacht over naar Holly. De elf was weer met haar bed aan het rammen. Ze beukte het frame telkens weer tegen de grond, alsof ze…
Toen wist Artemis het plotseling, als donderslag bij heldere hemel. Als Holly op de een of andere manier een eikel binnen had weten te smokkelen, dan was een vierkante centimeter grond al genoeg. Als Juliet die deur openliet…
‘Juliet!’ schreeuwde hij in de walkie-talkie. ‘Juliet! Niet naar binnen gaan!’
Maar het haalde niets uit. De walkie-talkie van het meisje lag te brommen op de keukenvloer, en er restte Artemis niets anders dan machteloos toe te kijken terwijl Butlers zus, iets over wortels mompelend, naar de celdeur liep.
‘De kamer van de kluis!’ riep Butler uit, terwijl hij sneller ging lopen. Zijn instinct zei hem dat hij schietend en wel naar binnen moest gaan, maar zijn opleiding nam het over. Elfenhardware was zonder meer geavanceerder dan zijn eigen hardware, en wie wist hoeveel geweerlopen er op dit moment aan de andere kant van de deur op hem gericht waren? Nee, in deze specifieke situatie moest voorzichtigheid het beslist van heldhaftigheid winnen.
Hij legde een handpalm tegen het hout om te voelen of er vibraties waren. Niets. Geen machinerie dus. Butler kromde zijn vingers om de knop en draaide zachtjes. Met zijn andere hand trok hij een automatisch Sig Sauer-pistool uit zijn schouderholster. Hij had geen tijd om zijn geweer met verdovingspijltjes te halen – dodelijke schoten moesten het worden.
De deur zwaaide geluidloos open, zoals Butler wel had verwacht, aangezien hij elke scharnier in het huis zelf had geolied. Voor hem stond… Nou, om eerlijk te zijn wist Butler niet goed wat dat moest voorstellen. Als hij niet beter had geweten, althans op het eerste gezicht, dan zou hij gezworen hebben dat het… ding eigenlijk alleen maar leek op een enorme, trillende–
Op dat moment explodeerde het ding, daarbij een verbazingwekkende hoeveelheid tunnelafval rechtstreeks tegen de onfortuinlijke bediende smijtend! Het was net of ze hem met honderd voorhamers tegelijk te lijf gingen. Butler werd in zijn geheel opgetild en door de kamer gesmeten.
Daar lag hij nu, en terwijl hij buiten bewustzijn raakte, bad hij dat meester Artemis er niet in was geslaagd dit moment op video vast te leggen.
Holly was aan het verzwakken. Het beddenframe was bijna twee keer haar lichaamsgewicht en de randen veroorzaakten steeds meer pijnlijke striemen in haar handpalmen. Maar ze mocht nu niet stoppen. Niet nu ze er zo dichtbij was.
Ze ramde de poot weer tegen het beton. Rond haar benen warrelde een grijze stofwolk op. Fowl kon nu elk moment haar plan doorkrijgen en dan zou ze weer een injectie krijgen. Maar voor het zover was…
Ze zette haar tanden op elkaar tegen de pijn en tilde het beddenframe tot kniehoogte op. Toen zag ze het. Een piezeltje bruin tussen het grijs. Ze geloofde haar ogen niet.
Kapitein Short vergat de pijn, liet het bed vallen en ging snel op haar knieën zitten. En inderdaad, daar was een klein stukje aarde tussen het cement door te zien. Holly peuterde de eikel uit haar laars en hield hem stevig in haar bebloede vingers.
‘Ik geef je terug aan de aarde,’ fluisterde ze, terwijl ze haar vuist in het piepkleine plekje wurmde. ‘En ik eis het geschenk waar ik recht op heb.’
Eén hartslag lang gebeurde er niets. Of misschien waren het er wel twee. Toen voelde Holly de toverkracht als een schok van trollenschrikdraad door haar arm omhoog stromen. De schok was zo heftig dat ze door de kamer tolde. Heel even wervelde de wereld rond in een verontrustende draaimolen van kleur, maar toen alles weer op zijn plaats kwam, was Holly niet langer de verslagen elf die ze was geweest.
‘Oké, meester Fowl,’ grijnsde ze, terwijl ze keek hoe de blauwe vonken van haar toverkracht haar wonden afdekten. ‘Eens kijken wat ik moet doen om te zorgen dat jij mij toestemming geeft om dit huis te verlaten.’
‘Laat alles vallen,’ mokte Juliet. ‘Laat alles vallen en ga bij de gevangene kijken.’ Ze sloeg haar blonde vlechten vakkundig over een schouder. ‘Hij denkt zeker dat ik zijn dienstmeid ben of zo.’ Ze bonkte met haar vlakke hand op de celdeur.
‘Ik kom nu naar binnen, elfje, dus als je met iets gênants bezig bent, zou ik daar maar mee ophouden.’
Juliet drukte de cijfercombinatie in op het toetsenpaneeltje. ‘En nee, ik heb niet je groenten of je gewassen fruit bij me. Maar dat is niet mijn schuld, want Artemis stond er op dat ik meteen–’
Juliet hield op met praten, want er was niemand die naar haar luisterde. Ze stond tegen een lege kamer te preken. Ze wachtte tot haar hersenen met een verklaring zouden komen. Maar er kwam niets. Op een gegeven moment drong het tot haar door dat ze nog eens goed moest kijken.
Ze zette een aarzelende stap de betonnen kubus in. Niets. Alleen een kleine flikkering in de schaduw. Als mist. Dat kwam waarschijnlijk door die stomme bril. Hoe kon je in ’s hemelsnaam onder de grond iets zien als je een spiegelende zonnebril droeg? En die bril was zo ontzettend jaren negentig – hij was nog niet eens retro.
Juliet keek schuldbewust naar de monitor. Alleen even snel kijken, dat kon toch geen kwaad? Ze wipte de bril omhoog en liet haar oogballen snel de kamer rondgaan.
Op dat moment doemde er een gestalte voor haar op. Net of die zo uit de lucht gestapt kwam. Het was Holly. Ze glimlachte. ‘O, jij bent het. Hoe ben je–’
De elf onderbrak haar met een handgebaar. ‘Waarom zet je die bril niet af, Juliet? Die staat je echt niet.’
Ze heeft gelijk, dacht Juliet. En wat een prachtige stem. Net een koor, maar dan helemaal in haar eentje. Hoe kon je nou tegen zo’n stem ingaan?
‘Tuurlijk. Grotbewonersbril af. Coole stem, trouwens. Doremi en zo.’
Holly besloot geen poging te doen Juliets opmerkingen te ontcijferen. Dat was al moeilijk genoeg als het meisje bij haar volle verstand was. ‘Oké. Een eenvoudige vraag.’
‘Prima.’ Wat een geweldig idee.
‘Hoeveel mensen zijn er in het huis?’
Juliet dacht na. Eén en één en één.
En nog één? Nee, mevrouw Fowl was er niet.
‘Drie,’ zei ze uiteindelijk. ‘Ik en Butler en Artemis, natuurlijk. Mevrouw Fowl was hier wel, maar die was vertrokken en toen is ze vertrokken.’ Juliet giechelde. Ze had een grapje gemaakt. En nog een goeie ook.
Holly haalde adem om haar om opheldering te vragen, maar bedacht zich toen. Dat bleek een grote vergissing. ‘Is er nog iemand anders geweest? Iemand zoals ik?’
Juliet beet op haar lip. ‘Er was een mannetje. Met net zo’n uniform aan als jij. Geen schatje, hoor. In de verste verte niet. Hij schreeuwde alleen maar, en hij rookte een stinksigaar. Vreselijke huid. Zo rood als een tomaat.’
Holly moest bijna glimlachen. Root was hoogstpersoonlijk gekomen. Dan waren de onderhandelingen ongetwijfeld rampzalig verlopen. ‘Verder niemand?’
‘Niet dat ik weet. Als je die man nog eens ziet, moet je zeggen dat hij geen rood vlees meer moet eten. Je kan erop wachten dat hij een hartaanval krijgt.’
Holly slikte een grijns in. Juliet was de enige mens die zij kende die onder de mesmer waarschijnlijk helderder van geest was dan anders.
‘Oké. Ik zal het hem zeggen. Goed, Juliet, ik wil dat je in mijn kamer blijft. Wat je ook hoort, je mag er niet uit komen.’
Juliet fronste haar wenkbrauwen. ‘Deze kamer? Maar die is zo saai. Geen tv of niets. Mag ik niet naar de salon?’
‘Nee. Je moet hier blijven. Trouwens, ze hebben net een wandtelevisie geïnstalleerd. Bioscoopafmetingen. Vierentwintig uur per dag worstelen.’
Juliet viel bijna flauw van blijdschap. Ze rende de cel in en keek met open mond naar de beelden die haar verbeelding aanvoerde.
Holly schudde haar hoofd. Nou, dacht ze, in ieder geval is één van ons gelukkig.
Turf schudde eens met zijn achterwerk om eventuele kluiten aarde los te werken. Kon zijn moeder hem maar zien, zoals hij het Moddervolk met modder aan het besproeien was. Dat was… ironisch bedoeld, of iets dergelijks. Turf was op school nooit erg goed in taal geweest. En ook niet in poëzie. Hij had nooit begrepen waar dat goed voor was. In de mijnen waren er maar twee zinnen die ertoe deden: ‘Kijk, goud!’ en ‘Instorting, iedereen eruit!’ Daar zat geen verborgen betekenis of rijmelarij aan.
De dwerg knoopte zijn bilflap dicht, die was opengewaaid door de rukwind uit zijn lagere delen. Tijd om de benen te nemen. Zijn hoop onontdekt te kunnen vluchten was vervlogen. Letterlijk.
Turf pakte zijn oortje weer op en draaide die stevig in. Ach, je wist maar nooit, zelfs de elfBI kon nog wel eens nuttig blijken te zijn.
‘…en als ik jou te pakken krijg, veroordeelde, dan zou je wensen dat je in die mijnen was gebleven…’
Turf zuchtte. Ach ja. Niets nieuws onder de zon dus.
De dwerg hield de schat uit de kluis stevig in zijn knuist en draaide zich om om dezelfde weg terug te gaan. Tot zijn grote verbazing zat er een mens verstrikt in de trapleuning. Turf was helemaal niet verbaasd dat zijn gerecyclede uitwerpselen erin waren geslaagd de enorme Modderman dwars door de kamer de overloop op te slingeren. Dwergenwinden hebben in de Alpen wel lawines veroorzaakt. Wat hem wel verbaasde was het feit dat de man er sowieso in was geslaagd zo dicht bij hem te komen.
‘Jij bent een goeie,’ zei Turf, terwijl hij met een vinger naar de bewusteloze bodyguard zwaaide. ‘Maar niemand blijft bij een wind van Turf Graafmans op beide benen staan.’
De Modderman bewoog een beetje, en onder zijn trillende oogleden was het wit te zien.
In de oren van de dwerg kraakte Roots stem. ‘Schiet op, Turf Graafmans, voor die Modderman opstaat en jouw ingewanden even op orde komt brengen. Hij heeft een heel Beveiligingsteam uitgeschakeld, hoor!’
Turf slikte – zijn moed liet hem plotseling in de steek. ‘Een heel Beveiligings-team? Misschien moest ik maar weer ondergronds zien te raken… dat lijkt me het beste voor de missie.’
Turf stapte haastig over de kreunende bodyguard heen en ging met twee treden tegelijk de trap af. Als je net het ingewandenequivalent van orkaan Mitch door de gangen hebt laten jagen hoef je je niet echt zorgen meer te maken over een kraken-de trap.
Hij was bijna bij de kelderdeur toen voor zijn neus flakkerend een gestalte opdoemde. Turf herkende de officier die hem gearresteerd had in de zaak van de gestolen meesterwerken uit de renaissance.
‘Kapitein Short.’
‘Turf. Jou had ik hier niet verwacht.’
De dwerg haalde zijn schouders op. ‘Julius had een rotklus. Iémand moest het toch doen.’
‘Ik snap het,’ zei Holly met een knikje. ‘Jij bent je toverkracht al kwijt. Slim. Wat ben je te weten gekomen?’
Turf liet Holly zien wat hij gevonden had. ‘Dit lag in zijn kluis.’
‘Een exemplaar van het Boek!’ zei Holly, naar adem happend. ‘Geen wonder dat we in deze ellende zitten. We speelden hem dus de hele tijd al in de kaart.’
Turf deed de kelderdeur open. ‘Zullen we dan maar?’
‘Ik mag niet. Ik heb strikte orders het huis niet te verlaten.’
‘Jullie magische types ook, met jullie rituelen. Je hebt geen idee hoe bevrijdend het is om niets meer met al die hocus pocus te maken te hebben.’
Van het tussenbordes boven dreef een hele reeks scherpe geluiden omlaag. Het klonk als een trol die in een kristalwinkel aan het rondstampen was.
‘We hebben het later nog wel eens over de morele kant van de zaak. Voorlopig stel ik voor dat we ons uit de voeten maken.’
Turf knikte. ‘Helemaal mee eens. Die vent schijnt een heel Beveiligings-team uitgeschakeld te hebben.’
Holly wachtte even, nog maar voor de helft met het schild beveiligd. ‘Een heel team? Hm. Geheel uitgerust? Ik vraag me af…’ Ze ging verder met zichzelf onzichtbaar te maken, en het laatste wat verdween was haar brede grijns.
Turf had eigenlijk zin om nog een beetje te blijven. Niets leuker dan kijken hoe een zwaarbewapende Opsporings-officier zich uitleefde op een groepje nietsvermoedende mensen. Tegen de tijd dat kapitein Short klaar was met die Fowl, zou hij haar smeken zijn landhuis te verlaten.
De betreffende Fowl zat het vanuit de bewakingskamer allemaal te bekijken. Je kon er niet omheen – het zat niet goed. Helemaal niet goed. Maar het was beslist niet onherstelbaar. Er was nog hoop.
Artemis zette de gebeurtenissen van de laatste paar minuten op een rijtje. De beveiliging van het huis was geschonden. In de kamer met de kluis was het een chaos, aan flarden geschoten door een soort elfenwinderigheid. Butler was bewusteloos en mogelijk verlamd door diezelfde gasvormige rottigheid. Zijn gijzelaar liep vrij in het huis rond, weer in het bezit van al haar elfenkrachten. Er was een afzichtelijk creatuur met een leren broek aan bezig gaten onder de fundering te graven, zonder enig ontzag voor de elfengeboden. En het Volk had een exemplaar van het Boek te pakken gekregen, waar er gelukkig wel meer van waren, inclusief één op diskette in een Zwitserse bankkluis.
Artemis’ vinger streek een donkere piek haar weg. Hij zou heel diep moeten graven om het goede in dit specifieke scenario bloot te leggen. Hij haalde een paar keer diep adem om zijn chi te vinden, zoals Butler hem had geleerd.
Na een tijdje diep te hebben nagedacht, realiseerde hij zich dat deze factoren niet veel betekenden voor de algehele strategie van beide kampen. Kapitein Short zat nog steeds in het landhuis gevangen. En de periode van tijdstilstand liep op zijn eind. Nog even en de elfBI zou geen andere keus hebben dan hun biobom te gooien, en dat was het moment waarop Artemis Fowl zijn coup de grâce zou toedienen. De hele zaak hing natuurlijk van commandant Root af. Als Root zo intellectueel geprikkeld was als hij had doen voorkomen, was het heel wel mogelijk dat het hele plan in duigen zou vallen. Artemis hoopte vurig dat iemand van het elfenteam zo slim was dat hem de ‘blunder’ was opgevallen die hij tijdens de onderhandelingssessie had gemaakt.
Turf knoopte zijn bilflap open. Tijd om wat modder op te zuigen, zoals ze in de mijnen altijd zeiden. Het probleem met dwergentunnels was dat ze zichzelf afsloten, zodat je, als je dezelfde weg terug wilde, een heel nieuwe tunnel moest graven. Sommige dwergen gingen precies terug zoals ze gekomen waren en kauwden zich daarbij door de minder compacte en voorverteerde grond heen. Turf groef liever een nieuwe tunnel. Om de een of andere reden trok het hem niet aan om twee keer dezelfde aarde te moeten eten.
De dwerg scharnierde zijn kaak los en richtte zichzelf als een torpedo door het gat in de vloerdelen. Zijn hart kalmeerde onmiddellijk toen hij de geur van mineralen in zijn neus kreeg. Veilig, hij was veilig. Onder de grond was een dwerg door niets of niemand te grijpen, zelfs niet door een Schotse rotsworm. Althans, als hij erin slaagde onder de grond te komen…
Tien heel sterke vingers grepen Turf bij zijn enkels beet. Het zat de dwerg niet mee vandaag. Eerst wrattenkop, en nu deze moorddadige mens weer. Sommige mensen leren het ook nooit. Meestal Moddermensen.
‘Aamelos,’ mompelde hij, terwijl zijn losgescharnierde kaak er nutteloos bij hing.
‘Geen schijn van kans,’ luidde het antwoord. ‘Als jij dit huis al verlaat, dan is het in een lijkzak.’
Turf voelde hoe hij naar achteren werd getrokken. Deze mens was sterk. Er waren niet veel wezens die een dwerg die iets beet had konden lostrekken. Hij graaide in de aarde en propte handenvol van wijn doortrokken klei in zijn holle mond. Dat was zijn enige kans.
‘Kom op, kleine kobold. Kom eruit.’
Kobold! Turf zou verontwaardigd zijn geweest als hij niet zo druk bezig was met klei kauwen om naar zijn vijand te schieten.
De mens stopte met praten. Waarschijnlijk had hij de bilflap gezien, en misschien ook wel de billen. Hij herinnerde zich nu ongetwijfeld wat er in de kamer met de kluis was gebeurd.
‘O…’
Wat er op dat ‘O’ gevolgd zou zijn blijft voor iedereen gissen, maar ik wil wedden dat dat niet ‘hemeltjelief’ geweest is. Maar Butler zou de tijd niet krijgen om zijn krachtterm af te maken, omdat hij zo verstandig was op dat moment zijn prooi los te laten. Een heel verstandig besluit, aangezien dit precies samenviel met het moment waarop Turf had besloten zijn aardesalvo af te vuren.
Een kluit compacte klei vloog als een kanonskogel recht op de plek af waar zich nog maar een seconde daarvoor Butlers hoofd had bevonden. Als dat hoofd daar nog had gezeten, dan zou het door de klap van Butlers schouders gescheiden zijn. Een onwaardig eind voor een bodyguard van zijn kaliber. Het doorweekte projectiel schampte nu langs zijn oor. De kracht was toch nog zo groot dat Butler als een kunstschaatser in de rondte draaide, en voor de tweede keer in korte tijd op zijn achterste belandde.
Tegen de tijd dat hij weer scherp zag, was de dwerg in een draaikolk van borrelende modder verdwenen. Butler besloot maar niet achter hem aan te gaan. Onder de grond sterven stond niet erg hoog op zijn prioriteitenlijstje. Maar ik krijg jou nog wel, elf, dacht hij grimmig. En dat zou ook gebeuren. Maar dat is weer een heel ander verhaal.
Door zijn vaart werd Turf onder de grond gedreven. Hij had al een paar meter van de leemachtige ader achter zich toen hij zich realiseerde dat niemand hem volgde. Zodra de smaak van aarde zijn hartslag weer tot rust had gebracht, besloot hij dat het tijd was zijn vluchtplan in werking te stellen.
De dwerg veranderde van koers en kauwde zich een weg naar het konijnenleger dat hij al eerder had opgemerkt. Met een beetje geluk had de centaur geen seismologietest op het landgoed uitgevoerd, anders zou zijn list wel eens ontdekt kunnen worden. Hij moest maar vertrouwen op het feit dat ze wel wat belangrijkers aan hun hoofd hadden dan een vermiste gevangene. Julius om de tuin leiden was geen kunst, maar die centaur was een slimmerd.
Het inwendige kompas van Turf functioneerde uitstekend, en al binnen een paar minuten voelde hij de zachte trillingen van de konijnen die soepel door hun tunnels liepen. Als de illusie overtuigend moest worden, kwam het vanaf nu op timing aan. Hij vertraagde zijn graaftempo en duwde voorzichtig tegen de zachte klei tot zijn vingers door de tunnelwand braken. Turf was wel zo verstandig om de andere kant op te kijken, want alles wat hij zag, zou in het hoofdkwartier van de elfBI ook op het beeldscherm te zien zijn.
Turf legde zijn vingers als een omgekeerde spin op de bodem van de tunnel en wachtte. Het duurde niet lang. Binnen een paar seconden voelde hij het ritmische gebonk van een naderend konijn. Op het moment dat het dier met zijn achterpoten tegen de val aankwam, sloot hij zijn krachtige vingers om zijn nek. Het arme dier had geen schijn van kans.
Het spijt me, jongen, dacht de dwerg, als het op een andere manier had gekund… Turf trok het lichaam van het konijn door het gat, scharnierde zijn kaak weer terug en begon te schreeuwen. ‘Instorting! Instorting! Help! Help!’
En nu kwam het lastige gedeelte. Met één hand woelde hij door de omringende aarde, waardoor er om zijn hoofd heen een hele stortvloed naar beneden kwam. Met de andere hand wipte hij de iriscamera uit zijn linkeroog en liet deze in het oog van het konijn glijden. Gezien de bijna volstrekte duisternis en de verwarring van de aardverschuiving, moest het bijna onmogelijk zijn deze overgang waar te nemen.
‘Julius! Alsjeblieft, help me!’
‘Turf? Wat gebeurt er? Wat is je positie?’
Wat is mijn positie? dacht de dwerg ongelovig. Zelfs in tijden van veronderstelde crisis kon de commandant geen afstand doen van zijn gewichtige taalgebruik.
‘Ik… Argh…’ De dwerg liet zijn laatste schreeuw horen, die tot een gorgelend gereutel wegstierf.
Een beetje melodramatisch misschien, maar Turf zwichtte altijd voor theatraal gedrag. Met een laatste meewarige blik op het stervende dier scharnierde hij zijn kaak weer los en ploegde voort in de richting van het zuidoosten. De vrijheid lokte.