Inleiding

Meer en meer werd zij tot een razende furie, gunde Iason zelfs de beide zonen, die uit hun huwelijk gesproten waren, niet langer en doodde die met haar eigen hand! Iason ijlde het paleis binnen om de moordenares te zoeken, maar vond slechts zijn twee zoontjes, badend in hun bloed. Medea echter kon hij nergens opsporen.1

Er was eens… een tijd waarin we dachten dat alles goed was. In sprookjes en mythen gebeurden nare dingen, lieve kindertjes werden door eigen ouders vermoord, opgegeten door boze wolven of verbannen naar vreselijke oorden, maar in het echte leven gebeurden zulke zaken niet. Op een paar excessen na waren kinderen veilig bij hun ouders, geloofden we, en vaders en moeders wilden niets dan goeds voor hun kroost. Hoe lang weten we al dat in het echte leven tussen ouders en kinderen regelmatig dingen gebeuren die vreselijker zijn dan de vreselijkste sprookjes? sinds de jaren zestig? Toen – onder invloed van de tweede feministische golf – voor het eerst talloze incestslachtoffers naar buiten durfden te komen met hun verhalen over seksueel misbruik? Of wisten we al langer dat het gezin als veilige hoeksteen soms een bron van ellende is, maar durfden we die realiteit niet onder ogen te zien?

Kinderen die opgroeien in privé-oorlogsgebied durven hun eigen dagelijkse, beroerde situatie meestal ook niet onder ogen te zien. Ze hebben de illusie van liefde nodig om bestaansrecht te voelen. Ze proberen te overleven en hanteren daarbij allerlei overlevingsstrategieën, maar niet zelden ontdekken ze op oudere leeftijd een beerput onder hun broze bestaan, vol met oude, onverteerde lijken. Die lijken dwalen als nimmer rustende geesten door hun leven en ondermijnen het. Ze vertellen een vreselijk verhaal van machteloosheid, angst, vernedering en ontmenselijking. Het nooit vertelde verhaal zal woorden moeten krijgen zodat de traumatische gebeurtenissen verwerkt kunnen worden, opdat de spoken van vroeger zullen verdwijnen. Spoken verdwijnen nooit voorgoed door ze weg te jagen, maar juist door er licht op te werpen. Dan verdwijnen ze als sneeuw voor de zon.

In mijn werk als psychotherapeut kom ik regelmatig mensen tegen die als kind veel te veel te verduren kregen: mishandeling, (seksueel) misbruik, geestelijke vernedering, minachting, verwaarlozing. In veel gevallen waren ze slachtoffers en getuigen van het rampzalige huwelijk van hun ouders. Soms groeiden deze kinderen op in een ware hel en was er geen ontsnappen aan, maar het kan ook subtieler: ze mochten soms niet worden wie ze zelf in potentie en in aanleg waren, maar moesten aan de behoeften van hun noodlijdende ouders voldoen. In vaktaal: ze werden narcistisch bezet.

De getraumatiseerde en onveilig opgegroeide kinderen die in dit boek aan het woord komen, noem ik Niemandskinderen. Ze zijn niet van hun ouders, omdat hun ouders niet van hen konden houden; ze zijn niet van zichzelf, omdat ze ook niet van zichzelf kunnen houden; en ze zijn niet van anderen, omdat ze zich vaak niet aan anderen kunnen binden. Velen vinden met of zonder hulp de weg (weer terug) naar Iemandsland, maar sommigen verdwalen en verzuipen voorgoed in Niemandsland.

Dit boek is voor deze Niemandskinderen en hun naasten geschreven, in de hoop dat ze zich zullen herkennen, zich uitgedaagd voelen om hun geschiedenis te gaan verwerken en zich gesteund zullen voelen en minder eenzaam zijn in hun verwerkingsproces. Het beschrijft wat er onder een traumatische of onveilige jeugd moet worden verstaan, welke schade er kan ontstaan, hoe deze kinderen in de zoektocht naar hun eigen identiteit kunnen verdwalen in het leven, het moment van de ommekeer, hoe de traumatische gebeurtenis ‘ontwaakt’ en het verwerkingsproces daarna kan verlopen. Het boek maakt pijnlijk duidelijk dat de confrontatie met de familie meestal niet leidt tot de zo vurig gewenste en nagejaagde erkenning van het leed en de opgelopen schade. Maar ondanks alles is er nog hoop: Niemandskinderen kunnen zichzelf erkennen en kunnen leren leven met die zware rugzak. Ze hoeven geen slachtoffer te blijven. Het kost zeker tijd, pijn en moeite om slachtoffer af te worden, maar het is de moeite waard. Niet alleen voor de slachtoffers zelf, maar ook voor hun gezinsleden, voor hun partners en vooral voor hun kinderen. Slachtoffers maken vaak nieuwe slachtoffers en zo herhaalt de geschiedenis zich. Met dit boek hoop ik een bijdrage te leveren aan het stoppen van deze overdracht van familie-ellende over de generaties heen.

Misschien zullen sommige ouders zich door dit boek aangevallen voelen – het zou kunnen lijken alsof ik weinig begrip heb voor de moeilijke taak van opvoeders. Ik heb dat begrip wel degelijk, maar ik had nu eens minder behoefte om te nuanceren, om ouders te verontschuldigen. Die verontschuldigen zichzelf al zo vaak. Dit boek gaat bovendien niet over ouders die oprecht worstelen met hun ouderschap, zoekend zijn en verantwoordelijkheid willen nemen, nee, mijn boek gaat over ‘foute’ ouders en hun kinderen. Over ouders die nergens over nadenken die hulp weigeren en er een potje van maken. Natuurlijk zijn die ook vaak gevangenen van hun eigen onmacht en onkunde, van hun eigen geschiedenis, maar voor iedereen die wil en een beetje doorzet, is er uiteindelijk altijd hulp mogelijk. Een beroerde jeugd mag nooit een verontschuldiging zijn voor het verwoesten van het leven van je kind. Deze ouders herhalen hun beroerde geschiedenis, ze zijn meestal ook zelf Niemandskinderen. Natuurlijk zijn ze niet verantwoordelijk voor wat hun als kind is aangedaan, maar ze zijn wel verantwoordelijk voor hoe ze met hun jeugdtrauma’s omgaan.

Hier en daar is het een boos boek. Blijkbaar heb ik boosheid en verontwaardiging nodig om ergens over te kunnen schrijven. Ik hoop dat de slachtoffers van een onveilige jeugd die dit boek lezen ook een beetje boos zullen worden, want neem van mij aan: boosheid heb je nodig om slachtoffer af te worden en verontwaardiging heb je nodig om de wereld een beetje te verbeteren. Geen beginnen aan? Zeker… overal en altijd zullen er privé-oorlogen bestaan, maar iedere oorlog die we kunnen stoppen betekent vele slachtoffers minder. Maar dan moeten we eerst wel die oorlogen achter al die gesloten voordeuren durven zien, en we moeten ons er wel mee durven bemoeien! Wanneer we in mythen als ‘de veilige hoeksteen’ blijven geloven, verandert er niets.

Als samenleving zullen wij een vergelijkbaar proces moeten aandurven als de slachtoffers van privé-oorlogen zelf. Het wordt tijd dat we wakker worden. De verdringing en ontkenning moeten plaatsmaken voor onder ogen zien, bewust worden en handelen. We zullen moeten erkennen dat er onder onze beschaafde en nette samenleving een beerput is met kinderlijken, van kinderen die in psychologische zin of daadwerkelijk door hun familieleden om zeep zijn geholpen. Natuurlijk zal door dit besef ons wereldbeeld en mensbeeld aangetast worden, maar het is beter te leven met de waarheid dan met illusies.

We zullen onze verantwoordelijkheid moeten nemen, alles op alles moeten zetten om deze kinderen op te sporen en hun de juiste hulp moeten bieden. Dat mag van mij wel een paar centen kosten, daar mag nooit op bezuinigd worden, het zou prioriteit nummer één moeten zijn, maar helaas is het dat allerminst! Als therapeuten moeten we steeds hemel en aarde bewegen om getraumatiseerde mensen langdurig te mogen behandelen. Het moet allemaal korter en sneller en effectiever en het liefst wetenschappelijk bewezen. Maar een traumatische jeugd behandel en verwerk je niet in vijfentwintig zittingen. Slachtoffers van privé-oorlogen krijgen vrijwel nooit erkenning van hun daders, opvoeders, ouders… terwijl het zoveel zou schelen als ze wel maatschappelijke erkenning zouden krijgen. Niet alleen in woorden, maar ook in daden, bijvoorbeeld in de vorm van goede hulpverlening die niet hoeft te stoppen midden in de ‘verwerkingsoperatie’, omdat bepaalde problemen niet in het voorgeschreven behandelprotocol passen. Niemandskinderen zijn in de steek gelaten door hun familieleden, maar vaak ook door de samenleving. Ze voelen zich ontmenselijkt tot op het bot en ze willen maar één ding: weer méns worden, als méns gezien, behandeld en gerespecteerd worden. Wanneer we Niemandskinderen niet bieden wat ze nodig hebben, laten we ze weer in de steek. Dan worden ze opnieuw als ‘onpersonen’ behandeld. mens word je weer in relatie tot anderen. Mens word je in een samenleving die zich om je bekommert. Ik hoop dan ook met dit boek de betrokkenheid van velen bij dit onderwerp te vergroten.

Ten slotte: dit boek is grotendeels gebaseerd op mijn werkervaring als psychotherapeute, gezins- en relatietherapeute en seksuologe. De vignetten zijn waargebeurde verhalen en ervaringen. Omwille van de privacy heb ik alle namen, net als alle tot personen herleidbare gegevens, veranderd.

Carolien Roodvoets
Deventer 2006