Terugblik
1956 was een bewogen jaar, niet alleen voor het gezin op Soestdijk, maar ook voor de wereldvrede. De Hongaarse opstand en de op een gewapend conflict uitgelopen Suezcrisis, beide tegen het einde van dat jaar, deden Europa balanceren op de rand van een atoomoorlog. Even leek de dag van het Laatste Oordeel nabij. Wim Kan vertolkte in zijn oudejaarsavondconference (’t Was me het jaartje wel) voor de vara-radio de bestaansonzekerheid van zijn publiek. Hij stelde zijn luisteraars de vraag: ‘Waar gaan we in het nieuwe jaar naar toe?’ en zong:
Dit was het jaar waarin we langs de afgrond reden
En wie niet duizelig werd, zag diep beneden zich de duivel staan
Die riep: ‘Ja, daar hei je ze! Ze donderen naar beneden
Met al d’r hamsterblikkies en d’r nieuwe kleren aan!’
Maar door een wonder zijn we net nog blijven hangen
En zo is nu de situatie van de Wereld Touring Car
Beneden is men gereed om ’t zaakje op te vangen
En boven leunt de bus tegen een mijlpaal van ’t oude jaar!1
De wereldvrede werd in 1956 op het nippertje gered; het huwelijk op Soestdijk ook. Juliana en Bernhard bleven nog 48 jaar bij elkaar tot in 2004 de dood hen scheidde. In 1962 vierden zij op grootse wijze hun zilveren huwelijksfeest. De gasten uit alle windstreken, van koningin Elizabeth ii van Groot-Brittannië tot de sjah van Perzië, kregen een duidelijke boodschap mee: de interne spanningen van enkele jaren eerder waren verleden tijd. Conflicten die ook maar in de verte de vergelijking konden doorstaan met de crisis tussen 1949 en 1956, deden zich niet meer voor. Net als in de meeste huwelijken, wanneer ze maar lang genoeg duren, waren de bestandslijnen getrokken, leidde elke partner zijn eigen leven met respect voor de agenda, eigenaardigheden en bijzondere wensen van de ander. De gezelligheid van vroeger dagen, toen de kinderen nog jong waren, keerde niet terug, maar momenten van tederheid en intimiteit waren er wel degelijk. De vier dochters groeiden op, gingen studeren en het paleis uit. Gelukkig kwamen zij vaak op Soestdijk terug, en niet alleen. Schoonzonen en kleinkinderen, ja heel veel kleinkinderen zorgden voor gezelschap en afleiding. Het gouden huwelijksfeest in 1987 en vooral de diamanten bruiloft, die in 1997 in aanwezigheid van nagenoeg de gehele familie in Kenia werd gevierd, waren intieme gebeurtenissen. Er bleven goede herinneringen aan bewaard.
Bernhard werd in toenemende mate in beslag genomen door zijn reizen naar de uithoeken van de aarde. Zijn jacht op (en later het fotograferen van) groot wild in Afrika had zijn onverflauwde aandacht. Hij werd een van de oprichters van het World Wildlife Fund. Veel tijd besteedde hij aan het onderhouden van zijn internationale contacten die, voor zover van persoonlijke aard, soms onverwachte, zij het niet onvoorzienbare gevolgen hadden. Uit een verhouding met een Française, Hélène Grinda, kreeg hij in 1967 een tweede onwettige dochter, Alexia. Het waren echter zijn zakelijke relaties die hem uiteindelijk noodlottig werden. In 1976 waren vergeleken met twintig jaar eerder de rollen omgekeerd. Niet Juliana maar Bernhard kwam in het nauw. De prins werd beschuldigd van het aannemen van steekpenningen, hem welwillend door Amerikaanse vliegtuigbouwers ter beschikking gesteld. Vrijwel nooit was hij door iemand uit het Nederlandse kabinet of zakenleven gekapitteld over zijn handelingen, indien die niet door de beugel konden, even aangenomen dat hij zich zulke kritiek zou hebben aangetrokken. Hij stond er doorgaans boven. In de Lockheed-zaak kwam hij hiermee niet weg. Opnieuw werd een commissie van drie wijze mannen ingesteld, de commissie-Donner, maar nu door en onder verantwoordelijkheid van de regering. De commissie bracht een voor de prins vernietigend rapport uit, dat werd gepubliceerd.2
Anders dan in 1956, waaraan Juliana nog wel eens zal hebben teruggedacht, was het dit keer Bernhard die door het stof ging. Zelfs het voorzitterschap van de Bilderberg-conferenties moest hij opgeven, om nog maar te zwijgen van zijn talrijke functies bij de krijgsmacht en de uniformen die hij altijd met zoveel plezier gedragen had. Juliana viel hem niet af. Zij zei tegen minister-president Den Uyl dat zij zou proberen ‘mijn man erdoorheen te sleuren’ en stelde zich ‘uiterst strijdlustig’ op.3 Bewijs dat zij met aftreden heeft gedreigd, is er niet, maar het tegendeel, dat zij niet zou aftreden, stond evenmin vast voor het kabinet, dat op 20 augustus 1976 over het lot van de prins moest beslissen. De slag voor het koninklijk prestige leek groot, misschien te groot, wanneer een zo prominent lid van het Koninklijk Huis als hij vervolgd zou worden voor omkoping en een straf tegen zich hoorde eisen.4 De prins werd niet vervolgd, Juliana bleef. Loyaliteit was voor haar geen leeg begrip. Zij bleef hem trouw. Het feit dat zij al die maanden waarin de zaak speelde, had gestreden voor haar man, zonder ooit te zeggen dat wat er gebeurd was de toets van de kritiek kon doorstaan, vond Van Agt, zoals hij bij haar overlijden zei, ‘heel aangrijpend’.5
In de resterende 28 jaar van zijn leven maakte de prins een verrassende comeback. Innemend was hij in hoge mate. Hij bleef het tot zijn laatste dag. Hij had veel beleefd en kon daar boeiend over vertellen. Hij was ooggetuige geweest van de Olympische Spelen in Berlijn in 1936, hij had de Duitse bommen getrotseerd tijdens de Blitz op Londen in 1940, en in Spitfires en Liberators gevlogen, hij had Hitler ontmoet, Churchill, Roosevelt, de Gaulle, Eisenhower, Montgomery en vrijwel iedereen die ertoe deed in de driekwart eeuw die zijn volwassen leven omspande. Martin van Amerongen, hoofdredacteur van De Groene en een van de oprichters van het Republikeins Genootschap, leerde hem in hun beider laatste levensjaren goed kennen. Zijn rake kenschets luidde: ‘Hij had zijn eigenaardigheden, maar een kwaaie kerel was het niet.’6
Veel, zo niet alles, was de negentigjarige vergeven totdat hij een paar dagen na zijn bijzetting in Delft opnieuw zijn eigen glazen ingooide. Zijn nagelaten, in de Volkskrant afgedrukte bekentenissen bezorgden hem postuum een enorme reputatieschade. Zijn egocentrisme en zonder gêne vertelde vrouwengeschiedenissen wekten ergernis. De sympathie ging bij lezing van De prins spreekt uit naar Juliana, die zich dit alles had moeten laten welgevallen. Het is echter ook mogelijk in zijn ontboezemingen de uitdrukking te zien van de gevoelens van een zwaar gefrustreerd mens. Zijn leven lang had hij zijn mond moeten houden als hij (of zijn moeder) in de pers en door auteurs als Klinkenberg, Kikkert, Thomas Ross en Dröge werd aangevallen en vaak met flinterdun of helemaal geen bewijs van alles wat lelijk was werd beschuldigd, tot aan de zwaarste misdrijven als landverraad toe. De regering wenste immers niet dat hij in het openbaar of via gerechtelijke procedures verweer zou voeren omdat dit naar haar inschatting meer maatschappelijke commotie zou veroorzaken dan de odieuze publicaties, hoe ongegrond die ook mochten zijn. Pas in zijn laatste levensjaar kreeg hij in de Volkskrant de kans zijn versie van zijn verhaal te doen.7
Het neemt allemaal niet weg dat hij in de Greet Hofmansaffaire het gelijk aan zijn kant had. Hij was er aanvankelijk zelf schuldig aan geweest dat het zover kon komen. Het was de prins, niet Juliana, die de genezeres eind 1948 naar het hof had gehaald. Eenmaal bewust van zijn vergissing, wees hij Hofmans begin 1950 de deur. Steeds heeft hij in de jaren daarna zich tegen haar invloed verzet in het besef van de fatale uitwerking die haar optreden op het gezinsleven van hemzelf, zijn vrouw en hun kinderen had. Het was allemaal tevergeefs. Juliana wilde en kon zich niet onttrekken aan Greet Hofmans en haar kring. In de ogen van de prins was zijn vrouw als het ware ‘gehypnotiseerd’. Pas toen die hypnose voorbij was, hervond Juliana zichzelf.
Juliana’s houding na haar kennismaking met Hofmans stond in scherpe tegenstelling tot de zelfstandigheid die zij in de oorlogsjaren getoond had. De brieven die zij toen vanuit Ottawa schreef, deden niet vermoeden dat er na de oorlog een periode zou aanbreken waarin zij zich zo afhankelijk zou opstellen. In de oorlog waren haar moeder en Bernhard echter doorgaans ver weg, kon zij een eigen leven leiden en hoefde zij zich van haar directe omgeving weinig aan te trekken. Na de oorlog waren beiden weer van dag tot dag prominent in haar leven aanwezig. Bij herhaling is door Soestdijk-watchers die in dit boek aan het woord kwamen, beweerd dat Juliana gebukt ging onder een minderwaardigheidscomplex ten opzichte van haar moeder. Die last zou nog groter zijn geworden toen zij in het moederschap leek te hebben gefaald bij de geboorte van haar jongste, ernstig gehandicapte dochter. Dit laatste moet inderdaad enorm op haar hebben gedrukt. Daar kwam een jaar later de last van het koningschap bij. Juliana, die altijd zo ‘gewoon’ mogelijk wilde zijn en doen, heeft het ambt waartoe zij door haar geboorte was voorbestemd, als een zware beproeving gezien. Het koningschap is een eenzaam bestaan. Juliana voelde zich in toenemende mate eenzaam en alleen, ook doordat Bernhard zich van haar afwendde. Het al in haar inhuldigingstoespraak van 1948 beleden niet vanzelfsprekend-zijn van haar koningschap versterkte misschien Juliana’s belangstelling voor het bovennatuurlijke, een interesse die altijd latent aanwezig was geweest. Haar onzekerheid vergrootte de behoefte aan goddelijke leiding. Die goddelijke leiding had ook haar moeder, Wilhelmina, tijdens haar lange regering gezocht, maar aan deze laatste was elke besluiteloosheid vreemd.
Niet-onaardig is de vergelijking die tussen hen beiden werd gemaakt door Van Heeckeren, de particulier secretaris van Juliana. Wilhelmina liet zich de verschillende gezichtspunten uiteenzetten, trok zich dan in zichzelf terug, om met haar beslissing voor de dag te komen. Juliana daarentegen kwam moeilijk tot een beslissing, praatte en discussieerde veel, volgde bij het inwinnen van adviezen geen vaste of doorzichtige lijn, deinsde vaak terug na eerst bijna tot een beslissing te zijn gekomen, zei niet op een zeker ogenblik: zo is het.8
De invloed van Wilhelmina op haar dochter was groot. Ook na haar abdicatie in 1948 stond zij in bijna dagelijks (telefonisch) contact met Juliana. De ‘juffrouw van de telefoon’, die kon meeluisteren, had immers moeten wijken voor de technische vooruitgang. Aan Wilhelmina kan worden aangerekend dat zij in deze jaren haar dochter kennelijk nooit duidelijk gewezen heeft op de bijzondere eisen die het koningschap stelt. Zij koos onvoorwaardelijk Juliana’s kant en sloot de ogen voor de door Bernhard tegenover zijn schoonmoeder bij herhaling geuite kritiek op de houding van haar dochter.
De geestelijke rust, het responderen op een diep innerlijk levensgevoel, het zelfvertrouwen en de geborgenheid van de omgang met Hofmans en haar volgelingen, het idee ook dat zij in de Baarnse kring zichzelf kon zijn, daar onder geestverwanten was, en niet in de laatste plaats de voortdurende zorg om haar dochter Marijke, maakten Juliana ontvankelijk voor de door Greet Hofmans overgebrachte doorgevingen. De wenken van ‘Boven’ kregen een onevenredige betekenis in haar leven. Dit wil allerminst zeggen dat Juliana zich in haar staatkundige taken en verplichtingen door die doorgevingen liet leiden. Hofmans merkte al tegenover de commissie-Beel op: ‘Als Hare Majesteit het niet kan plaatsen, laat zij het rustig vallen.’ Zij kon vriendelijk knikken en anders handelen.
Juliana was een gevoelige, maar ook een intelligente vrouw. Eenmaal koningin deed zij van het koningschap niet graag afstand. Uiteindelijk was het pas op haar 71ste verjaardag, in 1980, zo ver. Aan abdicatie heeft zij in het Greet Hofmansconflict nooit gedacht. Bovendien was er het grondwettelijk keurslijf waarin zij was opgevoed en functioneerde. Zelfs het in zulke zaken vrij passieve tweede en derde kabinet-Drees (1951–1956) zou de koningin nooit hebben toegestaan staatsrechtelijk haar eigen weg te gaan. Dat gold ook voor de eigengereide toespraken van Juliana tijdens haar Amerikaanse reis. Het kabinet legde zich slechts met duidelijke tegenzin daarbij neer, maar ging in laatste instantie wel akkoord. Het betrof een teer punt. Zelfs aan staatshoofden kan de vrijheid van meningsuiting niet helemaal worden ontzegd. Toen Juliana begin 1956 de grens van haar staatsrechtelijke bevoegdheden leek te willen verleggen door haar ministers en staatssecretarissen in een reeks afzonderlijke gesprekken systematisch ter verantwoording te roepen, was het kabinet er echter snel bij om dit gevaar te keren. Haar denkbeeld om ook met de hoofdredacteuren van kranten te gaan spreken, zodat zij de stemming onder het volk beter zou kunnen peilen, wees het kabinet resoluut van de hand.
In haar huwelijk werkten de aanwezigheid en invloed van het Baarns orakel als een splijtzwam. Het was een verschijnsel dat zich voordeed bij meer echtverbintenissen waarin de ene partner wel en de andere niet naar die geheimzinnige vrouw luisterde. Met het huwelijk als zodanig had Hofmans weinig op. Zeker voor een zozeer van zijn eigen mannelijke superioriteit overtuigde echtgenoot als Bernhard viel de voortdurende geestelijke aanwezigheid van Hofmans in zijn relatie met Juliana op den duur niet te verdragen. Het gezinsleven op Soestdijk dreigde verder te worden ontwricht toen de oudste dochters in het conflict de partij van hun vader kozen en daarmee ook die van hun grootmoeder, prinses Armgard, met wie het door toedoen van Juliana, daarin wederom gesteund door Wilhelmina, tijdelijk tot een breuk kwam.
Misschien viel Hofmans nog het minste te verwijten. Zij wekte niet de indruk dat zij de invloed die zij op de koningin verwierf ten eigen voordele wilde aanwenden, zomin als zij haar patiënten voor haar diensten liet betalen. Evenmin werd die invloed gebruikt ten behoeve van een bepaalde politieke strategie of het moesten zulke vage noties zijn als het bevorderen van de wereldvrede en het steunen van vluchtelingen. Zij bleef wie zij was, een ondoorgrondelijke figuur, niet helemaal of helemaal niet van deze wereld. Na een ernstig auto-ongeluk op 26 december 1957, waarbij zij een schedelbasisfractuur opliep maar voorspoedig herstelde, staakte zij haar optreden op massaal bezochte spreekuren. Het bleef voortaan bij de beantwoording van de brieven, die zij nog steeds in groten getale ontving, en bij het opdragen van de briefschrijvers. Samen met Van Heeckeren hield zij in de jaren zestig maandelijkse ‘vraagavonden’ in Baarn en andere plaatsen, in totaal 94; de laatste werden op 7 en 13 april 1967 gehouden. De belangstelling voor haar persoon en werk bleef groot. Toen de Mijnssens in 1964 uit het Gooi naar een huis aan de Kalkmarkt in Amsterdam trokken, verhuisde Hofmans mee. In Het Parool ontkende zij in 1966 ‘een geroepene’ te zijn, zij was hoogstens ‘een aangewezene’ en vooral niet meer. Zij vond zichzelf ‘een vrij middelmatig mens’ zonder speciale begaafdheid of talent. Harry Mulisch kreeg ervan langs dat hij haar ‘een halve Raspoetin’ had genoemd. Zij was benieuwd waar de andere helft zat.9 In 1967 kreeg zij een maagbloeding en trad zij niet meer in het openbaar op. Tot haar dood, een jaar later, heeft zij nimmer getracht haar invloed op Juliana te herstellen. Nooit werd het tussen hen beiden in 1956 verbroken contact hersteld.
Aan wie wel ernstige verwijten te maken vielen, was de kring van personen die zich om Hofmans had verzameld. Dat gold nog niet eens zozeer voor een theologische en theosofische dwaas als Kaiser, ook al had hij het oor van Juliana. Andere volgelingen van Hofmans lijken zich minder bewust te zijn geweest van de voorzichtigheid die hun paste zodra zij Juliana in hun kring wisten te trekken. Bovenal had die voorzichtigheid betaamd als zij ook nog eens in dienst waren bij het hof. In het bijzonder de secretaris van Juliana, Van Heeckeren, en zijn vrouw Rita hebben een kwalijke rol gespeeld. Juliana’s politieke uitingen in de jaren 1955 en 1956 lijken in belangrijke mate door Van Heeckeren te zijn ingegeven. Hij was een trieste figuur, te dom om in te zien dat hij een rol wilde spelen die hem niet toekwam. Nog erger maakte zijn vrouw het door Juliana tegen haar man op te zetten, door haar in te fluisteren dat de prins het op haar positie had voorzien en haar tot aftreden wilde dwingen. Ook Van Maasdijk ging uiterst onverantwoordelijk te werk. Evenals Van Heeckeren leek hij erop uit Juliana tegen zijn gewezen vriend, de prins, en daarna tegen haar ministers op te stoken.
Niet zonder reden schreef de commissie-Beel in haar rapport dat zij ‘versteld’ stond van de wijze waarop koningin en prins door hun omgeving ‘beoordeeld en veroordeeld’ werden. Ze vond de toestand ‘verziekt’. In de entourage van het hof leek iedereen het persoonlijk leven van Juliana en Bernhard te willen beïnvloeden. Op zichzelf is dit niet zo bijzonder. Aan elk hof heerst de ‘hermelijnkoorts’. Leden van een hofhouding, maar ook buitenstaanders in hun persoonlijke contacten met het staatshoofd, doen zich vaak anders voor dan zij zijn. Zij willen bewust of onbewust zich laten gelden, hopen invloed te kunnen uitoefenen op het stralende middelpunt van alles, zijn daarvoor bereid kwaad te spreken van rivalen naar de koninklijke gunst, kortom te intrigeren. Het is een verschijnsel dat niet tot hoven of hovelingen beperkt blijft. In vroeger eeuwen zorgde de hofnar voor een zeker tegenwicht. Nu die er niet meer is, zijn het de dieren die een grote rol spelen in het leven van vorstelijke personages. Of het honden zijn of paarden, zij doen zich tegenover hun baasje of berijder niet anders voor dan zij zijn. Maar, zoals het oosterse spreekwoord zegt, onder elke troon leven ook de schorpioenen. Aan het hof van Juliana in het midden van de jaren vijftig was een extreme toestand ontstaan door de ongelukkige, deels door Hofmans geïnspireerde keuze van bepaalde personen in de directe omgeving van Juliana.
Uiteindelijk was het de prins die ingreep. Via een door hem aangezette perscampagne werd het conflict dat in stilte woedde in de openbaarheid gebracht. Alleen zo konden voldoende tegenkrachten worden gemobiliseerd om de ban van de kring te breken. Het lijdt geen twijfel dat hij als prins-gemaal in staatsrechtelijk opzicht daarmee zijn boekje te buiten ging. Ook voor zijn handelen gold het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid en de ministers werden juist zorgvuldig buiten zijn faits et gestes gehouden. Ze kwamen meestal pas in beeld wanneer de prins gesproken had en zij verwoede pogingen deden om door hem geïnspireerde publicaties te voorkomen. Bovendien nam hij een groot risico. De positie van het staatshoofd had door zijn actie onherstelbaar verzwakt kunnen worden, nog daargelaten dat ook zijn huwelijk had kunnen stranden. Mede dankzij de loyaliteit van het Nederlandse volk aan koningin Juliana en een koningshuis dat op handen gedragen werd, liep het echter goed af. Beel, intussen de vertrouwde adviseur aan het hof in zaken van het hof, deed wat de prins van hem verwachtte. Juliana moest wel meegaan in het door deze vertrouwensman bij uitstek voorgestelde driemanschap, dat begin augustus 1956 aan haar en de prins zou rapporteren. Tegen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van het rapport van de commissie-Beel heeft zij zich opmerkelijk lang maar zonder resultaat verzet. Het kostte Juliana veel moeite afstand te nemen van haar vertrouwelingen en van de contacten met Hofmans. Emotioneel lieten de gebeurtenissen haar niet onberoerd. Een nieuwe vertrouwensman, Van Hamel, trof haar bij verschillende gelegenheden in tranen aan. Nieuwe medewerkers kregen in deze maanden de vraag voorgelegd: ‘Sta je achter mij?’10 Zij moet zich zeer verlaten en geïsoleerd hebben gevoeld toen de band met de Baarnse geestverwanten zo abrupt moest worden doorgesneden.
Een alternatief deed zich echter niet voor. Abdicatie, troonsafstand, was een onderwerp dat in haar gesprekken met Van Hamel en anderen niet aan de orde was of kwam. Politiek stond zij in het najaar van 1956 volstrekt geïsoleerd. De ministers en de Tweede Kamer hadden genoeg gekregen van haar koppigheid en eigenzinnigheid. Het optreden van Hofmans en haar aanhang werd in politieke kringen met wantrouwen gadegeslagen. Dit gold niet alleen voor de christelijke partijen en de kerken, die niets moesten hebben van Hofmans’ opereren buiten elk georganiseerd kerkverband om, maar ook voor niet-confessionele politici als Drees en Oud. De invloed van de Hofmanskring, al werd die ongetwijfeld overschat, gaf aanstoot. De doorgeefster werd met haar volgelingen als een directe bedreiging gezien, niet alleen voor het aanzien van de koningin en van Nederland in de wereld, maar ook voor het koninklijk huwelijk, de harmonie op Soestdijk en het gezinsgeluk. Bij politici en partijen, met uitzondering dan van de communisten, bestond geen enkel begrip voor de genuanceerde opstelling van de koningin in zaken van oorlog en vrede, voor haar bevlogen, toen als wereldvreemd gezien idealisme. Zij was als het ware uit haar tijd gevallen, en dat kan een staatshoofd zich minder dan wie ook veroorloven. Daarin lag meteen het antwoord op de zo vaak door een vertwijfelde Juliana aan haar omgeving gestelde vraag waarom zo velen tegen haar gekant waren, terwijl zij toch niets misdaan had? Haar aandringen op een nieuwe commissie die wellicht haar zaak een gunstige wending kon geven, deed haar positie geen goed. In dit opzicht had zij in de in communistisch vaarwater belande Van Hamel een slechte raadsman, al leerde hij, eenmaal beter ingevoerd in hofkringen, wel bij.
De crisis eindigde met het ontslag van Van Heeckeren en Van Maasdijk. In misplaatste loyaliteit had Juliana het tweetal veel te lang de hand boven het hoofd gehouden. De lovende dankbetuigingen die beiden bij hun afscheid ten deel vielen, waren bepaald onverdiend. Misschien was Juliana van nature te aardig om het boosaardige in het karakter van anderen goed te peilen. Het zou Van Heeckeren, hoewel bij zijn ontslag in 1956 pas 42 jaar, niet meer gelukken een nieuwe baan te vinden. Ook in andere opzichten ging het hem niet voor de wind. Het ruim 132 hectare grote landgoed Molecaten, sinds eeuwen in het bezit van de familie, moest in 1987 worden verkocht aan een verzekeringsmaatschappij. Een lot dat meer particuliere landgoederen, waarvan de exploitatie niet langer loonde, in de vorige eeuw heeft getroffen.
Het echtpaar Van Heeckeren en de andere overgebleven aanhangers van Hofmans en Kaiser zetten het op Het Oude Loo begonnen conferentiewerk voort als de stichting ‘Het Open Veld’. De bijeenkomsten, later in Open Veld Ontmoetingen omgedoopt, vonden na 1957 plaats in hotel Figi in Zeist. Nadat eerst Kaiser in 1960 stierf aan de gevolgen van kanker, waartegen hij zich niet wilde laten behandelen, en op 16 november 1968 Greet Hofmans aan dezelfde ziekte, leidde het in de stichting verenigde gezelschap een onbezield, zo niet zieltogend, bestaan. De laatste Open Veld Ontmoeting (de 38ste) werd in mei 1968, een half jaar voor de dood van Hofmans, gehouden.11 Walraven van Heeckeren overleed in 2001, zijn vrouw in 2005.
Drie maanden lang had Juliana weerstand geboden aan de uitvoering van het rapport van de commissie-Beel. Het was een achterhoedegevecht, dat zij wel moest verliezen. Voor haar was het een geluk dat juist in deze maanden de aandacht werd afgeleid door andere gebeurtenissen. De door de Russen hardhandig neergeslagen opstand in Hongarije, met gelijktijdig de oorlog van Israël, Engeland en Frankrijk tegen Egypte over en rond het Suezkanaal, deed de wereld de adem inhouden. De internationale pers verloor de belangstelling voor het Nederlandse hofconflict.
Toen eind 1956 eenmaal de strijd gestreden en verloren was, leek de episode-Hofmans een boze droom in Juliana’s leven, een afgesloten tijdvak. Zij werd er niet meer aan herinnerd en ambieerde dit ook niet. In de bijna kwarteeuw die zou volgen tot haar abdicatie in 1980, heeft zij zich in constitutioneel opzicht onberispelijk gedragen. Ettelijke kabinetsformaties profiteerden van haar lange ervaring als staatshoofd. Nooit werd enige klacht gehoord dat zij staatsrechtelijk iets fout deed of zich onvoldoende schikte naar de inzichten van haar ministers. Bij het Nederlandse volk bleef zij mateloos populair. Nog in 1987, zeven jaar na haar troonsafstand, was Juliana met 60 procent van de stemmen het geliefdste lid van het koningshuis; Bernhard moest het doen met 27 procent.12
In het archief van Bernhard liggen ettelijke brieven van ingewijden die hem gelukwensten met de afloop van de Greet Hofmanszaak. Niettemin blijft het laatste woord aan Juliana voorbehouden. Haar kersttoespraak eind december 1956 gaf haar de gelegenheid zich voor de eerste en laatste keer tot het Nederlandse volk te richten over een kwestie die haar als geen ander beroerd had. Juliana maakte voor zichzelf de balans op en sprak met bitterheid over het onrecht haar en (zonder haar naam te noemen) Greet Hofmans aangedaan. ‘Waarom,’ zo vroeg zij zich af, ‘vallen sommige mensen iemand aan langs slinkse wegen, met onware beweringen? Waarom bijvoorbeeld trachten zij een wig te drijven tussen een man en een vrouw, in vergeefse pogingen tot het vernietigen van een diep gewortelde eenheid?’ En zij besloot met de vraag: ‘Maar heb ook ik soms het recht niet te trachten mijzelf te zijn?’13 Minister-president Drees, die niet tevoren in haar woorden gekend was, verklaarde in de kring van zijn naaste medewerkers dat hij de uitspraken van de koningin, indien nodig, graag zou verdedigen. Zij had recht op een weerwoord nadat zij in de buitenlandse pers zo onheus was aangevallen. Volgens hem had zij niets gezegd waarin zij terugkwam op de door haar genomen beslissingen die haar moeilijk waren gevallen.14
Bij het grote publiek maakten haar woorden veel los. Geen van haar kerstredes riep meer instemmende reacties op dan deze. Postzakken met brieven werden op paleis Soestdijk bezorgd. Bijna alle briefschrijvers bleken te sympathiseren met haar woorden. De enkeling die beter wist of meende beter te weten, zweeg.
Bijlagen
1 nota van minister beel met het voorstel een commissie in te stellen, eigenhandig en ongedateerd[1]
1. Het is allereerst noodzakelijk om tegenover de ongebreidelde perscampagne in binnen- en buitenland een eigen optreden te stellen.
2. Dit optreden zal voor de goedwillende Nederlandse pers een reden zijn om verder het zwijgen te doen en zal de overige, met name de buitenlandse pers, in zodanige dwangpositie moeten brengen, dat zij genoopt zal zijn verder te zwijgen, wil de vermeende pretext van het algemeen belang te dienen nog in schijn kunnen worden gehanteerd.
3. Dit optreden moet leiden tot het onderzoeken van alle klachten, grieven, verwijten enz. en tot het tegengaan van individuele acties, hoe goed ook bedoeld, met andere woorden tot het kanaliseren van alle activiteiten.
4. Dit optreden moet voorts inhouden een onderzoek naar:
a. de bronnen der berichtgeving in binnen- en buitenlandse pers;
b. de al dan niet juistheid der daarin naar voren gebrachte feiten.
5. Dit optreden moet voorts er toe leiden, dat maatregelen worden getroffen, die voor de toekomst de beslotenheid van het Koninklijk gezin meer veilig stellen.
6. Dit optreden moet gerustheid brengen bij het Nederlandse volk.
7. Er zijn te veel instanties, die u.m. en z.k.h. adviseren, raadgeven en goede diensten willen bewijzen. Deze adviezen, raadgevingen enz. zijn dikwerf volkomen contrair, en verscherpen de situatie in plaats van te verbeteren. Men werkt tegen elkaar in. Men praat teveel; de achterdocht en het wantrouwen vinden in dit alles bijzonder gunstige voedingsbodem.
8. Mede als gevolg hiervan leven u.m. en z.k.h. in zulk een spanning, dat ernstig gevreesd moet worden, dat zij noch physiek noch psychisch dit nog enige weken zullen kunnen dragen. Spoedig optreden is mede hierom geboden. Trouwens het gehele Koninklijke gezin ondervindt hiervan de funeste gevolgen.
9. Spoedig optreden is daarenboven geboden, daar een nieuwe perscampagne blijkbaar in de lucht hangt.
10. Op grond van dit alles geef ik in overweging om onmiddellijk over te gaan tot de volgende maatregelen:
a. Er wordt aan drie personen door u.m. en z.k.h. verzocht het vorenstaand onderzoek in te stellen.
b. Daartoe worden uitgenodigd:
1. Prof. Mr. P.S. Gerbrandy, Minister van Staat;
2. Jhr. Mr. Tjarda van Starkenborch, Minister van Staat;
3. Prof. Mr. L.J.M. Beel, Minister van Binnenlandse Zaken (mede als liaison met het Kabinet).
c. De Commissie wordt intern bijgestaan door Mr. F. van ’t Sant.
d. De Commissie ontvangt volmacht om alle personen te horen, die zij meent dat hiervoor in aanmerking komen.
e. Aan de leden der Hofhouding wordt de verplichting opgelegd aan een oproeping der Commissie te voldoen en derhalve te verschijnen. Beroepen zij zich op geheimhouding, dan zal aan h.m. resp. z.k.h. het worden overgelaten om betrokkenen van deze plicht te ontheffen, indien de Commissie dit wenselijk acht.
f. Aan een ieder wordt de mogelijkheid geboden zijn bezwaren in te brengen rechtstreeks bij de Commissie.
g. De pers wordt verzocht om medewerking, teneinde het werk der Commissie niet te verstoren en de zo dringend nodige phase van rust en ontspanning te bevorderen.
h. Zij, die in de berichtgeving zijn genoemd, worden door u.m. en z.k.h. verzocht zich tijdens de arbeid der Commissie te onthouden van iedere activiteit en publiciteit directelijk of indirectelijk. Wordt de toezegging niet gegeven of blijkt achteraf daaraan niet de hand te worden gehouden, dan vormt dit een blijk van onvoldoende loyaliteit tegenover het Koninklijk gezin.
11. Nadat h.m. en z.k.h. het advies der Commissie zullen hebben ontvangen en daarop – zo nodig of gewenst na mondelinge toelichting der Commissie – hun beslissing zullen hebben genomen, wordt deze vastgelegd en kan verder worden opgetreden tegenover storende elementen, ongewenste toestanden en verhoudingen. De Commissie is bevoegd om desgewenst tussentijds bepaalde voorstellen aan u.m. en z.k.h. te doen.
12. In een kort bericht wordt door h.m. en z.k.h. van de uitnodiging aan de drie heren kennis gegeven aan de pers en daaraan verbonden het dringend verzoek om de beslotenheid van het Koninklijk gezin te eerbiedigen.
[1]kha, g 94-2.
2 aanbiedingsbrief door de commissie-beel van haar rapport aan koningin en prins, 8 augustus 1956[1]
Bij Uw schrijven van 28 juni 1956 heeft U willen bevestigen Uwe reeds mondeling tot ons gerichte uitnodiging een onderzoek in te stellen naar de omstandigheden, die in de voorafgaande weken hebben kunnen leiden tot de belichting in het openbaar van Uw gezinsleven en van de verhoudingen in Uw naaste omgeving, alsmede om U beiden ter zake te raden
Wij hebben Uw verzoek aldus begrepen, dat ons onderzoek niet enkel zou betreffen de bron of bronnen der zo betreurenswaardige publikaties, maar mede en met name de omstandigheden, waaruit de berichten konden ontstaan. Het onderzoek zou moeten beogen ons in staat te stellen U van raad te dienen.
Erkentelijk voor het vertrouwen, dat uit Uw verzoek spreekt, verhelen wij nochtans niet de schroom die wij hebben moeten overwinnen bij het betreden van domeinen, waarin het voor derden slechts in uitzonderlijke omstandigheden geoorloofd is door te dringen. Dat zodanige omstandigheden aanwezig waren, lag besloten in Uw uitnodiging en bleek omstandig uit de gesprekken welke wij met U beiden en anderen mochten voeren. Het verlangen U beiden, het Koninklijk Gezin en ons volk te dienen, heeft ons de aarzeling doen overwinnen.
Het onderzoek naar de bron of bronnen der publikaties moest aan beperking onderhevig zijn. Uw keuze dergenen aan wie dit onderzoek werd opgedragen, wees dit reeds uit; wij zijn niet deskundig op dit terrein en missen wettelijke bevoegdheden, welke opsporingsinstanties als regel te harer beschikking hebben. Dat wij ons evenzeer bij het onderzoek naar de omstandigheden, waaruit de berichten konden ontstaan, beperkingen hebben opgelegd, moge al reeds uit hoofde van het delicate karakter onzer bemoeiingen vanzelfsprekend zijn. Bovendien hadden wij op beide terreinen rekening te houden met de onwenselijkheid meer personen te horen dan voor het verkrijgen van inzicht strikt nodig was en waren wij overtuigd van het bijzondere belang onze taak op zo kort mogelijke termijn te volbrengen.
Onze bevindingen zijn neergelegd in de hierbij aangeboden bijlage. Daarin hebben wij inzichten kenbaar gemaakt, die ons voorkomen uitgangspunten te moeten zijn bij het beramen van concrete maatregelen ter bevordering van opheffing der spanningen, die, indien zij voortduren, voor U beiden, voor Uw gezin en voor Land en Volk reeds in nabije toekomst tot onheil moeten voeren.
Ons rapport bevat beschouwingen waarvan wij vrezen moeten dat zij hetzij u.m., hetzij u.k.h., soms wellicht U beiden, pijnlijk zullen treffen. Indien wij deze niettemin hebben opgenomen, dan is dit geenszins, omdat wij ongevoelig zouden zijn voor wat U beroert, noch ook uit gebrek aan eerbied voor Uw persoon en de hoge plaats die U bekleedt, maar vanwege de trouw die wij U verschuldigd zijn in de uitvoering ook van deze, ons door U opgelegde, taak. Wij waren voor de plicht gesteld ons uit te spreken over omstandigheden waarvoor Uw denken, doen en laten centrale betekenis heeft, benauwende omstandigheden die zich ten goede keren kunnen doch slechts door Uw handelen en wilsbesluit. Wij hebben de vrijmoedigheid betracht die ons door de aard der opdracht geboden leek en zonder welke geen oordeel, dat zin zou hebben, te geven viel.
Na bespreking van dit rapport met U beiden hopen wij U nader te mogen adviseren over de treffen praktische voorzieningen.
Met eerbiedige hoogachting,
[1] Aanbiedingsbrief, rapport en conclusies bevinden zich in KHA,G 94-10.De overige voetnotenindezebijlagenzijnvande commissie-Beel, tenzij anders aangegeven.
3 tekst van het rapport van het driemanschap (de commissie-beel)
1 Onderzoek naar de bron of bronnen der publikaties
De beperkingen, die wij ons hebben moeten opleggen, hebben geleid tot toespitsing van ons onderzoek op de publikaties in Der Spiegel en Daily Express en wel in het bijzonder op het aandeel dat z.k.h. daarin kan hebben gehad. Te eer achtten wij ons tot deze begrenzing gerechtigd omdat onze opdrachtgevers om voor de hand liggende redenen meer dan voor andere aspecten juist voor dit punt belangstelling hadden getoond. In het memorandum dat h.m. van ons onderhoud op 2 juli heeft opgesteld, lezen wij onder meer:
Wie heeft ’t gedaan? Zware schijn tegen B, contacten met Delmer, in Der Spiegel en Daily Express duidelijk B’s visie te herkennen, evenals zijn speciale preoccupaties.
Inderdaad moesten twijfel en vermoedens rijzen door de vriendschappelijke betrekkingen en veelvuldige contacten tussen z.k.h. en de chief-reporter van de Daily Express alsmede door passages waarvan gedacht zou kunnen worden dat zij van de Prins afkomstig zouden zijn. Ook de Prins zelf merkte op dat de drie artikelen van Sefton Delmer – naar zijn persoonlijke mening – de lezers in Nederland de indruk konden geven, dat schrijver zijn inlichtingen van hem gekregen had.
Wij hebben op de volgende vragen ons onderzoek gericht: Is de Prins op enigerlei wijze voor de publikatie verantwoordelijk en, zo ja, zonder meer doordat uitlatingen zijnerzijds via het openbaar gerucht hun weg naar de pers konden vinden dan wel mede doordat plaatsing van een of meer artikelen kon geschieden met medeweten, met instemming of zelfs op instigatie van z.k.h.; welk verband kan er zijn tussen Daily Express en Der Spiegel, maar speciaal tussen Sefton Delmer en laatstgenoemd blad?
Ter wille van de overzichtelijkheid laten wij enige data volgen:
publikaties in:
Der Spiegel:
6 juni aankondiging artikel van
13 juni Die Gesundbeterin;
20 juni Brief Herausgeber Rudolf Augstein;
27 juni In Vertrauen Warten.
Daily Express[1]
18, 19 en 20 juni. Artikelen-reeks van Sefton Delmer onder titel ‘The Gay Prince’.
Gangen van Sefton Delmer en ontmoetingen met de Prins:
Sefton Delmer was in Nederland: 25, 29 april tot 5 mei en vervolgens 14 en 15 mei; hij ontmoette de Prins op 25 en 29 april, 1, 2, 3 en 14 mei.
in Kopenhagen: 11-14 mei, ter zake van een conferentie van de Bilderberg groep onder leiding van de Prins
in Stockholm: 16, 17 en 18 juni; hij ontmoette de Prins op elk dier dagen en reisde op laatstgenoemde dag in het vliegtuig en gezelschap van z.k.h. naar Hamburg.
Bespreken wij eerst Sefton Delmer’s bezoeken aan Nederland van eind april en begin mei. Van z.k.h. vernamen wij dat zij verband hielden met de wens van de Prins de tegenwoordigheid van een invloedrijk journalist te verzekeren bij de medio mei 1956 te Kopenhagen te houden conferenties van de Bilderberggroep. Een min gunstige publikatie van Der Spiegel over de in september 1955 te Garmisch Partenkirchen gehouden conferentie had deze wens bij z.k.h. doen opkomen. Dit artikel van Der Spiegel was in Nederland in De Telegraaf opgenomen. De keus van de Prins was op Sefton Delmer gevallen mede vanwege de vriendschappelijke betrekkingen, die z.k.h. sinds jaren met hem onderhouden had.
Tijdens deze bezoeken moet Sefton Delmer aan een artikel hebben gewerkt, dat op 4 mei gereed was of gekomen was. Behalve z.k.h. bezoekt hij verscheiden andere personen, terwijl hij de gelegenheid aangrijpt lieden te spreken met wie hij toevallig in aanraking komt, reizigers in treinen etc. Op 1 mei bezoekt hij Professor Waterink. Op 3 mei heeft hij een uitvoerig onderhoud met Mej. Greet Hofmans waarbij de heer J.W. Kaiser als tolk tegenwoordig is. Dezelfde dag dringt bericht van een voorgenomen publikatie door tot de Rijksvoorlichtingsdienst, die naar aanleiding hiervan een aantekening aan de Minister-President richt. Aan het slot van deze periode gewaagt Sefton Delmer – naar z.k.h. ons mededeelde – tegenover de Prins van zijn gesprek met Mej. Greet Hofmans en vraagt instemming van h.m. en z.k.h. met een tweede interview met Mej. Hofmans en wel over Marijke. Op voorstel van z.k.h. wordt in afwijzende zin beslist. Bovendien verneemt Minister Beyen dat Sefton Delmer een artikel over de zaak-Hofmans ontwerpt en deelt dit op 8 mei de Prins mede.
Afgesproken wordt dat z.k.h. zal trachten Sefton Delmer van publikatie te weerhouden en hem zal vragen met Minister Beyen te spreken. Bij aankomst van de Prins te Kopenhagen bevestigt Sefton Delmer dat het betreffende artikel waarschijnlijk de volgende dag zal verschijnen. z.k.h. verzoekt Sefton Delmer dit te voorkomen en na de conferentie in Den Haag met Minister Beyen te praten. Dit gesprek heeft op 14 mei plaats. Naar de aantekening van de Minister ging het artikel uitsluitend over Mej. Hofmans, de om haar gegroepeerde ‘believers’ en de invloed die deze op h.m. zouden uitoefenen. Delmer zegde toe ’s Ministers bedenkingen tegen plaatsing te bespreken met zijn hoofdredactie bij wie de beslissing zou liggen, doch verzocht en verkreeg de verzekering gewaarschuwd te zullen worden wanneer zou blijken van voornemens van andere bladen over dezelfde onderwerpen te publiceren. Sefton Delmer bezoekt ’s morgens 15 mei de Prins en deelt mede wat met de Minister besproken is. Het artikel is destijds noch later geplaatst.
Bij thuiskomst van Kopenhagen vond z.k.h. een brief van Sefton Delmer, blijkbaar geschreven voor de samenkomst te Kopenhagen, en waarin deze excuses aanbood het artikel te hebben geschreven, zonder de Prins op de hoogte te brengen of diens toestemming te vragen. Hij had het schrijven van het artikel zijn plicht geacht en begrepen dat de Prins zou moeten trachten hem van zijn voornemens af te brengen.
Op 4 mei had Sefton Delmer aan een door ons betrouwbaar geacht persoon, die wij hoorden, reeds de inhoud van zijn artikel medegedeeld. Daarin zou ook reeds het later door Der Spiegel gegeven relaas omtrent het horen van ministers door h.m. zijn voorgekomen. Van enig contact met een lid van het Kabinet was – voorzover valt na te gaan – toen nog geen sprake geweest. Sefton Delmer maakte tegenover onze zegsman de opmerking lang niet zeker te zijn dat zijn redactie tot plaatsing zou overgaan.[2] Bij zijn vertrek naar Londen van Schiphol op 15 mei bericht Sefton Delmer aan dezelfde contactpersoon dat hij ‘big important news’ heeft en zijn redactie nu wel tot een besluit over al dan niet publikatie zal komen. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat hij daarbij aan de aandrang van de Prins te Kopenhagen tot niet-publikatie en zijn onderhoud met Minister Beyen dacht.
Eind mei vertrekt Sefton Delmer naar Algiers. Het voornemen daartoe had hij reeds aan Minister Beyen te kennen gegeven. Hij verdwijnt uit het gezichtsveld tot na de publikatie in Der Spiegel.
Wij komen tot de episode te Stockholm. Op 16 juni verschijnt Sefton Delmer met de opdracht zijner redactie een serie artikelen te schrijven over de Prins. Ter vervulling van die opdracht had hij zijn verblijf in Algiers afgebroken.
Van zijn komst naar Stockholm met het doel de Prins te zien, was z.k.h. door hem telegrafisch vanuit Londen op de hoogte gesteld. Op genoemde dag ontmoet hij de Prins, die sinds enige dagen in Stockholm vertoefde als voorzitter van de ‘International Federation of Equitation’, op het stadion en wordt hij door z.k.h. in het Koninklijk Paleis ontvangen, waar hij op 17 juni z.k.h. nogmaals bezoekt. Op 18 juni vliegt Sefton Delmer met de Prins mee tot Hamburg. Dezelfde dag verschijnt het eerste artikel over ‘The Gay Prince’.
Thans de vraag of de Prins verantwoordelijkheid voor Sefton Delmer’s artikelen van begin mei en medio juni kan hebben gehad doordat uitlatingen zijnerzijds in het openbaar gerucht zijn geraakt.
Het is ons bekend op grond van uitspraken van verschillende personen, die zich daarbij op eigen ervaring beroepen en wier getuigenis onweersproken gebleven is, dat z.k.h. vergaande mededeelzaamheid pleegt te betrachten. z.k.h. zou vertrouwen schenken ook aan lieden op wier zwijgzaamheid geen staat kan worden gemaakt en zich er onvoldoende rekenschap van geven dat het verbreiden van wetenschap over bepaalde gebeurtenissen en verhoudingen ten Paleize tot de hoogste prijs dient vermeden te worden. Wij twijfelen er niet aan dat deze mededeelzaamheid in de hand heeft gewerkt dat bestaande moeilijkheden in brede kring onderwerp van gesprek hebben kunnen worden. Deze moeilijkheden hebben z.k.h. ongetwijfeld zwaar bekommerd. Wij hebben er begrip voor dat de behoefte bij hem moest opkomen zich uit te spreken, doch wij kunnen geen genoegzame verontschuldiging vinden voor de blijkbaar geringe discriminatie die is betracht. De opmerking van de Prins in zijn memorandum dat hij meende te mogen aannemen dat alles wat hij aan Sefton Delmer vertelde door deze zou worden beschouwd als hem medegedeeld als vriend en niet voor publikatie doet reeds veronderstellen, dat ook tegenover deze journalist een ruime openhartigheid de gewoonte was. Onze conclusie moet zijn dat waarschijnlijk belangrijke uitspraken van z.k.h. in het openbaar gerucht zijn gekomen en Sefton Delmer in zijn contacten met de Prins waardevolle aanwijzingen heeft ontvangen.
Voor beantwoording van de verdere vraag of Sefton Delmer zijn artikelen heeft kunnen ontwerpen met medeweten, met instemming of zelfs op instigatie van de Prins, nemen wij eerst in beschouwing het artikel van begin mei; daarna de serie van medio juni.
Ons is bericht dat Sefton Delmer zich tijdens zijn verblijf in Nederland op 30 april heeft uitgelaten dat zijn komst plaats had op verzoek van de Prins, die publikatie wenste teneinde te geraken tot doorbreking van een ondragelijke situatie. Dit zou Sefton Delmer hebben medegedeeld aan een persoon met wie wij spraken en in wie wij vertrouwen stellen. Tegenover deze mededeling plaatsen wij evenwel dat de Prins tezamen met h.m. begin mei bezwaar tegen een interview met Mej. Greet Hofmans over Marijke gemaakt en in samenwerking met de Minister van Buitenlandse Zaken een 10-tal dagen later bewerkt had dat het artikel hetwelk Sefton Delmer op 4 mei gereed had, niet werd geplaatst.
Er zou ruimte zijn voor de opvatting dat z.k.h. alvorens deze houding aan te nemen een ogenblik andere bedoelingen heeft gehad en publikatie gewenst heeft. Dan zou de Prins eerst later moeten gekomen zijn tot het in zijn memorandum weergegeven juiste inzicht dat publikatie in elk opzicht ongewenst was, een slechte invloed zou hebben op zijn verhouding tot h.m. alsmede zou kunnen leiden tot de gedachte dat het artikel op zijn instigatie was geschreven aangezien Sefton Delmer als vriend van z.k.h. bekend stond. Tegen de veronderstelling van een aanvankelijk op publikatie gerichte bedoeling pleit de inhoud van het schrijven dat de Prins bij thuiskomst van Kopenhagen vond en waarin Sefton Delmer excuses aanbood voor het ontwerpen van zijn artikel zonder voorkennis van z.k.h. Naar de betekenis van de mededeling van Sefton Delmer aan onze zegsman dat hij op instigatie van de Prins zou handelen, valt bij deze tegenspraak slechts te gissen.
Wij brengen in herinnering dat het artikel waarvan hier sprake is nimmer is geplaatst.
Met betrekking tot de serie artikelen, die Sefton Delmer over de Prins medio juni schrijft en waarvoor hij contact met z.k.h. te Stockholm opneemt, heeft z.k.h., naar uit diens memorandum blijkt, gezegd hem op geen enkele wijze medewerking te kunnen en te willen verlenen en geheel aan Sefton Delmer te moeten overlaten zijn opdracht naar eer en geweten uit te voeren. Alleen zou z.k.h. indien en wanneer Sefton Delmer over de Bilderbergconferenties zou schrijven de betreffende paragraaf willen zien. Sefton Delmer zou enige zinnen betreffende de conferentie te Kopenhagen aan de Prins hebben voorgelegd welke deze corrigeerde.
Wij vragen ons af of deze passage van het memorandum aldus moet worden opgevat, dat z.k.h. gebleven is bij deze afwijzing dan wel in de vriendschappelijke verhouding toch enig gesprek over de voorgenomen artikelen heeft plaatsgevonden op andere punten dan de conferentie te Kopenhagen. Welke verklaring is er voor dit veelvuldig contact in deze dagen? Afgezien van deze vraag, valt het kwalijk te billijken dat de Prins zou hebben volstaan met medewerking te weigeren en aan Sefton Delmer over te laten naar beste weten te schrijven. Wat ons geboden had geschenen, was een volstrekt verzet tegen elke publikatie op dat tijdstip over dat onderwerp.
De argumenten die in mei door de Prins als juist werden erkend tegen plaatsing van het toen door Sefton Delmer ontworpen stuk en waarvan hier boven melding werd gemaakt, moesten ons inziens in versterkte mate gewogen hebben tegen Delmer’s nieuwe voornemens. Een voor de Prins gunstig artikel zoals van Sefton Delmer verwacht mocht worden, zou de lezer aanstonds moeten doen terugdenken aan de tegenstelling Koningin-Prins door Der Spiegel van 13 juni geponeerd en de positie van de Koningin in het oog der openbare mening nog meer bemoeilijken. Dit geldt temeer waar tengevolge van de publikatie van Der Spiegel in het buitenland een stroom van artikelen verschenen was die persoon en leven van h.m. dreigden te ontluisteren. Had de Prins zich met vereiste nadruk verzet en Sefton Delmer van zijn voornemens niet kunnen afbrengen, dan ware het noodzaak geweest verder elk contact te vermijden en had zeker het aanbod Sefton Delmer in ’s Prinsen vliegtuig te doen meereizen niet mogen worden gedaan. Het voortgezet contact te Stockholm en de gezamenlijke reis naar Hamburg hebben aan de artikelen een additionele betekenis verleend en hun schadelijke werking verhoogd.
Wij hebben ons nog afgevraagd of bij dit oordeel rekening moet worden gehouden met de hier na te noemen factoren:
a. het voorbehoud van Sefton Delmer in zijn gesprek met Minister Beyen van 14 mei om tot publikatie over te gaan wanneer andere bladen over deze onderwerpen zouden schrijven,
b. aankondiging reeds op 16 juni in de Daily Express van de serie artikelen over The Gay Prince,
c. de raad van Minister Beel, telefonisch op 10 juni gegeven, om op vragen van de pers met een ‘no comment’ te antwoorden.
Het onder a en b gestelde moge een overweging voor Sefton Delmer geweest zijn de publikatie door te zetten; een reden voor z.k.h. om na te laten alsnog een uiterste poging te doen deze te voorkomen kon daarin niet liggen. De raad van Minister Beel onder c kon onmogelijk letterlijk op dit specifiek met Sefton Delmer zich voordoend geval toepasselijk worden geacht. In geen der drie factoren kan verontschuldiging gelegen zijn voor het voortzetten van het persoonlijke contact met Sefton Delmer en de gezamenlijke reis.
Ter beantwoording van de vraag of er met betrekking tot deze artikelenreeks medeweten, instemming of instigatie van de zijde van de Prins is geweest, geven wij als onze mening, dat vermoedelijk zonder volledig weten alsmede zonder uitdrukkelijke instemming of instigatie er niet te verantwoorden lijdelijkheid en tekortkoming in waardering der situatie geweest zijn, welke ernstig te betreuren valt.
Wij wenden ons thans tot de publikaties in Der Spiegel en stellen voorop dat van persoonlijk contact van z.k.h. met vertegenwoordigers van dit blad ons niets is gebleken. De Redaktionsvertreter Claus Jacobi vertoeft van 19 tot 23 mei in Nederland. Van zijn gangen hier te lande weten wij, dat hij op 21 mei telefonisch contact heeft gezocht met de heer Kaiser en de volgende dag met h.m.’s secretaris, met wie Claus Jacobi – zoals hij tijdens een lunch mededeelde aan de waarnemend chef van de afdeling Voorlichting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken – een afspraak had gemaakt voor een bijeenkomst op 23 mei in de namiddag. Deze afspraak kon niet doorgaan vanwege het bezoek aan Minister Beyen, hetwelk die dag te vijf uur plaats vindt. Hij telefoneert naar het huis van de Grootmeesteres en naar J.A. baron van Heeckeren te Wolfheze[3]. Een poging Mej. Greet Hofmans te bezoeken, slaagt niet.
Gedacht zou kunnen worden aan een verbinding van Sefton Delmer met Der Spiegel al of niet via Claus Jacobi. Tijdens het bezoek van deze aan Nederland is Sefton Delmer niet hier. Wel heeft laatstgenoemde in juli aan de Prins verklaard Claus Jacobi sinds jaren te kennen; Claus Jacobi zou aanraking met Delmer zoeken bij bezoeken aan Engeland. Hij had Sefton Delmer ook bezocht in het tijdperk tussen de Kopenhagen-conferentie en de publikatie in Der Spiegel van 13 juni. De Hofmans-zaak zou echter niet ter sprake gekomen zijn. (Dit werd door een uitlating van Claus Jacobi bevestigd). Sefton Delmer zou ook zelf overeenstemming met zijn teksten, waarvan er meerdere geweest waren, hebben opgemerkt maar Claus Jacobi zou ze bepaald niet hebben kunnen zien daar zij in het kantoor van de Daily Express zouden zijn weggesloten. Sefton Delmer benadrukte overigens, dat hij, bij aldien hij aan Der Spiegel zou hebben toegestaan zijn artikel te bemachtigen, zijn positie en zijn goede naam verloren zou hebben. Deze laatste uitspraak komt overeen met wat ons als gangbare opvatting in journalistieke kringen van andere zijde is medegedeeld. Wij kunnen dan ook niet aannemen dat Sefton Delmer als doorgever aan Der Spiegel is opgetreden.
Claus Jacobi heeft verklaard in mei te Bonn benaderd te zijn vanuit Nederland en vervolgens in Nederland het artikel te hebben gehaald en bijgewerkt. Voorts bleek ons, dat na instelling van het Driemanschap de informant, ongerust geworden, Jacobi heeft opgebeld, om zich ervan te vergewissen of deze en de redactie van Der Spiegel waterdicht waren. De identiteit van deze informant hebben wij nog niet kunnen achterhalen.
Hebben wij – zoals uit voorgaande blijkt – in de houding van z.k.h. reden tot ernstige critiek gevonden, wij zien geen grond te denken aan een opzet, gelijk in het memorandum van h.m. vragenderwijs als mogelijk wordt gesteld en in samenhang gebracht met een plan om h.m. van de troon te verwijderen en Prinses Beatrix marionet-koningin te doen zijn. Wij komen hierop in Hoofdstuk ii terug.
ii Omstandigheden, waaruit de berichten kunnen zijn ontstaan.
Het onderzoek naar de omstandigheden, waaruit de berichten kunnen zijn ontstaan, richt zich op tegenstellingen binnen de kring-Soestdijk. Wij treden niet in de persoonlijke gevoelens van h.m. en z.k.h. jegens elkander. Ondanks spanningen welke in de loop der jaren zijn opgetreden, menen wij te mogen uitgaan van de gedachte, dat naar hun beider inzicht van een breuk geen sprake mag zijn. Hiertegen verzetten zich zowel het gezinsbelang als het landsbelang. Dat hun instelling en streven bewust op het tegendeel gericht zijn, vormt grondslag voor ons verder betoog. Wij treden voorts niet in hun godsdienstig leven. Onze taak is na te gaan welke uitwendige factoren de spanningen, welke zich hebben uitgestrekt tot geheel het Koninklijk Gezin en zijn naaste omgeving, hebben doen ontstaan en toenemen.
De feitelijke situatie, welke wij bij de omvang[4] van ons onderzoek hebben aangetroffen, achten wij hoogst ernstig. Er zijn grieven over en weer. Wij hebben deze niet enkel beluisterd in de gesprekken, welke wij met h.m. en z.k.h. alsmede met H.K.H. Prinses Wilhelmina mochten voeren; wij hebben deze evenzeer horen uiten door personen uit Uw naaste omgeving.
Wij hebben versteld gestaan over de wijze waarop en de termen waarin gedragingen van Vorstelijke Personen beoordeeld en veroordeeld worden. Getreden wordt in Uw beider persoonlijke leven en getracht wordt – en blijkbaar niet steeds zonder succes – dit te beïnvloeden. De toestand is in verschillend opzicht verziekt.
Toen de artikelen in de openbaarheid kwamen en het karakter van inside-information, dat zij schenen te vertonen, onder de loupe werd genomen kwam verdenking ten aanzien van hun oorsprong een rol spelen, en spitsten bestaande tegenstellingen zich toe. De publikaties raakten aan wonde plekken, die al bestonden, maar die anders lagen en kleiner waren, dan de artikelen in hun grofheid insinueerden.
Er zijn een aantal wrijfvlakken. Een voorname tegenstelling groepeert zich rond de figuur van
a. Mej. Greet Hofmans
Met zorg hebben wij ons rekenschap gegeven van de persoon van Mej. Greet Hofmans en haar invloed op derden. Te gereder was hiervoor aanleiding, waar Hare Majesteit in haar aan ons toegezonden Memorandum zelf schrijft: ‘Mej. Hofmans, Er is iets wat ik, ondanks twijfel, definitief aanvaard – critisch en nuchter als van God komende – en wat hem’ (Hare Majesteit bedoelt hier de Prins) ‘minstens even diep in de ziel raakt, maar wat door hem in dit levensstadium wordt verworpen en gehaat’.
De in en buiten Nederland verschenen publikaties concentreren eveneens de aandacht op deze persoon alsmede op de heer J.W. Kaiser, beide wonende te Baarn.
Dat evenzeer als honderden andere Nederlanders h.m. en z.k.h. zich in de zorg om een hunner kinderen om raad hebben gewend tot een niet-medische figuur, is een particulier ondernemen, dat gewone burgers en Vorstelijke Personen vrij staat. Ware daarmede alles gezegd, er zou geen reden zijn voor onderzoek. De grief is echter, dat Mej. Greet Hofmans de verhoudingen in het Koninklijk Gezin zou beïnvloeden en voor de ongunstige ontwikkeling in de laatste jaren in sterke mate verantwoordelijk zou zijn. Deze beïnvloeding zou zelfs nog verder gaan en mede zich richten op de tussen h.m. en Haar verantwoordelijke Ministers bestaande constitutionele verhoudingen. Wij hebben nagegaan of en, zo ja, in hoeverre voor het uiten van deze grief grond aanwezig is. Reeds lang voordat deze publikaties verschenen, was in en zelfs buiten de naaste omgeving van het Koninklijk Gezin op dit punt ongerustheid gerezen.
Wij hebben de activiteiten van Mej. Greet Hofmans trachten te leren kennen uit haar eigen briefwisseling, alsmede uit haar uitlatingen tegenover ons en tegenover derden, hebben haar optreden en wijze van beïnvloeding trachten te verstaan. Mej. Greet Hofmans heeft ons gesproken over haar roeping Gods wenken door te geven. De heer J.W. Kaiser noemt zich eveneens door de Genade aangeraakt. Wij hebben uit het gesprek dat wij met h.m. mochten voeren, alsmede uit Hare vorenaangehaalde woorden begrepen dat h.m. hoge waarde hecht aan de doorgevingen, welke Zij door tussenkomst van Mej. Greet Hofmans ontvangt. De beïnvloeding van Mej. Hofmans strekt zich verder uit dan tot het helpen van geestelijk of lichamelijk zieken of zwakken. Naar haar eigen uitspraak hebben de doorgevingen betrekking op elk gebied van het menselijk leven. Zij sluit ook het sociale en het staatkundige terrein niet uit. Het behoeft wel geen betoog tot welke verstrekkende consequenties dit kan leiden.
Wij hebben behoefte gevoeld de verhouding tussen Mej. Greet Hofmans en de heer J.W. Kaiser nader te onderzoeken voornamelijk met het oog op de door laatstgenoemde in zijn geschriften voorgedragen ideeen. ‘Wij werken niet samen’ aldus uitte zich Mej. Greet Hofmans in het onderhoud, hetwelk wij met haar hadden. Is dit juist? Voor ons is komen vast te staan, dat er een nauw contact tussen beiden heeft bestaan en nog bestaat.
De heer J.W. Kaiser ontmoette Mej. Greet Hofmans volgens zijn eigen mededeling voor het eerst in 1943, drie jaren voordat zij – naar hij zich uitdrukte – haar ‘helderhorigheid’ verkreeg. Wij menen te weten, dat Mej. Greet Hofmans de heer J.W. Kaiser heeft leren kennen tijdens haar lidmaatschap van de Theosophische Vereniging en het Rozenkruisersgenootschap. Ten huize van de heer Kaiser werden onder zijn leiding bijeenkomsten gehouden, waarin gedeelten van de Bijbel aan de hand van de dierenriem werden uitgelegd. Het nauw contact tussen beiden is ons gebleken uit door hen tot derden gerichte, eigenhandig geschreven brieven uit de periode 1946-1950.
Nadat in 1947 Mej. Greet Hofmans de fabriek waarin zij gedurende vele jaren als administratieve kracht werkzaam was, heeft verlaten, vestigt zij zich achtereenvolgens in Diffelen (Hardenberg) en nadien in Oldebroek, alwaar zij een huisje bewoont, waarin voordien was gehuisvest een zekere heer Exler, die inmiddels was overleden. Door tussenkomst van de familie van Heeckeren van Molencaten vindt zij daarna in 1948 in Hattem onderdak.
In mei 1948 neemt ook de heer Kaiser ontslag uit zijn betrekking als procuratiehouder bij de Stoomvaart Mij. Nederland en verhuist eveneens naar Hattem. Het was volgens zijn eigen verklaring háár doorgeving, welke hèm de ‘grote sprong’ deed wagen, met welke term – naar uitleg van de heer Kaiser zelf – bedoeld is het opgeven van elke vorm van materiële zekerheid, zoals op dat ogenblik bezeten bronnen van inkomsten, huisvesting enz.
Op 24 juni 1948 geeft de heer Kaiser haar een ring voor de linkerpink, welke ring geheel zou geladen zijn met een hoog afgestemd trillingsgehalte voor het genezen van zieken. Deze ring – aldus nog steeds Mej. Hofmans – zou haar in staat stellen om buiten Ex (de geest van de overleden Exler[5] om zieken te genezen zodra zij innerlijk zover zou zijn om deze ladingen te kunnen regelen en richten. ‘Natuurlijk laadt’, aldus gaat de brief verder, ‘de ring zichzelf steeds opnieuw, omdat de ring de stoffelijke binding is tussen de “bron van genezing” en haar’[6].
Op 3 november 1948 geeft Mej. Greet Hofmans opnieuw uitdrukking aan haar samenwerking met de heer Kaiser en deelt zij mede, dat er in de sferen van politieke en sociale wetgeving ontzaglijk gewerkt wordt om het hun beiden mogelijk te maken tot juiste resultaten te komen, waarbij zij de verzuchting slaakt dat het te wensen ware, dat het spoediger zou kunnen gebeuren, aangezien de toestanden in de wereld hoe langer hoe ondragelijker worden.
Tijdens ons gesprek met de heer Kaiser verklaarde hij, dat het door hem geschreven werk ‘Beleving van het Evangelie’ een uitvloeisel is van een opdracht, welke hem gewerd van de ‘Verhevene’. De daarin gegeven ‘verduidelijking door ontsluiering van het Evangelie van Marcus’ bestaat volgens zijn mededeling uit doorgevingen van Mej. Greet Hofmans.
Dat tussen Mej. Greet Hofmans en de heer J.W. Kaiser nog heden ten dage een nauw contact bestaat, blijkt genoegzaam uit de jaarlijks plaatsvindende ‘Oude-Loo-conferenties’ waarin beiden een vooraanstaande rol vervullen. Dit contact is ons bovendien door de heer Kaiser bevestigd.
De mededeling van Mej. Greet Hofmans, dat zij en de heer Kaiser niet samenwerken, kunnen wij niet verklaren. Wellicht heeft zij bedoeld te zeggen, dat niet op gelijk niveau wordt samengewerkt. Mej. Greet Hofmans leeft – zoals zij ons vertelde – sinds een tiental jaren uit een inspiratieve golf. Nadrukkelijk verklaarde zij ons, dat tussen haar en God een bijzondere verbondenheid bestaat, ver uitgaande boven die van anderen tot God. Vanuit deze visie is er begrijpelijkerwijze evenmin plaats voor een samenwerken op gelijk niveau met de heer Kaiser.
Wij stelden, dat een onderzoek naar de verhouding tussen beide personen wenselijk was mede met het oog op de door de heer Kaiser in zijn geschriften voorgestane ideeën. Hiervoor is o.a. belangrijk een door hem uitgegeven werkje onder de titel ‘Levensheiliging’.
Het werkje wordt door de schrijver ingeleid met een kort hoofdstuk onder de titel ‘Het Oude Loo’. Deze inleiding houdt in enkele gedachten, welke worden teruggevonden in de bekende groene folders over de Oude Loo-conferenties[7].
Enkele markante passages uit dit boekje laten wij hier volgen:
‘Dat vrede door geweld zou zijn te vestigen is een leugen, die wij van de Romeinen hebben geërfd. Bewapening en herbewapening, liefst ook nog “moreel” (sic!) zijn vanouds de loopplanken geweest, vanwaar men de sprong in het onvermijdelijk-gewordene met een in slaap gesust geweten nam’ (bladz. 13).
‘Wat men Christelijke godsdienst noemt is niets dan het compromissenstelsel dat de broeinesten der niet-volging hebben gemaakt’ (bladz. 40).
‘Wij staan nu in de allergrootste crisis, die de mensheid ooit heeft doorgemaakt. Want vele malen zijn verouderde normen en standaards vervaagd en hebben grote groepen een nieuwe oriëntering en levensstijl moeten vinden. Maar nog nooit is het noodzakelijk geweest een werkelijk universele oriëntering en een voor allen steekhoudende levensstijl te vinden. Daarom zal het noodzakelijk zijn, dat ontzaglijk veel, dat waardevol en zelfs onmisbaar schijnt, wordt weggedaan om ruimte te maken voor het universeel geschikte. Niet alleen zal het verachtelijke gestreef naar groepshegemonie op grond van zelfverheerlijking worden ontmaskerd tot het werkelijk wordt afgeschaft, maar ook de godsdienstvormen, die alle een zelfgenoegzaamheid en superioriteitswaan tonen, welke in de Ene Ware Godsdienst onbestaanbaar zijn, worden ontmaskerd als mensgewrochte ontduikingssystemen van het ene nodige’ (bladz. 44).
Er zijn kennelijk twee phasen te onderscheiden in het optreden en streven van Mej. Greet Hofmans, gesecondeerd door de heer Kaiser. Wij onderkennen deze in ons ter inzage staande brieven van Mej. Greet Hofmans.
15 juli 1947
‘Een zeer intensieve actie zal tot stand komen en zeker niet weinigen zullen de resultaten zijn. Een zeer grote beslommering van Vakcentrales en vakorganisaties zal worden teruggebracht tot nihil in de loop van enkele jaren en breed zal worden uitgezet wat wel en wat niet tot de mens zijn tegenprestaties zal behoren en zeker zal dit tot volle tevredenheid komen van hen, die te laag worden aangeslagen als minderwaardig materiaal en uitschakelbaar uit de menselijke stromingen van materiele welvaart!’
27 september 1948
‘Toch houdt de eerste inzet genezing van ongenezelijke lichaamsdefecten zeer nauw verband met de tweede inzet die van sociale lotsverbetering.
En is de Koningin vol P’ gedachten (bedoeld zijn Paasgedachten) voor deze inzet. Doch alles wacht op de oproep, die Greet’ (ook in deze brief laat zij Exler aan het woord) ‘van de Koningin zal krijgen voor het genezen van haar jongste kind. Die één blind oog heeft en een oog dat volkomen gedegenereerd is in de weefsels en onherroepelijk tot blindheid leiden zal. Wanneer eenmaal voor deze roeping ingetreden is, zal ook den heer Kaiser hier nauw mee verbonden worden, en in samenwerking met vele trawanten die hiervoor P[aas] ged[achte] zijn, de grote inzet van sociale lotsverbetering inzetten met het volle mandaat der Regering’.
Twee maanden later is het contact met het Koninklijk Gezin verkregen en is daarmede de top bereikt, waarover in voorgaande brieven meermalen werd gesproken. Nadat op iets vroeger tijdstip de phase van massale genezing aangevangen was kan nu ‘met het volle mandaat der Regering’ de phase beginnen van de sociale wendingen vanuit de top. In deze gedachtengang vormt derhalve het contact van Mej. Greet Hofmans met h.m. een essentieel onderdeel van haar opzet en roeping. Hierin past voorts hare aan ons medegedeelde inspiratie nopens omvorming van de staatsrechtelijke structuur naar een theokratie, waarin de binding Oranje-Volk primair zou zijn en sociale en andere verhoudingen hieraan volledig ondergeschikt zouden worden.
Volgens getuigenis uit de directe omgeving van h.m. zijn de doorgevingen van Mej. Hofmans aanmoedigingen voor het geweten. Alles kan haar worden gevraagd. Op wat gevraagd wordt, volgt een antwoord. Hoever dit zich kan uitstrekken, hoezeer dit iemands wilsvorming kan beinvloeden bleek ons uit een ander uitlating ongeveer aldus: ‘als ik een moeilijke beslissing heb te nemen en zelf heb nagedacht, dan wend ik mij tot Mej. Hofmans en dan krijg ik een aanduiding hoe ik het moet zoeken. Het kan liggen op elk terrein. De aanwijzing kan algemeen gesteld zijn, doch ook concreet’. Nog sterker treedt dit naar voren in een brief, waar in gedoeld wordt op de Oude-Loo-conferenties: ‘Daar wij het voorrecht hebben via Mej. Hofmans elke verantwoordelijkheid voor onze beslissing door haar “doorgevingen” te laten leiden’. Deze en andere uitlatingen tonen aan, dat de doorgevingen van Greet Hofmans voor degenen die geloven in haar hogere verbondenheid en zending wezenlijke betekenis voor hun gedragingen hebben.
Sprekend over het contact, hetwelk tussen h.m. en Mej. Greet Hofmans bestaat, verklaarde laatstgenoemde dat de Koningin niet kan zien en voelen, wat zij ziet en voelt, omdat de Koningin niet op hetzelfde niveau zou staan. Dit contact zou als regel in dezer voege verlopen dat h.m. haar zegt of doet weten ergens mee ‘te puzzlen’ en vraagt of zij een doorgeving heeft.
Het staat voor ons vast, dat personen uit de naaste omgeving van h.m. om Haar te raden, te waarschuwen, ja te treden in Haar persoonlijke en gezinsverhoudingen, Mej. Greet Hofmans inschakelen en om een doorgeving vragen.
Dat haar doorgevingen verwerkt moeten worden door degenen, tot wie zij gericht zijn, doet niet af aan het feit, dat Mej. Greet Hofmans ook op h.m. invloed kan uitoefenen. In ieder geval is de weg van oncontroleerbare beïnvloeding gebaand. Hierin ligt onmiskenbaar gevaar alleen al omdat voedsel zou gegeven worden aan de zo verderfelijke gedachte dat h.m. niet volstrekt zelfstandig zou staan. De zelfstandigheid der Koningin is essentieel in ons constitutioneel bestel. Het is van principiele betekenis dat het volk van Nederland doordrongen blijft dat dit belang veilig is. De onaantastbaarheid van de Kroon is hiermede gemoeid. Ook schijn van verborgen beïnvloeding dient vermeden te worden en kan slechts vermeden worden als de band wordt doorgesneden.
Deze relatie met Mej. Greet Hofmans heeft in sterke mate bijgedragen tot de tegenstelling tussen h.m. en z.k.h., tussen h.m. en Haar kinderen. De gevolgen van deze verhouding strekken ver. Zij dreigt misverstand en verwijdering te doen ontstaan tussen het Nederlandse volk en zijn Vorstin, die op zo zeldzame wijze in haar optreden het hart van dit volk heeft veroverd en daardoor machtig heeft bijgedragen tot een gezond staatsleven.
In direct verband met het vorenstaande staan de samenkomsten op het Oude Loo. Ook dit jaar is een nieuwe conferentie belegd. Wij zijn bezorgd vanwege het verband hetwelk tussen de organisatoren dezer conferenties en leden van de Hofhouding bestaan, vanwege de plaats waar zij gehouden worden en wel het meest vanwege de belangstelling, welke zij van de zijde van h.m. ondervinden. Met reden wekken zij verontrusting, niet het minst bij diegenen, die zich uit volle overtuiging belijdend lidmaat weten van een kerkgenootschap, hetwelk ook constitutioneel zijn rechten gewaarborgd weet. Conferenties als deze dienen niet openlijk bevorderd te worden door het Koninklijk Huis of een zijner leden, noch ook door personen die in de onmiddellijke omgeving van h.m. vooraanstaande posities innemen[8].
b. De verhouding tussen h.m. en z.k.h.
Deze verhouding is bijzonder ongunstig beïnvloed door de reeds aangestipte verdenking dat z.k.h. er op bedacht zou zijn h.m. van de troon te verwijderen en Prinses Beatrix een marionet-Koningin te doen zijn. Toen eenmaal – te kwader ure – voor deze veronderstelling de kiem was gelegd, kon zij zich in een sfeer van onenigheid en wantrouwen ontplooien op een wijze, die bij normale gezinsverhoudingen ondenkbaar ware geweest. De echtgenote van h.m. ’s secretaris heeft ons gezegd, zichzelf als eerste te beschouwen, die h.m.’s ogen voor deze mogelijkheid geopend heeft. Zij zou hierover ook Mej. Greet Hofmans gesproken en bij haar steun gevonden hebben. Wij menen, dat een slechte dienst bewezen is, die vèrstrekkende gevolgen heeft gehad.
In dit verband verdient de aandacht de passage uit h.m. ’s memorandum, waarin de bezwaren zijn uiteengezet tegen de wijze waarop Minister Beyen met journalisten zou hebben gesproken en waarin diens houding, gecombineerd met het zgn. plan 2 van z.k.h., als een uiterst ernstig verschijnsel wordt gekenschetst dat ‘begint te lijken op het voorbereiden van een staatsgreep’.
Een paar regels hoger lezen wij: ‘Er is door B[ernhard], door Minister Beyen, door Sefton Delmer dom gehandeld, want een te snel effect bereikt, door de boulevardpers haar gang te laten gaan. Abdicatiegeruchten maken n.l. in dit stadium een absurd effect. De zaak is dus uit de hand gelopen. Een langer, zorgvuldiger “behandeling” van mij ware, door hun bril gezien, doeltreffender geweest’. Elders blijkt dat met deze ‘behandeling’ bedoeld wordt ‘het leven voor mij tot een hel te maken (dit geschiedt min of meer dagelijks, vooral – weer – sinds een klein jaar) opdat door treiteren geestesstoringen bij mij optreden. Uiteindelijk krankzinnig verklaring’.
Ook al zijn er uitlatingen geweest, die zouden kunnen wijzen op de gedachte aan een vroegtijdig terugtreden van h.m., aan een boosaardig, in dagelijkse gedragingen systematisch doorgevoerde opzet, nog wel met medewerking van een Minister van de Kroon geloven wij niet.
Over wat in deze tekst met treiteren wordt aangeduid hebben wij inlichtingen gekregen van verscheiden personen die het Koninklijk gezin in huiselijke sfeer meemaken. Die inlichtingen zijn niet eenduidig; wel wijzen zij er op, dat ook in tegenwoordigheid der Prinsessen z.k.h. opmerkingen maakt die h.m. leed doen. Wij moeten aannemen, dat z.k.h. in toenemende mate nalaat jegens h.m. normale vriendelijkheidsbetuigingen in acht te nemen. Als kwetsing van h.m.’s gevoelens en in de uitwerking op de kinderen valt dit af te keuren. h.m. beklaagt er zich over, dat de Prins de kinderen zou opzetten en doelbewust van Haar vervreemden. Dat de Prinsessen bij meningsverschil partij kiezen en hoe zij dit doen, zien wij eerder als gevolg van de natuurlijke instelling der betrokken personen, die tot gelijkheid van denken of het tegendeel leidt.
De Prins heeft zich – naar het ons voorkomt – laten gaan tot een zekere verharding waaruit verklaard kan worden het verontachtzamen van in huiselijke kringen gebruikelijke vormen, het achterwege laten van overleg waar dit op zijn plaats zou zijn, het buiten noodzaak bestendigen van persoonlijke betrekkingen waarvan bekend is dat zij bij h.m. aanstoot geven en tenslotte onbekommerdheid om de indruk naar buiten. Bij dit laatste denken wij mede aan de houding van z.k.h. te Stockholm waar het samenzijn met Sefton Delmer zozeer onraadzaam was. Dit is echter iets anders dan een opzet om bij h.m. geestesstoornissen op te wekken.
Wanneer z.k.h. zou terugkeren tot overlegzaamheid en medewerken normale huiselijke verhoudingen aan te kweken, ontziende wat h.m. aanstoot geeft en op Haar voorkeur lettend, zou een waardevolle, zelfs onmisbare bijdrage geleverd worden ten gunste niet alleen van de betrekkingen tussen h.m. en z.k.h. maar eveneens ten gunste van de prinsessen en haar verhouding tot beide ouders. Wij achten het de plicht van z.k.h. in deze zin zijn houding te bepalen.
c. De verhouding tot Warmelo
h.m. heeft zich jegens ons uitgesproken over Hare afwijzende houding ten opzichte van Prinses Armgard; voor die houding zouden meerdere gronden zijn. De band tussen de Prins en Zijne Moeder zou bijzonder innig zijn; laatstgenoemde zou deze benutten om de betrekkingen tussen h.m. en de Prins ongunstig te beïnvloeden. Ook op de kleinkinderen zou Prinses Armgard in voor h.m. ongunstige zin inwerken. De jonge prinsessen zouden Prinses Armgard blijven bezoeken ondanks bezwaren van h.m.
Van hetgeen tussen Prinses Armgard en de Prins besproken wordt, is het ons onmogelijk positieve gegevens te verkrijgen. In hoeverre gedragingen van de Prins waarover h.m. zich beklaagt, door Prinses Armgard geïnspireerd zijn, viel niet uit te maken doch aanwijzingen van opzetten van de Prins tegen h.m. verkregen wij niet. Wel ligt het voor de hand aan te nemen dat mede om zijn moeder genoegen te doen de Prins medewerking verleent tot bezoeken van de kleinkinderen te Warmelo met voorbijgaan van de bedenkingen van h.m. Enerzijds hebben wij er begrip voor dat de Prins er aan hecht de prinsessen van tijd tot tijd naar Prinses Armgard te laten gaan, anderzijds betreuren wij dat zulks geschiedt zonder goedkeuring van h.m.
Dat Prinses Armgard de kinderen tegen de moeder zou trachten in te nemen, kunnen wij moeilijk aanvaarden. Personen die in staat zijn de kinderen waar te nemen, verzekeren ons van beïnvloeding ten ongunste van h.m. niets te bemerken. De voorliefde van Prinses Armgard voor de paardensport, welke de Prins deelt, en die zij beiden bij de kinderen aanmoedigen, draagt voorzeker bij tot het scheef trekken der verhoudingen, daar h.m. voor beoefening van deze sport en de omgang waartoe zij leidt, geen sympathie heeft. Een gemeenschappelijke belangstelling van Prins, Prinses Armgard en de kinderen kon zich ontwikkelen waar h.m. buiten bleef en waartegen zij zich tevergeefs verzette. Het valt te verklaren dat dit tot gegriefdheid en verdenking aanleiding heeft gegeven.
Prinses Armgard – zo werd ons gezegd – zou, indien de kans daarvoor geboden was, zich gaarne politiek doen gelden. Uitlatingen over de voorgenomen soevereiniteitsoverdracht, in het bijzonder een uitdrukking van bezorgdheid dat bij de plechtigheid h.m. en z.k.h. aan gevaar zouden worden blootgesteld, werden ter adstructie aangevoerd. Deze konden ons echter niet van betekenis voorkomen, zulks te minder waar overigens van politieke belangstelling, laat staan ambities, niets kon blijken.
Aandacht hebben wij geschonken aan de uitgesproken veronderstelling dat de huishouding te Warmelo buitensporig duur zou zijn. Summiere gegevens ons door de Thesaurie van z.k.h. verstrekt geven ons de indruk, dat, ofschoon er ruimte voor bezuiniging zou zijn, niet gezegd kan worden, dat de kosten verre uitgaan boven wat redelijk geacht mag worden voor het huishouden van de schoonmoeder der Koningin.
Herstel van correcte betrekkingen tussen h.m. en Prinses Armgard zou van veel betekenis zijn voor de gezinsverhouding te Soestdijk. De kinderen, die gaarne hun grootmoeder bezoeken, doch weten dit te doen tegen de wens van h.m., zouden van een conflict worden bevrijd en sommige wrijvingsvlakken zouden aan belang verliezen. Van beide zijden zou moeten worden getracht de onmisbare voorwaarde voor zodanige betrekkingen te scheppen.
d. Secretarieën
In ons onderzoek hebben wij gemeend ook de beide secretarieën te moeten betrekken. Twee redenen noopten ons hiertoe. Vooreerst heeft h.m. in haar memorandum de wenselijkheid betoogd van een verwijdering van de Secretarie van z.k.h. uit Paleis Soestdijk. Vervolgens is in de publikaties betrokken de Secretaris van h.m. de heer J.W. Baron van Heeckeren van Molecaten.
Het verlangen van h.m. de secretarie van z.k.h. te doen overbrengen naar een ander pand is reeds van oudere datum. Als motief hiervoor is aangevoerd, dat middels deze secretarie personen het Paleis zouden betreden, welke h.m. daarin niet wenst te zien.
Onder normale omstandigheden zou de aangewezen oplossing zijn, dat vermeden werd, dat ongewenste personen het Paleis betreden en zou dit niet behoeven te leiden tot verplaatsing der secretarie. Wij hebben begrepen, dat z.k.h. – zonder het aangevoerd motief als reëel te erkennen – zich in beginsel bereid verklaard heeft aan het verlangen te voldoen, mits dit ertoe wezenlijk bijdraagt de verziekte verhoudingen te normaliseren en verder een voor het doel geschikt pand aanwezig blijkt te zijn. In het raam der te treffen maatregelen zou hieraan mede aandacht kunnen worden gewijd.
De persoon van de Secretaris van h.m. is in de publikaties zozeer naar voren gekomen, dat hij zich genoopt heeft gevoeld zijn ontslag aan h.m. te vragen. Waar genoemde Secretaris door houding en gedragingen zozeer stelling heeft genomen in de bestaande verwikkelingen, achten wij het geraden dit ontslag te verlenen.
Mevrouw van Heeckeren, echtgenote van h.m.’s secretaris, heeft ons medegedeeld, dat zij haar taak ten opzichte van h.m. beeindigd ziet. Zij acht zowel haar positie als die van haar man na de plaats gevonden publikaties onhoudbaar. Zij verklaarde ons dit aan h.m. reeds te hebben medegedeeld. Het lijkt ons juist, dat zij haar voornemen uitvoert.
Wij vragen ons voorts af, of het niet wenselijk is over de organisatie der beide secretarieën advies in te winnen van een organisatie- en efficiency-expert, die tevens zou kunnen raden over de gewenste verbindingen tussen beide. Het advies zou mede betrekking kunnen hebben op de onderbrenging dezer secretarieën. Het is praktisch, dat de secretaris van h.m. zich bevindt ter plaatse waar h.m. dagelijks verblijft.
Voor wat betreft de verbinding met de pers menen wij te moeten opmerken, dat het ons noodzakelijk voorkomt deze te concentreren bij één persoon, die daarvoor de verantwoordelijkheid volledig vermag te dragen. Zodanige persoon, wellicht de nieuwe secretaris van h.m., dient geen relatie te hebben met enig blad.
e. Bilderberg-conferenties
h.m. heeft bezwaren geuit tegen de door de Prins geleide z.g. Bilderbergconferenties, bezwaren, welke door het Kabinet tot dusver niet worden gedeeld. Wij mogen in deze kwestie niet treden, waar het hier betreft de staatkundige verhouding tussen h.m. en het Kabinet. Wij beperken ons derhalve tot de opmerking, dat wij het een onbevredigende situatie achten, dat verschil van visie over een probleem als het voorliggende nog steeds bestaat. Een meer duidelijke gedragslijn omtrent aard en omvang van de activiteiten van z.k.h. in binnen- en buitenland is geboden. Dat h.m. niet mag komen te staan voor politieke of quasi-politieke activiteiten en uitspraken van de Prins zonder daarin gekend te zijn, onderschrijven wij. Voor een deel is – naar wij vernemen – een regeling getroffen, doordat het verlenen van opdrachten van de zijde van het Kabinet of van een of meer zijner leden aan z.k.h. niet zal geschieden zonder voorkennis en instemming van h.m.
De conclusies, waartoe vorenstaande beschouwingen leiden, liggen voor de hand.
a. De uiterste waakzaamheid bij het doen van mededelingen over gebeurtenissen en verhoudingen binnen het Koninklijk Gezin is geboden. Het ‘geheim van Soestdijk’ zij van nu af verzekerd.
b. De relatie met Sefton Delmer worde verbroken.
c. Bij de keuze van personen, die een functie hebben te verrichten aan het Hof, worde er meer nauwlettend op toegezien, dat zij zich ten volle bewust zijn van de bijzondere verplichtingen, welke zodanige functie met zich brengt; van de noodzaak de vereiste afstand strikt te bewaren en van de plicht tot absolute geheimhouding.
d. De security worde verscherpt.
e. De verbinding met Mej. Hofmans, de heer Kaiser en hun omgeving worde verbroken.
e. Het door de Heer Baron van Heeckeren tot Molecaten aangeboden ontslag als Particulier Secretaris worde aanvaard. Tot aan het tijdstip van ontslag dient hem verlof te worden verleend.
f. Aan het aan het Driemanschap door Mevrouw Van Heeckeren-Pennings medegedeelde voornemen harerzijds, zich geheel terug te trekken en haar taak als afgedaan te beschouwen, worde vastgehouden.
g. Aan een deskundige op het gebied van organisatie en efficiency worde verzocht advies uit te brengen over een meer doelmatige en financieel verantwoorde organisatie der beide secretarieën alsmede over de onderlinge relatie tussen beide en terzake van de onderbrenging. (In inkt bijgeschreven in handschrift van Beel: geen nieuwe benoemingen dienen intussen plaats te vinden).
h. Aan de Grootmeesteres worde verzocht zich onmiddellijk te onttrekken aan de voorbereiding van en deelname aan de Oude Loo-conferenties.
i. Het Oude Loo worde niet langer ter beschikking gesteld voor de bewuste conferenties. Er worde geen financiële steun verleend aan deze activiteiten en noch door persoonlijke aanwezigheid noch anderszins hieraan adhaesie betuigd.
j. In de positie van Mej. Gilles, secretaresse van z.k.h. wier naam eveneens in de publikaties is vermeld, ware verandering te brengen in dier voege, dat haar werkkring worde verplaatst naar een der hofdepartementen in Den Haag.
k. z.k.h. verstrekke voortaan aan h.m. regelmatig en tijdig opgaaf van voorgenomen reizen, redevoeringen en van het bijwonen van officiele plechtigheden en houde haar tijdig op de hoogte van zijn contacten met Regeringspersonen.
l. Wederkerig worde vermeden het ontvangen van personen, tegen wie bij een hunner ernstige bezwaren bestaan. Uitnodigingen aan niet-officiele personen om een maaltijd te gebruiken ten Paleize, resp. aldaar te logeren, geschieden niet dan met onderlinge voorkennis en overleg.
m. Freule Röell, die beider vertrouwen bezit, worde uitgenodigd als hofdame haar intrek te nemen op Paleis Soestdijk.
n. Nauwgezet worde toegezien door h.m. en z.k.h. dat de sfeer in het gezin niet opnieuw door factoren van buiten ongunstig worde beinvloed, terwijl anderzijds wederzijds streven erop gericht zij, de ontstane wonden zo spoedig mogelijk te doen helen.
Lijst van afkortingen
anp Algemeen Nederlands Persbureau
bhic Brabants Historisch Informatiecentrum
bvd Binnenlandse Veiligheidsdienst
bwn Biografisch Woordenboek van Nederland
chu Christelijk-Historische Unie
cpn Communistische Partij Nederland
fo Foreign Office
ga Gelders Archief
hbs Hogereburgerschool
hm Hare Majesteit
hms Her Majesty’s Ship
Hr.Ms. Harer Majesteits (voor namen van marinevaartuigen)
hua Het Utrechts Archief
kdk Kabinet der Koningin
kha Koninklijk Huisarchief
kmp Kabinet Minister-President
knaw Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
knil Koninklijk Nederlands-Indisch Leger
kvp Katholieke Volkspartij
maz Ministerie van Algemene Zaken
na Nationaal Archief (Den Haag) of National Archives (Londen)
nsb Nationaal-Socialistische Beweging
nsdap Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei
pg Procureur-Generaal
rvd Rijksvoorlichtingsdienst, vóór 1954 Regeringsvoorlichtingsdienst
sa Sturmabteilung
smn Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’
um Uwe Majesteit
Unesco United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization
usa United States of America
vu Vrije Universiteit
vvsl Vereniging van Vrouwelijke Studenten (te) Leiden
zkh Zijne Koninklijke Hoogheid
[1] Voorts verschenen in dit blad vanaf 14 juni op onderscheidene data korte artikelen vandehandvanreporterDonaldEdgar.
[2] Lord Beaverbrook heeft – naar ons is medegedeeld – over dat artikel advies ingewonnen
van Sir Hartley Shawcross, juridisch adviseur van de Daily Express. Zijn advies luidde tegenplaatsing.
[3] Deze laatstewas eenoomvanWalravenvanHeeckeren(CF).
[4] Bedoeldzal zijn: aanvang (CF).
[5] Wij namen inzage van een reeks brieven,waarin de geest van Exler sprekend wordt ingevoerd en welke ondertekend zijn met‘Ex’ (wachter van Christus voor de opgeroepenen). Deze brieven zijn eigenhandig geschreven door Mej. Greet Hofmans en vaak voorzien van een eveneens door haar geschreven onderschrift, getekend ‘Greet’. Ineen brief van 30 juni 1947 bijv. laat Exler Mej.Hofmans schrijven: ‘Natuurlijk hebt gij mij niet gemerkt, die dit door Mej.H. laat opschrijven, maar dat is van geen belang.Van belang is dat gij en de heer Kaiser aan één kant stonden’.
[6] Enige jaren later – 12 juli 1950 – schrijft de heer Kaiser in een zijner brieven: ‘Nooit is op aarde een genezing geschied door een of ander magisch voorwerp, maar door overgave en reine dienst heeft vanouds genezing plaats gehad.Het geleuter over ringen met toverkracht is gevolg van zwichten voor de allereenvoudigste beproeving, die gij en verscheiden anderen niet hebben doorstaan. Dacht U heus, dat God Zijn helende kracht aan zegelringetjes liet binden en aldus versjacheren?’ Aldus was zijn reactie tegenover eenvoudige lieden, die geloof hadden geschonken aan het geen Mej. Greet Hofmans in 1948 hun had geschreven.
[7] Blijkens deze folders beogen de voorbereiders dezer conferenties door heroriëntering op basis der grondgedachte ‘God, Grondlegger der wereld en dus onoverwinlijk’, gelegenheid te bieden tot herziening van eigen levensbelijdenis ‘in deze wereld van verstarde materialistische vormgeving en even zo starre leerstellingen’. De opzet is ‘te trachten God te benaderen zonder enig etiket, zonder enig dogma, zonder enig bouwsel van systemen’. In een andere gestencilde uiteenzetting wordt gesproken over aanvaarding van ‘de heilige Vaagheid’, welke de ‘Wolkenzuil’ en de lichtende wolk zou zijn, waarin God ‘onze kleine, naar omlijsting snakkende mensjes verschijnt’.
[8] In een mede door de Grootmeesteres getekend schrijven van 16 juli j.l.wordt aan een dame die de uitnodiging tot deelneming aan de aanstaande conferentie afwees, verweten dat zij “laaghartig bedreven laster en verdachtmaking onnozel doch niet schuldloos aanneemt en als waarheid hanteert”. Het ontvangen schrijven – ofschoon critisch – gaf tot dit verwijt geen aanleiding. Een grootmeesteres van H.M. behoort zich van correspondentie op deze toon over een onderwerp als dit te onthouden.