11
Een koppige koningin
Uit opmerkingen en aantekeningen van Bernhard en Beel kan worden afgeleid dat de koningin aanvankelijk het advies van het driemanschap, dat in de kern neerkwam op het verbreken van alle banden met Hofmans en haar volgelingen, niet wilde aanvaarden. De situatie werd nog verscherpt door haar voornemen om de als aanhangster van Hofmans te boek staande Martine de Jong toch met ingang van 1 september 1956 in dienst te laten treden als haar particulier secretaresse, ondanks een eerdere toezegging aan de commissie-Beel deze benoeming voorlopig aan te houden. Het driemanschap begon te wanhopen. Het overwoog de opdracht terug te geven en de minister-president te melden dat geen oplossing kon worden bereikt. Een daartoe ontworpen brief verwees naar ‘aspecten die naar onze overtuiging raadpleging van de Minister-President geboden maken’. Tot die aspecten behoorde de dreiging van nieuwe publicaties in de (buitenlandse) pers. Van ’t Sant werd op 16 augustus verzocht de tekst van de conceptbrief aan de koningin ter lezing te geven.1
Als tussenoplossing werd daarop, vermoedelijk door Van ’t Sant, voorgesteld een overgangsperiode van zes maanden in te lassen, waarin het contact met mejuffrouw Hofmans moest worden afgebouwd. Met de overige leden van de kring zouden de betrekkingen onmiddellijk worden beëindigd; Van Heeckeren diende met ingang van 1 september te vertrekken. Armgard zou zich in deze overgangsperiode – of althans gedurende een groot deel daarvan – verre van Soestdijk moeten houden. De prins was niet erg hoopvol gestemd over dit compromis (‘Wat gebeurt er als na zes maanden J[uliana] zegt – zie je wel, het ging goed alleen maar omdat je moeder uit de buurt was?’). En kon Juliana zich inderdaad van Hofmans losmaken? Had zij niet aan de katholieke Beel gevraagd: ‘Kunt U de Paus opgeven???’ De prins behield zich daarom het recht voor om van zijn kant terug te komen op alles wat hij zou beloven of toegeven, indien de koningin en Hofmans elkaar na zes maanden niet zouden ‘loslaten’.2
Op 19 augustus bleek de koningin echter opeens van gedachten veranderd. Zij liet het driemanschap weten dat zij mejuffrouw Hofmans zou opgeven en dat haar aanhangers van het hof zouden worden verwijderd. Het kan bijna niet anders of een ‘doorgeving’ van Hofmans, met wie zij in deze dagen in regelmatig contact stond, was de directe aanleiding tot deze koerswijziging. In de map ‘doorgevingen’ in de Beel-dossiers is er inderdaad een te vinden, van 18 augustus 1956 (‘Vraag is: Beïnvloeding van doorgeefster op H.M. de Koningin te onderwerpen aan een proef door ’t contact met H.M. de Koningin op te heffen, waarmede Mej. Hofmans volkomen akkoord gaat.’).3 Hier was dus sprake van een tijdelijk beëindigen van het contact bij wijze van ‘proef’. Zoals wij nog zullen zien, nam de commissie nadien de vrijheid om publiekelijk te spreken van een verbreking van het contact ‘voor onbepaalde tijd’. Juliana’s toezegging kreeg daarmee een ruimere strekking dan zij waarschijnlijk bedoeld had. Een rol bij haar ommezwaai zal verder hebben gespeeld dat zij onder grote druk van het driemanschap stond om toe te geven. Last but not least, wilde zij graag deelnemen aan een vakantietochtje met Bernhard naar Korfu. Hier zouden zij Beatrix en Irene treffen, die meededen aan een tochtje dat het Griekse koningspaar had georganiseerd voor de ‘royals’ van Europa op het cruiseschip ‘Achilleus’. De al meer dan twee maanden durende kabinetsformatie kon Juliana’s afwezigheid gedurende een paar dagen wel lijden.
Gelet op zijn eerdere ervaringen hechtte de prins aanvankelijk geen geloof aan deze ommezwaai, ‘maar de heren waren er dermate van overtuigd dat de belofte der Koningin eerlijk bedoeld was en strikt uitgevoerd zou worden’, dat hij zich door het driemanschap liet overreden. Hem werd op 19 augustus nadrukkelijk gezegd dat de koningin beloofd had mejuffrouw Hofmans ‘voorgoed’ op te geven en dat hij erop kon rekenen dat de ‘vele verkeerde elementen’ uit haar omgeving door haar verwijderd zouden worden. Met name werd daarbij gedacht aan Kaiser, de drie Van Heeckerens, de echtparen Mijnssen, Pierson, Van Till en Van Maasdijk ‘en alle verdere vrienden van de Koningin die tot de kring van Mejuffrouw Hofmans behoren’. Ook wilde zij de betrekkingen met Armgard herstellen.4 Hij stemde in met een op 24 augustus te verspreiden perscommuniqué waarin het Nederlandse volk van koningin en prins te horen kreeg dat het driemanschap zijn opdracht had voltooid. Beel en de zijnen werden daarin door het koninklijk paar bedankt:
Hun advies is voor Ons zeer waardevol geweest bij het oplossen van de gerezen moeilijkheden. Met vertrouwen zien Wij thans de toekomst tegemoet.5
Nog diezelfde dag vertrokken Juliana en Bernhard naar Korfu. Alles leek in kannen en kruiken. Maken wij de balans op van de maatregelen waartoe de commissie had geadviseerd, dan kwamen de concessies vooral van de kant van Juliana. Zij moest allereerst het contact met mejuffrouw Hofmans, Kaiser en de andere leden van de Baarnse kring verbreken. Verder diende zij het door Van Heeckeren op 10 juni 1956 aangeboden ontslag alsnog te aanvaarden. Vooruitlopend daarop zou hij met verlof worden gezonden. Aan het voornemen van zijn echtgenote om eveneens de banden met het hof te verbreken, moest worden vastgehouden. De koningin zou niet langer de Oude Loo-conferenties bijwonen, terwijl deze voortaan op een andere plaats dienden te worden georganiseerd. Financiële steun aan de bijeenkomsten behoorde voortaan achterwege te blijven evenals iedere andere vorm van adhesie. De grootmeesteres zou zich niet langer mogen inlaten met de voorbereiding van en deelneming aan die conferenties.
Bernhard moest eveneens enkele concessies doen. Hij diende het contact met Sefton Delmer te verbreken. De werkkring van mejuffrouw Gilles zou van Soestdijk naar Den Haag worden verplaatst (hetgeen nooit gebeurde). Voortaan werd de prins geacht aan de koningin regelmatig en tijdig opgave te doen van voorgenomen reizen, redevoeringen en door hem bij te wonen officiële plechtigheden. Ook diende hij haar tijdig op de hoogte te houden van zijn contacten met ministers en andere regeringspersonen. Vrienden en bekenden uit zijn omgeving tegen wie bij Juliana ernstige bezwaren bestonden, zouden niet langer op het paleis mogen logeren of komen eten (zoals Delmer op 29 april had gedaan).
Tot de ‘neutrale’ aanbevelingen hoorde het vermaan bij de keuze van toekomstige hoffunctionarissen zorgvuldig te werk te gaan. De echtelieden moesten zich bewust zijn van de bijzondere verplichtingen die een hoffunctie aan hen oplegde, zoals het bewaren van afstand en het betrachten van absolute geheimhouding. Het was inderdaad hoog tijd dat dit eens gezegd werd. Verder dienden koningin en prins ‘nauwgezet’ erop toe te zien ‘dat de sfeer in het gezin niet opnieuw door factoren van buiten ongunstig worde beïnvloed’, terwijl het wederzijdse streven moest zijn ‘de ontstane wonden zo spoedig mogelijk te doen helen’.
Deze uitkomsten werden vastgelegd in de, vermoedelijk pas op de vooravond van 24 augustus aan het rapport toegevoegde ‘conclusies’ van de commissie. Daarin werd gesproken van een ‘verbreken’ van het contact met Hofmans cum suis zonder enige tijdsbepaling. Dit zou een bron worden voor latere misverstanden en moeilijkheden. Juliana had in iets anders toegestemd dan de commissie dacht of er later van maakte.
Eenmaal op 24 augustus 1956 aan boord van de ‘Achilleus’ stelde Bernhard vast dat Juliana opnieuw van gedachten was veranderd. Volgens zijn aantekeningen zei zijn vrouw tegen hun dochters dat er ‘voorlopig tijdelijk’ geen contact tussen haar en Hofmans zou zijn, maar dat zij haar eigen vrienden nooit zou verloochenen; die bleven gewoon haar vrienden. Vertwijfeld vroeg hij zich af of Van ’t Sant haar op dit idee had gebracht. Hij kende de gewezen politiecommissaris. Had die toch zijn ‘zes maanden-plan’ in een of andere vorm aan haar verkocht? In zijn aantekeningen sprak hij geïrriteerd van ‘een superfijn spelletje van François [van ’t Sant]’.6 In werkelijkheid ging het om een vanuit het gezichtspunt van Juliana niet onbegrijpelijke interpretatie van de gemaakte afspraak, die minder inhield dan wat Bernhard en het driemanschap erin hadden gelezen.
Een andere steen des aanstoots voor Bernhard was de benoeming van de nieuwe particulier secretaresse van de koningin, Martine de Jong. Zij stond bij hem bekend als ‘een vurige volgeling’ van Hofmans. Een ontstelde prins had op 24 augustus, dus de dag waarop het communiqué van hem en Juliana zou verschijnen, gehoord dat de nieuwe secretaresse toch op 1 september in dienst zou treden, ondanks een eerdere ontkenning door het driemanschap. Onder deze omstandigheden kon hij, zo liet hij weten, de toekomst niet langer ‘met vertrouwen’ tegemoet zien, zoals het uit te geven persbericht wilde doen geloven. Beel had daarop een nieuwe crisis bezworen door hem te verzekeren ‘dat dit maar een tijdelijke opwelling van de Koningin was geweest en dat dit na onze terugkomst uit Corfu zeker wel in orde zou komen’.7
Van Heeckeren wist de koningin echter te overreden om niet toe te geven. De beslissing De Jong aan te stellen dateerde toch van vóór de instelling van de commissie-Beel? De dreigende komst van de nieuwe secretaresse en verse rekruut uit het Hofmanskamp was voor Bernhard het bewijs dat zijn vrouw vasthield aan haar Baarnse vriendenkring en onder de invloed bleef staan van Hofmans en haar volgelingen. Misschien het meest grievend vond hij Juliana’s ongeschokt vertrouwen in Van Heeckeren, die hem dodelijk beledigd had door hem achter zijn rug voor ‘pooier’ uit te maken.8
De persconferentie
Hoe was intussen de persconferentie voor de hoofdredacteuren van de Nederlandse dagbladen, op 24 augustus, verlopen? Evenals op 29 juni aan het begin van de werkzaamheden van het driemanschap was het Gerbrandy die het woord voerde. Met zijn markante, maar weinig welluidend stemgeluid informeerde hij de heren hoofdredacteuren – ook in de wereld van de pers lag de vrouwenemancipatie nog in de luiers – over enkele resultaten van het onderzoek van het driemanschap.
De persconferentie was degelijk voorbereid. Te verwachten vragen en meest wenselijke antwoorden waren vooraf op schrift gesteld. Gerbrandy gaf een nietszeggende inleiding ten beste, waarin hij de rol van het driemanschap bagatelliseerde. Hij en zijn beide collega’s hadden slechts ‘bijgedragen’ aan het vinden van een oplossing. Zij hadden de stenen aangedragen, maar de koningin en de prins hadden zelf samen hun leven weer opgebouwd. Hij achtte het verder gewenst dat over het driemanschap ‘zo weinig mogelijk’ werd geschreven. Zijn bevindingen waren ‘het geheim van Soestdijk’:
Trouwens, hoe minder er over deze hele zaak, die zozeer de persoonlijke sfeer raakt, zal worden geschreven, des te beter.
Ten slotte werd in Gerbrandy’s, in de dossiers van de commissie te vinden toespraakje het gezelschap dank betuigd voor de gewaardeerde manier waarop het de leden van het vorstenhuis ‘binnen de omheining van het familieleven’ had willen laten.9
Het was te begrijpen dat Gerbrandy hiermee niet weg kwam. Er mochten vragen worden gesteld en die spitsten zich toe op Hofmans, Kaiser en de toekomst van de Oude Loo-bijeenkomsten. En zo kwam het hoge woord eruit: de koningin had de band met mejuffrouw Hofmans verbroken, ‘niet voor een zekere termijn, maar voor onbepaalde tijd’. Zeker was ook dat de koningin de binnen enkele dagen te houden Oude Loo-conferentie (van 31 augustus tot 2 september 1956) niet zou bijwonen. Er bestond geen bezwaar tegen om aan deze antwoorden bekendheid te geven, wel werd op ‘soberheid’ aangedrongen. De problemen rond prinses Armgard waren nog niet opgelost, maar de tijd zou hier wel helpen. Het was te vroeg om nu al uitsluitsel te geven over het voortbestaan van de Bilderberg-bijeenkomsten. Het op de persconferentie bekendgemaakte besluit van prinses Beatrix om in september met haar studie in Leiden te beginnen, gaf ten slotte aan dat aan abdicatie van de koningin voorlopig niet werd gedacht. Gerbrandy sprak dit laatste ook met zoveel woorden uit.
De hoofdredacteuren gingen naar huis met de gedachte, nee de zekerheid, dat de koningin een grote nederlaag had geleden. Hun kranten brachten het nieuws dat Majesteit de banden met Hofmans voor onbepaalde tijd verbroken had. Tevens mocht worden aangenomen dat zij niet langer de conferenties op Het Oude Loo zou bezoeken. Wijzigingen in de personeelsbezetting aan het hof heetten aanstaande, hetgeen voor de goede verstaander inhield dat de aanhangers van Hofmans zouden vertrekken.
Voor de lezers van de Daily Express bood de persconferentie geen nieuws. De inhoud van Gerbrandy’s mededelingen had al een dag eerder in dat blad gestaan. Het ligt voor de hand het ‘lek’ opnieuw bij Bernhard te zoeken. Hij wist in elk geval al op 19 augustus welke concessies de koningin wilde doen en heeft misschien gehoopt door een voortijdige publicatie haar de terugtocht moeilijker te maken.10
In de ministerraad van 27 augustus vatte Drees de belangrijkste resultaten van het onderzoek van het driemanschap samen. Hij sprak zijn waardering uit voor het werk van de commissie. Kennelijk had hij niet op een goede uitkomst gerekend; de resultaten heetten ‘onverwacht’. De koningin, zo besloot de minister-president, afgaande op informatie van Beel, maakte de indruk ‘opgelucht’ te zijn.11 Dat laatste bleek een groot misverstand.
Afscheid van Hofmans
Na de vertrouwelijke persconferentie van 24 augustus 1956 werd al snel duidelijk dat Juliana niet tevreden was over de uitkomsten van het onderzoek van de commissie van drie. Haar echtgenoot had op z’n minst de verdenking op zich geladen dat hij de hand had gehad in het beruchte artikel in Der Spiegel. In het rapport van het driemanschap kwam hij er echter genadig af. In plaats van de prins was haar vertrouwde raadgeefster, haar ‘lieve engel’, mejuffrouw Hofmans, de bron van zoveel gewaardeerde adviezen en ‘doorgevingen’, als de hoofdschuldige aangewezen. Met haar zou zij niet voorlopig, bij wijze van experiment, maar ‘voor onbepaalde tijd’, ja voorgoed, het contact moeten verbreken. Dat gold ook voor de Baarnse kring, de dames Mijnssen en Pierson, en anderen, zoals Kaiser, bij wie Juliana zich geestelijk thuis had gevoeld. De gezelligheid van de samen op Soestdijk of elders bij zwembad of tennisbaan doorgebrachte uren was eveneens voorbij. Bovendien diende zij zich te ontdoen van enkele naaste medewerkers die haar vertrouwen genoten, haar particulier secretaris Van Heeckeren van Molecaten en diens vrouw, tevens Juliana’s vertrouwde vriendin, Rita. Ook Juliana’s aanwezigheid bij de Oude Loo-bijeenkomsten hoorde voortaan tot het verleden. Geen wonder dat de koningin volgens verschillende dames die haar een week later bij het concours hippique te Rotterdam gadesloegen, er ‘zo zielig bij liep’.12
Juliana betreurde achteraf dat zij niet krachtiger had geprotesteerd tegen de bevindingen en aanbevelingen van de commissie. ‘Wij wilden op reis naar Korfu en ik heb het overgelaten,’ zei ze op 1 oktober 1956 tegen haar nieuwe adviseur Van Hamel. Zij was niet van plan zich voetstoots naar de aanbevelingen van het driemanschap te schikken. Als koningin had zij volgens de Grondwet toch het recht zelf, ‘naar eigen goedvinden’, de inrichting van ‘haar Huis’ (de hofhouding) te bepalen? Niemand kon haar voorschrijven wie zij wel en wie niet tot lid van haar hofhouding zou benoemen of ontslaan.
De (gedwongen) ontslagen in de hofhouding, zoals door het driemanschap aanbevolen, lieten voorlopig op zich wachten. Van Heeckeren bleef waar en wie hij was, een rampzalige raadgever voor een geïsoleerde en eenzame koningin. Hij nam Van ’t Sant op 21 augustus in vertrouwen. Zojuist had hij van zijn vrouw gehoord ‘hoe consequent men bezig is de Koningin te verkopen en te verraden’. Het was te hopen dat ‘de lamstralen’ (de leden van het driemanschap) de prins zouden verbieden contacten met de pers te onderhouden, ‘maar daar zullen zij wel te laf voor zijn’. Drie dagen later, bij de verschijning van het perscommuniqué, hekelde hij ‘het bange gewauwel’ van de commissie.13 Zodra Juliana weer terug was uit Griekenland (op 28 augustus), rapporteerde hij haar over de persconferentie. Nog diezelfde avond belde zij hem terug:
Ik zeg dat zij beduveld is geworden. Dit gelooft zij niet. Ik ben te somber. Zij wil iets doen maar heeft het morgen te druk. Vertel haar dat het geen 24 uur uitstel kan lijden. Ik ben uitgepraat.14
Ook de koningin zelf moest het dus ontgelden. Op 29 augustus kreeg zij van haar secretaris te horen:
In de hele kwestie hebt U tot nu toe niets gedaan, behalve dat U via de commissie de wereld kond hebt gedaan dat U mej. Hofmans in de kou liet staan... Wilt U werkelijk een daad stellen dan moet snel gehandeld worden.15
Zo’n daad kon natuurlijk niets anders zijn dan een rechtzetting door de koningin van de onjuiste berichten die via de persconferentie van Gerbrandy en Beel in de wereld waren gekomen. Dat was toch belangrijker dan het bijwonen van een concours in Rotterdam! Van Heeckeren kreeg in zoverre zijn zin dat Juliana na lang aarzelen hem in de avond van 31 augustus opdracht gaf de benoeming van mejuffrouw De Jong aan de pers door te geven. In plaats van het vertrek van de Hofmansgetrouwen van het hof werden hun gelederen met een ambitieuze jonge vrouw versterkt. Bernhard las het een dag later in de krant. Op 2 september hoorde hij van zijn echtgenote dat zij van plan was een radiorede te houden om aan te kondigen dat zij mejuffrouw Hofmans ‘alleen maar voor zeer beperkte tijd’ had opgegeven en ook voornemens was in de toekomst de conferenties op Het Oude Loo bij te wonen.16
Hoe zwaar Juliana het afscheid van Hofmans gevallen is, blijkt wel uit een, in haar persoonlijk archief bewaard gebleven eigenhandige afscheidsbrief van 29 augustus 1956. Het is een curieus stuk. Vermoedelijk is het nooit verzonden. Want waarom een brief schrijven en die vervolgens, gestoken in een van het adres voorziene envelop, in het eigen archief opleggen? Van ’t Sant zou zich met de overbrenging belasten, zo valt uit de brief op te maken. Of hij dit gedaan heeft, is maar zeer de vraag. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij zich niet van die taak gekweten, maar de koningin overtuigd het epistel terug te nemen en het nog even onder zich te houden. Wel lichtte hij terstond Beel en Gerbrandy in door de brief te laten overtikken en hun een doorslag te zenden.17
In de aanhef van Juliana’s brief aan haar ‘Lieve Engel’ klinkt een toon van berusting door:
Nu zullen we binnenkort geen contact meer met elkaar hebben, voor zo lang als dat duurt. Ik weet, dat U me opgedragen hebt voor de kracht, die ik daarvoor nodig zal hebben. Die komt ook al. ’t Is erg moeilijk nu, weliswaar, en er zijn zoveel dingen juist nu waarin ik kan mistasten, mijn ‘kanaal’ is niet onfeilbaar, je weet het niet altijd zeker. Kan ik erop rekenen, dat het goede inzicht altijd zal doorbreken, als ik maar niet te snel handel? Het hangt natuurlijk van de intentie af, van waaruit ik handel, maar, je kunt je bij de neus laten nemen!
Ik wens U alle goeds toe in al Uw werk. Moge dat nu ongestoord kunnen gebeuren. Ik hoor er wel eens door deze of gene over vertellen denk ik. Ik hoop dat het een heel hoge weidse vlucht zal nemen...
Minder geruststellend was het vervolg van de brief. Zo vroeg zij of er ‘in het algemeen nog wenken’ waren en om raad bij het schrijven van te houden toespraken. Zelfs haar kerstrede van eind 1956 kwam in dit verband ter sprake. De conclusie moest wel zijn dat zij geestelijk nog niet zo ver was dat zij alle banden met haar raadgeefster wilde of kon verbreken. De mogelijkheid om althans informeel en indirect het contact te handhaven, bleef natuurlijk aanwezig zolang Van Heeckeren en zijn moeder in functie waren en Rita zich op het paleis vertoonde. Aanstalten om hen van het hof weg te zenden, maakte zij niet. Zo ligt in Juliana’s archief een door Van Heeckeren opgetekende boodschap van Hofmans van 24 oktober 1956, waarin de houding van de prins tegenover Van ’t Sant werd belicht en het vertrouwen in de laatste werd uitgesproken (‘Meer dan ooit is zijn plaats hier nu nodig’).18
De conferentie op Het Oude Loo van eind augustus ging eveneens gewoon door, met inbegrip van de maaltijden en de nachtrust die de voorbereiders, de inleiders en hun ook dit keer aanwezige geestelijke leidslieden, Hofmans en Kaiser, op paleis Het Loo genoten. Juliana liet zich anders dan Hofmans inderdaad niet langer meer bij de bijeenkomsten zien, maar haar onwil om de aanbevelingen van het driemanschap volledig te aanvaarden, blijkt wel uit het onverwachte vervolg dat de conferenties kregen. Er werden nog drie bijeenkomsten op het kasteeltje gehouden, van 1 tot 3 februari en van 24 tot 26 mei 1957, terwijl de laatste bijeenkomst op 30 augustus 1957 werd belegd. Wel liet Juliana op 8 april 1957 de voorbereiders weten dat niet langer op paleis Het Loo kon worden gelogeerd. ‘Zoals U weet, volg ik voorlopig de gedragslijn dat ik Mejuffrouw Hofmans wil vrijwaren van alle overlast die voor haar zou kunnen voortvloeien uit contact met mij.’ Zij toonde zich bereid de uit haar besluit voortvloeiende kosten te vergoeden, maar dit laatste was toch de eer van de voorbereiders te na. Op 29 november 1957 – dus vijftien maanden nadat de commissie-Beel had gerapporteerd – volgde van haar kant de definitieve aanzegging dat ‘in verband met reële veiligheidsoverwegingen’ Het Oude Loo niet langer als conferentieoord beschikbaar was. Kaiser toonde zich diep teleurgesteld. De voorgenomen winterbijeenkomst eind 1957 kwam te vervallen.19
Het driemanschap buiten spel
Beel en Gerbrandy, door Van ’t Sant gealarmeerd, besloten onmiddellijk, op 30 augustus, ‘een laatste gesprek’ bij de koningin aan te vragen; ze kregen het nog dezelfde dag. Van Starkenborgh Stachouwer was er niet bij, want die was naar het buitenland vertrokken. Hun probleem was echter dat met de eenzijdig getoonzette persconferentie van 24 augustus het vertrouwen van de koningin in het tot tweemanschap gereduceerde driemanschap ernstig geleden had. Wat de twee oud-ministers-presidenten met Juliana wilden bespreken, hadden zij tevoren aangegeven. Het was in feite, al zeiden zij dit er niet bij, de inhoud van haar brief van 29 augustus. Zij concludeerden dat de koningin ‘ondanks plechtige belofte’ het contact met de zieneres niet wilde verbreken en het via zijwegen probeerde te blijven onderhouden. Zij vonden het verder essentieel dat de koningin een keuze tussen ‘Haar man en kinderen, Kabinet en Nederlandse volk enerzijds en de heer Van Heeckeren anderzijds’ niet langer zou uitstellen; zij moest ‘nu’ beslissen. Ten slotte werd de aanstelling met ingang van 1 september van de nieuwe medewerkster, De Jong, onaanvaardbaar genoemd en verbazing uitgedrukt dat Hofmans toch op Het Oude Loo zou komen en op paleis Het Loo logeren.20
Juliana’s reactie op deze grieven moet hen beiden diep hebben geschokt. Mede namens Gerbrandy liet Beel zich bitter uit in zijn brief aan de koningin van 31 augustus. Daarin vatte hij hun gesprek van een dag eerder samen:
Ons laatste gesprek met Uwe Majesteit heeft ons verontrust. Wij kunnen U.M. niet verhelen dat bij ons enige twijfel is ontstaan over de vraag of inderdaad het contact met Mej. Hofmans zodanig is verbroken als wij dat toch mochten verwachten. Wij hebben uit hetgeen wij nadien moesten vernemen onze indruk dat dit helaas niet het geval is en dat bij U.M. ook niet de bedoeling voorzit rechtstreeks dan wel middellijk elk contact te vermijden.
Over ‘de eerlijke bedoeling’ van haar belofte mocht volgens Beel geen twijfel bestaan. Evenmin viel het te begrijpen dat Van Heeckeren nog steeds niet zijn ontslag als secretaris had aangeboden. Dat hij voor zijn taak ten enenmale ongeschikt was, werd immers bevestigd door de laatste rapporten van zijn hand (die Beel ongetwijfeld via Van ’t Sant bereikt hadden). Stukken,
die duidelijk aantonen, welk een funeste invloed door hem wordt uitgeoefend en hoezeer hij uit het oog verliest de begrenzingen aan zijn secretaris-functie verbonden. Het is onze overtuiging dat het verkrijgen en behouden van een goede sfeer in Uw gezin en in Uw omgeving zijn heengaan gebiedt.
Niet aanvaardbaar was verder de benoeming van mejuffrouw De Jong. De tewerkstelling van ‘deze, door Mej. Hofmans op Uw Secretarie “ingezette” persoon’ was in flagrante strijd met de geest en inhoud van de gemaakte afspraken. De pers en de politici zouden er zeker over vallen. ‘Het zou – nadat wij onze taak beëindigd hebben – onverantwoord zijn indien wij op een en ander Uwe Majesteit niet met alle nadruk wijzen.’
Koos de koningin toch voor de handhaving van de banden met het echtpaar Van Heeckeren, zo gingen Beel en Gerbrandy verder, ‘dan kiest U daarmede bewust tussen hen en Uw man en kinderen, en zal de reactie van het Nederlandse volk terecht een reactie van grote teleurstelling en van een niet begrijpen zijn’. Indien van haar kant passende maatregelen achterwege bleven, zat er niets anders op dan de minister-president in te schakelen:
Zwijgen zou onverantwoordelijk zijn in dit uur... Het wordt ons, bij alle hartelijke bereidheid U naar beste weten te dienen, wel bijzonder moeilijk Uwe Majesteit nog te raden, nu onze adviezen worden ter zijde gesteld en de raad gevolgd wordt van personen uit Uw omgeving, wier aanblijven wij funest achten.
Direct effect sorteerde deze brandbrief niet of het moest zijn dat Juliana nu alle vertrouwen in Beel en Gerbrandy had verloren. Tegenover Drees sprak zij diezelfde dag, 31 augustus, in een lang telefoongesprek haar ongenoegen uit over hun optreden.
De minister-president werd uiteraard ook door Beel en Gerbrandy ingelicht. Zij kwamen op 2 september bij hem op bezoek. De koningin wilde, aldus een latere (op 9 september) door een gedesillusioneerde Beel gemaakte schriftelijke samenvatting ten behoeve van Drees, in een radiorede aan het Nederlandse volk duidelijk maken dat zij slechts ‘voorlopig’ de banden met Hofmans verbroken had; dat zij alleen ‘ditmaal’ besloten had niet naar de Oude Loo-conferentie te gaan en dat zij er niet over dacht het ontslag van Van Heeckeren als haar particulier secretaris te aanvaarden. Ook Hofmans moest het in Beels samenvatting ontgelden. Hij achtte het buiten kijf dat zij zich op politiek terrein had bewogen en de koningin adviezen verstrekte. We maakten er al eerder melding van.21
In de ministerraad van 3 september liepen de gemoederen hoog op. Drees was van mening dat de situatie ‘veel erger’ was dan hij aanvankelijk had gedacht en gehoopt.22 Het reeds demissionaire kabinet kon echter niet veel uitrichten. Het was in feite al opgestapt en kon dit moeilijk voor een tweede keer doen om de ministeriële verantwoordelijkheid te onderstrepen.
Een ‘strikt persoonlijke’ brief van Gerbrandy van 4 september aan de koningin viel evenmin in goede aarde. De gereformeerde staatsman pakte in de hem vertrouwde tale Kanaäns wel erg zwaar uit. ‘De weg Hofmans is de weg van God af, de weg van vernieling,’ zo heette het. Vervolgens deed hij een beroep van christen tot christen op Juliana om in het belang van haar gezin en het Nederlandse volk, evenals in dat van haar eigen zielenheil, die weg af te zweren. Juliana bleek er niet van gediend op deze wijze te worden aangesproken. Toen zijn naam later nog eens viel als iemand wiens mening van belang kon zijn, maakte zij een knip met de duim en zei: ‘Ik geef om diens opinie niet dát.’23
De rol van het driemanschap was hiermee definitief uitgespeeld. Het was aan Drees, demissionair minister-president, voorbehouden een uitweg uit de impasse te zoeken. Voorlopig had hij andere prioriteiten. Vier maanden kabinetsformatie – een van de langste uit de parlementaire geschiedenis – leverden pas op 13 oktober een nieuw kabinet op, dat opnieuw door Drees werd geleid, zijn vierde en laatste. Intussen escaleerde het conflict van de koningin met minister Beyen. Zij wilde hem bij officiële ontvangsten op Soestdijk niet meer zien. Drees klom op 26 september, na protesten van Beyen en daartoe gemachtigd door de ministerraad, zuchtend in de pen, om Majesteit te melden dat het kabinet, ware het niet in demissionaire staat, in haar bejegening van Beyen zeker aanleiding zou hebben gezien de portefeuilles ter beschikking te stellen, dus ontslag te vragen. Nu bleef het bij een verbaal protest. Het kwam goed uit dat de partijloze Beyen niet in het nieuwe kabinet terugkeerde. Ongetwijfeld heeft de koninklijke ongunst, naast andere factoren, hierin een belangrijke rol gespeeld. Hij was in feite de eerste die zijn nek brak over de Greet Hofmans-affaire.24 Hij zou niet de enige blijven.
Eenzaam en alleen
Juliana moet zich in de maanden die op het rapport van de commissie volgden in de steek gelaten, onzeker en belaagd hebben gevoeld. Al werd aan een definitieve breuk van de koningin met de beweerde Raspoetin van haar hof in politiek Den Haag voorlopig weinig geloof gehecht, uit niets blijkt dat zij na 29 augustus 1956 haar ‘engel’ nog heeft gezien en gesproken of bij onderlinge ontmoetingen van (leden van) de Baarnse kring aanwezig is geweest. Correspondentie uit deze of een latere periode tussen haar en Hofmans of met trouwe vriendinnen van weleer, zoals Erna Mijnssen en Bep Pierson, is in het Koninklijk Huisarchief niet aangetroffen. De enige uitzondering was een warrige, ongetwijfeld goed bedoelde condoleancebrief van Greet Hofmans bij het overlijden van prinses Wilhelmina eind 1962.25 Aan jarenlange vriendschappen kwam een einde. Een gevoelige Juliana heeft het beslist niet onberoerd gelaten.
Van de haar vertrouwde omgeving waren na de breuk met de Baarnse kring alleen de Van Heeckerens en Van Maasdijk overgebleven. Het contact met Beel, Drees en Tellegen was verstoord. Met Beyen leefde zij op voet van oorlog. Het gevoel van eenzaamheid werd versterkt door de houding van haar oudste dochters, die de partij van hun vader hadden gekozen.
Na alles wat er was voorgevallen, bereikt de relatie tussen koningin en prins in de eerste helft van september een nieuw dieptepunt. Bernhard kon niet begrijpen waarom Juliana mensen handhaafde, met name Van Heeckeren en zijn vrouw, die hem diep beledigd hadden en achter zijn rug verdacht maakten. Door hun voortgezette aanwezigheid bleef ook, naar hij vreesde, de invloed van Hofmans bestaan. De weigering van de koningin hem het beheer over de hofdepartementen terug te geven, omdat haar gebleken zou zijn dat hij zijn gezag ‘door middel van terreur’ zou hebben uitgeoefend, maakte het prinselijk humeur er niet beter op. Een geschil over de werkzaamheden van de nieuwe secretaresse, ook al een Hofmansaanhangster, dreef de zaak op de spits. Zou mejuffrouw De Jong worden belast met het behandelen van de correspondentie van de jongste drie prinsessen, hun brieven mogen openen en die beantwoorden?26
Al een week na haar indiensttreding ontbrandde tussen Van Heeckeren en de Bernhardpartij een bittere strijd over de inrichting van de particuliere secretariaten. Daarvan waren er drie, die van de koningin, de prins en (vanaf 1 september 1956) van de kroonprinses, die immers in Leiden ging studeren. Haar secretariaat zou in Den Haag komen en worden toevertrouwd aan mevrouw mr. M. Meurs. De prins wilde ook de correspondentie van zijn drie andere dochters aan deze laatste in handen geven, omdat hij geen enkel vertrouwen had in De Jong. Dit was niet naar de zin van Van Heeckeren, die als hoofd van het particuliere secretariaat van de koningin op Soestdijk werkzaam was en nu zijn greep op het in Den Haag te vestigen nieuwe secretariaat van de prinses(sen) dreigde te verliezen. Nadat Juliana eerst aan Bernhard had toegegeven en vervolgens onder druk van Van Heeckeren daarop was teruggekomen, ontstond op 11 september een nieuw conflict toen de prins liet weten dat hij niet toestond dat mejuffrouw De Jong de haar toegedachte werkzaamheden ten behoeve van de prinsessen zou verrichten en daaraan toevoegde dat Beel en Van ’t Sant zijn zienswijze deelden. De koningin maakte hem hevige verwijten. Waarom stelde hij zo weinig vertrouwen in haar nieuwe medewerkster, die hij niet eens kende? Op 13 september ontstond opnieuw (in de woorden van Van Heeckeren) ‘reuze herrie’. Bernhard sprak uit geen enkel vertrouwen in Van Heeckeren en De Jong te hebben, waarna een kennelijk zeer geëmotioneerde Juliana zich liet ontvallen (in de woorden van Bernhard) ‘dat het dan maar beter was onmiddellijk tot echtscheiding over te gaan, aangezien zij “bij paardenlengten voldoende redenen” hiervoor had’.27
Kennelijk liet zij zich daarna opnieuw door haar echtgenoot overtuigen, want Van Heeckeren greep op 15 september andermaal naar de pen. De koningin had haar secretaris gezegd dat zij ‘er op dit moment geen kwestie van wilde maken’. Maar, zo liet Van Heeckeren haar weten, waarom zou zij hier een concessie doen? Zij was toch volgens de Grondwet verantwoordelijk voor de inrichting van haar Huis?
U moet als staatshoofd stelling nemen en de Prins niet in het overleg betrekken. Dit zou betekenen dat U Uw verantwoordelijkheid deelt met de Prins, wat niet mag. Het gevolg is dat U machteloos staat...28
Een door Van Heeckeren op 22 september opgestelde instructie voor de secretariaten moest aan dit standpunt kracht bijzetten; de rol van de prins werd daarin gemarginaliseerd. De stemming tussen beide echtgenoten, die toch al onder het nulpunt was, werd door acties als deze verder vergiftigd. Uiteindelijk zou pas na het vertrek van Van Heeckeren de zaak in der minne worden geschikt.29
Bernhard begon op 18 september 1956, de avond van Prinsjesdag, aan een lang tevoren afgesproken reis naar Afrika, die een volle maand, tot 17 oktober, zou duren. Hij kon vervolgens nog net één dag het vierdaagse staatsbezoek van president William V.S. Tubman van Liberia aan Nederland meemaken, waarna hij op 18 oktober op uitnodiging van Amerikaanse marineautoriteiten naar de Verenigde Staten vertrok (tot 2 november). Voor zijn vertrek stelde hij een verklaring op waarin hij verslag deed van de gebeurtenissen in de laatste maand. Het was de bedoeling dat dit stuk in handen zou worden gesteld van zijn oudste dochter en in afschrift overhandigd aan de minister-president, de vicepresident van de Raad van State, de president van de Hoge Raad en de beide Kamervoorzitters, indien hij op zijn Afrikaanse reis mocht overlijden. Uit die verklaring is hiervoor al veelvuldig geciteerd.30
In zijn brief van dezelfde datum, 18 september 1956, een handgeschreven epistel, deed de prins een laatste appèl op Juliana. Hij deed een beroep op haar als staatshoofd, moeder en echtgenote. Een noot van wanhoop klonk in zijn woorden door. Zijn hartekreet verdient een integrale weergave.
William V.S. Tubman van Liberia op staatsbezoek, 18 oktober 1956. Ook Wilhelmina (staande achter Marijke) gaf acte de présence.
Lieve Lula,
Naar aanleiding van het gesprek van eergisteren, en ook nadenkende over alles wat er gebeurd is, wil ik voor mijn vertrek even een paar dingen op papier vastleggen die ik misschien mondeling niet duidelijk genoeg heb gezegd of die je eventueel weer vergeten hebt, en om misverstanden in de toekomst te voorkomen.
1) De kinderen en ik houden wel van je, maar van jou, niet van je vrienden uit de kring van Mej. Hofmans!
2) De kinderen en ik willen werkelijk echt jou terug hebben – maar zo dat wij er zeker van kunnen zijn dat je niet meer ten kwade beïnvloed kan worden. Wij willen de echte, oude Lula terug, maar geen grammofoonplaat met de woorden enz. van de Van Heeckerens of anderen. Want het is angstwekkend te zien en te horen hoe je om zo te zeggen ‘gehypnotiseerd’ bent door hun en alles wat ze zeggen en denken. Dit ondermijnt ons vertrouwen in de toekomst voor goed.
3) Je hebt heel veel goede vrienden die klaar staan om de plaatsen in te nemen van de mensen uit de kring van Mej. H. (die je niet liefhebben maar je misbruiken) terwijl degenen die ik bedoel je wel lief hebben – mensen als Mop, Ariane, Bet en vele meer.
4) Jij spreekt altijd van: je moet naar mij toegroeien – is er dan geen kans dat jij naar de kinderen en mij toegroeit?
5) Als je werkelijk je kinderen en je man kan kiezen boven de mensen uit de kring van Mej. Hofmans, en haar geheel kan loslaten om een vrij en niet horig menselijk wezen te zijn dan zullen wij de grootste bewondering voor je hebben want dat onder deze omstandigheden op te kunnen brengen getuigt van ware grootheid.
6) Dit is het laatste punt en dit zal ik ter kennis van de heren Beel en Van ’t Sant brengen pour acquit de conscience:
Zowel in binnen- als in buitenland staan wij nu in voortdurende belangstelling als een gezin dat ten offer viel aan een vrouw die ‘men’ beschouwt als iemand die aan godsdienstwaanzin lijdt.
Wij moeten beiden alles doen, wat in ons vermogen ligt, om te voorkomen dat onze kinderen hierbij betrokken worden. Wij moeten ervoor zorgen dat hun reputatie vrij van iedere smet en onbesproken blijft. Dat is voor ons een absolute plicht. Je weet dat de kinderen, tenminste de 3 oudste, evenals ik de ideeën van Mej. H. en haar vrienden volstrekt afwijzen. Ik sta er dus op dat geen der kinderen wordt gedwongen of aangespoord tot welk contact dan ook, direct of indirect, met Mej. H. of haar vriendenkring, sterker nog, dat zulk een contact met alle middelen wordt vermeden.
En nu de scheiding – ik zeide het nog gisterenavond – wil jij onze familie de naam van een derderangs Balkan monarchie geven? Ik zal er, uit plichtsgevoel voor onze kinderen en onze positie, zeer positief tegen vechten. Zoiets mag niet.
Eenzijdig gaat nooit iets – in de maatschappij niet en in een huwelijk nog minder. Dus – eis niet alles van ons maar toon de grootheid die je tot een ware koningin kan maken en niet een spreekbuis van de ‘club’, de grootheid om werkelijk je zelf weer te worden, je volk te regeren en een moeder voor je kinderen en een begrijpende vrouw voor je man te worden. Lees de Bijbel – zonder hulp. Ik hoop en bid dat ik de toestand verbeterd vind als ik terug kom – en ik hoop dat je God’s stem zult horen zonder ‘tolk’ want al dit is naar mijn mening onzuiver – God heeft geen tolk nodig – wanneer mensen dit pretenderen dan zijn ze door de verkeerde krachten beïnvloed.
Ik zal voor jou en de kinderen bidden dat je het ware licht en de ware liefde mag zien en ervan deel worden.31
Een nieuwe perscampagne
Terwijl het na de persconferentie van 24 augustus in de internationale pers aanvankelijk rustig was gebleven, werden enkele weken later nieuwe aanvallen op Juliana en haar functioneren gedaan. De prins zinspeelde er in zijn brief aan Juliana van 18 september al op. Het gaf nieuw voedsel aan haar vermoedens dat deze publiciteit gevoed werd door zegslieden uit hof- en regeringskringen die haar bespioneerden en opzettelijk lekten naar de pers. Op 27 september deed zij de minister-president weten ‘zeer bezorgd’ te zijn over het weer oplaaien van de perscampagne. Het was duidelijk dat die gevoed werd ‘vanuit kringen die vlak in de buurt van de Regering zijn evenals van mijn man en mij’. Zij eiste dat daaraan een rigoureus einde kwam. Vanzelfsprekend plaatste zij de hoofdverdachten in het Beyen- en Bernhardkamp. Voor het eerst opperde zij nu ook de gedachte van de instelling van een ‘ereraad’ die Beyens doen en (na)laten kon onderzoeken.32
De invloed van Hofmans en haar volgelingen was een telkens terugkerend thema in deze buitenlandse perspublicaties (ook dit keer hield de Nederlandse pers zich rustig). Der Spiegel ging op 6 september opnieuw voorop met het overigens onware bericht dat Juliana desnoods zelfs met de navo zou willen breken. Andere buitenlandse tijdschriften en weekbladen volgden, met als een van de laatste het Amerikaanse weekblad Time van 8 oktober 1956. Volgens dit invloedrijke blad had de koningin allerminst afstand genomen van Greet Hofmans. Wie dat las, aldus de Nederlandse diplomaat Van Kleffens, moest wel het gevoel krijgen dat Nederland een staatshoofd had ‘dat gewone mensen niet meer ernstig kunnen en dus ook niet behoeven te nemen’.33 Tegengeluiden ontbraken of waren zeldzaam. Een voorbeeld van die laatste categorie was een artikel in de Haagse Post, het toen nog ‘roze’ weekblad van hoofdredacteur G.B.J. Hiltermann, vanaf oktober 1956 tot een jaar voor zijn dood tevens een gevierd zondags radiocommentator. Het weekblad werd op de persen van De Telegraaf gedrukt onder het wakend oog van Van Maasdijk. Hiltermann bracht Juliana’s verzet op een hoger plan door te stellen dat dit gericht was tegen ‘de gedachtenloze en automatische bundeling en bewapening van de westerse mogendheden’. Het bleef in diplomatieke kringen niet onopgemerkt.34
Hoe groot de op haar uitgeoefende druk ook was, Juliana gaf zich niet zonder meer gewonnen. Haar koppigheid speelde op. Zij beraadde zich op een stap om het initiatief weer naar zich toe te trekken. Aanvankelijk heeft zij, zoals zij Beel, Gerbrandy en de prins had laten weten, overwogen in een radiorede of verklaring tot het Nederlandse volk haar kijk op de zaken uiteen te zetten. Het leidde zelfs tot een fikse ruzie met Drees, die haar van dit voornemen wilde afbrengen. Een lang tevoren geagendeerde toespraak in Nijmegen op 4 september was voor een koninklijke cri du coeur een passende gelegenheid geweest. In de ministerraad van een dag eerder werd er zorgelijk over gesproken. De koningin zou immers het woord voeren bij de opening van een internationale conferentie over menselijke verhoudingen. Een vager thema kon bijna niet en ook de rede van Juliana die dag muntte uit in vaagheden. Alleen haar woorden ‘dat het mal is hierover te moeten confereren’, zullen misschien zijn blijven hangen. Van prikkelende uitspraken of protesten onthield zij zich echter. Even bestond ook de vrees dat zij zou weigeren de jaarlijkse opening van de Staten-Generaal bij te wonen. Het nog steeds ontbreken van een nieuw kabinet en van een nieuw regeringsprogramma vormde daarvoor een goed excuus. Haar moeder had in het verleden ook enkele keren om onduidelijke redenen verstek laten gaan op Prinsjesdag. Sommige ministers bleken in de ministerraad van 27 augustus 1956 de koninklijke twijfel aan het nut van een troonrede onder verantwoordelijkheid van een kabinet dat al bijna drie maanden demissionair was te delen. Gelukkig werd de soep niet zo heet gegeten. Juliana kwam op de derde dinsdag van september naar Den Haag om de troonrede en niet een toespraak van eigen makelij uit te spreken.35
Minder gemakkelijk viel zij af te brengen van het denkbeeld een nieuwe commissie of ‘ereraad’ in het leven te roepen. Die zou onderzoek kunnen doen naar de (nieuwe) lekken in de pers én naar het optreden van degenen die haar ontrouw waren geworden, Beyen voorop. Zij was op zoek naar een vertrouwenspersoon die haar kon adviseren over de verdere uitwerking van de voorstellen van de commissie-Beel, in het bijzonder de reorganisatie van de hofhouding. Hij zou misschien ook het vervolgonderzoek ter hand kunnen nemen naar degenen die haar in de steek hadden gelaten.
Aanvankelijk meende Juliana hem gevonden te hebben in de oud-burgemeester van Zutphen, jhr. C.C. de Jonge. De beoogde kandidaat trok zich echter snel terug met een beroep op zijn niet al te sterke gezondheid. Zoals ons nog zal blijken, had hij tamelijk extreme opvattingen over de geestestoestand van de koningin en ontbrak hem om die reden de animo zijn krachten te wijden aan de oplossing van de netelige kwestie waarvoor hij was aangezocht, te meer waar de prins hem gewaarschuwd had er niet aan te beginnen.36 Wie tot dit laatste wel bereid bleek, was een andere outsider, een man die vroeger een grote reputatie had genoten, maar met zijn bijna 76 jaar bepaald niet meer tot de jongsten kon worden gerekend. Die man was mr. Joost Adriaan van Hamel.
En een nieuwe ‘wijze’ man
Wie was deze Van Hamel, die niet verward moet worden met zijn vader, Gerardus Antonius van Hamel?37 Voor die verwarring bestaat wel enige grond. Van Hamel junior volgde immers zijn vader op zowel als hoogleraar in het strafrecht aan de gemeentelijke universiteit van Amsterdam (dat nog steeds een naar Van Hamel père genoemd seminarium voor strafrecht en strafrechtstoepassing kent) als op de toen nog groene banken van de Tweede Kamer. Toen het Tweede Kamerlid Van Hamel senior in 1917 overleed, bood de liberale kiesvereniging junior diens zetel aan. De zoon werd inderdaad gekozen, zij het niet voor lang. Na de introductie van het algemeen (mannen)kiesrecht, gekoppeld aan het stelsel van evenredige vertegenwoordiging, verloren de liberalen, onder wie Van Hamel, bij de verkiezingen in de zomer van 1918 bijna al hun Kamerzetels.
Van Hamel had in deze jaren naam gemaakt als hoofdredacteur van De (Groene) Amsterdammer en met zijn boek Nederland tusschen de mogendheden. Daarin beklemtoonde hij met historische argumenten het belang voor Nederland van een nauwe alliantie met Engeland. Gelijktijdig had hij in de Tweede Kamer Troelstra vanwege diens pro-Duitse gezindheid duchtig gekapitteld. Hij vertrok nog in datzelfde jaar, 1918, naar Parijs als correspondent van de nrc, om één jaar later hoofd te worden van de juridische afdeling van het pas opgerichte Volkenbondssecretariaat te Genève. Voorwaar een glanzende carrière, die in 1925 gevolgd werd door een vierjarige aanstelling als Hoge Commissaris van de Volkenbond in de toenmalige Vrije Stad Danzig. In de resterende tien vooroorlogse jaren trad hij verschillende malen als juridisch adviseur bij internationale geschillen op.
In de oorlog bracht hij zware offers. Zijn twee zonen vielen in het verzet. De marineofficier L.A.R.J. (Lodo) van Hamel, in 1940 in Nederland gedropt als eerste geheim agent uit Engeland, is van beiden wel de bekendste. Hij werd door de Duitsers gefusilleerd. De andere zoon, Gerard Anton, stierf in het Duitse vernietigingskamp Natzweiler. Na de Tweede Wereldoorlog was Van Hamel van 1945 tot 1950 de gerespecteerde president van het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam. Het was een waar woord, bij zijn overlijden in 1964 gesproken, dat de naam Van Hamel in en na de oorlog ‘een gouden klank’ had verworven.38
Van Hamel was een scherpzinnig jurist (of was dat althans geweest), die de nationale zaak en het Oranjehuis een warm hart toedroeg. Hij hield er uitgesproken standpunten op na. Met het naoorlogse Duitsland had hij heel weinig op. Zo keerde hij zich vruchteloos tegen de (West-)Duitse herbewapening. In mei 1955 trad het land onder bondskanselier Adenauer toe tot de navo. Van Hamel, de vroegere liberaal, gaf blijk van communistische sympathieën, want was de cpn niet de enige politieke partij die zich met kracht tegen het nieuwe Duitse gevaar keerde?
Mogen wij de journalist en toenmalige chef redactie binnenland van De Waarheid Wim Klinkenberg geloven – maar als strijder voor het communistische ideaal nam deze dienaar van de pen het doorgaans niet zo nauw met de waarheid met een kleine letter – dan voerde hij, Klinkenberg, ‘ontelbaar vele gesprekken’ met ‘mijn oude vriend’, de bewoner van de villa aan de Baarnse Prinses Marielaan. Beiden hadden elkaar leren kennen toen Van Hamel als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht bij de tienjarige herdenking van de bevrijding in 1955 een krachtig pleidooi had gehouden vóór het herstel van de samenwerking tussen de vroegere bondgenoten uit de Tweede Wereldoorlog en tegen het weer oplevende Duitse militarisme. Van Hamel zou in het najaar van 1956, toen hij direct bij hofzaken betrokken werd, dan ook Klinkenbergs informant zijn geweest. Klinkenberg liet onder het opschrift ‘van een medewerker’ in zijn blad artikelen verschijnen die, naar hij later verklaarde, door Van Hamel waren geïnspireerd. Ook zou de bejaarde rechtsgeleerde de communistische partijleider, Paul de Groot, bij zich thuis hebben ontvangen.39
Aan Van Hamels sympathie voor de communistische zaak in deze maanden behoeft niet te worden getwijfeld, maar wel aan Klinkenbergs stelling dat hij in dit tijdvak telkens zijn zegsman was. In Van Hamels dagboek over deze periode (oktober 1956–juni 1957) valt de naam van de journalist Klinkenberg welgeteld vier keer. Bij twee bezoeken (en een keer aan de telefoon) zou hij zijn afgepoeierd. Bij een derde bezoek aan huize Van Hamel in het voorjaar van 1957 stond de bij zijn gastheer inmiddels ontloken kritiek op het communisme centraal. Ook dit keer moeten Klinkenbergs beweringen dus met een korreltje zout genomen worden.
Burengerucht in Baarn
Meer dan een vage bekendheid kan Juliana niet met Van Hamel hebben gehad. Hoe kon haar keuze dan toch vallen op deze plaatsgenoot op leeftijd? Zijn buren hebben daarin ongetwijfeld de hand gehad. Van Heeckeren en zijn vrouw woonden enkele huizen verderop in de Prinses Marielaan. De Mijnssens en Greet Hofmans in de Regentesselaan, hemelsbreed niet ver van Van Hamel. Bovendien waren de Mijnssens familie, al was het contact veel minder innig geworden toen Greet op het toneel verschenen was.
Van Hamel nam zelf het initiatief om tot de inner circle van koningin en prins door te dringen. Eerst wendde hij zich op 17 juni 1956 tot de prins. Als ‘onwankelbaar aanhanger van het Koninklijk Huis’ was hij ernstig verontrust over wat hij in de pers gelezen had. Mocht hij met zijn lange levenservaring en onbegrensde toewijding aan het Oranjehuis van dienst kunnen zijn, dan was hij beschikbaar om een bijdrage te leveren aan het ‘opklaren’ van de verhoudingen in het koninklijk gezin.40 Beleefd aanbevelend dus, maar de prins ging er niet op in. Van Hamel gaf niet op. Hij liet aan zijn directe omgeving weten dat hij zich zeer bezorgd maakte over hem ter ore gekomen plannen om Juliana buiten staat te verklaren om te regeren. Haar geestelijke toestand – de ‘godsdienstwaanzin’ die haar werd toegedicht – zou dat volgens de regering nodig maken. Er scheen zelfs al een psychiatrisch rapport te bestaan van die strekking. Namen kon hij niet noemen, maar dat was ook niet nodig, omdat het iedereen duidelijk kon zijn. Het volk, dat haar hogelijk vereerde, was verstoken van ‘kader’ en stond machteloos. Van de pers viel niets te verwachten. Alleen de communisten steunden haar nog. De koningin zou er dan ook verstandig aan doen deze politieke groepering bij de lopende kabinetsformatie te betrekken. Van Hamel wilde een en ander graag bespreken met Van ’t Sant. Aan laatstgenoemde bracht Van Heeckeren op 18 september de boodschap over.41
Van Heeckeren was zelf volgens zijn aantekeningen door Bep Pierson op 10 september geïnformeerd. ‘Mevrouw Pierson verneemt van Prof. Van Hamel dat men van plan is de Koningin buiten staat te verklaren te regeren. nato-motie.’ Op 12 september vertelde zij dit nieuws door aan de koningin, die er Van ’t Sant bij riep.42 De motieven om de koningin ter zijde te schuiven lieten zich raden. Het was haar vredelievendheid, haar weigering zich voor het karretje van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie en de Duitse herbewapening te laten spannen die haar fataal dreigden te worden. De zegsman van Van Hamel is daarmede ook achterhaald. Het kan niemand anders zijn geweest dan Wim Klinkenberg, die, bijgestaan door Paul de Groot, de grijze jurist voor de goede zaak had gewonnen: Juliana op Soestdijk, de communisten in de regering en de navo-prins liefst in de gevangenis. Hoe zou de in Baarnse afzondering levende Van Hamel anders aan zijn kennis zijn gekomen over wat onder het van ‘kader’ verstoken volk leefde? Zonder het zich vermoedelijk bewust te zijn – want Van Hamels goede trouw lijkt even groot te zijn geweest als zijn naïviteit – had hij zich laten inlijven als water- en wapendrager van de Communistische Partij Nederland, met Klinkenberg als haar zegsman. De Baarnse kring plaveide voor hem de weg.
Op bezoek bij juffrouw Hofmans
Nog voordat de commissie-Beel haar werkzaamheden had afgerond, was Van Hamel op onderzoek uitgetrokken met het kennelijke doel zich over de relatie tussen Hofmans en haar vorstelijke patrones te oriënteren. Op 23 juli 1956 won hij telefonisch inlichtingen in bij Van Dijk. Naar kon worden verwacht, rapporteerde deze uiterst alarmerend over de invloed van Hofmans op Juliana. Vijf dagen later, op 28 juli, sprak de zelf benoemde onderzoeker met zijn achternicht, Erna Mijnssen. Hij maakte na afloop van dit buurtonderhoud een min of meer woordelijk verslag. Het werpt een mooi licht op de toen nogal positieve stemming in het Hofmanskamp.43
Ik: Ik maak mij ongerust over een voortgezette beweging om de koningin het leven zo lastig te maken, dat zij zich tot aftreden genoodzaakt kan zien. Men grijpt daartoe nu de betrekkingen met Mej. Hofmans aan.
Zij: De koningin zal zich zeker niet van haar voetstuk laten afbrengen. Zo is ze niet.
Ik: Maar ’t kan zo vast lopen, dat de politieke partijen weigeren ministers te leveren, zolang de betrekking met Mej. Hofmans voortduurt. Ik meen dat men dan de koningin de verzekering moet geven van een nationale beweging om haar te steunen, ook als ze noch Mej. Hofmans noch het koningschap wil opgeven.
Zij: Het beste is, dat U met Mej. Hofmans gaat spreken. Daardoor alleen zult U de situatie overzien.
Vervolgens kwam het gesprek op de gebrekkige voorlichting in de pers. Alleen De Waarheid zou haar voorlichtende taak op dit punt goed vervullen. Ongetwijfeld met zijn warme instemming tekende Van Hamel aan dat mevrouw Mijnssen hem duidelijk te verstaan had gegeven dat zij de hele beweging tegen de koningin toeschreef aan politieke propaganda in dienst van ‘het verkeerde nato-Amerikaans-Duitse beeld, terwijl de koningin meer voor een vredelievend niet-atoombom beeld van samenleving voelt’.
Van Hamel toonde zich minder gerust op de goede afloop van het onderzoek van het driemanschap dan mevrouw Mijnssen. Deze laatste werd kennelijk beheerst door het door mejuffrouw Hofmans geïnspireerde denkbeeld dat alles wel in het reine zou komen (‘de koningin heeft zelf die drie mannen uitgekozen’). Het werd inderdaad tijd bij de veel besproken mejuffrouw zelf te rade te gaan. Twee keer, op 29 juli en 27 augustus 1956, sprak Van Hamel met haar in het huis van de Mijnssens.
Van Hamel zei in hun eerste gesprek te vrezen dat de koningin misschien het koningschap zou willen neerleggen. Kon mejuffrouw Hofmans Majesteit niet de verzekering geven dat het overgrote deel van het Nederlandse volk aan haar kant stond? Mejuffrouw Hofmans zag de toestand minder somber in. Niet de koningin maar de prins moest oppassen.
Zij: Ook uit wat ik van mijn patiëntenpubliek merk, kan de koningin voor 100% op de steun van het volk rekenen en zo ziet zij het zelf ook in. Zij beschouwt haar taak als van Hogerhand opgelegd en zal daaraan zeker hoe dan ook vasthouden... Zij is overtuigd dat alles van Hogerhand ten goede zal worden geleid. Wat nu de smaadcampagne in de dagbladen betreft, is te verwachten, dat het driemanschap spoedig genoeg het lek zal vinden. Het zit hier dicht bij Baarn (Soestdijk!).
Ik: Dat zal een heel ding zijn als het aan den dag zal komen.
Zij: Hoeft niet openbaar gemaakt. De oplossing van de huiselijke moeilijkheden zal zijn: dat door dit uitzoeken de atmosfeer gereinigd kan worden.
Mejuffrouw Hofmans, zo noteerde Van Hamel verder, twijfelde er niet aan dat de buitenlandse perspublicaties uit de koker van de prins en zijn moeder, prinses Armgard, kwamen. Haar oordeel over de prins was weinig gunstig.
Hij is geheel ingepalmd door ’t éclat van Amerikaans-Duitse bewapeningsvrienden, dit streelt hem. Zij [de koningin] integendeel gruwt van bewapening en oorlogsgebeuren. Daarom tracht de groep om de Prins haar te ondermijnen.
Ik: Is ’t dan niet gewenst haar van steun te verzekeren?
Zij: Natuurlijk... maar zij is daar zeker van en houdt zeker voet bij stuk. Mij is ingegeven, dat de oplossing zal komen, als men maar afwacht, door ineenstorten van het Amerikaanse oorlogsagglomeraat dat aan kracht verliest.
Volgens de zieneres zou de prins dan ook door de knieën gaan en de echtelijke verhouding weer beter worden. ‘Daar kunnen geen outsiders iets aan doen, ook niet de drie. Het zal van boven komen.’ En over de prins wilde zij nog wel kwijt:
De Prins is aanvankelijk hier te lande met voortreffelijke bedoelingen vervuld geweest, om iets goeds te helpen tot stand brengen. Heeft ook herhaaldelijk juffrouw Hofmans om raad gevraagd – doet dit nog, in hoogste nood. Maar is nu geheel ingepalmd, is ijdel en eerzuchtig avonturier, geniet van groot-kapitalisten en groot-techniek. Op het ogenblik zou vaderlijk op hem inwerken niets geven. Hij doet precies wat hij wil en zal zich ook van de drie niets aantrekken...
Conclusie is wel dat Prins lelijke on-Nederlandse trekken in zijn karakter heeft. Hij is slim en intelligent. Juliana echter veel rustiger intelligentie. Die wikt en weegt alle beslissingen en suggesties.
Over haar contact met het driemanschap zei zijn gesprekspartner nog dat Beel ‘natuurlijk’ had geprobeerd haar de voet dwars te zetten, maar daarin niet was geslaagd. Zij ontkende dat zij een soort profetes was. ‘Juffrouw Hofmans geeft geen profetieën aan de koningin doch beiden denken gelijk en evenwijdig,’ noteerde Van Hamel.
Zijn oordeel over haar na dit eerste gesprek viel positief uit: ‘De indruk van juffrouw H. was prettig, rustig, zeer gedecideerd, geïnspireerd, ad rem, veel inzicht... Over ’t algemeen: de dingen worden niet op aarde en door de mensen opgelost, maar door God op zijn wijze.’ Wel vond hij haar afscheidswoorden wat zonderling:
Tegen mij zei ze: Voor U heb ik ook een doorgeving: het bloed van Uw twee kinderen, dat voor ’t vaderland heeft gevloeid, zal U nog eenmaal goed doen door U in staat te stellen iets belangrijk goeds voor het land te doen.
Deze opmerking deed Van Hamel niet aangenaam aan, ‘omdat ik er iets banaals, gezochts in voelde’. Achteraf troffen haar woorden hem toch dieper. Toen hij immers in oktober weer bij haar kwam, nu in zijn kwaliteit van adviseur ad hoc van de koningin, zei ze: ‘Ziet U wel.’44
In het gesprek op 27 augustus waren de voornaamste conclusies uit het rapport van de commissie van drie bekend. Mejuffrouw Hofmans gaf geen krimp en zei tegen Van Hamel:
Het is uitstekend zo. Het kon niet beter... Waarom zou ik ontsticht zijn? Het zijn niet wij, maar O.L. Heer die alles bedisselt met véél vrijheid die hij ons laat. Ik heb er met de koningin heel niet over gesproken, de laatste weken [haar] niet meer gesproken, maar U zult zien dat het zo gaat... Niets gaat gauw en ik ben overtuigd dat de Amerikaanse invloed toch zal afnemen en ineenschrompelen. Dit zal de Prins ook wel ervaren, al denkt hij op ’t ogenblik vaste voet te hebben gekregen. Zijn ambitie, zelf aan de macht te komen, is de bodem ingeslagen... Ik weet niet of de koningin nog iets van zich zal laten horen. Dit is ook niet nodig. Zij heeft niet anders kunnen doen en ik zal haar van mijn kant ook niet benaderen. Ik blijf met mijn werk hier gewoon doorgaan. Voor Prinses Marijke is géén persoonlijke ontmoeting nodig... Het mooiste is dat de mensen nu zullen merken, dat het de Koningin alleen is die handelt en haar houding bepaalt... Van de bevindingen van het driemanschap weet ik niets.
Vervolgens werd Van Hamel onthaald op een (op dicteersnelheid uitgesproken) doorgeving, waaraan echter geen touw viel vast te knopen. Het weerhield hem er niet van om later in samenspraak met de koningin haar ‘hoge wijsheid’ te roemen.45
Hofmans’ gastvrouw, Erna Mijnssen, wist haar teleurstelling over de uitkomst van het rapport-Beel minder goed te verbergen.
Het communiqué [is mij] tegengevallen... Ik had wel gewild dat de koningin juffrouw H. dankbaarder had behandeld, maar enfin: het kan niet uit zijn en de Amerikaanse tendens kan niet zegevieren.
Noch Van Hamel noch de dames Mijnssen en Hofmans konden vermoeden dat zij er geheel naast zaten in hun veronderstelling dat de Amerikaanse invloed op de Nederlandse politiek spoedig zou tanen. Twee maanden later, eind oktober, brak de Hongaarse opstand uit. Op 4 november 1956 werd die door de Sovjet-Unie met harde hand onderdrukt. Russische tanks trokken op in de straten van Boedapest. Er vielen in heftige gevechten honderden doden. Een golf van verontwaardiging, ja een tsunami van anticommunistische emoties, spoelde over West-Europa. Vooral in Nederland was de reactie heftig. Het Amsterdamse gebouw van De Waarheid, dat in sommige Baarnse villa’s met zoveel instemming gelezen volksdagblad, werd belegerd. Bewegingen als ‘de 3e weg’, die begrip zochten voor communistische althans neutralistische standpunten, verloren in één klap iedere invloed of betekenis. De navo had het pleit in haar voordeel beslecht zonder daar iets voor te hoeven doen. Oog in oog met de gevolgen van een Russisch ingrijpen in Oost-Europa maakte vrijwel niemand zich langer druk over het gevaar van een Duitse herbewapening. Maar begin oktober, toen Van Hamel bij de koningin werd geroepen, was het nog niet zo ver.
12
Een achterhoedegevecht
Om het initiatief weer naar zich toe te trekken, zocht Juliana in de herfst van 1956 een nieuwe raadgever. Het werd mr. J.A. van Hamel. Zijn optreden zou haar de genoegdoening kunnen geven die zij in de voorgaande maanden tevergeefs had gezocht.
Een vertrouwelijk gesprek op Soestdijk
Voor het eerst kwam Van Hamel bij Juliana op bezoek op 1 oktober 1956. De koningin wilde hem ‘iets’ vragen, zo had Van ’t Sant hem laten weten. Wilde hij maar paleis Soestdijk bellen? Dat ‘iets’ bleek de uitnodiging voor een urenlang durend gesprek te zijn, nog diezelfde middag. Van Hamel deed er uitvoerig verslag van in zijn in deze maanden bijgehouden dagboek.1 Het geeft een mooi beeld van de stemming waarin Juliana verkeerde. Zij nam in het onderhoud met Van Hamel – dat deze heeft getracht woordelijk weer te geven – geen blad voor de mond. Het verslag werpt ook licht op de wijze waarop Van Hamel zijn uitgesproken anti-Duitse ideeën aan de man of beter aan de vorstin poogde te brengen. Hij ging daarin soms wel heel ver, om vervolgens door Juliana op passende wijze van repliek te worden gediend.
De koningin wilde van haar bezoeker weten: ‘Wat is eigenlijk de diepste achtergrond van al dat voortdurende onaangename geschrijf, vooral in buitenlandse bladen? Wat wil men tegen mij? Wat zit erachter?’
Van Hamel hield zich eerst nog in. De regering zou het staatshoofd onvoldoende beschermen. De Nederlandse gezant te Bonn of Londen had discreet kunnen protesteren bij de autoriteiten tegen de sensationele persberichten. Natuurlijk was dan wel met een beroep op de vrijheid van meningsuiting geantwoord dat er niets tegen te doen viel, maar toch had zo’n protest matigend kunnen werken. Maar het hoge woord viel al spoedig. Er was ‘een stroming’ die zich tegen de koningin richtte om politieke redenen:
Men ziet in U een zeer overtuigd aanhangster van de vrede en de vredesgeest, afkerig van de heersende ‘koude oorlog’ en van al ’t internationale militaristische gedoe, de verheerlijking van de atoomwapens enz. Die instelling past niet in het schema en de propaganda van de Nato-politiek, met haar staf in Parijs, beheerst door een Noord-Amerikaans-Duits politiek streven. De Nato-verbondenheid is toch al niet sterk... Men vreest dat van Uw kant bij voorkomende gelegenheden misschien een eigen oordeel gevolgd worden zou.
Een door deze woorden vermoedelijk wat geschrokken Juliana wierp hem tegen: ‘Maar ik zou toch nooit iets anders kunnen doen dan overeenkomstig de inzichten mijner ministers!’ Van Hamel was echter niet meer te stuiten:
Inderdaad, maar er kunnen beslissingen zijn, waarin Uw geheel persoonlijke medewerking ook onmisbaar is (bijvoorbeeld verplaatsing van woonplaats, oorlogsverklaring enz.). De plannenmakers van de staf te Parijs onder Amerikaanse leiding willen natuurlijk alles voorzien hebben en daarin past U niet. Zij zouden U wel ter zijde willen zien staan. Hun volgelingen hier te lande hangen dit evenzeer aan. Het is te sprekender, omdat Uw man zich speciaal wél voelt in de westelijke, de Amerikaanse sfeer.
Greet Hofmans zou daarbij volgens velen op de lijn van de koningin zitten. Hij raadde Juliana aan ‘op Uw voetstuk te blijven staan’ in het belang van Nederland. De overgrote meerderheid van het Nederlandse volk, zo wist hij zeker, zou haar daarin steunen.
U geldt zelfs bij zéér linksgerichten als de verpersoonlijking van het streven naar behoud der Nederlandse zelfstandigheid, waaraan zij gehecht zijn, nog in herinnering aan het Verzet uit de oorlog, en in vrees voor de thans herlevende Duitse herbewapening, die door de Nato-politiek onverstandigerwijze in de hand wordt gewerkt. Ik houd dit persoonlijk ook voor een internationale misdaad, vol toekomstig gevaar.
Juliana protesteerde: ‘Ik zou anders helemaal niet aangemerkt willen worden als een “fellow-traveller” der communisten of iets van dien aard. Dat ligt mij geheel ver.’ Van Hamel, in de verdediging gedrongen, verzekerde haar dat hij natuurlijk ook niets met de fellowtravellers te maken had. ‘U begrijpt wel, dat ik in deze allerminst optreed als een woordvoerder voor de communisten. Ik sta daar geheel ver en los van.’ Maar het zou geen goede zaak zijn zich van hen te verwijderen. Het was dan ook bedenkelijk dat de prins zich anticommunistische uitlatingen permitteerde. De communisten waren net zo goed een deel van het Nederlandse volk en zij waren de koningin goedgezind. ‘De Waarheid heeft bijvoorbeeld in de jongste Hof-crisis... met volle waardering over Uw persoon geschreven.’ Zelfs had een hem onbekende redacteur van die krant – uiteraard werd hier Wim Klinkenberg bedoeld – hem te spreken gevraagd om te horen wat De Waarheid kon doen om de koningin te verdedigen, ‘want wij beschouwen haar als ’t belang van het land tegen het Duitse gevaar, dat wij weer voorzien’, zo had de journalist hem gezegd.
De koningin moet het met hem eens zijn geweest, voor zover zij zelf tegen de rol van haar man op de Bilderberg-conferenties bezwaar had gemaakt, maar zij liet het niet blijken. ‘Hun hele houding wordt natuurlijk toch vanuit Moskou bepaald.’ Van Hamel, aldus op zijn nummer gezet, hield vol. Hij wist niet of Moskou zich zo sterk met Nederland bemoeide. ‘Het gevaar van een Russische overheersing wordt ten onrechte zeer overdreven en het Duitse gevaar is veel groter en directer.’
J.A. van Hamel.
Juliana wilde nu het gesprek een andere wending geven: ‘Mijn idealen gaan in veel wijdere sferen en omvatten de gehele internationale sfeer.’ Haar bezoeker ging echter onverdroten voort: Het gevaar was reëel dat het ‘supra-nationalisme’ kleine landen als Nederland zou overspoelen en hen in de greep van de grotere bracht. Het zogenaamde ‘klein Europa’ van de Kolen- en Staalgemeenschap was daar een voorbode van. Dat moest wel leiden tot een Duitse overheersing. ‘In de hele Europese bewapeningswedloop ligt de Duitse hegemonie.’
Juliana protesteerde andermaal: ‘Ik dacht, dat men daardoor de Duitse bewapening meer in de hand zou houden.’ En zij wilde van hem weten wat dan wel het verband tussen de Duitse en Amerikaanse politiek kon zijn. Aan Van Hamel ontlokte dit een nieuw exposé. De Amerikaanse politiek zou geheel de Duitse steunen. Men moest niet vergeten dat eenvijfde deel van de Amerikanen van Duitse afkomst was. ‘Maar dit zijn afstammelingen van de voor de vrijheid uitgeweken Duitsers van 1848,’ bracht Juliana in het midden. Zij kende haar Europese geschiedenis. Na de mislukte Duitse liberale revolutie van dat jaar waren talloze vrijheidlievende burgers naar de Verenigde Staten uitgeweken. De ander liet zich echter niet van de wijs brengen:
De sluwe Adenauer maakt van dit alles gebruik... Het is wonderbaarlijk hoe die Amerikaans-Duitse politiek in ons land het terrein in handen heeft weten te krijgen. De gehele pers is op dit punt vrijwel gelijkgeschakeld. Er wordt helaas alleen duidelijker gesproken in De Waarheid.
‘En de Derde Weg en de Groene Amsterdammer,’ vulde Juliana aan. ‘Maar hoe verklaart U dan eigenlijk de werking van die invloeden? En de ondergrondse stemming te mijnen nadele?’
Het gesprek was nu weer terug bij af. Van Hamel meende dat ‘de kerkelijken’, vooral de rooms-katholieken, om religieuze redenen tegen Hofmans en haar geestelijke relatie met de koningin waren gekant. Ook de medische stand was vijandig, omdat zij onbevoegd de geneeskunst uitoefende. Dat laatste werd door Juliana tegengesproken. ‘Eenvoudig bidden kan toch niet in strijd met de wet zijn?’ Haar bezoeker bracht te berde dat de koningin, in strijd met de afspraak met het driemanschap, het contact met mejuffrouw Hofmans niet verbroken had. Ook dat kon een rol spelen. Andermaal werd dit door Juliana ontkend. ‘Dat doe ik juist niet. Ik onthoud mij ten zorgvuldigste ook van indirect contact.’
Het gesprek liep verder over Hofmans. Van Hamel vond dat die zich kernachtig kon uitdrukken en over een opmerkelijk oordeel beschikte. Men moest echter wel oppassen ‘niet onbeperkt en zonder eigen oordeel’ aan haar invloed te hechten. ‘Maar ik neem aan, dat U Uw eigen oordeel handhaaft, alleen is de zaak dat Uw en haar denkbeelden vaak samenlopen,’ zo voegde hij er tactisch aan toe. ‘Precies,’ was het antwoord. ‘Maar ik wil er nu voor zorgen niet met haar gedoodverfd te worden, nu dit niet zo is.’ Haar gast moest daar ook voor zorgen. Hij was toch geen ‘Hofmanniaan’? Juliana moet hebben aangevoeld dat een bevestigend antwoord de rol van Van Hamel als nieuwe, door haar naar voren geschoven arbiter ernstig zou schaden.
Van Hamel biechtte nu op dat hij met mejuffrouw Hofmans twee gesprekken had gevoerd. Juliana vond dit niet zonder bedenkingen. Was het bekend dat hij bij haar was geweest? Van Hamel liet de namen vallen van de dames Mijnssen en Pierson. Die wisten ervan. Hij was echter niet bang dat men hem voor een volgeling van Hofmans zou verslijten. ‘Iedereen weet genoeg dat ik een zeer zelfstandige geest ben en niemand zal mij ervan verdenken haar aanhanger te zijn.’ Dat was, zo kunnen wij achteraf vaststellen, ten dele waar, wél voor zover het de Hofmanskring maar niet voor zover het zijn op hol geslagen sympathie voor het communistische streven betrof. ‘Toch is ’t beter dat U voorzichtig blijft,’ vond Juliana.
Andere zaken werden aangesneden, zoals de Oude Loo-bijeenkomsten. Volgens Van Hamel hadden die minder geheimzinnig opgezet kunnen worden. Waarom was de agenda van die bijeenkomsten niet aan de pers gegeven? De koningin vond dat hij daarin wel gelijk had. De geheimzinnigheid had geen ander doel gehad dan om de kerken en de anti-Hofmansgroepen niet voor het hoofd te stoten. Ook de commissie-Beel kwam ter sprake. Juliana meende dat het aan de pers gegeven communiqué misverstand had gewekt. ‘Ik heb mij niet zo gebonden.’ Zij sprak tegen, niet geheel conform de waarheid, dat zij zich gecommitteerd had enkele personen uit haar naaste omgeving, dus Van Heeckeren cum suis, zomaar te laten vallen:
Daar denk ik niet over. Het zou wat mooi’s zijn, als ik altijd maar offers moest brengen en aan de andere kant in mijn hofhouding alle anderen handhaven, die mij ongezind zijn. Ik zou altijd maar door de knieën moeten gaan en mij veren laten uittrekken zonder enige reden. En de anderen koning kraaien. Dat is onaannemelijk.
Van Hamel waarschuwde dat het publiek niet de indruk mocht krijgen dat de koningin afspraken niet nakwam. Kon Van Heeckeren niet een andere eervolle positie krijgen? Juliana hield haar bedenkingen. Iemand als grootmeester Van Hardenbroek had zich smalend uitgelaten over haar toespraak in Nijmegen op 4 september. Zou zij dat maar moeten slikken en loyale mensen als Van Heeckeren verwijderen? ‘Ik moet nu terugslaan. Ik moet een troef uitspelen. Niet altijd lijdend voorwerp zijn.’ Nu werd haar weer verweten dat zij een aanhangster van juffrouw Hofmans, juffrouw De Jong, een werkelijk uitstekende kracht, tot secretaresse had benoemd. Ook minister Beyen was haar afgevallen in de persconferentie van 8 juni. Toen zij hem dit verweet, had hij om een ereraad verzocht om de zaak te onderzoeken. Voor het eerst kwam zij met een concreet verzoek. Wilde Van Hamel in zo’n ereraad plaatsnemen?
Haar bezoeker drukte zijn bereidheid uit de koningin van dienst te zijn, al had hij, naar hij zei, persoonlijk weinig op met ereraden. Die spaarden te veel de kool en de geit, probeerden doorgaans de zaken te verdoezelen. Voor Beyen had hij geen grote waardering, een oordeel dat aan Juliana, ondanks alles, enige tegenspraak ontlokte: ‘Hij heeft toch goed werk voor de integratie gedaan.’2
Op Van Hamels vraag wat het onderzoek van de commissie van drie precies had ingehouden – waren bijvoorbeeld ook andere leden van de hofhouding daarin betrokken? – wilde de koningin geen antwoord geven. Zij had beloofd daarover geen mededelingen te doen. Wel wilde zij kwijt dat zij met prinses Armgard ‘gebrouilleerd’ was. ‘Ik die nooit gedacht had met iemand gebrouilleerd te zijn,’ voegde zij er wat verdrietig aan toe. De prinses ging echter als ‘een bulldozer’ door al haar voornemens en programma’s met de kinderen heen. Ze was ook erg tegen juffrouw Hofmans gekant. Gelukkig stond haar eigen moeder, prinses Wilhelmina, geheel aan haar zijde.
De gast werd op het laatst nog zelf door de gastvrouw het vuur aan de schenen gelegd. Via mevrouw Pierson (maar die naam noemde zij uiteraard niet) had zij gehoord van het door hem in Baarn verspreide gerucht dat er plannen zouden bestaan de koningin buiten staat te verklaren. ‘Wat is dat,’ vroeg Juliana hem, ‘dat men verteld heeft dat ik buiten staat verklaard zou moeten worden om de regering waar te nemen?’ Op zijn vraag wie dat verteld kon hebben, was het droge antwoord: ‘U.’ Van Hamel verweerde zich met een beroep op wat sommige kranten schreven en verder niet bij name genoemde Kamerleden gezegd zouden hebben (‘Kamerleden? Die heb ik toch niets gedaan!’ vond Juliana).
Hij wist een draai aan het gesprek te geven door haar te verzekeren dat de koningin gelukkig ten volle kon rekenen op het volk achter de Kamerleden. Nooit moest zij volgens Van Hamel het in haar hoofd halen af te treden. Hij dreef vervolgens zijn paternalistische medeleven wel erg ver, toen hij bij zijn gastvrouw informeerde of zij voldoende ‘gezellige afleiding’ had. Werd het niet tijd voor ‘een heerlijk reisje’? Een vraag die Juliana bevestigend kon beantwoorden. ‘O, er is gezelligheid genoeg. Straks gaan wij eten met de kinderen en dan krijgen wij Leidse verhalen van Trix.’ Bovendien stond een vakantiereis naar Sicilië op het programma. Zo kreeg het gesprek toch een positief slot. Bij het weggaan liet zij hem weten dat hij nog van haar zou horen.
Juist deze slotpassages doen vermoeden dat Van Hamel het onderhoud met de koningin niet mooier heeft voorgesteld dan het was. Wel vond hij, zoals hij enkele dagen later noteerde, de koningin ‘onzeker’, ja zelfs ‘overspannen’.3 Niettemin kwam uit zijn notities een Juliana naar voren die zich in elk geval veel minder gemakkelijk door hem liet beïnvloeden dan hij misschien in het begin heeft gedacht. Het blijft onduidelijk waarom zij haar keus juist op hem liet vallen. Vrijwel zeker is hij aanbevolen door de Hofmansgroep, die in hem op grond van zijn linkse sympathieën een bondgenoot zag. Voor de koningin was hij vermoedelijk de oudere, vaderlijke, raadsman die haar terzijde kon staan in haar conflict met het kabinet, in het bijzonder over het aan het rapport van de commissie-Beel te geven gevolg. Gezag en prestige konden hem niet worden ontzegd, terwijl in de Hofmanskring kennelijk gunstig over hem werd gedacht. Ook dat laatste telde ondanks Juliana’s herhaalde verzekering dat zij met de groep rond Hofmans het contact had verbroken.
De keerzijde van de medaille was natuurlijk dat hij in het Bernhardkamp met wantrouwen werd gadegeslagen. Wat voerde hij in zijn schild? Ook bij Beel, Drees en Gerbrandy kon hij op weinig sympathie rekenen. Die zaten niet te wachten op een nieuwe ‘wijze’ man. De conclusies van de commissie-Beel, waarmee Juliana toch had ingestemd, waren duidelijk geweest. De koningin zou haar contacten met Hofmans en haar aanhang verbreken en meewerken aan personele wijzigingen aan het hof. Intussen was Van Heeckeren nog steeds in functie en had hij in de persoon van De Jong er een geestverwant bij gekregen. Het optreden van Van Hamel kon gemakkelijk als een nieuwe uitstelmanoeuvre door de koningin worden gezien. Het maakte de uitvoering van de hem toevertrouwde taken er niet eenvoudiger op.
Dubieuze adviezen
Van Hamel heeft, zoals gezegd, een gedetailleerd journaal van zijn wederwaardigheden in deze maanden bijgehouden. Hij deed daarin onder meer verslag van zijn gesprekken met de koningin.4 Vier dagen later, op 5 oktober, werd hij opnieuw bij haar geroepen. Hem werd nu definitief de vraag gesteld of hij zich wilde belasten met de verdere afwikkeling van de besluiten die zij en de prins genomen hadden naar aanleiding van het rapport van het driemanschap. De aan Van Hamel toegedachte taak was tweeledig. Hij zou een regeling moeten ontwerpen ter coördinatie van de secretariaten van de koningin, de prins en prinses Beatrix. Verder (en vooral) moest hij adviseren over personele wijzigingen in de hofhouding en de omgeving van de koningin. Ten slotte werd opnieuw zijn medewerking ingeroepen, mocht op verzoek van minister Beyen een commissie van onderzoek worden ingesteld. Juliana sprak tegenover haar nieuwe vertrouweling uitvoerig over de prins, ‘die zij zeer intelligent maar slecht mensenkenner acht’. Het was immers zaak voor hem een werkkring te zoeken waarin hij kon presteren. Dan kon ook zijn medewerking aan de Bilderberg-conferenties worden beëindigd.5
Van Hamel hield dit vererende aanbod nog even in beraad, al gaf hij aan dat de koningin in beginsel op hem kon rekenen. Het ging niet aan, zo verzekerde hij haar, dat haar concessies werden afgedwongen, zoals in de afgelopen maanden was geprobeerd. ‘De koningin blijft de koningin.’ Een hart onder de riem, ‘een psychische opbeuring’, kon zij verder wel gebruiken in haar volgens Van Hamel onzekere geestelijke toestand. Hij wilde zich echter eerst door enkele oriënterende gesprekken ervan vergewissen dat hij kans van slagen had.
Dat was een verstandig besluit, aangezien Van Hamels aanvankelijke denkbeelden hoe aan zijn taak invulling te geven, niet erg weloverwogen leken. Om te beginnen wilde hij, zo zei hij tegen de koningin, geen ontslagen binnen de hofhouding. Met excuses door een ieder voor wat fout was gegaan, kon worden volstaan. Verder dienden de in het verleden gevierde teugels te worden aangehaald. Van Heeckeren en de anderen, van wie het ontslag door de commissie-Beel gevraagd was, zouden dus kunnen blijven. De koningin zou verder ‘een groep dames van haar leeftijd’ moeten vormen, die ieder in wekelijkse dienst als een ‘compagne d’honneur’ konden fungeren. Dit zou meer ‘gezelligheid’ in haar leven brengen (een onderwerp dat, zoals we al weten, Van Hamel na aan het hart lag). Ook de dames van de Hofmanskring konden op deze wijze worden ingeschakeld. Dat zou tevens de exclusiviteit van die kring doorbreken.
Zijn onverwachte suggesties stonden haaks op het rapport van de drie wijzen, dat Van Hamel niet kende en ondanks verschillende pogingen ook nooit in handen heeft gekregen. Zijn voorstellen hadden al dadelijk een protest aan Juliana ontlokt. Zo wijs was zij wel. Zij wilde in haar persoonlijk leven ‘meer vrij’ blijven. Ook tegen het denkbeeld om geen enkel lid van de hofhouding te ontslaan, maakte zij bezwaar. Dan zouden degenen die zij niet langer wilde dulden, zoals grootmeester Van Hardenbroek, eveneens kunnen blijven! Van Hamel vertrok na haar beloofd te hebben een brief te ontwerpen waarin zij aan de minister-president mededeling deed van zijn optreden. Verder zou hij zich buigen over de tekst van een door de koningin uit te geven perscommuniqué.
Diezelfde middag sprak hij de zaken door met de koninklijke vertrouwensman bij uitstek, Van ’t Sant. Die maakte hem duidelijk dat Van Hamels denkbeeld om Van Heeckeren als particulier secretaris van de koningin te handhaven, weinig kans van slagen had. De koningin mocht hem nog steeds steunen, de prins en zijn oudste dochters, evenals verschillende ministers, dachten er anders over. De Graaff, de particulier secretaris van de prins, werd de volgende dag door Van Hamel op advies van Van ’t Sant geconsulteerd. De Graaff was ervan overtuigd dat de prins, nog steeds in Afrika, hem erkentelijk zou zijn als hij op het aanbod van de koningin inging. Dat Van Hamel er iets mee bereiken zou, geloofde hij overigens niet. De Hofmansgroep zou blijven stoken tegen de prins. Of Hofmans hierbij de drijvende kracht was of anders het echtpaar Van Heeckeren, wist De Graaff niet, maar wel dat het mis was zolang Van Heeckeren als particulier secretaris van de koningin in functie bleef. De Graaff was ervan overtuigd dat de ministers de houding van de koningin en haar staan ‘onder een bijzondere invloed’ niet zouden accepteren.6
Wat de uitspraak van De Graaff over de opstelling van de prins waard was, bleek Van Hamel twee dagen later. Toen kreeg hij een telefoontje van de secretaris dat de prins niet wilde dat zijn benoeming werd aangekondigd als een van de koningin en de prins tezamen. ‘Hij wilde daarbuiten blijven.’ Van Hamel vermoedde, ietwat simplistisch, de hand van juffrouw Gilles erin, ‘de fanatische aanhangster van hare bewonderde vriend en chef, die als een kat voor diens belangen waakt...’7
Na enig aandringen kreeg Van Hamel de prins toch een maand later, in de avond van 8 november, te spreken. Het werd een memorabele sessie. De prins stortte zijn hart uit. ‘Levendig en welbespraakt’, om Van Hamel te citeren, tekende hij de situatie, waarna de ander, naar wij mogen aannemen waarheidsgetrouw, zijn woorden optekende. Het kwam erop neer dat de prins een bevredigende oplossing van de moeilijkheden, ook door de interventie van Van Hamel zelf, onwaarschijnlijk achtte. Hij liet alles maar van zich afglijden en schetste zijn eigen toestand als ‘apathisch’. Hij prees de koningin als ‘lief en goed en verstandig en vertrouwend’. Hun beider omgang zou ‘volkomen aangenaam’ kunnen zijn, wanneer er niet telkens weer gestookt werd door de ‘Hofmansgroep’. Keer op keer hadden Van Heeckeren, Van Maasdijk en anderen, als de sfeer tussen de echtgenoten weer wat beter was, ingegrepen om de prins verdacht te maken. Hele onderzoeken waren naar zijn handel en wandel ingesteld en telkens wanneer de verdachtmakingen niet juist bleken, zei de koningin dat het een misverstand was of goed bedoeld. Vermoedelijk doelde de prins hier op de zaak-Duyff uit 1950 en op de beweringen in 1955 dat hij zich vergrepen zou hebben aan gelden van Juliana. ‘Het Hofmanstroepje,’ aldus een gefrustreerde Bernhard, ‘geniet onwankelbaar vertrouwen bij Hare Majesteit.’ Het had er ook voor gezorgd dat de koningin nu andermaal terugkrabbelde. Er was maar één oplossing, en dat was het ontslag van Van Heeckeren en Van Maasdijk, waarbij de laatste door de prins bestempeld werd als ‘een grote intrigant’.8 Het was de eerste en laatste keer dat Van Hamel hem sprak.
Van Hamel zette zijn consultaties voort met een nieuw bezoek aan de koningin op 8 oktober, het derde binnen een week. Later op die dag ging hij op visite bij mejuffrouw Hofmans. In de achtereenvolgende gesprekken met beide dames was de prins telkens het voornaamste onderwerp. Zijn voorgenomen bezoek aan de Verenigde Staten in de tweede helft van oktober was Van Hamel een doorn in het oog. Deze reis zou stellig worden aangegrepen voor het maken van ‘Atlantische propaganda’. De ergernis van Juliana richtte zich echter niet zozeer op de prins als wel op de pers, die haar in een ongunstig daglicht stelde in allerlei publicaties, waarin zij ‘voortdurend belasterd en met vuil gegooid wordt’. Werd het niet tijd dit in de kranten recht te zetten? Een ‘verklaring’ die zij had willen uitspreken na de persconferentie van het driemanschap (in haar begin september voorgenomen radiorede?), werd Van Hamel voorgelezen.9
Terwijl Juliana haar man niet als schuldige wilde aanwijzen, dacht mejuffrouw Hofmans er anders over, zo noteerde Van Hamel. ‘Zij is tegen de Prins, zoals hij nu is, bepaald zéér bewust, beslist gekant.’ Deels lag dit aan zijn onhebbelijk optreden tegenover zijn vrouw, deels was die afkeer politiek bepaald. Ook het feit dat hij een Duitser was, speelde een rol. Hij liet zich spannen voor de Amerikaans-Atlantische bewapeningsbeweging en sleurde Nederland daarin mee. ‘Juffrouw Hofmans is zéér pacifistisch, anti-bewapening,’ tekende Van Hamel verder aan. Machtsbegeerte en ijdelheid dreven naar haar mening de prins voort. Begrip had zij voor de koningin. Die moest als vorstin in het belang van land en volk besluiten nemen die zij liever niet wilde nemen. Niet Juliana’s omgeving had fouten gemaakt – integendeel, Van Heeckeren was ‘een prima man’, zijn vrouw Rita niet minder voortreffelijk – de fout lag bij Bernhard. De vergissing van de koningin was dat zij haar man te veel de vrije hand had gelaten. Zij moest, zoals Van Hamel Hofmans’ woorden weergaf, hem de eis stellen zich voortaan van zulke acties te onthouden ‘of anders: scheiden en het land uit’. Het volk zou het toejuichen. Zij voegde eraan toe dat de huwelijksband voor haar geen overwegende betekenis had. Zij had een lange verloving toch ook verbroken voor haar verhouding met Christus en haar werk?10
Van Hamel maakte haar duidelijk dat hij het denkbeeld van een scheiding weinig realistisch vond, waarna het gesprek een meer persoonlijk karakter kreeg. Zij vertelde ‘op nogal aandoenlijke wijze’ van haar jeugd, haar gaven en toewijding aan God, zoals zij aan het begin van hun gesprek verslag had gedaan van haar werk in dienst van de vluchtelingen, waartoe zij in Duitsland en Engeland conferenties had bijgewoond. Van Hamel drong op haar medewerking aan, indien hij die bij het vervullen van zijn taak nodig mocht hebben. Haar aanbod een doorgeving voor hem te vragen, wees hij overigens af.
Van verdere directe contacten tussen de doorgeefster en Van Hamel is het, afgaande op zijn dagboek, niet meer gekomen. Hij en de Hofmansgroep hadden elkaar gevonden in hun gemeenschappelijke afkeer van de Duitse herbewapening en van de Atlantische navo-politiek, waarvan de prins de incarnatie leek. Aan iemand als Van Hamel, die tijdens de Duitse bezetting zo zwaar getroffen was, viel dat moeilijk te verwijten. Wel toonde hij zich ten aanzien van het communistische machtsstreven tamelijk onnozel, zoals de gebeurtenissen in Hongarije later die maand zouden uitwijzen. Maar voor Van Hamel, vurig Oranjegezind als hij was, waren de belangen van vaderland en vorstenhuis onverbrekelijk met elkaar verbonden. Het staatsbelang eiste dat de koningin niet zou aftreden, dat het harmonieuze gezinsleven op Soestdijk werd hersteld en dat het tumult in de pers zo spoedig mogelijk zou eindigen. Daarin paste niet een blijvende verwijdering tussen koningin en prins, laat staan een openlijke breuk in hun huwelijk die het vorstelijk prestige en de liefde van het Oranjevolk zou ondermijnen. Om die reden kwam het een paar maanden later tot een conflict tussen hem en andere leden van de Hofmansgroep in de persoon van Erna Mijnssen. Hij verweet haar – en niet ten onrechte – dat zij en haar geestverwanten onvoldoende rekening hadden gehouden met de bijzondere positie van de koningin en het koninklijk gezin.11 Voortaan was hij in de Baarnse kring niet langer welkom.
Schermutselingen tussen paleis en kabinet
Van Hamel toog aan het werk. Een eigenhandige brief van de koningin, hem op 14 oktober ter hand gesteld, moest alle deuren ontsluiten. Hij werd gemachtigd besprekingen te voeren ‘voor de oplossing van enige aangelegenheden van interne aard’, met de oproep aan een ieder die het aanging ten volle medewerking te verlenen.12 Ook werd zijn hulp ingeroepen bij het voorbereiden van het perscommuniqué dat op 15 oktober door de rvd werd gepubliceerd. Juliana kondigde daarin aan dat de reorganisatie aan het hof voortgang maakte, waarvoor overigens wel overleg met de prins nodig was die tot begin november in Amerika was. Verder verzekerde zij dat zij de betrekkingen met Hofmans ‘voor onbepaalde tijd’ verbroken had. Met de persoon in kwestie zou hierover ‘volkomen eensgezindheid’ bestaan. Aan Van Hamel zei ze dat er inderdaad noch direct noch indirect enig contact meer bestond. Hij realiseerde zich hoe zwaar dit besluit haar gevallen was. Zij erkende tegenover hem dat er tussen haar en mejuffrouw Hofmans ‘zielsverwantschap’ bestond.13
Mocht de koningin nog hebben gehoopt dat zij, mede dankzij Van Hamels goede diensten, Van Heeckeren en anderen tegen het advies van de commissie-Beel in zou kunnen handhaven, dan werd die hoop spoedig de bodem ingeslagen. De oorzaak lag in een publicatie in de Sunday Pictorial van 14 oktober 1956, die veel stof deed opwaaien. Het geruchtmakende artikel in het Engelse zondagsblad was opgehangen aan Juliana’s trouwste, zij het wellicht ook onhandigste medewerkers, Van Heeckeren en Van Maasdijk. Het was bedoeld als onderdeel van het publicitaire tegenoffensief waarop Juliana enkele dagen eerder tegenover Van Hamel had gezinspeeld, maar het sloeg terug als een boemerang.
Zowel de positie van de particulier secretaris, die toch al onder vuur lag, als die van de kamerheer in buitengewone dienst werd hierdoor onhoudbaar. In misplaatste loyaliteit aan de koningin hadden zij samengewerkt om de journalist van de Sunday Pictorial, Victor Sims, van gevoelige informatie te voorzien. Sims had op 11 oktober bij Van Heeckeren op Soestdijk aangeklopt om te vernemen hoeveel er waar was van alle geruchten over de oplopende spanningen in het vorstelijk gezin. Aangezien de rvd, die leergeld had betaald, geen buitenlandse journalisten meer te woord wilde staan, zag Van Heeckeren zijn kans schoon. In een veelgelezen Engelse zondagskrant zou nu eindelijk eens het verhaal van de kant van de koningin kunnen worden verteld! Hij wist Van Maasdijk te rekruteren. Toevallig bevond die zich die bewuste dag bij Van ’t Sant op Soestdijk. Zonder zijn identiteit bekend te maken, gaf Van Maasdijk aan Sims dezelfde avond een lift van Soestdijk naar Den Haag en stilde tijdens de autorit diens nieuwshonger. Indien wij de reporter mogen geloven en hij had in elk geval de schijn mee (want waarom was hem anders een lift gegeven?), zou de anonieme liftgever, uiteraard in strikt vertrouwen, hebben onthuld dat in samenspraak met prinses Armgard een complot was beraamd om Juliana van de troon te stoten. Het kasteeltje te Warmelo, bezocht door ministers en politici, was het centrum van de samenzweerders. Ook zou het nooit Juliana’s bedoeling zijn geweest definitief met Hofmans te breken, maar alleen ‘for the time being’.14
Helaas bleek de auto van de kamerheer gevolgd door een journalist van Het Parool, Friso Endt, een kompaan van Sims. Aan de hand van het kenteken wist Endt voor Sims de naam van diens geheimzinnige chauffeur te achterhalen; deze werd in de Sunday Pictorial naast die van Van Heeckeren dankbaar vermeld. Het was een scoop zonder weerga. In één klap was de Hofmanskwestie in binnen- en buitenland opnieuw voorpaginanieuws. Twee dagen later onthulde het Amsterdamse avondblad hoe de vork in de steel zat. Juliana’s beide paladijnen waren erin gelopen. ‘Blijkt provocatie te zijn,’ noteerde een ontgoochelde Van Heeckeren.15
In feite is er nooit enige aanwijzing gevonden dat Armgard vanuit het afgelegen Warmelo een complot of intrige op touw had gezet tegen haar schoondochter of daarin betrokken was. Als Duitse prinses kende zij haar plaats in het naoorlogse, sterk anti-Duitse, Nederland, en die plaats was bescheiden. De geruchten over een ‘Duitse Putsch’, om Wilhelmina nog eens te citeren, circuleerden echter al langer, zodat het voor de hand lag een verbinding met Warmelo te leggen. De rvd ontkende daags na de onthullingen in de Sunday Pictorial ‘met verbazing en verontwaardiging’ het verhaal van een op Warmelo gesmeed complot; Van Maasdijk haastte zich hetzelfde te doen.16 Maar het kwaad was geschied; het Koninklijk Huis was opnieuw in opspraak gebracht en de Nederlandse pers liet zich dit keer niet onbetuigd. Vooral in confessionele bladen als Trouw en (toen nog) de Volkskrant was de weerzin tegen Hofmans en haar buitenkerkelijke aanhang groot. Veranderingen aan het hof conform de aanbevelingen van de commissie-Beel mochten niet langer worden uitgesteld. De gelegenheid was te mooi om niet af te rekenen met Van Maasdijk, behalve kamerheer ook commissaris bij de in christelijke en socialistische kring gehate Telegraaf. Van Maasdijk probeerde vervolgens op 16 oktober in zijn blad in een ronkend artikel ‘De Koningin Getrouw’ de aandacht van zichzelf af te leiden door een felle aanval te doen op oud-minister Beyen. Deze zou op 8 juni, zo kreeg het publiek nu voor het eerst te horen, tijdens zijn vertrouwelijke conferentie met Nederlandse hoofdredacteuren deloyaal zijn geweest aan de koningin door ‘diep op het privéleven te Soestdijk’ in te gaan. Deze ‘welhaast onherstelbare beleidsfout’ werd in de Telegraaf-kolommen breed uitgemeten.17
Midden oktober, na zijn terugkeer uit Afrika, escaleerde ook het conflict tussen koningin en prins, zij het dat dit voorlopig binnenskamers bleef. Bernhard wendde zich tot Drees en dreigde andermaal de publiciteit te zoeken. De moeilijkheden rond de ontwerpinstructie voor het secretariaat van de jongste drie prinsessen waren nog steeds niet opgelost. De prins was voornemens, zo liet hij de minister-president weten, wanneer de situatie op 15 november niet ingrijpend verbeterd was, een actie te beginnen om Juliana uit de ouderlijke macht te ontzetten. Het was natuurlijk een loos dreigement. Geen rechter in Nederland zou voldoende grond hebben gezien zo’n vordering toe te wijzen, ongeacht de ouders die het betrof. Het tekende echter de onverminderd slechte sfeer ten paleize, waar Van Heeckeren en Van Maasdijk tot frustratie van de prins nog steeds hun invloed op de koningin deden gelden.18
Tegelijkertijd groeide de spanning tussen de koningin en het op 13 oktober door haar beëdigde (vierde) kabinet-Drees. Drees liet Juliana op 17 oktober schriftelijk weten dat het optreden van Van Heeckeren en Van Maasdijk het nieuwe ministerscollectief in een onhoudbare positie dreigde te brengen. De indruk was gewekt dat leden van de hofhouding die het bijzonder vertrouwen van de koningin genoten, een Engels blad hadden gebruikt om te verkondigen dat niet met name genoemde ministers en andere politici een complot smeedden om haar tot aftreden te dwingen. ‘Als dit voortduurt komt het Kabinet in een onhoudbare positie.’ De Tweede Kamer zou er zeker geen genoegen mee nemen. Drees zag slechts één oplossing, namelijk de commissie die de zaak-Beyen zou onderzoeken, ook te laten oordelen over het optreden van beide leden van de hofhouding. In afwachting van het onderzoek zouden beide heren met verlof moeten worden gezonden.19 Resteerde de vraag wie deze commissie zou instellen. Zou dit de koningin zijn, die zich persoonlijk door het optreden van Beyen gekrenkt voelde, dan wel het kabinet, dus onder ministeriële verantwoordelijkheid, zoals ongetwijfeld de Kamer zou wensen?
Zijn brief verwekte grote agitatie bij Juliana, toch al zeer vermoeid door het drukke programma van het staatsbezoek van de president van Liberia aan Nederland. Haar laatste getrouwen lagen onder vuur. Van Hamel trachtte haar op te monteren. Was zij niet bij het staatsbezoek luid toegejuicht in Amsterdam? Ja, dat was de koningin niet ontgaan: ‘Dames hebben haar ’t gebaar van hoog opgeheven in mekaar geklampte handen gebracht: “Houd je taai, alles goeds wordt je gewenst.” ’20 Zij kreeg weer moed, besloot voet bij stuk te houden, er werd ten paleize een crème de cacao gedronken en Van Hamel ging thuis aan een antwoord aan de minister-president en het kabinet werken.
Wel regelde hij in allerijl een gesprek met de journalist Spaan, door zijn vroegere contacten met Delmer en andere Engelse journalisten een belangrijke getuige in een eventueel onderzoek naar Beyens misslagen. Op Van Hamels telefoontje – op verzoek van de koningin niet vanuit het paleis gedaan omdat zij dacht dat daar alles werd afgeluisterd – meldde deze zich de volgende ochtend bij hem thuis. De vraag of er afdoende bewijs was, werd door Spaan, ook dit keer vergezeld door de onafscheidelijke mevrouw Schenk, ontkennend beantwoord. ‘In ’t geheel niet.’ Alle buitenlandse journalisten zouden zich immers op hun ‘persgeheim’ beroepen. Gelukkig had Spaan naar zijn zeggen wel voldoende materiaal bijeengebracht om het de oud-minister behoorlijk lastig te maken en hem, zoals Van Hamel het uitdrukte, ‘in het daglicht van bedenkelijkheid te stellen’.21
Aldus gerustgesteld, verdedigde Van Hamel die avond bij de koningin het besluit aan háár onderzoek naar Beyen vast te houden, ook al wist hij dat het vermoedelijk weinig zou opleveren. De koningin zelf was weer gaan aarzelen, nadat zij van Drees had gehoord dat hij een onderzoek door een ‘regeringscommissie’ wenste. De houding van een afgetreden minister tegenover de persoon van de koningin, bezwoer Van Hamel haar, was volgens hem een zaak van de koningin. ‘Hierin moet zij de regering niet laten treden.’ Ook een onderzoek naar de gedragingen van Van Heeckeren en Van Maasdijk, beiden leden van haar hofhouding, zou aan een door haar ingestelde commissie, onder leiding van Van Hamel, voorbehouden behoren te blijven. Daarna belde Majesteit Drees om na een lang gesprek ‘als een jong meisje’ haar armen in de lucht te werpen: ‘Hij accepteert het met huid en haar.’22 Een misverstand is snel geboren.
De volgende dag, op 20 oktober, ontving de beproefde minister-president een schriftelijke verklaring van paleis Soestdijk met het verzoek daaraan bekendheid te geven, bijvoorbeeld door voorlezing in de Tweede Kamer. De door Van Hamel ontworpen en door Juliana bewerkte tekst maakte gewag van haar voornemen een onderzoek in te stellen door ‘enige onpartijdige en deskundige landgenoten’ naar het optreden van oud-minister Beyen tegen onware persberichten. Vraag was zelfs of hij die geruchten niet in de hand had gewerkt. De koningin had besloten daartoe ‘een kleine commissie’ te vormen. Deze commissie zou zich ook kunnen buigen over de mogelijke rol bij het incident met de Sunday Pictorial van enkele hoffunctionarissen, ‘die overigens mijn vertrouwen genieten’. Van Heeckeren en Van Maasdijk zouden zich dus eveneens moeten verantwoorden, zij het dat in schril contrast tot de gevallen oud-bewindsman hun goede trouw bij voorbaat werd aangenomen. In een begeleidend briefje aan Drees sprak de koningin de verwachting uit dat geen bezwaar kon bestaan ‘een persoonlijk woord van mij letterlijk aan te halen, waar het hier kwesties betreft waarbij ik ook persoonlijk betrokken werd’.
Maar hierin vergisten de koningin en Van Hamel zich. Drees weigerde de verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de hem gezonden verklaring. Op deze wijze wenste hij niet voor een voldongen feit te worden gesteld. Bovendien kon de gebruikte woordkeuze als vooringenomen en krenkend voor Beyen worden opgevat. De premier kreeg voor zijn standpunt, neergelegd in een brief van 22 oktober aan de koningin, twee dagen later de unanieme steun van de fractievoorzitters van de vijf grote partijen in de Tweede Kamer. Tot dan toe had de Kamer moeten zwijgen, ook als gevolg van de lange duur van de kabinetsformatie. Nu er weer een ‘echt’ kabinet was, kon duidelijke taal worden gesproken. Die taak viel aan de liberaal P.J. Oud toe. Hij was de nestor van de fractievoorzitters die samen het Seniorenconvent van de Tweede Kamer vormden. Onder verwijzing naar de binnenlandse en buitenlandse perspublicaties over wat bekendstond als de ‘kwestie-Soestdijk’ en de ‘ernstige verontrusting’ die deze berichten hadden gewekt, drong Oud op spoed aan bij de nieuwe inrichting en organisatie van de hofhouding (lees: het ontslag van Van Heeckeren en de zijnen). Het gold hier, zo betoogde hij, niet een zaak die alleen de koningin persoonlijk raakte, het was een zaak van het gehele kabinet. In zijn antwoord aan de Kamer verwees de minister-president naar de door het hof op 15 oktober uitgegeven verklaring die zijns inziens veranderingen in de hofhouding deed verwachten. Hij verzekerde zijn mogelijk op dit punt wantrouwende gehoor ‘dat al wat Hare Majesteit de Koningin in de loop van de jaren op publiek terrein gezegd en gedaan heeft, natuurlijk ten volle voor verantwoordelijkheid van de ministers komt’. Het Seniorenconvent zette ten slotte de puntjes op de i door Drees op 24 oktober schriftelijk te laten weten dat het staatsrechtelijk ontoelaatbaar was het instellen van een onderzoek naar het optreden van een oud-minister [Beyen] aan de verantwoordelijkheid van het kabinet te onttrekken.23
Juliana in haar werkvertrek in Paleis Soestdijk. Drees kijkt toe.
Van Hamel had met zijn provocerende woordkeus inderdaad niet handig geopereerd als troubleshooter van de koningin. Juliana was echter op 20 oktober met twee vriendinnen met vakantie naar Taormina op Sicilië vertrokken. Kort daarop raakte de wereld op twee plaatsen in brand, in Hongarije en aan het Suezkanaal in Egypte, maar niettemin kwam zij pas op 10 november terug, op het vliegveld afgehaald door de prins, die zijn goede wil wilde tonen. Aan het nemen van een besluit kon zij zich tijdens haar vakantie (of was het een vlucht?) voorlopig onttrekken. Zij liet haar secretaris, Van Heeckeren, weten dat zij niet begreep hoe Drees veranderingen in de hofhouding had kunnen aankondigen, ‘daar hij zeer wel weet dat ik dat niet van plan ben geweest’. Hij liep vooruit op de uitspraak van de in te stellen commissie en de conclusies die zij daaruit trekken zou. Van Hamel schreef zij diezelfde dag, op 27 oktober, eveneens over de in de Tweede Kamer afgelegde verklaringen. Wat daar gezegd was, stond haar niet aan, ‘wil ik mijn recht op ’t inrichten van eigen “Huis” én de rechtvaardigheid handhaven. Vooral het laatste moet geschieden, willen we ooit met ere uit dit moeras geraken.’24 Veel speelruimte had de koningin niet meer, maar zij gaf de strijd niet op.
Paleisgekibbel
Van Hamels taakomschrijving, die op geen enkele wijze door kabinet of Tweede Kamer werd gedekt, liet hem grote vrijheid van handelen. Hij opereerde in een betrekkelijk luchtledig. Hij zag het als zijn eerste taak voorstellen te doen voor een nieuwe organisatie van de particuliere secretariaten van koningin, prins en kroonprinses. Ook nam hij op zich naar kandidaten voor de vrijkomende functies te zoeken. Hij dacht aan de aanstelling van een algemeen secretaris, die naast zijn coördinerende functie als vertrouwd raadsman van de koningin zou kunnen optreden (veel meer werk leek er in de hoforganisatie niet voor hem te zijn). Verder vond hij het wenselijk een zelfstandige voorlichtingsfunctionaris aan het hof te verbinden. Die wens leefde eveneens bij de koningin. Zij meende met een eigen voorlichtingsdienst zich beter te kunnen verdedigen tegen ongewenste publiciteit. De rvd was op dit punt tekortgeschoten. Afgaand op zijn dagboek heeft Van Hamel vooral in de periode tussen begin oktober en eind november aan beide kwesties veel tijd besteed. Hij voerde tientallen gesprekken met allerlei personen, waarvan de schriftelijke neerslag een aardig inkijkje geeft in de stemming aan het hof en de krachten die daar aan het werk waren. Ettelijke kandidaten kwamen ter sprake. Het valt moeilijk zich aan de indruk te onttrekken dat de bejaarde adviseur in al die gesprekken, die uiteindelijk tot niets leidden, ook en vooral gezellige afleiding voor zichzelf zocht en vond.
Zelfs te Londen kwam Van Hamel poolshoogte nemen tijdens een tweedaags bezoek eind oktober. Hij liet zich door de private secretary van koningin Elizabeth ii en haar twee voorgangers, Sir Alan Frederick Lascelles, informeren hoe de voorlichting aan het hof van St. James was geregeld. Het bezoek leverde wel lange en interessante gesprekken op, maar weinig concreets. Van Hamel vernam uit de eerste hand dat de meeste koningen ‘weinig belezen en weinig erudiet’ waren. Zo bleek koning George vi, de vader van Elizabeth, vooral erin geïnteresseerd hoe zijn bezoekers gekleed waren (‘hebt u zijn slecht zittende broek gezien?’). Verder passeerden alle koninklijke toespraken vooraf de verantwoordelijke minister behalve de kerstboodschap.25 Een zelfstandige hofvoorlichtingsfunctionaris zat er echter niet in. De directeur van de rvd, Lammers, verzette zich krachtig tegen deze inperking van zijn bevoegdheden. Ook Drees bleek er niet voor te voelen de controle op de voorlichting in hofzaken uit handen te geven.
Aan Van Hamel werd spoedig duidelijk dat het hof in twee vijandelijke kampen was verdeeld, een Juliana- en een Bernhardkamp. Dat die ook elk in een aparte vleugel van het paleis huisden, is overigens een hardnekkig misverstand. Er was geen ‘Baarnse’ of ‘Soester’ vleugel. De secretariaten van koningin en prins waren in dezelfde (Soester) vleugel van het paleis gesitueerd. De beschikbare accommodatie in het paleis stelde haar eigen eisen. Er werd over en weer veel en vaak kwaad gesproken. ‘Het is en blijft ten dele een paleisgekibbel,’ verzuchtte Van Hamel op 31 oktober.26 Vooral Van Heeckeren moest het in brede kring ontgelden, maar ook zijn vrouw, Rita, en de Hofmansaanhang in het algemeen. ‘Van Heeckeren,’ kreeg Van Hamel al op 6 oktober van zijn opposite number, De Graaff, te horen, ‘is onhandig, weinig bekwaam, tactloos en blindelings overgegeven aan de Hofmanscultus, die overigens geheel boven zijn pet gaat... Praat en flapt over alles.’ Na zijn ontslag zou wel blijken dat hij niet geschikt was voor enige andere betrekking, of het moest misschien het burgemeesterschap van Hattem zijn. Zijn echtgenote Rita kwam er bij De Graaff niet beter af. Zij heette ‘een drijfster, haar begeerte is zich in de zon van het koningschap te koesteren’. De prins bleef van zijn kant bereid ‘de gezinstoestanden gezellig te doen herleven, maar kan niet aanvaarden dat de Hofmansgroep steeds weer roet in het eten zal gooien’. De benoeming van juffrouw De Jong was daar het sprekende bewijs van: ‘Telkens komen er weer nieuwe stokerijen.’27 Van Hamel moest tegenover zichzelf toegeven dat Van Heeckerens kruistocht tegen de prins ‘zeer afkeurenswaardig’ was, en dat gold ook voor de pressie die zijn vrouw, Rita, op de koningin uitoefende.28 Een nader gesprek met Van Heeckeren – op 8 november – gaf Van Hamel de overtuiging dat die ‘zeker niet imbeciel’ maar ‘soms zeker wel onhandig, te simplistisch, te weinig pragmatisch’ was.
In het anti-Hofmanskamp bevond zich Van ’t Sant. Vertrouwen deed Van Hamel hem niet. Hij veronderstelde dat Van ’t Sant contact onderhield met politici, niet alleen met Gerbrandy, zijn oude chef uit de oorlogsjaren, maar ook met Drees en Beel; contacten waar hij anderen zorgvuldig buiten hield. Menige passage in zijn dagboek heeft Van Hamel aan hem gewijd. Aanvankelijk was de onderlinge verstandhouding niet slecht, later werd ze ronduit gespannen. Van Hamel verdacht Van ’t Sant er zelfs van Van Heeckeren als particulier secretaris te willen opvolgen (die functie had hij in de oorlog ook bij Wilhelmina bekleed). Hij eindigde met in de ander een intrigant te zien, ‘de slimme en transigerende tussenpersoon met ’n politie- en spionageverleden, die ook niet tegen onwaarheid opziet’.29 Met instemming haalde hij het oordeel van mejuffrouw Tellegen over Van ’t Sant aan: ‘Zijn beleid is erop gericht de dingen in de war te helpen, om ze weer uit de war te kunnen halen.’ Zij vond de koningin ‘moeilijk’, mejuffrouw Hofmans heette ‘een gevaarlijke bemoeial’. Het kwam Van Hamel voor dat Tellegens rol vrijwel was uitgespeeld. ‘Juffrouw Tellegen is vermoeid en apathisch en gedesillusioneerd,’ heet het in een volgende aantekening.30
Van ’t Sant was sterk tegen Van Heeckeren gekant. De sympathie bleek dus bepaald niet wederzijds. Van hem vernam Van Hamel dat Juliana’s secretaris nog bijna dagelijks bij Hofmans zou komen en daarmee in feite de schakel tussen haar en de koningin vormde.31 Hofmans zelf viel niet au sérieux te nemen. Van ’t Sant verwees daarvoor naar het rapport van de commissie-Beel, dat hij wel en Van Hamel niet kende.
Zelfs Van Hamel begon aan Hofmans te twijfelen na een gesprek met de schout-bij-nacht H. Bos, vlagofficier personeel bij het ministerie van Marine, op 2 november. Deze kende haar persoonlijk via een nicht van zijn vrouw. Hij had haar in 1947–1948, dus in haar Veluwse tijd, ontmoet en zich toen geërgerd aan haar ongevraagde meningen, die kant noch wal raakten. Wat de zeeman evenmin beviel was, dat zij drie of vier echtparen uit elkaar had willen stoken. Een psychologische verklaring werd erbij gegeven: ‘Zij zelve zonder man en gebeten op erotiek.’32 Toen Van Hamel daartegen ietwat verrassend inbracht dat zij hem zakelijk en to the point leek, was het antwoord dat de zieneres kennelijk in de laatste jaren had bijgeleerd.
Als twee onverzoenlijke tegenstanders van Hofmans en haar kring ontpopten zich verder broer en zus Röell, Eric en Binebeth alias Mop. Beiden waren zeer loyaal aan het Oranjehuis. Niet onbegrijpelijk bij hun antipathie tegen de Hofmanskring lag hun sympathie bij de prins. Hij kwam op voor zijn gezin, zei de mannelijke Röell. Hij gaf hem ‘voor 100 %’ gelijk. Eerzuchtig of ijdel was de prins niet, maar de koningin misgunde hem zijn successen.33 Hofmans leidde bij mislukte genezingen de aandacht af door het aanwakkeren van onenigheid. De Hofmansaanhangers omschreef hij als ‘belangzoekers, ijdeltuiten en profiteurs’. Ook met Van ’t Sant had hij weinig op.34 Freule Binebeth, hoewel een groot vriendin van Juliana (‘ik houd van dat mens’), toonde zich eveneens met de prins begaan. Hem werd veel tekortgedaan: ‘geen gezelligheid, driftbuien, ongezellige japonnetjes en weinig attentie’ en dat terwijl hij juist zo op die gezelligheid gesteld was! Het werd tijd dat de koningin hem haar spijt betuigde. Zelfs sloot zij niet uit dat Majesteit de hand gehad had in het Sunday Pictorial-artikel.35
Van Hamel legde zijn oor ook buiten paleiskringen te luisteren. Zo sprak hij jhr. J. de Jonge aan, die in het schoolbestuur van het Baarnse Incrementum zat. Deze vertelde hem dat hij daarin zowel met de koningin als de prins te maken had en vooral de prins apprecieerde: ‘vlot en prettig, nooit onhebbelijk gezien tegen zijn vrouw’. Hij nam zijn vaderrol serieus; wilde bijvoorbeeld niet het land uit, tenzij hij zeker wist dat bij ziekte van de kinderen niet door toedoen van Hofmans een arts zou worden uitgesloten. Ook vroeg hij wel eens bij bepaalde besluiten of zij er misschien achter zat. Op beide punten had hij de prins kunnen geruststellen. De koningin, aldus deze De Jonge (hij was een broer van degene die aanstonds ter sprake komt), was als altijd ‘zeer eerbiedwekkend, maar een beetje in de wolken’.36
Zielknijperij
Wij hebben gezien dat Van Hamel de koningin bij hun eerste gesprek op 1 oktober ‘onzeker’ en ‘overspannen’ vond; een indruk die in latere gesprekken bevestigd zou zijn. Lag dit aan de invloed van Greet Hofmans en haar volgelingen? In hoeverre kon eigenlijk de koningin haar gedrag worden aangerekend? Van Hamel was niet de eerste of enige van haar mannelijke omgeving bij wie zulke vragen opkwamen. Het was hem bekend dat ook zijn aanvankelijk beoogde voorganger, De Jonge, na een oriënterend gesprek met de koningin op dit punt twijfels had gekend. Hij reisde een maand later, op 5 november, naar Zutphen om nader te worden geïnformeerd. Het bleek hem dat De Jonge in september, toen hem gevraagd was een coördinerende taak aan het hof te vervullen, advies had ingewonnen bij de Zutphense psychiater dr. P. van Bork, oud-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis Groot Graffel. Deze had, afgaande op de inlichtingen van De Jonge, de landsvrouwe ‘een typisch psychiatrisch geval’ gevonden, die behandeling nodig had. Die behandeling zou aldus Van Bork moeten bestaan uit vakantie en rust met geregelde psychiatrische observatie en controle. De Jonge had daarop een lang stuk opgesteld waarin hij de koningin dit advies had overgebracht, vergezeld van een analyse van haar geestelijke toestand, waarbij termen als ‘gespletenheid’ en ‘ongeremdheid’ niet waren geschuwd. De koningin had het niet kunnen waarderen en het stuk met het ongevraagde advies ‘verfrommeld’ naast zich gelegd.37
Vervolgens had De Jonge met een beroep op zijn hartkwaal de aftocht geblazen zonder dat overigens, naar hij dacht, de vriendschappelijke verstandhouding met de koningin was geschaad. Wel had hij dit psychiatrisch advies daarna nog laten lezen aan minister van Oorlog Staf, die met de prins bevriend was. Van Hamel vond dat getuigen van weinig politiek inzicht, en gelijk had hij. Ook in de diensten van een psychiater of psycholoog had Van Hamel weinig fiducie. De beste behandelaar van de koningin was zijns inziens de prins – en hun kinderen niet te vergeten. Gemakkelijk werd het hun echter niet gemaakt door de ‘ontzettende driftbuien’ van Juliana, die zij tien minuten later weer vergeten was.38
De Jonge klom na het bezoek van Van Hamel opnieuw in de pen om de ander nog eens te overtuigen van het nut van het inschakelen van ‘een bekwaam en uiterst voorzichtig psychiater’. Zou Van Hamel niet eens met Van Bork kunnen spreken? Van Hamel zag er terecht weinig in. Wat voor politiek risico hield zo’n behandeling, indien deze bekend werd, niet in. De koningin der Nederlanden liep niet bij een psychiater!39 Maar een indruk van een mogelijk behandelingsplan van Juliana kon misschien toch wel nuttig zijn. Hij ging een kleine week later te rade bij een grote naam in de Nederlandse psychiatrie, de Utrechtse hoogleraar H.C. Rümke. Deze bleek evenmin als Van Hamel iets voor een behandeling te voelen. Wel signaleerde hij bij Juliana een enorm gevoel voor lijden en medelijden. Hofmans zelf nam hij niet au sérieux. Zij was handig en slim, had echter tegen hem een paar maal gelogen; ‘hij noemt haar eigenlijk een griezel.’40
Ten slotte consulteerde Van Hamel toch ook maar Van Bork. Deze bleef bij zijn standpunt dat de koningin psychiatrische hulp nodig had. Waarom was zij zo onder de invloed van Hofmans geraakt? Kwam het door schuldgevoel over het aangeboren ooggebrek van haar jongste dochter? Door de zogeheten persuasieve methode diende zij tot beter inzicht gebracht te worden. ‘Men moet haar de futiliteit van de Hofmansinvloed aantonen, dat die geen redelijke grond heeft.’ Dit zou kunnen in een behandeling van zes weken met drie keer per week een gesprek met een psychiater, uiteraard zonder hier enige ruchtbaarheid aan te geven. Deze aanpak ging er natuurlijk wel van uit dat de koningin tot medewerking bereid was, en dat was zij niet. Toen Van Hamel voorzichtig opperde dat zij eens met Rümke zou praten, was haar antwoord: ‘Ik wil niets met een psychiater beginnen.’ Van Hamel kon haar alleen maar bijvallen.41
Zelfs een koningin moet dus oppassen. Voor zij het weet, wordt zij ‘een geval’, een patiënt die psychiatrisch behandeld moet worden. Juliana heeft er terecht niets voor gevoeld. Op dit punt werd zij door haar man gesteund. In zijn eerste (en ook laatste) gesprek met Van Hamel zei de prins, dat hij zijn vrouw niet voor abnormaal hield (zichzelf trouwens ook niet).42 De Jonges bemoeizucht, waarin Van Hamel veel te ver meeging, lijkt echter tekenend voor de wijze waarop in bepaalde kringen over de geestesgesteldheid van de koningin en haar relatie met Hofmans werd gedacht. 1956 was voor haar geen gelukkig jaar.
Politieke contacten
Niet-onbegrijpelijk heeft Van Hamel eveneens contact gezocht met de leden van het vroegere driemanschap. Al kende hij hun rapport niet, hun bevindingen konden voor hem van nut zijn. Veel wijzer werd hij bij het tegen hem bestaande wantrouwen niet. Gerbrandy, die hij op 12 oktober in Den Haag sprak, zei hem dat hij zelfs met machtiging van de koningin niets uit het advies mocht meedelen.43 Van zijn hartgrondige afkeer van Van Heeckeren maakte hij echter geen geheim; die was ‘slecht’. Hij moest zo snel mogelijk door de koningin ontslagen worden. Hetzelfde gold voor juffrouw De Jong; die kwam immers wel drie keer per week bij Hofmans. Over de koningin werd evenmin vriendelijk gesproken. Volgens mevrouw Gerbrandy, een domineesdochter, was haar gedrag zelfs ‘heidens’. Van Hamel was niet erg onder de indruk, maar achtte de felle taal van het echtpaar symptomatisch voor de in protestants-orthodoxe en katholieke kring bestaande diepe weerzin tegen de Hofmansgroep.44
Juliana in haar werkvertrek in Paleis Soestdijk. Drees kijkt toe.
Beel wilde aanvankelijk helemaal niet met Van Hamel spreken. Toen het door bemiddeling van Van ’t Sant toch op 13 november tot een gesprek kwam, leverde dat weinig op. Wel bleek dat Beel personele maar geen grote organisatorische veranderingen aan het hof wenste, dus géén algemeen secretaris – zijn functie zou te weinig inhoud hebben – en evenmin een aparte voorlichtingsdienst bij het paleis.45 Van Hamel zag Beel als ‘de drijvende agent’ achter het hele Hofmansonderzoek. Achter hem gingen natuurlijk de katholieken schuil. Ook na het rapport van het driemanschap leek de rol van Beel niet uitgespeeld. Hij onderhield als ambteloos burger nog steeds contacten met Van ’t Sant. En waarop kwamen die anders neer dan op een ‘wroeten’ in een kwestie die hem lang voor de verschijning van het artikel in Der Spiegel al goed bekend was geweest?46
Met Drees sprak Van Hamel op 30 oktober 1956. De minister-president toonde zich openhartiger dan Gerbrandy en (later ) Beel, maar was dan ook geen lid van het driemanschap geweest. Drees rekende Van Heeckeren, als overbrenger van de boodschappen van Hofmans, samen met Van Maasdijk tot ‘de kwade krachten’ voor het gezinsleven van koningin en prins. Er was een onhoudbare toestand ontstaan. Secretaris en kamerheer moesten daarom beiden van het hof worden verwijderd. De eigenlijke politieke moeilijkheden waren volgens Drees overigens niet zo groot. De koningin toonde zich weliswaar pacifistisch en had weinig op met de navo, maar daar kwam men wel uit. Zij mocht zich verder laten adviseren door wie zij wilde, als het maar niet juffrouw Hofmans was, want die zocht politieke invloed. Hij vertelde zijn bezoeker hoe zij hem in de Indonesische kwestie in 1949 had willen beïnvloeden. Waar de minister-president zich wel zorgen over maakte, was de verhouding tussen man en vrouw. De prins verweet de koningin dat zij hem in alles wilde bedisselen en kortwieken en maakte daarin op Drees een oprechte indruk. In de Bilderberg-conferenties zagen de ministers geen ‘ontoelaatbare regeringspolitiek’.47
Het gesprek kwam vervolgens op de commissie van onderzoek naar het optreden van Beyen en de hofdignitarissen, waaraan volgens de wens van de koningin Van Hamel leiding moest geven. Drees gaf te kennen dat de voorkeur van Beyen uitging naar een onderzoek door een commissie van andere samenstelling dan de koningin voor ogen stond. Daarin zouden hoogleraren als Cleveringa en Van Eysinga plaats kunnen nemen, niet Van Hamel. Niettemin wilde Beyen graag langskomen om met Van Hamel kennis te maken. De oud-bewindsman wilde het geschil tussen hem en de koningin zo snel mogelijk uit de wereld helpen met het oog op de door hem aan het einde van zijn ministerstermijn verwachte hoge decoratie. Verder had hij zijn zinnen gezet op een benoeming tot ambassadeur te Parijs, waarvoor eveneens een koninklijke handtekening onontbeerlijk was. Er zat voor hem niet veel anders op dan toe te geven aan de koningin.
Het ‘verzet’ mengt zich in het hofconflict
Zoals het gesprek met Drees aan Van Hamel had duidelijk gemaakt, waren de dagen van de particulier secretaris (en die van De Jong en Van Maasdijk) geteld. Maar ook nu bleef Juliana aarzelen. Zij wilde niet zelf het initiatief nemen tot ontslag van het duo. Dat vond zij onrechtvaardig. Van Heeckeren en Van Maasdijk moesten zelf ontslag vragen, en dat deden zij niet. De impasse leek volkomen. Pas dreigementen uit kringen van het voormalige verzet dat gewelddadig tegen prominente Hofmansgezinden zou worden opgetreden, indien de koningin zich niet van hen ontdeed, brachten de zaak in een stroomversnelling. De vraag blijft onbeantwoord of het voormalig verzet hier spontaan handelde dan wel daartoe was aangezet.
Van ’t Sant werd op 28 oktober met spoed bij prinses Wilhelmina op Het Loo ontboden, nadat zij een brief had ontvangen van de oud-illegaliteit die haar diensten aanbod om het hofconflict op te lossen. Tegen zijn advies in ontving zij de twee briefschrijvers, H. Tromp en M.J. Schutte, respectievelijk commandant en lid van het Erepeloton van de voormalige Binnenlandse Strijdkrachten, de strijders dus die in blauwe overalls gestoken en met stenguns gewapend op 4 mei de wacht hielden bij het Nationaal Monument op de Dam. Hun boodschap was kort maar krachtig: Hofmans moest uit de weg worden geruimd. Wilhelmina had vervolgens Drees ingelicht. Hij werd op 31 oktober met een bezoek van de twee Dam-strijders vereerd. Een onderhoud van beide oorlogshelden met de koningin (nog steeds met vakantie op Sicilië) werd echter afgewimpeld. Van ’t Sant had Hofmans, Van Heeckeren en De Jong gewaarschuwd om weg te gaan, maar tot zijn verbazing waren ze daarop niet ingegaan. Later klopten de twee voormalige verzetslieden, die nederige beroepen vervulden in de burgermaatschappij, enkele malen bij Van ’t Sant aan om geld te vragen voor hun verder onderzoek.48 Het doet bijna veronderstellen dat zij ook voordien al met hem in contact hadden gestaan.
Was er enig verband tussen hun actie en de bezorging van een anonieme dreigbrief bij mevrouw Mijnssen op 13 november 1956? Daarin werd haar medegedeeld dat ‘het Com[ité] van Actie’ besloten had ter bescherming van de koningin al degenen te liquideren die zich niet vrijwillig zouden terugtrekken uit haar omgeving en die van de prins. Op het lijstje stonden de bekende namen: Hofmans, Van Heeckeren, De Jong en de dames Van Till en Mijnssen zelf. Vanwege de geringe afstand tussen haar huis en het onderkomen van de permanente gast in de tuin kreeg mevrouw Mijnssen van de briefschrijver de dringende raad vanaf 18 november niet meer met het gezin thuis de nacht door te brengen. Het kon anders slecht aflopen. ‘Wij vrezen niets! Het Huis van Oranje zal blijven en niet ten onder gaan door een actie van godsdienstwaanzinnigen. De regering is met ons!!!’49
Een strijdbare mevrouw Mijnssen liet het er niet bij zitten en vroeg onmiddellijk belet bij minister van Justitie Samkalden, die haar huis vanaf 15 november onder permanente politiebewaking liet stellen. Dit toezicht werd ook tot andere leden van de bedreigde doelgroep uitgestrekt. Hofmans bleef zelfs een jaar lang onder politioneel toezicht. Er gebeurde echter niets. Ook het technische onderzoek leverde niet meer op dan het merk van de schrijfmachine waarop de dreigbrief was getikt.
Van ’t Sant kwam deze actie van het vroegere verzet of van het groepje dat daarvoor doorging, goed uit. Hij vergewiste zich er eerst van dat de door hem gewaarschuwde particulier secretaris nog steeds onwillig bleef zelf ontslag te vragen. Daarop bezocht hij de gebedsgenezeres. Zij liet vervolgens in een eigenhandig geschreven en aan Van ’t Sant meegegeven ‘doorgeving’ aan haar trouwe volgeling weten: ‘Laat Walraven van Heeckeren zich dekken door tijdelijk terug te trekken.’50 En dat deed hij na nog eens een week aarzelen. In zijn verzoek om ontslag van 21 november stelde hij dat daaraan niet ‘de intimidatiepoging’ door een illegale groep ten grondslag lag, maar de overweging dat, hoewel de koningin geen concessies wenste te doen inzake de door de regering gewenste veranderingen in de hofhouding, ‘Uwe Majesteit het inwilligen van een vrijwillig ingediend verzoek tot ontslag niet als het doen van een concessie beschouwt’.51 De eer van de koningin was dus gered.
De secretaris en Van Maasdijk kregen op 23 november 1956 (eervol) ontslag. De particulier secretaresse, juffrouw De Jong, had een tijdelijke aanstelling en werd met minder formaliteiten ontslagen onder belofte dat Van ’t Sant voor haar zou uitkijken naar een nieuwe baan. Ook de grootmeesteres, barones Van Heeckeren tot Molecaten, kreeg bij besluit van 13 december 1956 op de meest eervolle wijze ontslag. Hetzelfde lot trof een andere tot de Hofmanskring gerekende hofdignitaris, dame du palais Van Till. Beide dames kregen als pleister op de wonde een honoraire aanstelling in hun vroegere functie. Alle ontslagen gingen op of kort na 1 januari 1957 in.
Wie gewoon met haar werk verder ging, was Greet Hofmans. Volgens het verslag van een hoofdagent die haar moest beveiligen, had zij bij bezoeken aan Eerbeek en Nieuw-Zwinderen, tijdens drie ‘zitdagen’ op twee boerderijen op 13, 14 en 15 december 1956, zo’n dertienhonderd mensen op haar spreekuur ontvangen, mensen uit alle lagen van de bevolking, hoofdzakelijk vrouwen. ‘Zij zegt de mensen dat zij op genezing kunnen rekenen, indien zij volkomen op God vertrouwen.’ Zij schreef geen medicijnen voor en ontving geen enkele beloning. ‘Volgens haar eigen verklaring mag zij ook geen geld of goed ontvangen, daar zij deze belofte aan God heeft afgelegd.’ Het aantal van ongeveer achtduizend patiënten per jaar was naar haar zeggen na de perscampagnes opgelopen tot negenduizend.52
Ontslagen en nieuwe functionarissen
De Hofmansgetrouwen hadden het onderspit gedolven. Het was met hun invloed op Soestdijk definitief gedaan. Alle contacten, ook die met Rita van Heeckeren, werden verbroken. Wel zag Van Heeckeren zich bij zijn ontslag door Juliana met lofuitingen overladen. Niet alleen werd het ontslag hem op de meest eervolle wijze verleend, maar ook zijn ‘uitzonderlijke trouw en opofferingsgezindheid’ werden in het desbetreffende Koninklijk Besluit breed uitgemeten. Als dank voor zijn diensten, die haar en haar huwelijk bijna te gronde hadden gericht, benoemde Juliana hem tot commandeur in de Huisorde van Oranje. Zijn salaris werd nog twee jaar doorbetaald. Een nieuwe vaste baan zou hij nooit meer vinden, ook al deed Van Hamel daar wel enige moeite voor. De minister-president deed over de ontslagen en benoemingen mededeling in de ministerraad, verborg zijn verbazing over de lovende inhoud van sommige ontslagbesluiten niet, maar bemoeide zich niet met de invulling van de vacatures. Dat was een zaak die volgens de Grondwet alleen de koningin aanging.53
De uit de Nederlandse bankwereld afkomstige jhr. mr. Eric W. Röell volgde Van Heeckeren op. Afspraak was dat hij zijn betrekking hooguit een jaar zou vervullen in afwachting van de benoeming van een nieuwe particulier secretaris. De keuze viel op mr. J. van der Hoeven, advocaat te Haarlem. Hij trad op 1 september 1957 in functie. Zijn boek Scheel engeltje, dat over een geestelijk gehandicapte zoon ging, had bij lezing diepe indruk op de koningin gemaakt. Particulier secretaresse werd op diezelfde datum hofdame jkvr. C.E.B. Röell (‘Binebeth’).54 De adviserende rol van Van Hamel op het terrein van de reorganisatie van de secretariaten was met deze mutaties in de hofhouding in feite uitgespeeld. Het was voor onze éminence grise, die bijna zichtbaar genoot van zijn werkkring, natuurlijk wel jammer.
Van ’t Sant werd voor zijn diensten beloond met zijn aanstelling tot raadadviseur van het Koninklijk Huis met ingang van 1 juni 1957. Hij zou die functie tot zijn tachtigste (!) verjaardag in 1963 vervullen. Hij moet de nieuwe secretaris Van der Hoeven niet in alle opzichten vertrouwd hebben. Het was bekend dat deze laatste zich wel eens op een Oude Loo-conferentie had laten zien en vóór de oorlog van nsb-sympathieën blijk had gegeven. In 1960 kwam het tot een welhaast openlijk conflict tussen hen toen de particulier secretaris Van ’t Sant beschuldigde van pogingen hem in een kwaad daglicht te stellen. Zo zou over Van der Hoeven zijn gezegd dat hij contact onderhield met Hofmans, terwijl hem verder werd nagedragen dat hij het staatshoofd afhield van haar gewone kerkbezoek. Als lekenprediker zou hij immers voorgaan in diensten van de doopsgezinde gemeente te Baarn, die door de koningin werden bijgewoond. De zaak was aan het rollen gebracht door George(s) Bilainkin, een journalist van de Daily Express (alweer), die Van der Hoeven op het paleis een bezoek had gebracht, goed geïnformeerd bleek te zijn en na afloop van het onderhoud vertrok in een door Van ’t Sant bestelde hofauto.55
Het incident bewees dat de hofhouding nog steeds leed onder Juliana’s geïsoleerde positie op Soestdijk. De strijd om de gunst van het staatshoofd was met de nieuwe benoemingen niet beslecht. Van der Hoeven kwam ten slotte als overwinnaar daaruit tevoorschijn. Zijn invloed op Juliana was groot. Gelukkig wist hij in het vlak van de geestelijke stromingen maat te houden. Andere raadgevers in haar omgeving duldde hij niet of met moeite.
De voormalige secretaris, Van Heeckeren, bleef voorlopig het mikpunt van het voormalig verzet. Toen de baron op 15 maart 1957 de bladeren aanharkte bij de regenton in zijn Baarnse voortuin, trof hij een handgranaat aan. Een dreigend briefje, opnieuw van het ‘Com[ité] van Actie’, was bijgevoegd. ‘Voor Greet zal eveneens blijvend worden zorg gedragen,’ luidde de boodschap. Het was overigens mogelijk dat de (ongeladen) granaat al in het najaar van 1956 op de regenton was gedeponeerd en er toen afgevallen. Ook Erna Mijnssen werd opnieuw bedreigd. Zij trof althans in de brievenbus een krantenknipsel aan waarin melding werd gemaakt van een veroordeling wegens het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst door Lou de Palingboer (L. Voorthuijzen), een visboer uit Muiden die in zijn eigen onsterfelijkheid en het verderfelijke van iedere vorm van doktershulp geloofde. Op het knipsel was bijgeschreven: ‘Kost en inwoning gevraagd.’ Een onder toezicht van de procureur-generaal bij het Amsterdamse gerechtshof ingesteld politieonderzoek leverde ook dit keer niets op, al werd voor het onderzoek van vingerafdrukken zelfs het Duitse Bundeskriminalamt ingeschakeld.56
Het contact tussen het echtpaar Van Heeckeren en Juliana werd pas aan het einde van de jaren tachtig hersteld. De prins had er toen ook geen bezwaar meer tegen. Het was allemaal zo lang geleden. Met kerst 1991 kregen de ‘lieve oude vrienden’ een kaart van Juliana met de boodschap: ‘Wat waren wij op het Oude Loo toch een bevoorrechte mensen! Een voorhoede, nu zijn er zóveel mensen die zo denken, telkens ontmoet je ze.’57 Het was wat laat, maar de voldoening was er niet minder om.
Wat Van Maasdijk betreft, ook hij werd in zijn ontslagbesluit geprezen om ‘de betoonde trouw’. Het bleef in zijn geval onbeloonde trouw, omdat hij al in 1950 benoemd was tot commandeur in de Huisorde van Oranje. Een persoonlijke brief van Juliana van 2 december 1956 moet echter veel hebben vergoed. Als ‘een leeuw’, zo schreef zij, had hij voor haar gevochten. Haar vriendschap voor hem bleef ongeschokt. Op haar beurt had zij hem verdedigd, ‘terzijde latend of Uw beleid handig is geweest of niet’. Nooit zou zij in zijn ontslag als kamerheer hebben toegestemd als hij er niet zelf om had gevraagd.58
Het tweede driemanschap
Van Hamels werk had na verloop van tijd een ander accent gekregen. De reorganisatie van de secretariaten en van de hofhouding, waarvoor hij aanvankelijk was aangetrokken, kwam eind november 1956 op de achtergrond te staan, omdat deze kwestie in feite buiten Van Hamel om werd beslist. Het door hem te verrichten onderzoek naar het optreden van oud-minister Beyen en enkele falende hofdignitarissen schoof naar de voorgrond. Had het aan Juliana gelegen, dan had de commissie zich ook over andere zaken, namelijk ‘de tientallen tegen mij gerichte berichtgevingen’, gebogen, was zij daarmee een algemene ‘lekkencommissie’ geworden.59 De commissie-Beel had in haar ogen slechts half werk geleverd. Van dat laatste is het echter niet meer gekomen.
Het had lang geduurd, zoals wij al zagen, voordat de commissie-Van Hamel met haar werkzaamheden kon beginnen. In de eerste plaats moest de vraag worden beantwoord of zij onder de ministeriële verantwoordelijkheid viel. Daar viel veel voor te zeggen nu de gedragingen van een oud-bewindsman in het brandpunt stonden (bij de commissie-Beel was dat anders geweest). Ook het zwarte schaap zelf had inspraak. Beyen vond Van Hamel eigenlijk beneden zijn stand. De commissie was hem niet zwaar genoeg. Van Hamel van zijn kant had geen hoge dunk van de oud-bewindsman. Hij vond hem bij hun eerste ontmoeting op 1 november 1956 ‘uiterst nerveus en steeds dom lachende’.60 Het is maar goed dat de ijdele Beyen van deze dagboeknotitie onkundig bleef.
Uiteindelijk ging Drees na ruggespraak met Beyen akkoord met de commissie, zoals hij in een telefoontje aan Van Hamel op 14 november liet weten, mits duidelijk was dat het een ‘particuliere commissie’ betrof, ingesteld ter uitsluitende voorlichting van de koningin, waarvoor de regering geen politieke verantwoordelijkheid droeg. Van harte ging het niet. Enerzijds wist de minister-president hoezeer de koningin hechtte aan een eigen nader onderzoek naar de publicaties die haar en haar omgeving in opspraak hadden gebracht en waarvoor zij Beyen mede verantwoordelijk hield. Anderzijds moest hij rekening houden met de wens van het Seniorenconvent van de Tweede Kamer om het onderzoek naar het gedrag van een oud-minister in zijn betrekkingen met het staatshoofd onder de verantwoordelijkheid van het kabinet te laten vallen. Drees had de beschuldiging tegen Beyen liever onderzocht gezien, zo zei hij tegen Van Hamel, door een commissie uit de Raad van State. Door van een ‘particuliere commissie’ te spreken, was een nader regeringsonderzoek echter nog steeds mogelijk. Kortom, Drees berustte in de wens van de koningin, te meer waar zij hem had gezegd zich niet te zullen verzetten tegen de verlening aan Beyen van de gebruikelijke hoge koninklijke onderscheiding, gelijktijdig met de andere aftredende ministers.
En zo ging, na bijna twee maanden, de commissie-Van Hamel aan de slag. Ook zij bestond uit drie leden, zodat van een driemanschap sprake was. Een Koninklijk Besluit tot instelling van de commissie kwam er niet, laat staan een ministeriële handtekening op het besluit. Daarin verschilde de commissie-Van Hamel niet van de commissie-Beel. Het onderscheid lag op een ander vlak. De commissie-Beel onderzocht in wezen een huwelijksconflict, dat ontstaan was uit de invloed van een particulier persoon op de koningin, de commissie-Van Hamel het optreden van een vroegere bewindsman in zijn betrekkingen tot de Kroon. Noch voor het eerste noch voor het tweede driemanschap droeg het kabinet enige politieke verantwoordelijkheid. Drees wilde slechts aanvaarden (en zo nodig in de Kamer verdedigen) dat een inofficieel onderzoek naar het optreden van Beyen werd ingesteld, nadat was vastgesteld dat deze laatste zich daartegen niet verzette.61 Ruchtbaarheid aan het optreden van de commissie-Van Hamel werd zo veel mogelijk vermeden. Er ging zelfs geen persbericht of mededeling aan de volksvertegenwoordiging uit. Hoe minder men ervan hoorde, hoe beter. Ook haar rapporten werden niet openbaar gemaakt.
Op de beslissing van de minister-president het tweede driemanschap te gedogen, was de keuze van de andere twee leden zeker van invloed. De een was een partijgenoot van Drees, te weten de commissaris van de Koningin in Zuid-Holland (en gewezen gouverneur van Suriname), J. Klaasesz. De ander de advocaat C.R.C. Wijckerheld Bisdom van het gerenommeerde (toen nog Haagse) advocatenkantoor De Brauw, dat de juridische zaken van het Koninklijk Huis placht en pleegt te behartigen.
Van dit duo had Klaasesz zijn benoeming te danken aan de koningin en Wijckerheld Bisdom aan een suggestie van Van Hamel.62 Drees was bij de samenstelling van dit (tweede) driemanschap zomin rechtstreeks betrokken als hij dat bij het eerste was geweest. Wel aanvaardde Klaasesz zijn benoeming niet voordat hij met Drees daarover had overlegd. Wijckerheld Bisdom trad pas toe nadat Van Hamel hem had verzekerd dat het feit dat Beyen in een andere zaak zijn vroegere cliënt was geweest, geen beletsel vormde. Het is de vraag of dit een zuivere beslissing was. Een vroegere cliënt kan gemakkelijk weer een latere cliënt worden. Met hun lidmaatschap van de commissie mocht Van Hamel zich gelukkig prijzen, te meer waar vooral Klaasesz getwijfeld had. Was het ambt van commissaris van de Koningin wel te verenigen met het lidmaatschap van een dergelijke commissie? En wat te doen als de prins zich daartegen keerde? De koningin moest eraan te pas komen om Klaasesz medio november over de streep te trekken.63
De eerste bijeenkomst van de commissie vond plaats op 20 november 1956 in het Haagse provinciehuis. Van Hamels aanvankelijke idee in Huis ten Bosch te vergaderen, zoals het eerste driemanschap had gedaan, kon bij zijn medeleden geen bijval vinden. Op de agenda stonden twee onderwerpen waarover afzonderlijke rapporten zouden worden uitgebracht. Het eerste betrof het optreden van Beyen in zijn contacten met de buitenlandse pers. Het tweede de publicatie in de Sunday Pictorial, de voorgeschiedenis en de betrokkenheid van Van Heeckeren en Van Maasdijk. Overbodig te zeggen dat de vergaderingen en verhoren een strikt besloten karakter droegen. Een verplichting om te verschijnen of te antwoorden op gestelde vragen, bestond niet. Besloten werd het onderzoek naar het optreden en de uitlatingen van de gewezen minister van Buitenlandse Zaken die in zo sterke mate de vorstelijke verontwaardiging hadden gewekt, voorop te laten gaan.
Op 3 december begonnen de eerste verhoren. Door dit driemanschap werd er wel keurig genotuleerd, dankzij de kabinetschef van Klaasesz, mr. H.A.N. Dinger van Kruiningen, die als secretaris optrad. Stapels niet altijd even interessante notulen zijn bewaard gebleven. Uiteindelijk werden tot 7 januari 1957 in totaal twaalf personen gehoord, plus Beyen twee keer. Als eerste en heel uitvoerig werd Van Maasdijk aan de tand gevoeld, daarna zijn wapenbroeder Fock. Verschillende hoofdredacteuren kwamen vertellen hoe zij de befaamde persconferentie van 8 juni hadden ervaren. Hun Engelse vakgenoten met wie Beyen gesproken had, lieten zich natuurlijk niet zien. Ook Beel en Drees kregen bezoek van de commissie voor het geven van nadere inlichtingen.
Van Wijckerheld Bisdom stelde het rapport op, dat op 18 februari 1957 aan de koningin werd aangeboden. Het zuiverde de oud-minister van alle blaam. Van Hamel dolf het onderspit in zijn wens om het oordeel van de commissie in scherpere bewoordingen te redigeren. Op Beyens optreden bij de persbijeenkomst met de hoofdredacteuren op 8 juni 1956 viel volgens de commissie geen aanmerking te maken. (Van Maasdijk en Stokvis waren bij de verhoren van het driemanschap op hun eerdere kritische commentaren teruggekomen.) In zijn drie gesprekken met de journalist van de Daily Express, Donald Edgar, was de minister weliswaar verder gegaan dan in de gegeven omstandigheden te billijken was, maar daarbij was ‘niet gebleken dat uitlatingen tegenover die journalist de heer Beyen verweten kunnen worden’. Verkeerde bedoelingen of een verkeerde gezindheid ten opzichte van de koningin vielen niet aan te nemen.64
De koninklijke opdrachtgeefster legde zich een week later in een onderhoud met Van Hamel bij deze conclusies neer. Hij kon zijn medeleden berichten dat zij geen blijk van voldoening of teleurstelling gaf, ‘meer de manier van: “O, zei ik.” ’ Beyen was verheugd over de afloop van het onderzoek. Zijn hoge decoratie had hij al gekregen voordat de commissie aan haar werk begon. Zijn benoeming als Nederlandse ambassadeur te Parijs liet echter nog even op zich wachten. Voor ambassadeurs en gezanten gold immers dat ‘er dan een speciale band met de monarch bestaat’, zoals Drees van Juliana te horen kreeg. Het vurig verbeide Koninklijk Besluit, waarbij Beyen met ingang van 1 januari 1958 in de Franse hoofdstad werd aangesteld, volgde pas na een uiterst serviele brief van zijn hand aan de koningin. Hij kroop daarin diep door het stof onder het vragen van ‘vergiffenis’ voor alles wat hij misdaan kon hebben. Hoe diep kan een oud-minister op jacht naar een nieuwe baan zinken! Eind 1959 werd de gebruikelijke, hem van Soestdijk gezonden, kerstkaart voor het eerst weer meegetekend door Juliana.65
Het driemanschap zette zich hierna aan het tweede onderzoek, waartoe het door de koningin was uitgenodigd. Dit betrof het aandeel van Van Heeckeren en van Van Maasdijk in de publicatie van Sims van 14 oktober in de Sunday Pictorial. Bij dit onderzoek werden tussen 20 maart en 15 april 1957 behalve (twee keer) Van Heeckeren zelf, Lammers, Friso Endt, Van ’t Sant en Fock gehoord. Vervolgens maakte Van Heeckeren ruzie met Van Hamel en weigerde iedere verdere medewerking. Uit het onderzoek bleek opnieuw dat hij, bezield door de wens de koningin te verdedigen tegen een door hem lasterlijk geachte perscampagne, buitengewoon onhandig had geopereerd. De rvd, door schade en schande wijs geworden, had geen contact gewild met buitenlandse journalisten over ‘de koningskwestie’. In de woorden van Lammers waren die hoofdzakelijk Engelse persmuskieten ‘keiharde figuren, er is maar één veilige weg: “ze niet ontvangen” ’. Van Heeckeren dacht er nog steeds anders over. Naar zijn mening had de particulier secretaris van de koningin een eigen verantwoordelijkheid bij het onderhouden van contacten met de pers ten behoeve van de belangen van het Koninklijk Huis. Die verantwoordelijkheid kon niet volledig door de rvd en de minister-president worden overgenomen.
Van Heeckeren had ervoor gezorgd dat Van Maasdijk zich over Sims ontfermde en hem een lift gaf in zijn auto naar Den Haag, waarna de liftgever óf vervolgens zijn mond voorbij praatte óf verkeerd geciteerd werd. Uiteraard hield Van Maasdijk het op het laatste. Hij betoogde tegenover de commissie hoe hij, toch zelf een oude rot in het journalistieke metier, even de gulden regel was vergeten: ‘You have to find a peg to hang your hat on.’ Een journalist heeft een bron, een zegsman nodig, om zijn verhaal aan op te hangen. In dit geval fungeerde Van Maasdijk, voor zover hij al zijn mond zou hebben gehouden over de listen en lagen van Armgard, toch als kapstok. Hij kon immers niet ontkennen dat hij Sims had vervoerd en in zijn auto onder vier ogen met hem had gesproken. De verslaggever kon zijn sensationele verhaal, dat hij misschien op een heel andere plaats in Nederland had opgepikt, in de Sunday Pictorial aan Van Maasdijk ophangen. Dat was, zo hield de oud-kamerheer vol, hem fataal geworden.66
Ook Van ’t Sant werd nog door de commissie aan de tand gevoeld. Hij had zich immers niet verzet tegen het onzalige plan om Sims een lift naar Den Haag te geven. Hij toonde zich ‘moeilijk en bokkig’ en weigerde op verschillende vragen te antwoorden. Toen de voorzitter, Van Hamel, zich aan het einde van de zitting liet ontvallen dat het gesprek weinig had opgeleverd, glimlachte Van ’t Sant en zei: ‘Ik ben niet erg mededeelzaam.’67
Uiteindelijk liep ook het tweede onderzoek van het tweede driemanschap met een sisser af. Van Heeckeren en Van Maasdijk waren beiden al van hun functies aan het hof ontheven. Er was geen enkele reden meer om hen hard aan te pakken. Ook de koningin wilde duidelijk een streep onder het werk van de commissie-Van Hamel zetten. Haar woede over Beyen was geluwd, Van Heeckeren en Van Maasdijk had zij altijd al geprotegeerd. De commissie-Van Hamel stelde in haar andermaal met de bekwame pen van Van Wijckerheld Bisdom geconcipeerd rapport op 27 mei 1957 vast dat de wijze waarop de journalist Sims van inlichtingen was voorzien, ‘bepaaldelijk niet gelukkig’ was geweest. Met recht kon dit een understatement heten. Het driemanschap onthield zich echter van bepaalde conclusies en volstond met te onderstrepen dat Van Heeckeren ‘naar beste weten’ (dat zei in zijn geval weinig) de belangen van de koningin had behartigd. Van een oordeel over Van Maasdijk onthield het zich. Daarmee was de kous af.
Anticlimax
‘Een koninginnedrama’ zou het verhaal kunnen heten dat in de voorgaande hoofdstukken en bladzijden werd verteld. Het land sliep rustig door, maar Soestdijk verkeerde in rep en roer. Zeven lange jaren had de onrust geduurd. Het hof was veranderd in een slangenkuil vol vijandschap en intriges. Krachten van buiten hadden verstorend gewerkt. Een onherstelbare breuk in het huwelijk van koningin en prins leek verre van denkbeeldig. In het voorjaar van 1956 volgde de uitbarsting die zich al jaren eerder had aangekondigd. Anders dan in de koningsdrama’s van Shakespeare werd echter niet naar dolk of gifbeker gegrepen om het conflict te beslechten. In tegenstelling tot de sinistere Raspoetin viel Hofmans niet onder moordenaarshand. Besloten werd – en Nederlandser kon het niet – tot de instelling van een commissie. Toen deze eenmaal had gerapporteerd, was een oplossing in zicht, al vergde het nog harde strijd voordat de hoofdpersoon in het drama, koningin Juliana, zich daarbij neerlegde.
Wie dus op dit punt in mijn relaas gekomen, een dramatische ontknoping verwacht, komt bedrogen uit. Daar neigt de Nederlandse volksaard nu eenmaal niet toe. Geen wapengekletter, tandengeknars of geweeklaag liet zich horen, slechts een enkele traan werd vergoten. Dat laatste deed Juliana, gevoelig als altijd, toen zij Van Heeckeren en Van Maasdijk hun ruimschoots verdiende ontslag verleende. Het ging haar aan het hart dat zij ieder contact met Hofmans moest beëindigen en ook haar vroegere vriendinnen niet meer mocht zien. Groot bleef het respect dat zij voor de doorgeefster koesterde en diep de bitterheid over de verbreking van de band. ‘Als ik met een heilige omga, heet ik staatsgevaarlijk,’ zei zij eens verdrietig tegen Van Hamel.68 Maar toen eenmaal de tranen waren gedroogd, de regeringszaken haar aandacht opeisten, de prins zich vriendelijk toonde en voorlopig nieuwe conflicten uitbleven, keerde de goede stemming weer. Zij verzoende zich met Armgard, die op de verjaardag van Bernhard in 1957 voor het eerst in lange tijd op Warmelo van haar schoondochter bezoek kreeg, Bernhard deed hetzelfde tegenover Wilhelmina. ‘Alles is couleur de rose,’ wist Röell aan Van Hamel te melden, ‘de koningin en de prins zijn gelukkig en de gezinsverhoudingen prettig.’ Een gezamenlijk reisje naar de Horse Show in Londen stond op het programma en het echtpaar werd canasta spelend aangetroffen.69
Er werd tot besluit, zoals in beeldverhalen niet ongebruikelijk, op 31 mei 1957 voor het tweede driemanschap ‘een klein dinertje’ ten huize van Van Hamel aangericht. Daarna begaven de leden en secretaris zich tegen negenen naar paleis Soestdijk voor een ontvangst in de bibliotheek.70 De koningin sprak waarderende woorden aan het adres van haar bezoekers, wilde weten of zij een eigen persdienst moest hebben (het antwoord was ontkennend) en gaf aan het gesprek een onverwacht prikkelende wending toen zij vroeg of Beyen nog kon worden vervolgd voor de Hoge Raad (zijnde het aangewezen forum bij ambtsmisdrijven van ministers). Kennelijk was toch enig oud zeer overgebleven. Het kwam goed uit dat zich in het gezelschap een coryfee van de Haagse balie bevond, mr. Wijckerheld Bisdom. Hij legde uit waarom het driemanschap aan de mogelijkheid van strafvervolging voor de Hoge Raad niet kon en had willen denken. Gelukkig zag de koningin dit ook in. De gasten konden zich te goed doen aan whisky, koffie en limonade. Sigaren werden aangeboden en opgestoken, waarna een gezellige avond volgde. All’s Well That Ends Well, zette Shakespeare boven een van zijn toneelstukken. Zijn woorden mogen ook de tragedie kronen die in dit boek werd beschreven.