=Ð=
Prinses Juliana op bezoek bij de Amerikaanse president F.D. Roosevelt en zijn echtgenote Eleanor, herfst 1943.
Zo viel bij Juliana op 10 oktober 1940 een uitnodiging in de bus, waarin Eleanor Roosevelt ‘my dear Princess Juliana’ uitnodigde om een paar dagen op bezoek te komen in Washington. Juliana aarzelde geen moment en greep de uitnodiging met beide handen aan. Dit was de kans om met de Verenigde Staten kennis te maken. Wie zou het niet willen? In een volgend briefje werd de datum van het bezoek op 18-20 december bepaald. Tot Juliana’s teleurstelling toonde Wilhelmina, voor een voldongen feit gesteld, zich minder enthousiast. Zij zag politieke bezwaren, hetgeen op haar beurt haar dochter irriteerde. De Roosevelts hadden haar gevraagd en daarmee was voor Juliana de kous af.26
Haar eerste bezoek aan de Verenigde Staten en het presidentsechtpaar (er zouden in de oorlog nog ettelijke volgen) werd een daverend succes zowel voor Juliana persoonlijk als voor de Nederlandse zaak. Zelfs Wilhelmina moest achteraf toegeven dat het niet zo’n slecht idee was geweest de uitnodiging aan te nemen. De Amerikaanse gastvrijheid en de hartelijke ontvangst door de Roosevelts overtroffen Juliana’s stoutste verwachtingen.
Gastheer en gastvrouw zijn buitengewoon hartelijk en aardig en welwillend en hebben me beiden bepaald voor zich ingenomen. Ze werken beiden reusachtig, erg aardig ‘teamwork’ voor een echtpaar. De gezindheid ten opzichte van ons kon niet beter zijn... Beide R’s zijn van een werkkracht waar ik van ijs en veel nachtrust krijgen ze zeker niet. Mrs. Roosevelt is zo aardig, zo’n moeder... ’t Is hier erg gezellig in huis, niks formeel, net als bij ons op Soestdijk. Je komt bijvoorbeeld voor ’t avondeten in z’n kamer waar hij cocktailtjes maakt.
Met dat ‘gezellige’ huis werd dus het Witte Huis bedoeld waar ‘de Witte Vader’, de bijnaam van de president in latere brieven, in zijn rolstoel – hij leed immers aan kinderverlamming – de cocktailshaker hanteerde.
Juliana was diep onder de indruk van wat zij zag, en dat was heel veel. Het tweedaagse bezoek aan Washington, waar zij op 18 december 1940 met de trein aankwam, bestond uit een lunch op het Witte Huis, een uitstapje naar Mount Vernon, de plantage van Amerika’s eerste president, George Washington, langs de Potomac, ’s avonds een concert van de National Symphony Orchestra, de volgende dag een persconferentie van Mrs. Roosevelt met Juliana als zwijgende toeschouwster, een ontvangst bij het Amerikaanse Rode Kruis en een receptie op het Nederlandse gezantschap. Het laatste onderdeel van het programma was een diner op het Witte Huis met de president, geflankeerd door de prinsessen Märtha en Juliana, de First Lady en de Secretary of State Mr. Hull, terwijl na het diner een film werd gedraaid. Op de derde dag, 20 december, was New York aan de beurt. Hier ontmoette Juliana oude bekenden, zoals de Kotzebues en de Fritzes, ging zij een kijkje nemen in het Rockefeller Centre en maakte zij kennis met talloze landgenoten tijdens een bezoek aan het Nederlandse Zeemanshuis en een receptie op Holland House voor vertegenwoordigers van Nederlands-Amerikaanse organisaties. In New York was alles voor haar door de Amerikaanse regering betaald, behalve de fooien die Juliana tot haar verrassing ook geacht werd aan het Amerikaanse beveiligingspersoneel, ‘de detectives’, te geven.
In haar heet van de naald geschreven, enigszins chaotische, reisverslag aan Bernhard klonk het nodige leedvermaak door. Wat miste hij veel. ‘Ha, ha. Ik ben in de usa en jij lekker niet! Dat is ’t voornaamste wat ik “prettig” vind.’ Zij wilde overigens niet ontkennen dat Bernhard uitstekend bij de Amerikanen zou passen.
Ze zijn zo open, geven zich makkelijk... Ik voelde me er in veel opzichten als een vis in ’t water, omdat ze zo makkelijk, vlot en informeel zijn.
De indruk die de beide Roosevelts op haar gemaakt hadden, zou Juliana niet licht vergeten. Weliswaar was hij niet helemaal vrij van ijdelheid, maar ‘hij voelt persoonlijk nog zeer Nederlands’, is haar observatie, en
Het zijn mensen met tact en van goeden huize, ze doen niet overdreven ‘gewoon’... Ze hebben beiden iets heel opens en eerlijks en zeer hartelijks. Ze hebben waardigheid en zijn toch echt Amerikaans... De gedienstigen zijn negers met aardige, pientere gezichten.27
Haar bezoek smaakte dan ook naar meer. In juni 1941 bezocht zij, ditmaal in gezelschap van Bernhard, opnieuw de Roosevelts. Van 31 oktober tot 4 november 1941 kwam zij met haar beide dochters op hun buitenverblijf Hyde Park logeren. Ook dit vierdaagse bezoek in strikt huiselijke kring leidde tot enthousiaste reacties. ‘Het was reuze! En iedere avond bij de cocktail echte Russische kaviaar, cadeau van Stalin.’ Op zondag ging zij met gastheer en gastvrouw naar een dienst in de Dutch Reformed Church. Juliana was onder de indruk van het nog steeds Nederlandse karakter van de Hudsonvallei, de oude Hollandse namen en huizen.‘Je weet niet hoeveel Hollands er in die streek nog is...’ Met de president ging Juliana toeren in de omgeving, schonk bij afwezigheid van mevrouw Roosevelt de thee in voor Amerikaanse ministers, en maakte in de presidentiële bibliotheek, geassisteerd door haar twee dochters radio-opnamen op grammofoonplaat met een groet aan Nederland en een boodschap van de president erbij. De dochters aten mee met de kleinkinderen van de Roosevelts en waren ‘snoezig’ aan de thee, al bleek Beatrix bij vertrek meer dan 39 graden koorts te hebben.28
In de zomer van 1942 werd met de kinderen vakantie gehouden in Lee, Massachusetts, en het bezoek aan Hyde Park herhaald, dit keer in aanwezigheid van Wilhelmina. In oktober 1943 logeerde Juliana er opnieuw met de kinderen en besprak ‘de Witte Vader’ met haar allerlei vertrouwelijke oorlogszaken. Ook het verdere Amerika werd bekeken. Zo bracht zij begin 1944 een, deels per trein door de Rocky Mountains afgelegd bezoek aan de Westkust. In San Francisco maakte zij een rondje op de dansvloer van de Nederlandse zeemansclub met een matroos. In Seattle zag zij de Boeingfabriek. ‘Bernhard zal me, tot mijn genoegen, ongetwijfeld hevig benijden.’29 Het Verre Westen van Canada was eveneens in het bezoek opgenomen.
Ook de zomervakantie van 1944 werd in de Verenigde Staten doorgebracht; te Cape Codd aan de kust van Massachusetts werd een huisje gehuurd. Eind januari 1945 zag zij Roosevelt terug vlak voor zijn reis naar Jalta waar tezamen met Stalin over het lot van Oost-Europa werd beslist. ‘Hij zag er erg oud en moe uit.’30 Haar laatste bezoek dateerde van 17 tot 19 maart 1945. De Roosevelts vierden hun veertigjarig huwelijksfeest in besloten kring, ‘maar ’t was toch een gezellige avond’.31 Drie weken later, op 12 april 1945, overleed hij.
Waarschijnlijk is dit intensieve contact met de Roosevelts Juliana’s grootste bijdrage aan de Nederlandse oorlogsinspanning geweest. Met haar herhaalde bezoeken, al dan niet in het bijzijn van haar dochters, kweekte zij veel goodwill op het Witte Huis voor ‘brave little Holland’ en dat maakte het voor Nederlandse ministers en diplomaten gemakkelijker hun werk te doen. Een prinses kan nu eenmaal eerder allerlei deuren openen dan een niet-royal, zelfs in een republiek als die van de Verenigde Staten van Noord-Amerika.
Dochter en moeder
Het was voor Juliana in Canada natuurlijk niet gemakkelijk het nieuws over Nederland en de ontwikkelingen rond de Nederlandse regering in Londen op de voet te volgen. Vooral in de eerste jaren was zij sterk afhankelijk van wat haar moeder en Bernhard haar daarover schreven. Weliswaar kreeg zij nu en dan bezoek van Nederlandse ministers en andere prominenten, maar het bleef dan bij incidentele indrukken. Ook deputaties van vliegers, zeevarenden, telegrafisten en andere actief bij de oorlogsinspanning betrokken vaderlanders maakten hun opwachting, soms bij Juliana thuis, zodat zij de prinsesjes konden zien. Deze laatsten genoten op hun beurt van het meegebrachte speelgoed en de voorgezette traktaties. Een keer trof Juliana na een bezoek van Nederlandse matrozen haar oudste en Renée aan met een open fles jenever, rietjes in de poezelige handjes en de mededeling dat het zo naar smaakte.32
Zo goed en kwaad als het ging werden de banden met vroegere Leidse vriendinnen onderhouden. De haar toegezonden vvsl-almanak voor 1941 was ‘emotionerend’ om te lezen. Begin maart van dat jaar kreeg zij de toespraak van de Leidse hoogleraar R.P. Cleveringa van 26 november 1940 onder ogen, waarin hij zich keerde tegen de verwijdering van de joodse hoogleraren en docenten van de Nederlandse universiteiten (‘Zo waardig en ingehouden maar zo machtig’). Dit was tegelijk de eerste en laatste keer dat in Juliana’s correspondentie op de jodenvervolging in Nederland en daarbuiten werd gezinspeeld. Waar zij zelf zo weinig beleefde (‘je weet niet hoe ellendig normáál Canada is, hoe je hier als in vredestijd leeft’), vroeg zij zich af of zij, eenmaal terug in Nederland, niet te ver af zou staan van de mensen daar, die zoveel hadden doorgemaakt. Scherp zag zij in hoe Bernhard (net als haar moeder, al zou die het nooit willen toegeven) ‘genoot’ van de oorlog, die zo’n totale breuk met het alledaagse inhield. ‘Daar dan, nou heb ik het gezegd.’
Wilhelmina werd overstelpt met opbeurende brieven, die vooral over haar kleinkinderen gingen. Zij werd verder bedacht met cadeaus die soms met bevreemding bekeken zullen zijn. Zo zond Juliana haar nylonkousen, een voor die dagen geheel nieuw kledingstuk, zij het waarschijnlijk niet in de meest gewenste kleur (‘Je hebt immers maat 9? Ik kon ze niet donkerder krijgen’) met de raad om de kousen maar vaak te wassen om ze in goede conditie te houden. Wij mogen aannemen uit verhalen van Engelandvaarders dat de landsvrouwe toch aan haar zelf gebreide kousen de voorkeur bleef geven.33
Intussen spaarde Juliana haar moeder haar kritiek niet, indien zij dacht daartoe aanleiding te hebben. De vele brieven van Wilhelmina, vooral die waarin zij zich zeer laatdunkend uitliet over haar ministers, riepen bij haar dochter soms heftige tegenspraak op. Nu was Juliana maar al te goed bekend met de autoritaire, soms volstrekt onredelijke, zienswijze van haar moeder. Had zij niet haar eerste bezoek aan Washington op Wilhelmina, ‘Uwe Recalcitrantie’, moeten bevechten? Bij Juliana’s tweede bezoek, in de zomer van 1941, aan de Verenigde Staten zouden haar enkele eredoctoraten door universiteiten aan de Oostkust en in Michigan worden verleend, maar ook hiertegen maakte Wilhelmina bezwaar. Omdat er in Nederland honger werd geleden– althans in Wilhelmina’s beleving – ging het niet aan feestelijke ontvangsten bij te wonen of persoonlijke eerbewijzen aan te nemen. Volgens Juliana ging het alleen maar om ‘een grote vriendelijkheid’ van de Amerikanen. Hoewel Juliana beloofde de ‘Londense orders’ te zullen opvolgen, werden de eredoctoraten toch verleend.34
Als haar moeder haar begin 1941 deelgenoot maakt van haar staatkundige toekomstplannen, die weinig ruimte lieten aan inspraak door het Nederlandse volk of parlement, is Juliana’s reactie niet voor tweeërlei uitleg vatbaar:
Meks, je liet me eventjes ijzen door de indruk te wekken, dat jullie in Londen een grondwetsherziening willen maken. Alles goed en wel, maar dat is toch wel een beetje gek tegenover het Nederlandse volk, dat geen vertegenwoordigers kan aanwijzen in de Staten-Generaal. Is dat weer mijn argwaan, die de kop opsteekt?35
In antwoord op een volgende brief, waarin Wilhelmina een toekomstscenario schetst voor de naoorlogse wederopbouw, aan Juliana en Bernhard beiden een belangrijke rol toekent, maar ook laat weten dat Bernhard haar plaats toch vooral in het gezin ziet:
Denk eraan, dat ik ook een werkelijke rol daarbij krijg en niet alleen het refrein word van het liedje dat Bernhard zingt!!! Hoe prettig het is dingen gezamenlijk te doen, toch moet ieders taak duidelijk afzonderlijk zijn afgetekend.36
Op 4 oktober 1941 waarschuwde Juliana opnieuw tegen staatkundige vernieuwingsplannen, die konden leiden tot verwijten van willekeur en (waar het Bernhard betrof) van geïntrigeer. ‘Democratie staat toch voorop.’ Het harde oordeel van haar moeder, ‘oude Romanov die je bent’, over haar ministers en medewerkers viel bij Juliana blijkens haar brief van 30 maart 1942 evenmin in goede aarde. ‘Waarom, waarom praat jij toch altijd zo denigrerend over onze allerbeste mensen? Je kunt de mensen zo breken met één woord.’ De nieuwe minister van Koloniën, H.J. van Mook, was een voorbeeld. Hij maakte op iedereen (ook op Juliana die hem op zijn doorreis van Indië naar Londen in Ottawa had ontvangen) een uiterst gunstige indruk (‘Van Mook allergezelligste man’) om vervolgens door Wilhelmina vanwege zijn progressieve ideeën over koloniale politiek te worden afgekamd (later kwam zij daar overigens onder invloed van Roosevelt op terug). Ook voor minister van Justitie J.R.M. van Angeren nam Juliana het op:
En tenslotte die arme Van Angeren, die man gun je niet eens een kans om een minister-in-wezen te worden door eens stimulerend met hem te praten.
Juliana besefte ‘dat een grote stam nu eenmaal een grote stam is, maar dat is toch nog geen afdoend excuus voor M.M.’s (moederlijke malligheden)’. Ten slotte werden de plannen voor een parlementloos tijdperk opnieuw sterk berispt. ‘Het is doodgewoon ondemocratisch en voor zoiets vechten we nou niet!’37
Een andere steen des aanstoots was het verzet van Wilhelmina tegen de plannen van haar dochter om een bezoek te brengen aan de West, dus aan Suriname en de Nederlandse Antillen. Er leken genoeg argumenten aanwezig die voor zo’n bezoek konden pleiten. De rijksdelen overzee mochten niet worden verwaarloosd, de bevolking werd een hart onder de riem gestoken als Juliana zich er liet zien. Zelf wilde zij dolgraag. Bernhard schakelde zij in om haar wens bij haar moeder te bepleiten. ‘Ik heb reuze zin, om ook zonder haar zegen erheen te gaan.’38 Zelf ging hij in het najaar van 1942 naar de Antillen en Suriname, zijn eerste bezoek aan het Zuid-Amerikaanse continent. Hij werd met groot enthousiasme ontvangen. Wilhelmina vond een bezoek van Juliana daarentegen te riskant. Stel eens voor dat haar, de troonopvolgster en moeder van jonge kinderen, iets zou overkomen! Ook Bernhard waarschuwde voor de gevaren van de airconditioning in de gouverneursresidentie te Willemstad op Curaçao vanwege het grote verschil tussen binnen- en buitentemperatuur. Hij raadde aan wollen ondergoed mee te nemen. Met twee truien en een dikke jas voor in het vliegtuig reisde Juliana in november 1943 naar Paramaribo af. Ze kreeg er een onvergetelijke ontvangst. ‘Het was overal even aardig en even aandoenlijk – geweldig.’39
De Nederlandse Antillen volgden een drietal maanden later en ontlokten soortgelijke reacties. Overal ontving zij ‘benauwend mooie’ cadeaus. Van de gelegenheid werd gebruikgemaakt ook enkele bevriende buurlanden te bezoeken, te weten Venezuela en de Dominicaanse Republiek van dictator Trujillo – ‘respectievelijk het corruptste land en ’t land met de ergste boeven-dictatuur’ van de regio in de woorden van Juliana. De Venezolaanse president bleek ‘een uitsmijter van een man, die alleen Spaans praat’. Hij bood een ‘geheel informele’ lunch aan voor haar en zeshonderd genodigden. Daar maakte ze kennis met de presidentsvrouwe ‘of althans een volkomen geloofwaardige imitatie van een echtgenote (dat weet je daar nooit precies)’. San Domingo overtrof eveneens alle verwachtingen en ook daar bleek de president alleen maar Spaans te spreken. Bovendien viel hij Juliana op door zijn zeldzaam slechte manieren. Met grootkruisen omhangen vloog zij verder.40
De staatkundige vernieuwingsplannen van Wilhelmina zullen vermoedelijk uitvoerig ter sprake zijn gekomen, toen Juliana in de laatste maanden van 1944 in Londen was. Niet onwaarschijnlijk heeft zij op haar moeder een matigende invloed weten uit te oefenen. Wilhelmina speelde immers in de zomer van 1944 met het plan na de oorlog voorlopig te regeren met een kroonraad. Een parlement zou pas na een jaar of langer bijeen worden geroepen. Dit was althans het verhaal dat C.L.W. Fock, toen attaché in Lissabon en toekomstig hoofd van de inlichtingendienst van de Nederlandse regering in Londen, uit de mond van de koningin optekende.41 In een later stadium heeft zij dit onzalige plan blijkbaar laten vallen. Ze zal er in elk geval geen steun voor bij haar dochter hebben gevonden. In Juliana’s brieven spelen de vernieuwingsplannen verder nauwelijks een rol. Op één punt was zij het echter roerend met haar moeder eens. Dat punt betrof de modernisering van de hofhouding.
Ik voel sterk dat we na de oorlog geen hofhouding kunnen gaan her-instellen, met al maar mensen met titels, het was voor de oorlog ook al niet meer in den haak. Of ben ik veramerikaanst? In elk geval ik hield er niet van...42
Minder eensgezindheid bestond er tussen hen beiden op het religieuze vlak. Ook hier liet Juliana blijken dat zij aan zelfstandigheid gewonnen had. Door Wilhelmina toegezonden theologische geschriften vielen niet in de smaak.
Ook krijg je met een zucht al de theologische lectuur terug. Met alle waardering voor de prachtige bedoelingen en voor de levenspraktijk van de schrijvers, ik word van die relazen zeeziek en ik hoor nog liever profanaties uiten door een dronken zeeman dan zo door theologen.43
In een volgende brief, van 16 april 1944, voegde Juliana eraan toe dat zij ‘dolgraag’ een mooie preek hoorde of een ondergronds gedicht, maar dat zij niet ‘veel andere vormen van inspiratie’ had. ‘Waarom? Weet ik niet, geen reden.’ Toen Trix, zes jaar oud, naar aanleiding van een sterfgeval over reïncarnatie begon, kon Juliana ‘naar eerlijke overtuiging’ haar niet anders zeggen dan ‘dat niemand ’t wist of het gebeurde of niet’.44 Het was duidelijk: Juliana stond open voor nieuwe denkbeelden, ook in religieus opzicht. Ingeslepen waarheden werden niet langer als zodanig erkend. Het zou moeilijk zijn na de oorlog, die zoveel had losgemaakt, zich weer te voegen naar oude vormen en gedachten en in het vroegere gareel.
Hevig ergerde zij zich aan het conservatisme in orthodox-protestantse kring. Bij een avondmaalsdienst in een Christelijk Gereformeerde kerk in het Verre Westen van Canada was het ‘werkelijk een erge schok om weer met die versteende mentaliteit in aanraking te komen’. Ze had compassie met die stoere boeren die erg ‘onder de zonde’ leefden, ‘niets mag enzovoort’.45 Maar ook de katholieken (de ‘Roomsen’ in haar brieven conform het toen veelal gangbare spraakgebruik) moesten het ontgelden. Vooral op de paus had zij het niet begrepen. Zij hoopte dat de centrale leiding van de kerk het zou begeven, ‘zodat het hele ingeroeste bouwwerk in stukjes uit elkaar komt te vallen’ en er opnieuw gebouwd zou moeten worden.46
Bernhard dacht op dit laatste punt geheel anders. Hij had al in augustus 1940 stappen ondernomen bij de vertegenwoordiger van de Heilige Stoel in Groot-Brittannië met het verzoek een boodschap door te geleiden naar de paus. Doel was diens invloed en die van de nuntius in Berlijn aan te wenden ten behoeve van prinses Armgard. Paus Pius xii (Eugenio Pacelli), die als vroegere Berlijnse nuntius over uitstekende contacten in nazi-Duitsland beschikte, zal van het verzoek hebben opgekeken. Sinds 1926 werden tussen Nederland en Vaticaanstad immers geen diplomatieke betrekkingen meer onderhouden. Bij zijn pauskroning in 1939 was Nederland niet vertegenwoordigd, tot verontwaardiging van alles wat in ons land katholiek was. Pas in 1943 werd na lang tegensputteren van Wilhelmina de indertijd door antipapistische sentimenten ingegeven stap ongedaan gemaakt en het diplomatieke verkeer hersteld. Bij een reis van Bernhard naar Italië op Amerikaanse uitnodiging was dan ook op 11 juli 1944 een bezoek aan de Heilige Vader in het programma opgenomen. Bernhard deed er zes dagen later in een brief aan Juliana geamuseerd verslag van. Het was duidelijk dat hij in zijn omgang met katholieke kerkvorsten nog veel te leren had, al was hij over de paus persoonlijk wel te spreken:
Wat een ontvangst. Door tien reuze grote kamers met erewacht in ieder. Zij gaven hun commando’s voor presenteren der hellebaarden in Zwitser-Duits. Ik had de grootste moeite om niet te lachen. Dan een paar cardinals die me knielende binnen brachten en ik wist geen stuk van het ‘protocol’, dus ik deed maar niets dan ‘goede morgen’ zeggen. Wij spraken Frans. Hij was bijzonder hartelijk en heeft jou en de kinderen zijn meest waardevolle en wel echt gemeende zegen op het hoofd gegeven, ook natuurlijk aan moeder en jouw betere helft. Ik vond hem wel geschikt, maar verschilde in enkele punten van mening.
Dat meningsverschil betrof het vraagstuk of er nog ‘goede Duitsers’ waren, waarover Bernhard minder optimistisch zal hebben gedacht dan de paus. Hoe dan ook, bij Juliana was de met enige jaloezie gemengde hilariteit over deze kruisvaart groot. Ze bewees haar man goed te kennen en nam in een strikt persoonlijke brief, die natuurlijk nooit bedoeld was om onder iemand anders ogen dan die van Bernhard te komen, geen blad voor de mond:
Je hebt natuurlijk een keurige, jezuïetachtige schijnheilige indruk gemaakt... Jij die niet tegen uiterlijkheden opziet, hebt natuurlijk een rok gehuurd, op je knieën gelegen en een ring... afgezoend... Maar, potverdikkie, jou mispunt, jou vuile boffer, jou schijnheilig monster, wat heb jij daar in Italië te zoeken??? Dat ontgaat me ten enen male. Jou ontgaat ook geen een pleziertje.47
Het doel heiligde in elk geval de middelen. Van de door Bernhard aan het Vaticaan gevraagde hulp werden Armgard en Aschwin niet slechter, terwijl de Moederkerk er achteraf een zieltje mee won. Armgard zag na de oorlog in de door Rome verleende oorlogssteun een extra reden om van lutheraans katholiek te worden. Haar bekering moet Juliana en Wilhelmina hebben verrast.
‘Dag heldje. Hou je taai. Chins up’48
Bernhard toonde zich in zijn brieven een meelevende vader, die ook vanuit de verte zich actief met de opvoeding van zijn dochters bemoeide en tevens Juliana graag ongevraagd van allerlei wijze raad en adviezen voorzag. Bij Juliana overheerste vooral de nieuwsgierigheid naar het leven dat Bernhard in Londen leidde. In het vreedzame Canada kon zij zich daarvan maar moeilijk een voorstelling maken. Op haar vele vragen daarover ging hij vaak niet of nauwelijks in. Het gaf Juliana op 19 oktober 1940 de verzuchting in de pen:
Besef je eigenlijk wel hoe weinig ik van je afweet. Ik weet nog steeds niet wat voor baan je hebt wat ik kan opgeven als ’t beroep van mijn wederhelft; ik weet niet in wiens gezelschap je slaapt. Ik weet niets, niets, niets!
Een belangrijke reden voor deze zwijgzaamheid, zij het niet de enige, was dat Bernhard in het eerste oorlogsjaar inderdaad niet veel te doen had. Bij de Engelsen bestond aanvankelijk een zeker wantrouwen tegenover hem. Viel op deze geboren Duitser wel voldoende staat te maken? Was hij inderdaad de geallieerde zaak zo toegedaan als hij voorgaf te zijn? Er was tijd voor nodig om het Britse vertrouwen te winnen. Zelfs de belofte van koning George vi voor Bernhard zijn best te zullen doen, haalde voorlopig weinig uit.
Terwijl Juliana in december 1940 bij de Amerikaanse president in het Witte Huis aan tafel zat, was Bernhard naarstig op zoek naar passend werk. De latere minister van Oorlog in het Nederlandse kabinet jhr. O.C.A. van Lidth de Jeude noteerde in zijn dagboek dat dit niet meeviel, ook al was hij persoonlijk zeer te spreken over de prins:
Ik heb hem leren kennen als iemand die vlug van begrip is, eenvoudig en bescheiden met belangstelling voor velerlei onderwerpen, kortom een jongeman schrander en innemend, zoals men dien als Prins-gemaal slechts wensen kan.
Wel had hij volgens Van Lidth verstandige leiding nodig aangezien iemand zoals hij, ontrukt aan zijn gezin, aan velerlei verleiding blootstond. Ook zijn vriendenkring verdiende de aandacht. Kon hij maar gaan varen als officier op een Nederlandse oorlogsbodem! Maar de daaraan verbonden gevaren waren te groot.49
Er braken voor de prins pas betere tijden aan, toen hij vanaf september 1940 begon met het nemen van lessen, om zijn vliegbrevet, zijn ‘wings’, te behalen en hij twee maanden later benoemd werd tot chief liaison officer (hoofdverbindingsofficier) tussen de Nederlandse en Britse strijdkrachten.
Van zijn ongedurigheid, gevoed door het nietsdoen, maakte hij in zijn eerste brieven aan Juliana geen geheim. Liefst had hij op eigen houtje de defaitistische minister-president jhr. D.J. de Geer eruit gegooid en ook van andere Nederlandse ministers had hij geen hoge pet op. Alleen ‘het Zeehondje’ (P.S. Gerbrandy) en minister van Buitenlandse Zaken E.N. van Kleffens waren ‘heel goed’ en ‘prima’. Het viel hem weer wel mee dat hij op zijn eerste verjaardag in ballingschap van het kabinet een origineel cadeau kreeg, namelijk een shoulder-holster ‘om mijn revolver onder de arm te dragen net als een gangster’. Zorgen maakte hij zich al in deze eerste maanden over de emotionaliteit en weinig constitutionele instelling van zijn schoonmoeder.
Zij heeft erg het gevoel nu te kunnen doen en laten wat ze wil en niet meer gebonden te zijn aan Parlement en constitutie, waardoor ze uit vreugde dat dit zo is wel geneigd [is] om te ‘wild’ te worden.50
Het deed de prins in een brief van 22 augustus 1940 aan Juliana genoegen, dat hij in Duitsland blijkbaar was uitgeroepen tot ‘Public Enemy Nr.? Wat een eer!’ Meer zorgen baarde hem het lot van zijn moeder en Aschwin. Hij toonde zich een trouw en meelevend zoon en broer. Zo goed en kwaad als het ging, probeerde hij met hen beiden de correspondentie gaande te houden. Daarbij werden schuilnamen gebruikt en tussenpersonen in New York als de Fritzes en de Kotzebues ingeschakeld, zolang de Verenigde Staten nog neutraal waren. Na 1941 werd gebruikgemaakt van de Portugese, Zweedse of Zwitserse weg. Dit leverde briefjes aan Armgard op waarin, om de Duitse censuur te misleiden, Wilhelmina figureerde als ‘tante Sophie’ en ‘Eberhard’, de briefschrijver, tegenover de ‘Sehr verehrte, liebe Frau Prinzessin’, kennelijk een familielid, de hoop uitsprak dat de oorlog spoedig met ‘onze’ overwinning mocht eindigen. ‘Der Glaube in den Sieg bringt den Sieg.’51 Zoals wij reeds zagen, schakelde hij zelfs de paus in voor het goede doel. Uiteindelijk vertrokken Armgard en Pantchulidzev in de loop van 1944 onder medeneming van vele bezittingen, dankzij een door de laatste geregelde treinwagon, vanuit Reckenwalde naar de familie in Bad Driburg. Daar voegde Aschwin zich in het voorjaar van 1945 bij hen. Reckenwalde zouden zij nooit terugzien.
De bombardementen op Londen, die vanaf augustus 1940 de Battle of Britain inluidden, zorgden voor een de prins welkome spanning. Hij deed er levendig verslag van:
500 kg bom op 20 meter niet afgegaan. Hoera voor mijn guardian angel – dan met Sas op straat door bom in winkel geblazen. Zelfs niet door glas geraakt... De winkel waar ik niet betaald had is verdwenen overnacht – naar ik hoop ook mijn rekening – mijn kleermaker antwoordt niet meer – ik zal even gaan kijken of hij nog bestaat... Op dit moment krijg ik de rekening van de afgebrande winkel – hell!52
=
‘Tom’s flat’, het gebombardeerde huis van Sefton Delmer – Prins Bernhard dineerde er toen de bom viel, oktober 1940.
Ook de gedenkwaardige avond in oktober waarop hij bij Sefton Delmer at, zijn vriend uit zijn Parijse dagen, werd beschreven. Op het nippertje was hij de dans ontsprongen. Door een bomaanval was beneden in het trappenhuis alles weggeslagen, ‘maar dank zij een laatste cognac was ik nog boven en had ik alleen hoofdpijn de volgende dag, maar of het van zijn champagne en cognac of van de ontploffingsslagen was, is moeilijk te zeggen’.53 Een foto van het verwoeste pand maakt duidelijk dat hij niet overdreef. Het was inderdaad een narrow escape.
Afleiding bracht verder het ongeluk met zijn Bentley. Hij reed natuurlijk veel te hard door Londen zonder voorrang te geven aan het verkeer uit zijstraten. Van een tweede, die avond geleende auto werkten de remmen niet naar behoren. Met een derde auto had hij uiteindelijk zijn bestemming, Stubbings House, bereikt, zij het niet zonder nieuwe autoschade, ‘scraped half its side off in squeezing past a lorry. What a life.’54 Een diepe voldoening sprak ook uit de berichten over zijn vlieglessen, waarmee hij goede vorderingen maakte. Zo had hij op 8 november 1940 voor het eerst solo gevlogen ‘en ben erg trots dat het heel goed ging’. Zijn instructeur Murray Payne, een latere vriend voor het leven, toonde zich zeer tevreden. Bernhard had zijn bestemming gevonden. De liefde voor het vliegen zou hem niet meer verlaten zonder dat dit wilde zeggen dat zij in zijn leven de enige was. Een ongeruste Juliana beloofde hij geen ‘domme dingen’ te zullen doen, ‘want zoals je weet hang ik zéér aan het leven’. In 1952 kon hij vol trots melden dat hij er al 625.000 vliegkilometers op had zitten.55
Zijn nieuwe functie van hoofdverbindingsofficier, waarin hij op 13 november 1940 door de Nederlandse regering werd benoemd, gaf hem eindelijk weer geregeld werk en zijn zelfvertrouwen terug. Iedere dag kwam hij nu een paar uur op Stratton House, waar de Nederlandse regering in ballingschap zetelde, gevolgd door de ‘onvermijdelijke’ lunches waarbij de zaken informeel werden doorgesproken. Hij hoopte met zijn bemoeienissen bij elk departement meer voortgang in de zaken te brengen en verwachtte het heel druk te zullen krijgen. Dat was goed voor zijn verdere loopbaan en tegelijk was het dan definitief uit met een niet-geambieerd onopvallend bestaan als prins-gemaal.56
Met de drukte in de nieuwe werkkring viel het mee of, vanuit het prinselijk perspectief beschouwd, tegen. Bernhard hield genoeg tijd over om zijn vlieglessen te vervolgen en ook nu en dan eens een middag naar de film te gaan. Juliana werd goed gevolgd:
Zag je net in de bioscoop enkele vriendelijke woorden aan de usa zeggen met een ietwat grote hoed op – hij was niet al te erg maar ik had hem toch niet gekozen. Maar de fox cape kwam wel goed te pas!57
Een groot deel van 1941 ging heen met vlieglessen en -avonturen. Bernhard behaalde in het voorjaar zijn ‘vleugeltjes’ (wings) en was getuige van nieuwe luchtbombardementen op Londen, waarvan hij dan ‘aardige’ foto’s maakte en verzond. Ook Stratton House kreeg het te verduren, hetgeen de voorspelbare ironische reactie ontlokte (‘jammer genoeg geen ministers geraakt’).
Het leven was soms afzien. In een lange brief van meer dan tien kantjes van 8-14 februari 1941 wordt een uitstapje naar een bevriende Nederlandse familie (de Kesslers) in de ‘country’ beschreven.58 Voor de gebruikelijke party voelde hij zich met zijn dertig jaar wat oud: ‘Ik dans niet en dus sta ik maar rond met oudere heren of dames en verlang naar mijn bed.’ Hij zag ook veel ministers aan Engelse zijde ‘en doe dikwijls zo’n beetje als thuis, vertel hun dingen die bij hun niet kloppen’. Meestal werd dat wel goed opgenomen.
Over zijn zakelijke bezigheden lezen wij in zijn brieven minder. De politiek bleef in de meeste brieven bijzaak. Als die al ter sprake kwam, werd de ministers de kritiek niet bespaard. Met instemming haalde Bernhard in een brief van 4 november 1941 de oproep van de Engelandvaarders aan om alleen de koningin te laten regeren, om die uitnodiging tegelijk weer te relativeren: ‘dus men wil een soort koninklijk fascisme want men heeft geen vertrouwen in de ministers maar alléén in moeder’. Minister-president Gerbrandy was prima, ‘maar heeft geen ruggegraat tegenover de rest van de bende’. Ook Juliana ontving ‘een tik op de fingers’. Ze had een goed woordje willen doen voor de dochter van een vooraanstaand nsb’er, die toch niet kon helpen dat haar vader ‘fout’ was: ‘Je moet wel een beetje onpartijdiger zijn als je ooit zelf regeert.’59
Vanzelfsprekend kreeg de Duitse vijand regelmatig een sneer. Als de Russen met succes begin december 1941 hun eerste winteroffensief lanceren, heet het:
De ‘Germaanse’ en ‘lotsverbonden’ legers zijn hard bezig te bevriezen en al zijn ze niet verslagen zo zijn ze toch op de terugtocht – voor het eerst.60
Het jaar 1942 begon met een enorme teleurstelling: de Japanse verovering van Nederlands-Indië. Bernhard, nu immers gediplomeerd vlieger, popelde om naar het nieuwe strijdtoneel te vertrekken – aan lef heeft het hem nooit ontbroken – maar vond zowel Wilhelmina als het kabinet op zijn weg. Die achtten de gevaren te groot. Het waren ‘de ellendigste vier weken van mijn leven... het was een zeer moeilijke tijd voor iedereen’.61 Drie bezoeken aan Canada en de Verenigde Staten, waarbij aan het derde in september 1942 een reis naar de Antillen en Suriname werd vastgeknoopt, én het blijde nieuws dat Juliana weer in verwachting was (na een mislukte zwangerschap een jaar eerder) deden het jaar echter voorspoediger eindigen dan het begonnen was. De stemming tussen de echtgenoten, die bij eerdere bezoeken wel eens een inzinking had gekend, vertoonde eveneens een stijgende lijn, zoals Bernhard in een brief van 22-27 november 1942 vaststelde:
Het was reuze aardig deze keer en ik moet je toch niet mijn vaderlijke lof verzwijgen over je uiterlijk en ook dat je deze keer helemaal geen ‘uitbarsting’ had – dat maakte het dubbel gezellig en aardig...
Ook in zijn brieven na latere bezoeken was sprake van ‘onze gezellige en aardige strijdloze dagen met hoogstens een uitzonderingsopwinding’, harmonieuze tijden dus, die in de prinselijke visie maar een enkele keer door een driftbui van Juliana werden verstoord.62
Juliana kreeg een rol toebedeeld bij de talloze bestellingen die Bernhard in Canada plaatste om zijn levenswijze niet al te zeer onder het Engelse distributiesysteem te doen lijden. Tropenuitrustingen, uniformen, grapefruitsap, verse citroenen, flessen vermout en whisky, tomatenketchup, badzout, kauwgum, chocolade – de relatie kreeg hoe langer hoe meer de trekken van een postorderbedrijf. ‘Zo’n luxe-editie van een man,’ verzuchtte Juliana eens tegen haar moeder.63 Natuurlijk werden er diverse fotoalbums aangelegd van Juliana en de kinderen, van het vliegen enzovoort, gevolgd door nieuwe bestellingen door de prins van (kleuren)film- en fotomateriaal in Ottawa. Juliana kreeg de raad niet te krenterig te zijn met haar jaargeld. Anders zou haar omgeving er maar onder lijden. Voor het onderhouden van zijn public relations had de prins altijd een goed gevoel. Zo kreeg Juliana het verzoek een mondharmonica te sturen, nadat een van de Nederlandse vliegers dit bescheiden instrument verloren had. ‘Ik beloofde hem een door jouw, please.’64 Noch de prins noch de betrokken vlieger werd hierin teleurgesteld.
Achteraf beschouwd bleek met de Duitse nederlagen bij El Alamein en Stalingrad eind 1942 het keerpunt in de oorlog bereikt. Bernhard sloeg in het volgende voorjaar letterlijk en figuurlijk de vleugels uit. Hij reisde de wereld rond met als eerste bestemming Ottawa. Daar was hij aanwezig bij de geboorte van Margriet op 19 januari 1943 en toonde zich bij deze gelegenheid heel toegewijd. (‘Hij is een ideaal echtgenoot, kwam elke dag 2x in ’t ziekenhuis,’ kon Juliana op 30 januari 1943 aan haar moeder melden.) Vervolgens werd hij door haar aangestoken met de bof, zodat de gezinshereniging met twee weken moest worden verlengd. Uitgeziekt vloog hij met een Amerikaanse bommenwerper via Florida, de Caraïbische eilanden, Brazilië, Accra en Khartoum naar Caïro en daarna naar Tripolis in Libië en Algiers. Ontmoetingen met de geallieerde opperbevelhebbers Montgomery en Eisenhower stonden eveneens op het programma. Bij de Amerikanen lag hij goed, getuige de woorden van de Amerikaanse generaal G.C. Marshall, na de oorlog bekend door het gelijknamige plan voor de wederopbouw van West-Europa: ‘He is a likeable type, easy, informal and takes the hardships of bomber flights with equanimity.’65 Met ‘Monty’, in de prinselijke correspondentie begin 1944 een ‘mispunt’ genoemd, boterde het veel minder, zoals ook zou blijken toen Bernhard een zevental maanden later in bevrijd Nederland activiteiten ging ontplooien.
Zijn kerstreis naar Ottawa eind 1943 was bijna zijn laatste geweest. De terugreis met een nieuwe b-24 was vol rampspoed. Na motorpech en een gevaarlijke noodlanding bij Montreal dreigde het boven de Atlantische Oceaan opnieuw mis te gaan.
Na vierenhalf uur op een delivery bomber, ik als co-piloot, ging motor stuk 800 mijl buiten Ierland, dit niet erg, maar trillingen in vliegtuig leken alsof staart of vleugel afgingen. Na krijgsraad verkozen wij doorgaan – beter vlug dood als het mis gaat dan x uren in dinghy – nooit te vinden, in koude zee. Enfin, het was een nieuw toestel en bleef goed tegen alle verwachtingen dus noodlanding Ierland, gelukkig Noord- geen internering. Voilà.... Was eerste twee dagen, na getracht te hebben nonchalance te tonen, hier erg zenuwachtig...66
Juliana werd bezworen hierover niets tegen haar moeder te zeggen. Al had de prins voorlopig even genoeg van het vliegen, niettemin bleef hij een incidentele deelnemer aan gevaarlijke operaties boven bezet gebied in Amerikaanse bommenwerpers, de grote Liberators en Flying Fortresses, waarin Bernhard tot zijn genoegen mocht vliegen. ‘Als het mis loopt morgen, kom ik er altijd door Spanje weer uit.’67
Ook het verblijf in Londen zelf was niet geheel zonder gevaren. Op 20 februari 1944 werd het huis van Wilhelmina in South Mimms door een Duitse bom getroffen, twee op wacht staande marechaussees kwamen om het leven. Bovendien ontwikkelden de Duitsers in de loop van 1944 hun ‘geheime wapens’, te beginnen met de v1’s en v2’s. Bernhard nam het in een brief van 16 mei 1944 tamelijk luchthartig op:
We hebben hier net om de paar minuten luchtalarm voor die domme gliderbombs. Las dat het beroemde secret weapon is, moet ik wel erg lachen. Ik heb door de hele nacht rustig doorgeslapen en moeder was buiten [Londen]. Die dingen kunnen natuurlijk overal vallen, ze lijken net op een speelvliegtuigje, maar geen ziel is er bang van of windt zich er over op.
En twee maanden later, op 17 juli 1944, vanuit zijn kantoor boven in een hoog flatgebouw:
Je kunt over heel Londen zien en telkens kan je als er alarm is een van die robotjes zien gaan, een leuk gezicht... Ze zijn lastig maar ik trek me er niets van aan want veel zijn er niet.
Maar toen werd de aandacht al door heel andere zaken opgeëist. Op 6 juni 1944 begon de invasie van West-Europa met de geallieerde landingen in Normandië. Het ogenblik van terugkeer naar een bevrijd Nederland leek daarmee een grote stap dichterbij gekomen. Het zou ook in Bernhards leven een belangrijke verandering inluiden.
Huwelijkstrouw
In zijn postuum in de Volkskrant gepubliceerde herinneringen is de prins ingegaan op een facet van zijn Londense leven dat blijkens haar brieven uit Ottawa ook de levendige belangstelling van Juliana had. Het betreft zijn relaties met andere vrouwen in de oorlogsjaren. Dat die er waren, hoeft zeker bij een man als Bernhard geen verbazing te wekken. De jarenlange scheiding van Juliana en de oorlogsomstandigheden in het algemeen gaven hem ruimschoots gelegenheid tot het ontplooien van amoureuze activiteiten buiten het huwelijk. Mars deelt het bed met Venus. Hoeveel deugden in een oorlog tot ontwikkeling komen – moed, vaderlandsliefde, opofferingsgezindheid, volharding, om maar enkele te noemen – de zedelijkheid en de kuisheid horen daar niet bij. De oorlog schept een fundamentele bestaansonzekerheid. In zo’n situatie kwijnen de goede zeden en floreren, vooral bij de mannelijke bevolkingshelft, erotische verlangens en de voortplantingsdrift, in de hand gewerkt door het legioen achtergebleven vrouwen die man of minnaar naar het front zagen vertrekken. ‘Prince Charming’ bleef geen passieve toeschouwer. Zijn maatschappelijke positie en vlotte manier van optreden verzekerden hem daarbij van een voorsprong op andere rivalen.
Mogen wij hem geloven, dan bouwde hij in zijn Londense jaren een vaste relatie op met één vriendin. Hoewel hij haar naam niet noemt, lijdt het geen twijfel dat hij hier doelde op Ann Lady Orr-Lewis. Die verhouding zou aan Juliana niet onbekend zijn gebleven. Hij had er bij zijn bezoeken aan Ottawa met haar over gesproken en zij zou die hebben aanvaard.68 Veel andere keus had zij in de gegeven omstandigheden ook niet.
Wie was deze Ann Orr-Lewis? Zij werd geboren als Ann Bibby op 8 augustus 1906 te Cheshire in Engeland. Toen zij in 1940 trouwde met Major sir John Duncan Orr-Lewis, had zij al een eerder huwelijk achter de rug, hij twee. Hij was acht jaar ouder dan zij, kwam uit een welgesteld en adellijk milieu, bezocht de juiste kostscholen en diende de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog als militair in Perzië en het Midden-Oosten. Volgens het standaardwerk Debrett’s Peerage and Baronetage uit 1980 bleef hun huwelijk kinderloos en werd het in 1949 ontbonden, waarna Duncan Orr-Lewis een jaar later hertrouwde. Uit een eerder huwelijk, met een zekere Allan, had Ann een zoon, die tijdens de oorlog bij een tante in Canada woonde. Deze zoon deed als kennelijk enige erfgenaam ook aangifte van haar overlijden, op 1 augustus 1996, een week voor haar negentigste verjaardag, in haar flat aan Lowndes Square, Knightsbridge, Londen. Van eventuele verdere kinderen, al dan niet buiten huwelijk geboren, blijkt uit haar testament niets. Beweringen waarvan J.G. Kikkert in diverse publicaties over Bernhard de bron was, dat uit haar relatie met Bernhard in de oorlog twee zonen het levenslicht zagen, zijn door de prins zelf steeds ontkend (hoewel hij in andere gevallen met een bekentenis van deze strekking minder moeite had) en berusten inderdaad nergens op. Er is geen enkele concrete aanwijzing voor.69 De bijna vijf jaar oudere Ann moet een aantrekkelijke vrouw zijn geweest voor een prins van 29 jaar met een moederbinding.
Voor het eerst duikt zij in zijn brieven aan Juliana op in september 1940. Bij de aanhoudende bombardementen op Londen had hij ‘een heel aardig meisje, Ann Orr Lewis’ ontmoet in de schuilkelders van het luxueuze Claridge’s hotel waar hij met vrienden en Wilhelmina soms de nachten doorbracht. Veel gelegenheid tot ongecontroleerd vertier zal er niet zijn geweest. Bernhard (‘hij is werkelijk een model schoonzoon’) klaagde over het snurken door zijn schoonmoeder. Maar de ook in de kelders hoorbare inslagen en explosies schiepen natuurlijk wel een band. Al een maand later krijgt Juliana het verzoek een (kennelijk met de diplomatieke postzak meegegeven) pakje van Ann voor haar zoon in Canada door te sturen.70
Juliana, als ‘trans-atlantische wederhelft’ nieuwsgierig geworden, wilde nu meer weten en werd althans daarin niet teleurgesteld. In de langste brief die hij haar in de oorlogsjaren schreef gaf Bernhard nadere bijzonderheden, zij het vermoedelijk niet alle.
Ja, je vraagt naar wat de meisjes doen. Tot nu toe heb ik maar alleen met 2 jaloerse echtgenoten te doen gehad. Bill natuurlijk, die P. [Aitken] verboden heeft me te zien of in huis te vragen, en de man van de moeder van ‘Master Allan’, aan wien je dat pakje stuurde, maar die ga ik de volgende week erg daarvoor op de kop tikken want hij heeft geen recht mijn doen en laten te beoordelen zolang als ik mij fatsoenlijk gedraag en als ik met zijn vrouw ga eten en de mensen zeggen: Heb je ze gezien, en tscha-tscha rabarber, rabarber en wat nog, en hij hoort dat, dan hoort hij zijn vrouw te vertrouwen en de kletsmuiler in de bek te slaan – enfin dat heb ik hem al gezegd en ook dat hij blij zou zijn, dat terwijl hij ergens dient zijn vrouw met mij uitgaat en niet met een willekeurige smeerlap, daar kon hij dankbaar voor zijn... Verder waren er nog enkele van die kinderen die me naliepen en die ik voor 2 cent had kunnen ‘veroveren’, maar dit is geen sport, en bederft mijn reputatie. Dus voilà.71
Echt geruststellend was Bernhards epistel niet. Dat er veel over hem geroddeld werd in de kleine Nederlandse gemeenschap in Londen, staat buiten kijf. We zagen het al aan de uitlatingen van Van Lidth de Jeude in zijn dagboek. De voor het merendeel mannelijke toeschouwers in zijn omgeving sloegen hem nauwgezet en met afgunst gade. Dat zij veelal geen haar beter waren dan hij, deed er niet toe. Iedere al dan niet toevallige ontmoeting van de prins met een aantrekkelijk ogende vrouw deed de wenkbrauwen fronsen. In de laatst bedoelde categorie vrouwen viel ongetwijfeld de ook in Bernhards brief genoemde Penelope (Pempe) Aitken, de latere Hon. Lady Aitken, mbe. Zij was een erkende schoonheid, de debutante van het jaar waarin zij aan het Engelse hof verscheen. Haar vader John Maffey, de eerste Lord Rugby, had bij de Indian Civil Service gediend en was in de jaren dertig Permanent Under-Secretary of State for the Colonies geworden. Pempe onderhield tot haar huwelijk in 1938 met William Traven Aitken, een neef van de befaamde krantenmagnaat Lord Beaverbrook, vriendschappelijke relaties met verschillende mannen, van wie prins Bernhard er een was. Zelfs zou zij op zijn uitnodiging hem en Juliana op een deel van hun huwelijksreis hebben vergezeld. Blijkbaar beviel zij ook aan Juliana, want Pempe kwam in 1938 op paleis Soestdijk logeren en ging, toen zij al getrouwd was, een jaar later met het prinselijk paar mee met vakantie naar Grindelwald. Mogen wij haar op internet gepubliceerde biografie geloven, dan zou haar relatie met Bernhard een platonisch karakter hebben gehad (‘a platonic friendship’). Op dat laatste zouden mede de vriendschappelijke betrekkingen kunnen wijzen die Juliana met haar onderhield.72
In augustus 1942 beviel Penelope van haar eerste kind, Jonathan, die het later tot Conservatief Lagerhuislid bracht en (in 1999) tot een veroordeling tot zeven maanden gevangenisstraf voor meineed in een fraudezaak. De mogelijke veronderstelling dat Bernhard misschien de vader van Jonathan was, met wederhelft Bill, journalist en oorlogsvlieger, in de rol van bedrogen echtgenoot, wordt weersproken door Bernhards mistroostige vaststelling in september 1941 dat in zijn verstandhouding met de mooie Penelope de klad was gekomen.73 Het feit dat haar zoon in later jaren blijkens prinselijke boodschappenlijstjes een meccanodoos of zoiets als kerstcadeau kreeg, zou kunnen wijzen op een herstel van de vriendschap zonder dat het voldoende bewijs lijkt om met terugwerkende kracht het vaderschap van de prins bewezen te achten. Juliana was trouwens bij de geboorte van Jonathan ‘sponsor’, dat wil zeggen peettante.
Anders lag dat met Ann Orr-Lewis. Er ontstond tussen haar en Bernhard een verhouding en Juliana bleef daarvan niet onkundig. Zelfs al zou Bernhard, anders dan hij beweerde, geen open kaart hebben gespeeld tegenover zijn vrouw, het kon haar niet ontgaan dat Ann een bijzondere plaats in zijn leven was gaan innemen. In een brief van 22 februari 1942 werd Ottawa bijvoorbeeld gemeld dat het conflict met Anns echtgenoot Duncan geëscaleerd was. Bernhard had hem daarop een pak slaag beloofd, ‘want gelukkig had ik mij altijd netjes gedragen en hij had geen redenen’. De rivalen zouden elkaar in 1943 in het Midden-Oosten ontmoeten, maar het kwam niet tot bloedvergieten. ‘Zag hem in Caïro en hij was erg netjes.’ Wel zond Bernhard na zijn terugkeer in maart 1943 aan de majoor een voor meer dan één uitleg vatbaar telegram met de woorden ‘found Ann extremely well and in good form. Very glad with presents.’ Bij Londense cocktailparty’s van de prins op 25 augustus en 27 oktober 1943 stond Lady Orr-Lewis op de lijst van genodigden.74 Pogingen haar naar Canada te laten gaan als een soort koerierster, zodat zij haar zoon kon ontmoeten, mislukten, maar Bernhard rustte niet voordat Juliana hem een keer met zijn nanny op de thee had ontvangen. Hij bleek ‘een schat van een jong’, die met de kinderen verstoppertje had gespeeld. Zij toonde zich nogal getroffen door de haar van de kant van moeder Ann daarvoor betoonde dankbaarheid.75
Bernhard moet zich ervan bewust zijn geweest dat hij in een glazen huis leefde. Bovendien zal de aanwezigheid van zijn schoonmoeder hem tot voorzichtigheid hebben gemaand. Dat zij van de relatie van Bernhard geweten heeft, lijkt niet aannemelijk, tenzij Juliana het haar zelf verteld heeft. Er was durf, zo niet doodsverachting, voor nodig in Wilhelmina’s bijzijn haar ‘model-schoonzoon’ van overspel te betichten. Niettemin was het eind 1944, toen de latere minister-president Jan E. de Quay in Londen aankwam, in brede kring bekend dat de prins een verhouding had. De Quay, goed katholiek als hij was, toonde zich geschokt (‘Je land mag je niet verraden, je vrouw klaarblijkelijk wel. Wie zal hem eens de les leren?’). Hij noteerde met genoegen dat zijn geloofsgenoot hoofdaalmoezenier pater A.F. Monchen de prins over diens moreel gedrag vierkant de waarheid had gezegd. Van diezelfde pater had De Quay overigens ook begrepen dat bijna alle Nederlandse ministers, toch een herengezelschap op leeftijd, ‘er een juffrouw op nahielden’.76 Zou minister-president Gerbrandy met zijn martiale snor daarvan een zijn geweest? Zo ja (maar het is moeilijk voor te stellen), dan kan het cadeau dat volgens een geamuseerde Juliana de bankier J.W. Beyen voor hem uit Amerika meebracht, goede diensten hebben bewezen. Het was een donkerblauwe das met daarop in lichtgevende, alleen in het donker zichtbare verf de woorden: ‘Kiss me in the dark, Baby.’77
Juliana heeft de ontrouw van haar echtgenoot, zoals gezegd, aanvaard. Het land was in oorlog, een scheiding, zo zij die al gewild had, was uitgesloten. Misschien vond zij, zoals de prins in zijn nagelaten bekentenissen suggereerde, één vaste buitenechtelijke relatie inderdaad te verkiezen boven affaires met een aantal vrouwen. Maar dit zijn natuurlijk allemaal rationalisaties achteraf. Hoe zij het gedrag van haar echtgenoot heeft verwerkt, weten wij niet. Zij heeft daarvan in haar brieven nooit laten blijken. Misschien geven haar dagboeken, die zij ook in de oorlogsjaren bijhield, te zijner tijd uitsluitsel. Bij latere buitenechtelijke affaires van haar man, voor zover zij daarvan op de hoogte kwam, stelde zij zich tolerant op. Van zijn vriendinnen lijkt zij nooit een punt te hebben gemaakt, als wij althans Bernhard mogen geloven.78 Uitlatingen van Juliana die dit tegenspreken, zijn er in elk geval niet, of niet bekend. Misschien is het voorbeeld van haar moeder op haar houding van invloed geweest. Wilhelmina tolereerde eveneens de buitenechtelijke escapades van haar echtgenoot. In het vorstelijk milieu van de negentiende eeuw was huwelijkstrouw nooit een deugd geweest die sterk werd gecultiveerd. Keus was er voor de mannelijke helft van de in hogere kringen gehuwden doorgaans te over en de vrouwelijke helft had hierin maar te berusten. Dat de verhouding met lady Ann ook de naoorlogse huwelijksrelatie onder druk heeft gezet, lijdt echter geen twijfel, te meer waar Bernhard erop stond dat Juliana haar zou ontmoeten. Bij verschillende wintersportvakanties ging Ann in haar rol van vriendin van het echtpaar mee skiën, totdat zij in 1952 naar de Bahama’s vertrok.
Het laatste oorlogsjaar
D-day, de invasie van Normandië, luidde op 6 juni 1944 het laatste oorlogsjaar in. Begin september na de bevrijding van Parijs, Brussel en Antwerpen en de snelle geallieerde opmars naar de Nederlandse zuidgrens leek de strijd praktisch beslist. Nederland beleefde op 5 september 1944 zijn Dolle Dinsdag. De terugkeer van de Nederlandse regering naar het bevrijde vaderland scheen slechts een kwestie van dagen of hooguit enkele weken. De grote ontnuchtering kwam na de slag bij Arnhem van 17 tot 26 september. De grote rivieren vormden voorlopig een onoverkomelijk obstakel voor de opmars van de geallieerde legers. Noord-Nederland beleefde zijn zwaarste oorlogswinter, een van honger, inundaties, verwoestingen en Duitse represailles in de vorm van fusillades van gijzelaars en verzetsstrijders.
Juliana vernam het nieuws van de invasie op haar eigen wijze:
Ik moet je vertellen: ik was op 6 Juni nog niet wakker, hoorde Margriet roepen ‘Olee, kom ie!’ Dat betekent ‘Ireen kom hier’. Al of niet daarom, kwam Ireen inderdaad en begon aan de radio te draaien. Ik werd inmiddels half wakker en zei: ‘Ireen, de radio begint pas over een half uur.’ Maar waarachtig, hij bleek al geluid te geven en dat geluid was... Het volgende moment voelde ik mijn ogen uit mijn hoofd rollen. Toen ging ik iedereen wakker maken.79
Drie maanden later zou zij naar Engeland vliegen om er tot de ontdekking te komen dat zij daar verder weinig kon uitrichten. Gescheiden van haar kinderen en echtgenoot – Bernhard bevond zich voor het grootste deel van de tijd op het continent – en in het gezelschap van een overheersende moeder die weinig op had met haar veramerikaanste levensstijl, zal het vermoedelijk niet de gelukkigste periode uit haar leven zijn geweest. ‘Mondainer als voorheen met haar geverfde lippen,’ noteerde De Quay op 4 december 1944 in zijn dagboek na een ontmoeting met de prinses. De gehoopte intocht in Nederland werd voor onbepaalde tijd uitgesteld.
=
Prinses Juliana met Beatrix, Irene, Margriet (zittend), Martine Röell en dochter Renée (links), en freule Feith, voorjaar 1945.
Bernhard daarentegen beleefde in de hectische dagen die op de bevrijding van Parijs op 24 augustus volgden, zijn finest hour. Pogingen van Wilhelmina en de prins zelf om hem tot opperbevelhebber van de Nederlandse land- en zeemacht te benoemen, waren in het voorjaar van 1944 mede op verzet van de Amerikaanse opperbevelhebber Eisenhower gestrand. Nu zag zij de kans schoon hem te benoemen tot Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten, dat was in feite het in talloze groepjes en groepen opgesplitste gewapend binnenlands verzet. De aanzet ervoor werd gegeven in een ongedateerde, handgeschreven, brief van Wilhelmina aan haar schoonzoon. Zij had, nadat Parijs bevrijd was, ‘een inspiratie’ gekregen. Waarom hem niet naar Frans voorbeeld benoemd tot bevelhebber van de Nederlandse maquis? De ‘vrijscharen van het verzet’ zouden met een door de geallieerden erkende officiële status minder kans lopen door de Duitsers als francs-tireurs tegen de muur te worden gezet.
Het zou het grote voordeel hebben dat je in de bevrijding betrokken wordt op het werkelijke ogenblik daarvoor (en voor ’t al gebeurd is) met al het bezielende en voldoening gevende dat dit voor ons volk en vooral voor onze jongens medebrengt. Je doet het met Eisenhower als chef, dus de verantwoording tegenover ons volk (die je immers beter niet op je schouders neemt) draagt toch Eisenhower.
Weliswaar was zij in beginsel erop tegen dat hij onder iemand anders zou dienen, maar in een bevrijdingsoorlog luisterde dat minder nauw. Zij beriep zich op het historische precedent. ‘Bij Waterloo diende mijn grootvader toch ook onder Wellington maar had een groot commando (helaas geen Nederlanders, foei!).’ De ministers moesten er voorlopig buiten worden gehouden, ‘eerst moeten we zien of het gaat’.80
Het overrompelde Nederlandse kabinet toonde zich niet geestdriftig over Wilhelmina’s voorstel vanwege het politieke afbreukrisico voor de prins, maar dankzij Amerikaanse steun kon zij het benoemingsbesluit toch al op 3 september 1944 tekenen. Een nieuwe fase brak in het leven van Bernhard aan. Grotere verantwoordelijkheid dan in de twaalf maanden die zouden volgen, heeft hij in zijn leven niet gedragen. Hij heeft ervan genoten. Zijn brieven aan Juliana en Wilhelmina lezen als een spannend jongensboek. Op 6 september 1944 maakte hij de oversteek naar Amiens op weg naar Brussel waar het Britse hoofdkwartier onder leiding van Montgomery lag. Op de komst van Juliana twee dagen later had hij niet willen wachten. De oorlog ging voor. In Brussel wachtte hem ook de eerste tegenslag.
We hadden een zeer goede overtocht per vliegtuig. 3 vliegtuigen en in ieder een jeep met een trailer voor bagage... Landden woensdagmiddag in Amiens en reden door naar Douai waar wij hotelletje zonder licht en water vonden, maar wel bedden (zonder ongedierte). Geen avondeten want wij hadden in de haast rantsoenen vergeten. Donderdag door naar Brussel. Zit bij het (achter)hoofdkwartier van het 30e legerkorps in het park in Laeken. Logeer in [Hotel] Metropole.
Bij aankomst zag hij Montgomery, die hem vroeg voorlopig in Brussel te blijven: ‘Er is nog geen geallieerd soldaat over de grens van ons gekomen!’ Alle andersluidende berichten die in Londen circuleerden, zaten ernaast.81
Na een oponthoud van drie dagen in Brussel volgde op 12 september een nieuw bericht van het front. Ook Bernhards hond, Martin, hield het baasje gezelschap:
Lieve Moeder en Lula. De tijd ontbreekt om apart te schrijven... Wij zitten hier tussen Diest en het Albertkanaal sinds Zaterdag in tenten en wij hadden alle warme dingen vergeten en behalve vannacht hebben we allen ons krom gevroren want het was ± 5 graden vorst... Martin heb ik twee keren ’s nachts onder mijn deken genomen om warm te worden... Heel, heel veel liefs en zoenen voor jullie beiden van de arme stijf gevroren Pappie te velde.
Bernhard hoopte dat de opmars naar Nederland spoedig zou beginnen en dat er niet lang gevochten hoefde te worden, zodat niet veel burgerslachtoffers zouden vallen. Maar hierin kwam hij bedrogen uit. Veel ging er mis. De strijdgroepen werkten niet samen, aan alle kanten moest geïmproviseerd worden, bijvoorbeeld toen een van zijn drie jeeps gestolen bleek:
Stuurde commando’s erop uit om een te ‘vinden’ waarop een [commando] gearresteerd werd, maar ik heb gezegd dat hij onschuldig was en geen Engels sprak en dacht dat hij de onze te pakken had. Maar een ander kwam binnen vijf minuten met een andere ‘gevonden’ jeep, waarvan hij al de nummers had afgehaald, en zo waren we weer compleet.
Ook auto’s van (Belgische) particulieren – bij voorkeur Bugatti’s – mochten zich in de prinselijke belangstelling verheugen. Helaas gingen ze vaak snel stuk doordat ze vanwege de benzinedistributie lang in de garage hadden gestaan.
Getroffen was hij door het laaiende enthousiasme waarmee hij werd ontvangen, zoals te Maastricht op 18 september 1944, nadat de stad vier dagen eerder door de Amerikanen was bevrijd. Wie ‘fout’ was geweest, kon daarbij op weinig begrip of clementie rekenen:
Ik werd haast in stukken getrokken door de mensen. Vertrok na 2 ½ uren (met grootste moeite kwam ik eruit)... Het was een zeldzame maar grote beleving. De mensen zijn zo ongelooflijk blij. 5 man, die voor Gestapo werkten, berecht en gefus[illeerd]. Een hele boel verder opgesloten. Geen bijltjesdag.82
De toon in de brieven aan het thuisfront werd allengs meer autoritair, zoals in een ongedateerde brief aan Juliana van eind september:
Zeg schat wat heb ik aan die koffer die jij zo lief klaar hebt? Uniformen heb ik in geen maanden nodig en bederven in een koffer – dus eruit en ophangen!... Kan toch onmogelijk voorlopig komen. Dikwijls geen tijd voor lunch.
Naarmate het front zich langs de grote rivieren stabiliseerde, werd de prins steeds somberder over de toestand.
Ik ben ontzettend down erover. Eten op meeste plaatsen nog voor 1 week. Bevrijding over 8. Hoe moet dat??? Wij gaan alleen nog doden of halfdoden en gefusilleerden vinden bij de bevrijding.83
Bezoeken aan reeds bevrijd gebied, zoals aan het ontvolkte en deels totaal verwoeste Nijmegen, stemden niet opgewekter:
Ik ben erg gedeprimeerd – na Nijmegen en met alle beroerde berichten – iedere dag wordt het erger... Soms denk ik dat ik in een gekkenhuis eindig of me dood schiet. Je moet alles zelf doen en dan doen de mensen die je niet begrijpen het achteraf nog verkeerd – en soms voel ik me zo ontzettend ellendig en weet niet hoe ik er ooit zal uitkomen. Never mind. To hell with it all.
Een lichtpunt te midden van al deze ellende was een bezoek aan Parijs waar hij Ann Orr-Lewis aantrof, werkzaam bij de kantinedienst van de geallieerde legers. Juliana werd aangespoord haar brief te beantwoorden, omdat Ann ‘erg ongelukkig’ leek onder het uitblijven van enig antwoord.84 Of Juliana alsnog geschreven heeft, is niet duidelijk. In elk geval ging zij niet in op het (herhaalde) verzoek van Bernhard om na te gaan of Anns zoon aan het eind van de oorlog misschien met de familie mee naar Engeland kon reizen.85
Uiteindelijk moest hij eind november rust nemen op ‘order’ van de dokter, hetgeen hem niet belette nog eens vruchteloos aan te dringen op zijn promotie tot opperbevelhebber van land- en zeemacht, liefst met ingang van 1 december. Een verblijf in huize Anneville bij Breda en daarna in Londen sloten dit eerste verblijf in bevrijd Nederland af. Met Kerstmis 1944, terwijl de Duitsers in de Ardennen hun grote tegenoffensief lanceerden, was hij echter weer terug. Dit keer moesten de ministers het ontgelden, van wie sommigen hem en de Binnenlandse Strijdkrachten bij de Engelsen en het geallieerde hoofdkwartier zwart zouden hebben gemaakt. Wie het waren, wist Bernhard niet. Het conflict betrof de vraag of de Binnenlandse Strijdkrachten beter niet opgeheven konden worden. De prins was er begrijpelijk op tegen en trok na een beroep op Eisenhowers chef-staf, generaal W. Bedell Smith, aan het langste eind. Op hun beurt konden de Londense ministers zich over hem beklagen waar hij al in september 1944 in overleg met de Chef Staf Militair Gezag, generaal H.J. Kruls, had afgesproken hen in het bevrijde gebied voorlopig buiten de deur te houden.86
De stemming werd er in de volgende weken niet beter op. Vooral de ambtelijke tegenwerking vanuit Londen wekte ergernis:
Al de rest van onze ellende zal ik maar niet vertellen want dan zou ik 100 pagina’s moeten schrijven – in de grote lijnen. Hier gaat het nu best – maar het komt allemaal neer op niets doen of afkeuren vanuit Londen of beter weten vanaf bureaux’s en dergelijke dat het leven een pest maakt en een campagne tegen ons in Londen gebaseerd op onkennis en jalouzie die fantastisch en ongelooflijk hatelijke vormen aannam – voor ons hier totaal onbegrijpelijk en verbitterend maar het laatste meer bij mijn staf die dit niet gewend zijn – ik sta er boven...87
Pas in maart kwam de omslag. Wilhelmina’s komst naar de drie bevrijde Nederlandse provincies in het zuiden van 13 tot 22 maart 1945 werd een ‘reuze’ succes. Helemaal zonder gevaar was het bezoek overigens niet.
Bij moeders eerste nacht in Breda geen v1’s. Drie nachten eerder 168 per één nacht! En een naast ons op onze kaderschool – 1 dode en 18 gewonden.88
Met het begin van het voorjaar kwam de geallieerde oorlogsmachine eindelijk weer in beweging. De Rijn en andere grote rivieren werden overgetrokken. In het midden van april bezocht Bernhard het bevrijde Noord- en Oost-Nederland. Hij toonde zich onder de indruk van de Binnenlandse Strijdkrachten in Friesland, die zelf Leeuwarden en andere plaatsen hadden bevrijd, waardoor de hele provincie praktisch onbeschadigd bleef – ‘eenvoudig schitterend’.89 Voor de verjaardag van Juliana, inmiddels weer per vliegtuig naar Engeland gereisd, moest hij zich verontschuldigen. Hij ging met Seyss-Inquart over de capitulatie van de Duitse strijdkrachten in West-Nederland onderhandelen. ‘Spuug op S.I. dat hij mij van je weg houdt. Dikke verjaardagszoen van Pappie.’ Het feit dat Herr Reichskommissar de laatste kilometer moest lopen naar het onderhandelingsoord in Achterveld met zijn mankepoot en hij, Bernhard, in diens in beslag genomen Mercedes voorreed, vergoedde veel.90
Hij had zijn best gedaan. ‘Ik werk me rot,’ schreef hij begin november 1944 aan Juliana, en dat was niet overdreven. De beloning voor zijn gezwoeg was niet uitgebleven. Achter het stuur van de Mercedes van de verslagen vijand had de oorlog voor Bernhard niet mooier kunnen eindigen. In het begin was hij gewantrouwd door de Engelsen. Lang had hij genoegen moeten nemen met een representatieve functie zonder veel inhoud. In het Londense wereldje was hij niet altijd even serieus genomen door land- of bondgenoot vanwege zijn losse, op luxe en comfort ingestelde, levensstijl. Pas in het laatste jaar van de oorlog, nadat hij dankzij zijn schoonmoeder verrassend promotie had gemaakt, kon hij tonen over het organisatorisch talent, de werkkracht en de ambitie te beschikken om een inhoudelijk heel wat zwaardere taak tot een goed einde te brengen. Van een met enige meewarigheid gadegeslagen prins-gemaal, die geacht werd zich onopvallend te gedragen, was hij een volksheld geworden.
=
Prins Bernhard en veldmaarschalk Montgomery, 1944.
Bernhard moet als een gelukkig mens uit de oorlog zijn gekomen. Gold het ook voor Juliana? Naarmate de oorlog zijn einde naderde, was haar aanvankelijke persoonlijke vrijheid binnen engere grenzen teruggebracht. Een belangrijk deel van het laatste oorlogsjaar had zij in de schaduw van haar moeder en echtgenoot geleefd. Nog even zou zij van de vrijheid kunnen proeven, toen zij in juni 1945 met het Engelse vlaggeschip ‘Queen Elizabeth’ in gezelschap van 450 Army nurses en 15.000 man Amerikaanse troepen in opperbeste stemming de reis terug naar Amerika maakte. ‘De aankomst, het welkom voor de troepen te New York was om nooit te vergeten. Ik was zelf diep geroerd.’91 Als troonopvolgster zou zij zich opnieuw moeten aanpassen aan het door het hofprotocol beheerste leven in Nederland. Bovendien was over haar huwelijk een schaduw gevallen. Zij zou zich dienen te verzoenen met de gedachte dat Bernhard haar na hun jarenlange scheiding was ontgroeid en zijn eigen leven leidde, een leven waarin zij niet langer de enige vrouw was.
4
Gezin en hofhouding
Op zaterdag 4 augustus in de gedenkwaardige bevrijdingszomer van 1945 was er een ongewone beweging op de grens tussen Baarn en Soest. Op de weg voor het paleis had zich een feestelijk gestemde menigte verzameld. Het prinselijk gezin keerde die dag terug op paleis Soestdijk. De jaren van ballingschap waren voorbij. Twee dagen eerder was Juliana met de drie prinsesjes uit Engeland op het vliegveld Teuge bij Arnhem geland. Wat onwennig staan Beatrix, Irene en Margriet op de foto, poppen en speelgoed in de hand, in het voor hen onbekende land. Achter hun dochters de prins in uniform en een ietwat geagiteerd lijkende Juliana. De feestelijke intocht in de twee Stichtse gemeenten zou ’s middags worden besloten met een rijtoer. Daaraan vooraf ging een tuinfeest op Soestdijk, dat bedoeld was voor de leerlingen van de eerste en tweede klassen van de Baarnse en Soester scholen. Tegelijk werd immers de zesde verjaardag van Irene gevierd. Een pony met wagentje voor de prinsesjes was het verjaardags- en welkomstcadeau van de verzamelde jeugd of beter van de ouders.1
=
Terugkeer van prinses Juliana en de prinsessen op vliegveld Teuge, 2 augustus 1945.
Wilhelmina en Bernhard hadden in de oorlog een enorme reputatie opgebouwd. Zij hadden het Nederlandse volk succesvol aangevoerd in de strijd tegen de Duitsers. Wilhelmina in haar vele toespraken, Bernhard door het leiderschap dat hij in het laatste jaar van de oorlog aan de dag had gelegd. De Nederlanders hadden beiden in het hart gesloten. Hoewel haar rol in de oorlog in Canada tamelijk beperkt was geweest, deelden Juliana en de drie prinsesjes die zo vertederend op elke foto prijkten, in minstens even sterke mate in deze warme gevoelens van aanhankelijkheid. Zelfs het communistische volksdeel toonde zich ontvankelijk voor de principiële houding van koningin Wilhelmina in de bezettingstijd. Hoger aanzien en grotere populariteit dan in het eerste tiental jaren na de bevrijding is het Nederlandse koningshuis later niet meer ten deel gevallen. Ook de sociaal-democraten, die zich in 1946 met andere progressieve stromingen hergroepeerden in de PvdA, hadden het republikeinse gedachtegoed afgezworen. Hun voorman Drees werd als leider van vier naoorlogse kabinetten tussen 1948 en 1958 van republikein een steunpilaar van de monarchie. Wel bleef hij zich ten paleize en in vorstelijk gezelschap altijd wat onwennig voelen; de behandeling van paleiszaken had nooit zijn grootste belangstelling. Hij liet die graag aan anderen over.
Hechter dan ooit was het Oranjehuis als nationaal, boven de partijen staand instituut in de, ook na de Tweede Wereldoorlog sterk verzuilde, Nederlandse samenleving verankerd. Dat Oranjehuis was in feite het gezin op Soestdijk. De ‘oude koningin’, Wilhelmina, moe en fysiek niet in al te beste conditie, leidde reeds voor haar troonsafstand op 4 september 1948 een teruggetrokken bestaan op paleis Het Loo; zij trad weinig in de openbaarheid. Twee keer – in de herfst van 1947 en tussen mei en eind augustus 1948 – liet zij zich vervangen door haar dochter, die als regentes optrad.
Het respect dat Wilhelmina genoot mocht enorm zijn, de aandacht in de media ging niet in de eerste plaats naar haar uit maar naar het gezin op Soestdijk. Dat stond garant voor menig vertederend kiekje. Walter Bagehot, schrijver van een standaardwerk over de Britse monarchie, had in het Victoriaanse Engeland van de negentiende eeuw al gewezen op het belang van een koninklijk gezin aan het hoofd van de staat.2 Een monarchie moet het nu eenmaal hebben van de erfopvolging. Jonge prinsen en prinsesjes aan de hand van hun ouders, een vierjarig prinsesje dat, begeleid door haar vader en moeder, de eerste stapjes zet op het plein van een openbare school – daar kon en kan geen gekozen staatshoofd tegen op.
In het door de Duitsers leeggeroofde en deels verwoeste of onder water gezette Nederland, dat koortsachtig aan zijn wederopbouw begon, lag het die eerste jaren niet voor de hand veel aandacht te besteden aan kwesties als hofhouding, paleizen en hofprotocol. Wilhelmina gaf aanvankelijk de voorkeur aan een degelijk gebouwd woonhuis aan de Nieuwe Parklaan op Scheveningen boven een van haar paleizen. Pas in het voorjaar van 1946 viel zij voor de charmes van het haar zo vertrouwde Het Loo. Voor Juliana gold hetzelfde voor Soestdijk, waar zij zulke gelukkige eerste huwelijksjaren had beleefd. Zelfs het idee dat háár standaard op het paleis stond en niet tevens die van de prins, hinderde haar. Kon dat niet een gecombineerde standaard worden, wilde zij op 22 september 1945 weten van Beelaerts van Blokland, vicepresident van de Raad van State, huwelijksmakelaar en bekend heraldicus. Die had er een hard hoofd in, maar zou kijken wat eraan te doen viel.3 Happy days are here again, althans zo leek het.
Vrouw en man
Juliana pakte na de oorlog de draad weer op en bereidde zich voor op haar toekomst als staatshoofd. Dat was voor haar bepaald niet een wenkend perspectief. Waarom zij zo tegen haar toekomstige taak opzag, was een vraag die het Tweede Kamerlid (voor de Christelijk-Historische Unie) jkvr. C.W.I. Wttewaall van Stoetwegen voor zichzelf trachtte te doorgronden, toen het conflict rond Greet Hofmans in 1956 tot een uitbarsting kwam. Haar analyse, waarin zij ook op Juliana’s karakter inging, legde zij vast in een schriftje dat na haar dood op het Koninklijk Huisarchief belandde. Volgens ‘freule Bob’, die Juliana al uit haar studententijd kende, na de oorlog veel aan het hof kwam en op den duur zelfs de status van huisvriendin verwierf, was de prinses tot haar achttiende jaar in isolement opgegroeid als enig kind uit een ongelukkig huwelijk. Ze had ‘een goed karakter’ en was meegaand tot er een obstakel kwam waar ze niet omheen kon.
Dan werd en wordt ze razend en die buien doen de omgeving sidderen en wat erger is terugdeinzen. Zo heeft zij zich altijd gehandhaafd. Waar de driftbui niet kon doorgevoerd worden, trad koppigheid daarvoor in de plaats. Ze heeft Russisch bloed en het intellect der Oranjes maar helaas het zwakke karakter van Haar vader.
‘Haar jeugd,’ aldus de freule,
was bedorven door de dwanggedachte: ik moet koningin worden. Het arme kind is hiermee groot geworden en heeft dit ambt als een onafwendbaar noodlot gezien.
Pas het huwelijk met Bernhard had haar in staat gesteld een eigen leven te leiden. Eerst toen kwam zij tot ontplooiing. De prins zou haar zelfvertrouwen hebben gegeven om het koningschap te aanvaarden.4
Bij die woorden moet wel worden bedacht dat ‘de freule’, zoals zij in de wandeling heette, in het conflict-Hofmans duidelijk de partij van Bernhard koos tegen Juliana. Dat zal het oordeel over Juliana’s karakter hebben gekleurd. Het miskende de minder positieve invloed van de prins op zijn vrouw. De kritische opmerkingen die hij in zijn brieven aan Ottawa placht te maken over haar kleding en soms ook over haar uiterlijk (‘mijn lieve oude dikkerd’), hielden uiteraard na de oorlog niet op. Het was allemaal niet zo kwaad bedoeld, maar deze kritiek moet haar zelfvertrouwen niet ten goede zijn gekomen. Bernhard hield van vrouwen die een zekere glamour uitstraalden. Juliana was zich er maar al te zeer van bewust dat zij aan die maatstaf niet voldeed.
=
Freule C.W.I. ‘Bob’ Wttewaall van Stoetwegen (foto H. Stegeman).
Zelfvertrouwen kan Juliana hebben geput uit haar optreden als regentes, altijd een prachtige leerschool voor een troonopvolger. Wilhelmina trad tijdelijk terug vanwege haar slechte gezondheid. Het wilde natuurlijk niet zeggen dat zij haar dochter niet rijkelijk in woord en geschrift van goede raad voorzag. Die raad kon kwesties van levensbelang betreffen, zoals de moeizame dekolonisatie van Indië. Daar legde Wilhelmina de blaam voor wat er fout ging bij de PvdA, in het bijzonder nadat het kabinet, geleid door minister-president L.J.M. Beel, tot haar ergernis onder pressie van de PvdA besloot de eerste politionele actie in de zomer van 1947 definitief af te breken (‘ik ploegde toen op rotsen en was op het punt afstand te doen’). Het kon ook gaan om kwesties die haar een leven lang als staatshoofd hadden beziggehouden, zoals de organisatie van de politie en de marechaussee (‘een oud vraagstuk’).5 Juliana’s eerste kabinetsformatie – in de zomer van 1948, toen de PvdA ondanks een verkiezingsnederlaag toch de premier, Drees, mocht leveren als opvolger van de katholiek Beel – ging haar echter goed af en kon de prinses de overtuiging schenken dat zij, eenmaal koningin, niet de mindere hoefde te zijn van haar moeder.
Bernhard had meer moeite met het vinden van passend werk in het naoorlogse Nederland. Aan zijn taak om als Bevelhebber van de Nederlandse (Binnenlandse) Strijdkrachten de onderling verdeelde gewapende verzetsgroepen te bundelen kwam vier maanden na de bevrijding een einde. Hij was in die opgave zeker succesvol geweest. Geen Nederlandse officier genoot het gezag en het prestige waarover de prins in de meidagen van 1945 beschikte. Mogelijk heeft hij gehoopt als opperbevelhebber van de Nederlandse land- en zeemacht of in een vergelijkbare executieve functie zijn militaire loopbaan te kunnen voortzetten. De politieke risico’s aan een dergelijke benoeming verbonden werden echter te groot geacht. Plannen om naar Indië te vertrekken en daar de snel groeiende Nederlandse troepenmacht te inspecteren, werden door Wilhelmina gedwarsboomd, zoals zij dat ook begin 1942 had gedaan. Het was voor de prins een bittere teleurstelling. Hij moest zich in september 1945 tevredenstellen met een benoeming tot inspecteur-generaal van de Koninklijke Landmacht, in 1946 gevolgd door die van de Koninklijke Marine en (na haar oprichting als zelfstandig krijgsmachtonderdeel in 1953) van de Koninklijke Luchtmacht.6 Deze functies waren speciaal voor de prins gecreëerd; ze waren zeker prestigieus en hadden inhoud, maar vergden niet veel inspanning. Er was op De Zwaluwenberg, zijn hoofdkwartier, een grote staf.
Bernhard was nu eenmaal een rusteloos actieve man. Een ceremonieel bestaan als prins-gemaal, waartoe hij op termijn veroordeeld leek, was voor hem een schrikbeeld. In een interview in het Amsterdamsch Dagblad in augustus 1945 had hij ‘de staatsrechtelijke “tegenstrijdigheid” tussen mijn positie en ambities’ erkend. Zijn broer Aschwin, inmiddels van nationaal-socialist tijdelijk communist geworden, die hem als geen ander kende, waarschuwde begin 1946 tegen het gevaar dat hij zich zou overwerken omdat hij te weinig delegeerde en te veel zelf wilde doen. ‘Wenn du so weitermachst, ruinierst du sogar deine sehr stabile Gesundheit und Konstitution.’ Hij moest maar eens een lange skivakantie houden, bij voorkeur van zes in plaats van drie weken. Aschwin zou hem daarbij graag vergezellen.7
Inderdaad kwam het tot een lange wintersportvakantie, zij het voorlopig van Bernhard alleen. Eind februari 1946 werd gemeld dat hij overwerkt was en op medisch advies rust moest houden. De keuze was op Hotel Post in Sankt Anton in Vorarlberg gevallen, een wintersportoord (inclusief het naburige Lech) dat zo goed beviel dat vrijwel alle skivakanties van het prinselijk gezin in de jaren nadien dezelfde bestemming kregen. Bernhard deed aan Juliana, die met een lichte longontsteking voorlopig thuis was gebleven, verslag:
Mijn lieve schattebout en slechtere helft... Ik mis je erg en wat zouden we al samen hebben gelachen over alle mogelijke gekke dingen hier... Kamers hier prima. Hotel heel rustig en geen snobs, internationals etc.... Het is hier ongelooflijk duur.
Hij drong erop aan dat zij ook zou komen en dan liefst met de nodige contanten.8
Commissariaten en andere bestuursfuncties bij verschillende grote Nederlandse ondernemingen, de klm voorop, boden spoedig een zekere compensatie, ook in financieel opzicht. Zowel de minister-president als de minister van Economische Zaken vond het een uitstekend idee wanneer het Nederlandse bedrijfsleven op deze wijze van Bernhards zakelijke talenten zou profiteren. Dat dit kon leiden tot een ongewenste vermenging van verantwoordelijkheden en functies werd niet onderkend. Het waren nog de dagen waarin de president van de Hoge Raad (J. Donner) zijn ambt als hoogste rechter in het land kon combineren met de functie van (president)-commissaris van twee verzekeringsmaatschappijen, waaronder één heel grote (De Nederlanden van 1845, vanaf 1962 de Nationale Nederlanden).9 Pas in 1976 ten tijde van de Lockheed-affaire zou het de prins duidelijk worden hoezeer de wereld veranderd was, hoezeer elke schijn van belangenverstrengeling uit den boze was.
Ondanks het gescheiden leven in de oorlog maakte het huwelijk van Juliana en Bernhard in deze eerste naoorlogse jaren op buitenstaanders een redelijk harmonieuze indruk. Volgens de al eerder aangehaalde freule ‘Bob’ was tot 1948 de invloed van de prins op zijn vrouw groot. ‘Zijn vrienden waren Haar vrienden, zijn zienswijze werd in veel dingen gevolgd. Tot de breuk kwam.’10 Ook Bernhard verwees achteraf in verschillende brieven naar de zoveel gelukkiger tijd die tot 1948 tussen hen beiden had bestaan.
De Werkplaats van Kees Boeke
Het lag in Juliana’s lijn en besloten in de tijdgeest dat zij ook in de opvoeding van haar kinderen zo gewoon mogelijk wilde doen. ‘Gewoon’ stond daarbij gelijk met vooruitstrevend of wat voor vooruitstrevend gehouden werd. Dat bepaalde de schoolkeuze van haar kinderen, een van de eerste beslissingen die zij in de zomer van 1945 na terugkeer in Nederland moest nemen. In Canada hadden de oudste twee degelijk onderwijs genoten in klassikaal verband met als toegift spreekvaardigheid in het Engels met een affreus Canadees accent, waarover de leden van de Engelse koninklijke familie zich vrolijk maakten. In Nederland werden beide meisjes (Margriet volgde in 1949) naar de meest progressieve lagere school gezonden die het land kende, de Werkplaats Kindergemeenschap Bilthoven van Kees Boeke. Kinderen heetten hier ‘werkers’, de leraren ‘medewerkers’. Iedereen sprak elkaar bij de voornaam aan. Dagelijks werd in onderling overleg tussen de werkers en medewerkers bepaald wat er die dag gedaan zou worden. Beslissingen dienden met algemene stemmen genomen te worden zonder onderscheid naar leeftijd. Kunstzinnige en ambachtelijke ontplooiing werd van even groot belang geacht als de intellectuele. Cijfers of examens kwamen er niet aan te pas. De lesuren werden grotendeels besteed aan zelfwerkzaamheid.
Kees Boeke was een strijdbaar christen-pacifist op leeftijd, die in zijn jonge jaren enkele malen voor opruiing veroordeeld werd en zelfs gezeten had na zijn weigering hem opgelegde boetes te voldoen. Ook had hij op principiële gronden geweigerd belasting te betalen; die kon immers voor militaire uitgaven worden gebruikt. Door zijn huwelijk met een zeer gefortuneerde Engelse, Beatrice Cadbury, als quaker eveneens van progressieven huize, was hij in staat geweest in 1926 een school te stichten waar hij zijn radicale ideeën kon uitdragen en overbrengen op zijn leerlingen. Onderwijsbevoegdheid, akte of hoofdakte, bezat hij overigens niet.11 De school was afhankelijk van bijdragen van particulieren. Ook Juliana sprong met voor die dagen niet-onaanzienlijke bedragen bij. De eerste overheidssubsidie werd pas in 1946 verleend, waarna inpassing in het bestaande onderwijssysteem geleidelijk volgde.
De Werkplaats, haar arbeideristische naam ten spijt, ontwikkelde zich spoedig tot een school waar ook de elite haar kinderen heenzond. Minister-president Schermerhorn, progressief leider van het eerste naoorlogse kabinet, had er twee zonen op. Op haar vraag of hij een school kon aanbevelen, bleef hij Juliana het antwoord niet schuldig.12 De mening van de kinderen in kwestie werd niet gevraagd. De oudste moest nog acht jaar worden. Zij was op de school diep ongelukkig. Leren deed zij weinig. De muzikale vorming van de ‘werkers’, waaraan Boeke heel veel aandacht besteedde (hij was zelf een uitstekend violist), met als jaarlijks verplicht hoogtepunt de uitvoering van de Matthäuspassion door de leerlingen, was niet aan haar besteed. Bijna vijf jaar zou zij op deze school blijven.
Bernhard bemoeide zich actief met de opvoeding van zijn dochters, die zo lang de vaderlijke hand hadden moeten ontberen. Een stuk strenger dan zijn vrouw (maar dat zijn meer vaders) vond hij hen in Canada ‘kleine wilden’ geworden, vergeleken bij de beleefde rustige Nederlandse meisjes die hun leeftijdgenoten waren.13 Met de schoolkeuze schijnt hij zich echter niet al te zeer te hebben ingelaten. Prestatiegericht als hij was, kreeg hij vermoedelijk spoedig spijt toen bleek dat de op Boekes school verworven kennis veel te wensen overliet.
Prinses Marijke
Eind augustus 1946 verscheen een officieel communiqué met de aankondiging dat prinses Juliana haar werkzaamheden ‘om verblijdende redenen’ zou moeten beperken.14 Het weerhield haar er niet van op 21 oktober 1946 de door het Interkerkelijk Overleg der Nederlandse Kerken uitgeschreven ‘gezinsweek’ in te luiden met een radiorede. Oude waarden als gezin en familieleven, die door de oorlog danig geleden hadden, moesten worden hersteld. Het moreel verval schreef Juliana toe aan het jarenlang gescheiden leven van echtelieden, ‘ieder in eigen sfeer’ (het moet haar hebben aangesproken), de woningnood, die uiteraard op paleis Soestdijk minder speelde dan elders, en aan het verschil in levensopvatting tussen ouderen en jongeren. De ‘ernstige botsingen’ door dit alles teweeggebracht, konden alleen worden tegengegaan, zo betoogde de prinses, door zich weer bewust te worden van het belang en de functie van het gezin voor de samenleving. ‘Slechte gezinnen vormen een vergiftigde maatschappij en uit goede gezinnen kan een harmonische samenleving groeien.’15 De luisteraars zullen ongetwijfeld instemmend hebben geknikt. Het gezin, toen vaak nog een groot gezin, stond hoog aangeschreven in die jaren van soberheid en wederopbouw.
Juliana wist op dat tijdstip dat haar zwangerschap problematisch was omdat zij een infectie met rodehond had opgelopen. Voor de vrucht kon zo’n infectie ernstige gevolgen hebben. Op buitenlandse persbureaus circuleerde het gerucht dat haar artsen een ‘Eingriff’ hadden voorgesteld, maar dat Juliana daarvan niet had willen weten.16 Vermoedelijk heeft zij lang gedacht tegen de ziekte immuun te zijn. Aangestoken door haar kinderen had zij in de oorlog toch al rodehond gehad? In een brief van 6 augustus 1941 maakte zij daarvan tegenover haar moeder melding.17 Het bleek een misrekening.
De vreugde in Nederland was groot toen op 18 februari 1947 prinses Maria Christina, voorlopig verhuiselijkt tot Marijke, werd geboren. Het waren barre tijden. Nederland beleefde een van de strengste winters van de eeuw, brandstoffen en kleding waren op de bon, koude en schaarste beheersten het leven. In Indië stond een koloniale oorlog voor de deur. Iedere maand vertrokken duizenden dienstplichtigen naar de Oost, het onzekere avontuur tegemoet. De natie kon wel enige afleiding gebruiken. Een koningshuis is daar heel geschikt voor. De blijde gebeurtenis werd bejubeld als betrof het een troonopvolgster en niet het vierde prinsesje in een reeks. ‘Moeder en kind maken het zeer wel,’ meldde het officiële communiqué.18
Uit de hele wereld stroomden gelukwensen binnen. Die hele wereld, althans iedereen die ertoe deed, was door de trotse vader via vooraf opgestelde telegrammen ingelicht over de geboorte van ‘a healthy...’ Het geslacht van het kind werd zorgvuldig in het midden gelaten; dat kon dan op het laatste ogenblik worden ingevuld. Zowel de koningen van Engeland, Egypte, Irak en Afghanistan, alsook koning Bhumibol van Thailand – zestig jaar later nog in functie – werden met een telegram verblijd. Hetzelfde gold voor president Truman van de Verenigde Staten en president Tubman van Liberia en voor vele anderen. Uiteraard bleven die telegrammen niet onbeantwoord. ‘Hearty congratulations’ kwamen van Montgomery in een kort en krachtig telegram. Winston en Clementine Churchill zonden hun ‘delighted and respectful congratulations’. Het langste en hartelijkste telegram kwam uit Ottawa van premier Mackenzie King, die Juliana persoonlijk kende.19 De Britse gezant sir Nevile Bland sprak uit wat waarschijnlijk menigeen gedacht heeft: ‘Was your Royal Highness hoping for a son?’ Een zoon was volgens de toenmalige regels van de troonopvolging immers aan de dochters voorgegaan. De gezant was er intussen niet zo rouwig om dat het toch een dochter was geworden: ‘I should have been sorry to see Trix, for whom I have a very special regard, dispossessed of her position.’ Hij zou achteraf niet de enige zijn geweest.
In een radiotoespraak op 13 maart 1947 dankte de prins voor alle goede wensen bij de geboorte van zijn jongste dochter, ‘die het uitstekend maakt’.20 De hoop op een gezond kind, die de ouders ondanks alles toch misschien nog gekoesterd hadden, werd spoedig de bodem ingeslagen. De jonggeborene bleek te lijden aan een ernstige oogafwijking. Aan één oog was zij blind, aan het andere door een vertroebeling van de ooglens in sterke mate slechtziend. Oogoperaties waren onontkoombaar, maar hun uitkomst onzeker. Ze werden uitgevoerd door de Utrechtse specialist prof. H.J.M. Weve. Aanvankelijk was het succes niet groot.
Een maand na de geboorte van Marijke werd het droevige nieuws bekendgemaakt. Hoe Juliana en Bernhard, de ouders van drie kerngezonde kinderen, zich daaronder voelden, laat zich raden. Het ongeluk hun jongste overkomen moet zwaar op hen beiden hebben gedrukt. Het was de grootste tegenslag in hun leven, een blijvende zorg op hun verdere levenspad. Vooral Juliana ging gebukt onder zelfverwijt. Had zij niet voorzichtiger moeten zijn tijdens haar zwangerschap om iedere kans op besmetting te vermijden? Vermoedelijk had zij die immers opgelopen bij de begroeting van schepen met veelal zieke Indische repatrianten, die in 1946 in Nederland aankwamen, of bij een bezoek aan een van de volgepakte pensions en tehuizen waar zij daarna onderdak kregen. Naar buiten toe werd bij de eerste verjaardag van Marijke bekendgemaakt dat het gezichtsvermogen aan haar rechteroog goed was vooruitgegaan; zij herkende nu bonte voorwerpen en het gelaat van personen uit haar omgeving, ‘ondanks het feit dat zij nog te jong is om een brilletje te dragen’.21
In de volgende maanden en jaren werden Juliana en Bernhard bestookt met brieven uit binnen- en buitenland, waarin allerlei ongetwijfeld goedbedoelende lieden hun ongevraagd raad gaven hoe Marijke te genezen. Die adviezen liepen uiteen van bezoeken aan bedevaartsoorden, Lourdes uiteraard voorop, en van zendingen wijwater die bij besprenkeling van de oogleden genezende kracht zouden uitoefenen, tot adressen van gerenommeerde, in het bijzonder Zwitserse oogartsen en -klinieken toe.
Een macabere subcategorie vormen de in het Koninklijk Huisarchief gerubriceerde zogenaamde ‘ogenbrieven’. Ze waren afkomstig van meelevende vaderlanders die een eigen oog of ook wel dat van een huisgenoot aanboden als blijk van hun verbondenheid met het vorstenhuis. Nog in een brief van 16 juni 1956 aan prins Bernhard bood ‘machinist’ T. Snijders te Parijs zijn beide ogen aan voor de gehandicapte prinses zonder daarvoor enige beloning te wensen. ‘Overlegt U dus maar met Uw vrouw wanneer U wilt dat ik naar Holland kom voor de operatie.’ De schrijvers bleken soms geïnspireerd door een krantenbericht dat meldde dat een vader in Denemarken zijn oog had afgestaan om via een hoornvliesoperatie zijn door een ontploffing blind geworden zoon het gezichtsvermogen in één oog terug te geven. Het bleef ook in deze gevallen bij een vriendelijk bedankbriefje van Juliana’s secretariaat.22
De inhuldiging
Het grote ogenblik waartegen Juliana zo lang had opgezien, brak op 6 september 1948 aan. Zij werd in de Nieuwe Kerk te Amsterdam als koningin ingehuldigd en zij speelde haar rol in die inhuldigingsceremonie voortreffelijk. Zelden leek iemand met grotere tegenzin het ambt te aanvaarden waarvoor zij in de wieg was gelegd, dan Juliana. Bekendheid kreeg het fragment uit haar inhuldigingsrede, waarin zij haar aarzeling uitspreekt: ‘Wie ben ik, dat ik dit doen mag?’ In feite ging het hier om een verwijzing naar het bijbelboek Exodus (3:11) waar God Mozes opdraagt zijn volk naar het Beloofde Land te leiden en Mozes zich afvraagt waarom juist hij daartoe is uitverkoren. In het eigenhandig concept van Juliana’s toespraak haalde zij een alinea door die verwees naar ‘de misère’ van het wonen in een glazen huis, een leven dat haar na haar troonsbestijging te wachten stond. Het gevoel ‘geen stap buitenshuis te kunnen zetten zonder dat die als een bezienswaardigheid wordt beschouwd’, drukte zwaar op haar, maar zij zweeg er in haar toespraak over. Wel zei ze dat zij ‘na veel innerlijke strijd’ haar roeping volgde, omdat het haar de mogelijkheid gaf ‘in het algemeen welzijn werkzaam’ te kunnen zijn.23
‘Je stem was een genot om te horen. Als geluid en intonatie ging je door alles heen en zeer indrukwekkend was je eed,’ was het commentaar van haar moeder Wilhelmina na afloop van de inhuldigingsplechtigheid. Ook in de inhoud van de rede van haar dochter kon ‘de oude koningin’ zich volledig vinden. ‘In ieder geval een geheel nieuwe toonzetting, dus helemaal “vernieuwd”, bravo.’ 24 Hoezeer amateur-psychologen en Soestdijk-watchers de plank kunnen misslaan, wordt duidelijk als Wilhelmina’s geestdriftige reactie gelegd wordt naast de door ons eerder aangehaalde beschouwing van de christelijk-historische freule Wttewaall over de verhouding van moeder tot dochter:
Van moederszijde is het minderwaardigheidscomplex er met de paplepel in gegoten: Neen kindlief, dat kun jij niet!
Kracht ontleende Juliana ook aan haar echtgenoot, die haar bij deze uiterst emotionele plechtigheid letterlijk en figuurlijk ter zijde stond. Zij toonde zich ‘gelukkig in mijn man een levensgezel naast mij te hebben, die een grote steun voor mij is’. En heel het volk, samengestroomd op de Dam of gekluisterd aan de radio, juichte met groot gejuich. Sociaal bewogen, bescheiden, ja zelfs nederig, het waren deugden die Juliana geliefd maakten bij de Nederlanders.
=
De eedsaflegging op 6 september 1948 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam.
Misschien is het Juliana in haar nieuwe rol van koningin van pas gekomen dat zij een groot liefhebber van het toneel was. Het was een kunstvorm die haar bij uitstek lag. Terwijl haar moeder veel vrije tijd besteedde aan schilderen en (in haar jonge jaren) aan fotograferen, zoals haar dochter Beatrix later van beeldhouwen haar hobby maakte, zo was Juliana een enthousiast, zij het niet al te begaafd, amateur-toneelspeelster. Menig toneelstuk werd op paleis Soestdijk in de jaren na 1948 opgevoerd, met Juliana, ook op latere leeftijd, in een van de hoofdrollen. Verlegen als zij van nature mocht zijn en lang aarzelend wanneer ze belangrijke beslissingen moest nemen, was ze dat niet in haar optreden in het openbaar. Zij wist zich een publieke figuur en schikte zich in die rol. Zelfs het jaarlijkse Boekenbal vond (tot 1964) in haar een trouw bezoekster (‘Harry, dit is Majesteit’). De intimiteit van het gezinsleven moest daarvoor soms wijken. De op grote schaal verkochte Pro Juventute-kalender met foto’s van het huisgezin op Soestdijk had haar warme instemming en werd ook onder het paleispersoneel verspreid.25
De hofhouding
Een nieuwe koning of koningin betekent vaak een nieuwe hofhouding. Volgens de in 1948 geldende Grondwet richtte de koningin haar ‘Huis’ naar eigen goedvinden in zonder dat aan die vrijheid enige beperking werd gesteld. Koninklijke besluiten inzake personele benoemingen aan het hof droegen alleen de handtekening van het staatshoofd en niet de handtekening (het contraseign) van een minister. Dat doen zij ook nu niet, maar de Grondwet maakt sinds 1983 wel een voorbehoud dat aan de minister-president een mogelijkheid tot ingrijpen biedt: de inrichting van de hofhouding moet geschieden ‘met inachtneming van het openbaar belang’.26 Hij moet bij belangrijke benoemingen aan het hof tevoren worden geïnformeerd. Deze Grondwetsherziening is regelrecht op de Greet Hofmansaffaire terug te voeren. De wetgever heeft een lange adem en een goed geheugen.
Toen Beatrix in 1980 als staatshoofd werd ingehuldigd, haalde zij de bezem door de hofhouding van haar moeder. Een jeugdiger geheel, doordrongen van moderne inzichten, kwam ervoor in de plaats. Bij de inhuldiging van Juliana was dit anders. De hofhouding was in de voorgaande jaren drastisch vernieuwd. Na de bevrijding waren door Wilhelmina bij voorkeur hofdignitarissen benoemd die zich in de strijd tegen de Duitse bezetter hadden onderscheiden. Tot hen behoorden W.F.K. Bischoff van Heemskerck, die in 1946, nog geen dertig jaar oud, eerste stalmeester werd, hofmaarschalk R.J.E.M. van Zinnicq Bergmann, Engelandvaarder en jachtvlieger in de Tweede Wereldoorlog en, last but not least, G.C.D. (Gijs) baron van Hardenbroek. Deze laatste verenigde niet minder dan drie functies in zijn persoon en werd daarom wel ‘Gijs Paleis’ genoemd. Hij was grootmeester, dus hoofd van het civiele huis van de koningin, opperceremoniemeester en thesaurier.
De vraag laat zich stellen of deze cumulatie van functies verstandig was. Er kwam wel erg veel neer op één persoon en diens inzichten. Organisatiedeskundigen kwamen er toen echter nog niet aan te pas en zeker niet in een bij uitstek conservatief milieu als de hofhouding. Functiebeschrijvingen stonden nog in de kinderschoenen. Veel hing ook af van de persoonlijke keuze en voorkeuren van het staatshoofd en haar echtgenoot. Bovendien zaten de hofdepartementen voor het grootste deel bij elkaar in paleis Noordeinde, terwijl Juliana ver weg resideerde, op paleis Soestdijk. Ter wille van de opvoeding van haar kinderen peinsde zij er na haar troonsaanvaarding niet over naar Den Haag te verhuizen, zoals haar oudste dochter na 1980 wel zou doen. De landelijke omgeving van het inderdaad prachtig gelegen Soestdijk sprak haar meer aan dan het in verval geraakte Huis ten Bosch of het uitgewoonde (en in 1948 deels uitgebrande) paleis Noordeinde. Het betekende wel dat de hofhouding grote zelfstandigheid genoot. De meester en het oog van de meester waren ver weg. Daarbij kwam dat Juliana niet veel belangstelling had voor de dagelijkse gang van zaken bij de verschillende hofdepartementen. Ook in dat opzicht bestond er een significant verschil tussen haar en haar oudste dochter. De verantwoordelijkheid voor het toezicht op een goede gang van zaken bij de hofhouding liet zij, eenmaal koningin, maar al te graag aan de prins over. Uiteraard verschafte deze supervisie hem veel invloed op (het Haagse deel van) de hofhouding, dat in een echt Bernhard-kamp veranderde.27
=
G.C.D. baron van Hardenbroek, ‘Gijs paleis’.
Een ander onderdeel van de koninklijke menage was de grootmeesteres. Sinds 1939 fungeerde als zodanig C.M. baronesse van Tuyll van Serooskerken-Boreel. Zij gaf leiding aan de vrouwelijke hofdignitarissen, dat wil zeggen de hofdames en (de hoger in rangorde staande) dames du palais. Hun mannelijke tegenhangers waren de kamerheren in gewone en buitengewone dienst, die het staatshoofd ter zijde stonden bij het uitoefenen van diens ceremoniële functies en op dat terrein ook gevraagd of ongevraagd van advies dienden. Het betrof hier grotendeels honoraire functies, vrijwilligerswerk dus, om het wat oneerbiedig te zeggen. De koninklijke gunst mocht in beginsel als voldoende beloning gelden.
Voor de behandeling en afdoening van officiële stukken had het staatshoofd de beschikking over het kabinet der Koningin, dat geen deel uitmaakt van de hofhouding maar een zelfstandige ambtelijke positie inneemt. Het stond onder leiding van de bekwame, kordate en invloedrijke directeur, ‘mejuffrouw’ (zij bleef haar leven lang ongetrouwd) Marie Anne Tellegen. Zij had zich in het verzet onderscheiden. Als eerste vrouw was zij in het bevrijdingsjaar tot directeur benoemd. Bovendien was zij een ‘commoner’. Weliswaar uit een patricisch milieu, maar hier was toch sprake van een tweede breuk met de traditie. Haar achtergrond en persoon beantwoordden geheel aan Wilhelmina’s vernieuwingsideaal. Ook voor Juliana bleek zij onmisbaar.
Tellegen was bepaald niet een dame om mee te spotten. Haar taak bestond uit het zorgen voor de ambtelijke ondersteuning van de koningin bij de uitoefening van haar staatsrechtelijke taken en bij het onderhouden van het contact tussen staatshoofd en ministers. Vanzelf bracht haar dit in de positie van eerste staatsrechtelijke adviseur van de koningin. Zij gold als ‘vernieuwd’, geheel naar de geest van die naoorlogse wederopbouwtijd. Zij was een aanhangster van de in 1946 opgerichte PvdA en goed bekend met minister, sinds 1948 minister-president, Drees. Daarnaast had zij vrienden in andere partijen, met name gold dit voor de uit de kvp afkomstige minister Beel. Wij zullen nog zien hoe zij een uitgebreid inlichtingennetwerk onderhield. Op de koningin had zij ontegenzeggelijk in de eerste jaren van Juliana’s regering grote invloed, al was het wel zo dat ook het kabinet der Koningin en daarmee het kantoor van Tellegen in Den Haag waren gehuisvest (aan de Korte Vijverberg), zodat veel zaken telefonisch moesten worden overlegd en afgedaan. Ook met de prins onderhield mejuffrouw Tellegen zeer goede betrekkingen.
Verder had Juliana haar eigen particuliere staf, die op paleis Soestdijk werkzaam was. Deze was echter klein. Afgezien van haar (militaire) adjudanten werd de koningin in haar taakuitoefening direct ter zijde gestaan door haar particulier secretaris en particulier secretaresse. Zij waren belast met de afdoening van de privécorrespondentie, de indeling van de koninklijke agenda en vergelijkbare zaken. Particulier secretaris bij het aantreden van Juliana als koningin in 1948 was mr. J.C. baron Baud. Hij had haar al vanaf 1927, toen zij meerderjarig werd, in die functie gediend. Het was de vraag of de loyale, toegewijde Baud wel geheel met de veranderende tijdgeest was mee gegroeid. Of eigenlijk was het geen vraag. Voor publiciteit en public relations had hij geen enkel gevoel. Met het meer ondergeschikte secretariaatswerk, dat wil zeggen de behandeling en afdoening van de talloze brieven en briefjes van particulieren aan het staatshoofd, was mejuffrouw mr. H.A. Sneller belast, die kort na de oorlog, in september 1945, in haar functie was benoemd. Wat ontbrak en soms als een gemis werd gevoeld, was een eigen voorlichtingsfunctionaris of -dienst aan het hof. Die taak werd vervuld door de Regeringsvoorlichtingsdienst, sinds 1954 de Rijksvoorlichtingsdienst geheten, welke dienst toen evenals nu organiek deel uitmaakt(e) van het ministerie van Algemene Zaken. Het hoofd van de rvd was (en is) verantwoording verschuldigd aan de minister-president en niet aan het staatshoofd.
In deze opsomming van functies en functionarissen bleef nog onbesproken het Militaire Huis van de koningin, waaronder ook de (militaire) adjudanten vielen. Het hoofd daarvan was in deze jaren ‘de admiraal’, te weten de vice-admiraal titulair N.A. Rost van Tonningen. De ‘goede’ Rost werd hij genoemd ter onderscheiding van zijn foute broer, een kopstuk van het Nederlandse nazidom die kort na de oorlog in de Scheveningse strafgevangenis het loodje had gelegd. Het zegt wel iets over de persoonlijkheid en de verdiensten van de ‘goede’ Rost, dat deze belaste familierelatie geen beletsel was voor zijn functioneren aan het hof.
Naast de koningin beschikte ook de prins over zijn eigen staf. In de eerste plaats bestond die uit zijn begin 1946 in dienst getreden particulier secretaris, mr. Jan Thomassen, voormalig gemeentesecretaris van Amersfoort. Diens broer was een vooraanstaand lid van de PvdA (hij zou het onder meer tot burgemeester van Rotterdam brengen). Ook Jan gold als ‘links’. Hij werd ter zijde gestaan door mejuffrouw C.M. (Kokkie) Gilles. Deze gewezen directiesecretaresse bij Philips was in de laatste chaotische oorlogsmaanden aan de prins ter beschikking gesteld en vervolgens met ingang van 1 september 1945 als zijn privésecretaresse op persoonlijke titel aangesteld, om dit een halve eeuw te blijven. Zij was haar chef buitengewoon toegewijd. Een andere ‘eeuwige’ adjudant van de prins was de eveneens in 1946 in dienst getreden reservemajoor C.G. Geertsema. Een tweede adjudant met wie de prins veel optrok, was de reservekapitein-vlieger Gerben Sonderman, in zijn passie voor vliegen en vliegtuigen de gelijke van Zijne Koninklijke Hoogheid, maar met minder geluk. Hij viel in 1955 met een (Fokker) straallestoestel in de Verenigde Staten te pletter, een verlies dat Bernhard zeer getroffen heeft.28 In een kort daarna opgericht studiefonds voor zijn drie kinderen stortte de prins een bedrag van tienduizend gulden, voor die tijd een groot kapitaal. Een andere vertrouweling aan het hof, zowel door koningin als prins hogelijk gewaardeerd, was de chef van de veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis, de ons al bekende Sesink.
De onrustzaaier
Na dit overzicht wordt het tijd in ons verhaal een hoofdpersoon te introduceren die in de hele paleisaffaire, waarvan Greet Hofmans in de jaren 1948-1956 het middelpunt vormde, een prominente rol heeft gespeeld. Dit was mr. dr. I.G. van Maasdijk. Hij was afkomstig uit de wereld van de journalistiek en kwam met Juliana en Bernhard in aanraking om de contacten tussen het Koninklijk Huis en de pers te verbeteren. Aan Van Maasdijk was dit karwei wel toevertrouwd. Zijn ambities reikten echter hoger. Niet slechts persadviseur of voorlichtingsambtenaar, maar ook vriend en intieme vertrouweling van het koninklijk paar wilde hij zijn.
De in 1906 geboren Gerrie van Maasdijk begon, na een rechtenstudie in Leiden, in 1933 aan een loopbaan als ‘diplomatiek correspondent’ voor De Telegraaf in Berlijn. Deze carrière werd in 1940 door de oorlog afgebroken, waarna hij naar Nederland terugkeerde. Hij ging in het verzet, al was het in zijn geval niet helemaal duidelijk wat dit precies inhield, bracht het tot plaatsvervangend commandant Binnenlandse Strijdkrachten van een afdeling in Overijssel en plukte in 1945 de vruchten van die vaderlandslievende activiteiten door een aanstelling als reservekapitein bij de staf van de Bevelhebber van de Nederlandse Strijdkrachten, de prins. Hij werd belast met de redactie van het gratis verspreide soldatenblad Pen Gun, dat onder auspiciën van de staf van de prins vanaf 2 juni 1945 wekelijks verscheen in een voorlopige oplage van liefst 50.000 exemplaren. Vier maanden later was deze reeds gestegen tot 140.000. Er wachtte immers een nieuwe oorlog, dit keer aan de andere zijde van de evenaar, in Nederlands-Indië/Indonesië. De snelle expansie van het blad en de kritische inhoud van sommige artikelen brachten Van Maasdijk en de zijnen spoedig in conflict met de minister van Oorlog, de weinig plooibare bewindsman J. Meynen. Papier was immers in die tijd een schaars goed terwijl de bepaling van het oplagecijfer van Pen Gun en de omvang van het blad mede van het departement afhankelijk waren. Het eerste conflict was weldra geboren. Van Maasdijk zocht steun bij de prins en andere hoogwaardigheidsbekleders en kreeg voorlopig zijn zin. De stemming van Meynen werd er niet beter op:
Ik heb U reeds eenmaal medegedeeld, Kapitein van Maasdijk, dat ik de wijze waarop U vermeend onrecht aanhangig meent te maken bij Jan en alleman, niet goedkeur... Ik kan U ronduit mededelen, dat opgeblazen telegrammen aan H.M. de Koningin en Z.K.H. Prins Bernhard alsook aan allerlei andere autoriteiten terecht wrevel verwekken.
Veelal betrof het dan zaken die volgens de bewindsman door ‘een rustig gesprek van 5 minuten’ uit de wereld hadden kunnen worden geholpen.29
Van Maasdijks activistische bedrevenheid met de pen, zijn ijdelheid en lichtgeraaktheid, de tegelijk gekwetste en pathetische toon die hij aansloeg als hij zijn gelijk wilde halen, het valt allemaal terug te vinden in zijn, aanvankelijk vooral over Bernhard lopende contacten met het prinselijk paar. De prins was nu eenmaal geen groot mensenkenner en een gemakkelijke prooi voor iemand als Van Maasdijk, die zeer charmant en dienstvaardig kon zijn en tegelijk een goed journalist was. Hij maakte zich in de officieuze hoedanigheid van voorlichtingsmedewerker aan het hof nuttig, daarbij gesteund door zijn groot internationaal netwerk. Dit bleek onder meer tijdens het bezoek van Juliana en Bernhard aan de Scandinavische landen in het voorjaar van 1946. Volgens Van Maasdijk in een briefje aan Tellegen was die reis ‘een ongekend succes’ geworden, vooral door het optreden van prins en prinses. ‘De Prinses heeft werkelijk alle harten voor zich ingenomen, evenzeer de Prins door zijn sportiviteit en terughoudendheid naast de Prinses.’30
Bij latere staatsbezoeken en bij particuliere bezoeken van Juliana en Bernhard aan wintersportoorden werden zijn diensten eveneens zeer op prijs gesteld. Ook Wilhelmina toonde zich over hem te spreken. Zo verzorgde hij soms de Engelstalige tekst van haar religieuze boodschappen en bespiegelingen. Van Maasdijk straalde daarenboven, zeker in een paleisomgeving waar afgezien van kranten en officiële stukken weinig gelezen werd, eruditie uit als auteur van verschillende, met vlotte pen geschreven, boeken over de actuele internationale politiek. Aan Elseviers Weekblad werkte hij in deze jaren mee als diplomatiek redacteur.
In de volgende jaren zou Van Maasdijk de vriendschap met de prins en prinses Juliana cultiveren. Als nieuwkomer aan het hof maakte hij daarbij dankbaar gebruik van het adellijk familienetwerk van zijn echtgenote Pauline Henriëtte Leopoldine barones van Tuyll van Serooskerken. Zelf een verwoed jager, was de stap naar een positie als jachtvriend van prins Bernhard niet groot. Aan hem droeg Van Maasdijk in 1948 zijn boek Edelwild op. Toen hij hoorde dat de prins zijn stok had verloren, bestelde hij in Engeland een nieuwe om deze als ‘een teken van aanhankelijkheid en toewijding voor het in mij gestelde vertrouwen’ op 29 juni 1946 bij diens verjaardag aan te bieden. In zijn begeleidende brief vroeg Van Maasdijk Bernhard tevens voor de belangen van Pen Gun op te komen, aan welk verzoek de blij verraste prins met de belofte van een persoonlijk briefje aan Beel prompt voldeed. Overigens sneuvelde het blad toch. De uitgave werd met ingang van 1 januari 1947 gestaakt. Het blad Wapenbroeders kwam ervoor in de plaats. 31
=
Mr.Dr. I.G. van Maasdijk (rechts), ‘de onrustzaaier’.
Een beloning voor zijn diensten bleef niet uit. Begin juli 1948 werd hij door de prins ten behoeve van de voorlichting en de contacten van het Koninklijk Huis met de media benoemd tot adviseur van de hofcommissie, die de festiviteiten en plechtigheden rond de inhuldiging van Juliana moest voorbereiden. Het bracht hem in onmiddellijk conflict met grootmeester Van Hardenbroek, want Van Maasdijk trok alles naar zich toe. Dit tot ergernis van de ander, die hem toevoegde: ‘U bemoeit zich als ik het wel heb met de gehele organisatie... Op ieder terrein ontmoet men Uw “bemiddeling”.’32
Regelrechte oorlog werd het tussen hen beiden, toen Van Maasdijk met ingang van 1 januari 1949 werd aangesteld tot waarnemend algemeen secretaris van het Koninklijk Huis, een nieuwe, voorlopig als tijdelijk bedoelde, functie. Naast het verzorgen van de voorlichting van het Koninklijk Huis moest hij de werkzaamheden van de secretariaten aan het hof regelen. Verschillende leden van de hofhouding, grootmeester Van Hardenbroek in de eerste plaats, hadden begrijpelijk weinig op met deze in hun organisatie geparachuteerde bemoeizuchtige nieuwkomer, die het vertrouwen van koningin en prins genoot. Ook de Regeringsvoorlichtingsdienst, met welke instantie hij werd geacht samen te werken, zal zijn benoeming met weinig vreugde hebben begroet. Van Maasdijks ambities reikten immers hoog. In een brief aan de prins van 12 juli 1949, die in kopie naar de koningin ging, deed hij zelfs het vermetele voorstel de directeur van het kabinet der Koningin in te ruilen voor een ‘Staatssecretaris van de Kroon’, bij voorkeur rechtstreeks onder de minister-president. Deze nieuw te benoemen functionaris met de titel van ‘Excellentie’ zou niet alleen Van Maasdijks eigen positie en die van Tellegen kunnen overnemen, maar tevens als ‘algemeen adviseur’ dienen op te treden voor de koningin. Hij zou daarmee ook de zo node gemiste rol van ‘Chef’ kunnen vervullen ‘die U beider volle vertrouwen geniet... en met poids voor U kan optreden’. Overbodig te zeggen dat de briefschrijver zich haastte te verzekeren dat hij niet zichzelf voor de nieuwe functie op het oog had. Er werd nooit meer iets van zijn voorstel vernomen.33 Wel bleef de indruk hangen dat hij het op de baan van mejuffrouw Tellegen had gemunt.
Juliana en Bernhard werden niet buiten deze hofoorlog gelaten. Op 29 november 1949 deed Van Maasdijk aan de prins verslag van een woordenwisseling met de grootmeester, die zich zou hebben laten ontvallen:
Wanneer men mij naar je vraagt, zeg ik: ik weet niet wat hij doet, alleen dat hij een baan heeft waar drie maanden verlof aan vastzit!
Na verwijten over zijn ‘schandelijk hoog salaris’ en onjuist gebruik van dienstauto’s was het twistgesprek ten slotte, zoals de waarnemend algemeen secretaris sidderend van verontwaardiging de prins kon melden, beëindigd met de exclamatie van Van Hardenbroek: ‘Poeha, allemaal poeha, je bent niets dan poeha!’ Daarop was Van Maasdijk zonder hem een hand te geven opgestaan en vertrokken. De prins kreeg de vraag voorgelegd of de grootmeester maar niet voor een half jaar met verlof moest gaan om ‘onder toezicht’ tot rust te komen. ‘Van Hardenbroek wens ik privé niet meer te zien. Ik ben niet licht op mijn tenen getrapt, maar zo geschoffeerd ben ik nimmer in mijn leven.’34
Naast het contact van Van Maasdijk met de prins was intussen ook dat met de prinses hechter geworden. ‘Allercharmantst en zó vertrouwelijk,’ noteerde Van Maasdijk over Juliana na een diner ten paleize op 12 juli 1948. Zij had wel een uitgesproken eigen wil. Zij wilde snijden in het toch al sobere hofceremonieel (al werd wel op Bernhards aandringen op Prinsjesdag 1948 het vooroorlogse gebruik hersteld om in de Gouden Koets in plaats van een hoflimousine naar het Binnenhof te rijden). Ook de aanspreekvorm ‘Majesteit’ sneuvelde (dat werd ‘Mevrouw’) en nog meer:
Prinses wil geen reverences meer! Duidelijk dat het hoog zit... Niet afschaffen Knix zou reden tot abdicatie zijn!
De prins zei er alles aan te hebben gedaan om zijn vrouw tot andere gedachten te brengen; zijn moeder Armgard ook. Van Maasdijk raadde aan op dit punt maar toe te geven (‘niet tegenhouden en dan zien’). Ongetwijfeld zouden zich bij ontvangsten in het buitenland, bijvoorbeeld op Buckingham Palace, problemen voordoen.35 In het Paleis op de Dam trof hij Juliana vier dagen voor haar inhuldiging aan, terwijl zij met haar oudste twee dochters stapjes oversprong op de tegels van de Burgerzaal. Ook de oudejaarsavondviering van 1948 op Soestdijk ontsnapte niet aan Van Maasdijks minutieuze beschrijving. Huiselijk was het allemaal wel en tegelijk een mooi tijdsbeeld. Er werd in klein gezelschap gedanst, gebridged en tegen de klok van twaalf ging de radio aan evenals de kerstboom, kwamen de kinderen in hun kamerjasjes binnen en werden de champagneglazen geheven.36
Als waarnemend algemeen secretaris had Van Maasdijk een rechtstreeks aandeel in de reorganisatie van het particuliere secretariaat van de koningin, die in 1949 haar beslag kreeg. Op zijn voorstel werd de trouwe Baud van zijn functie ontheven en trad met ingang van 15 januari 1950 mr. Walraven baron van Heeckeren van Molecaten als particulier secretaris van de koningin aan. Hij zal in dit verhaal nog menigmaal ter sprake komen. Van Maasdijk had aan het einde van de oorlog op het landgoed van de Van Heeckerens, Molecaten bij Hattem, ondergedoken gezeten, zodat de nieuwe functionaris geen onbekende voor hem was.37 Van een leien dakje liep deze personeelswisseling niet. Juliana was aan haar oude secretaris gehecht en nam slechts met moeite en onder druk van Bernhard afscheid van Baud. De taak van particulier secretaresse (voor het meer nederige secretariaatswerk) werd met ingang van 1 oktober 1949 toevertrouwd aan mevrouw N. Smitt-Avis als opvolgster van mejuffrouw Sneller, die uit eigen beweging besloten had weg te gaan. Spoedig zou blijken dat Juliana het met haar nieuwe secretaris, Walraven van Heeckeren, uitstekend kon vinden. Pas langzamerhand werd duidelijk wie koningin en prins met hem in huis hadden gehaald en door wie nog meer invloed op zijn benoeming was uitgeoefend.
In later jaren, toen de verstandhouding met Van Maasdijk grondig verstoord was, heeft de prins tegenover de journalist Harry van Wijnen beweerd dat Van Maasdijk in zijn eerste contacten met de prins deze tot ‘koning’ had willen promoveren van het vernieuwde naoorlogse Nederland.38 In het archief van Van Maasdijk is van dit streven echter geen schijn of schaduw van bewijs te vinden. Wel had hij een eigenschap waarmee meer journalisten zijn behept (en ook historici): hij was mededeelzaam over andere mensen. Van Maasdijk zag er niet het minste bezwaar in om in vertrouwelijke gesprekken met de koningin indringend het karakter en de gemoedsgesteldheid van haar echtgenoot te bespreken, met inbegrip van diens wisselende stemmingen, en daarop dan later in woord, dagboeknotitie en schriftuur aan Juliana terug te komen. Al bewees hij het nieuwsgierige nageslacht daarmee belangrijke diensten, het kwam bewust of onbewust wel neer op stoken in een huwelijk.
Door hem toe te laten tot hun intieme kennissenkring en door zijn benoeming in een prominente functie aan het hof hadden koningin en prins een paard van Troje binnengehaald. Hij werd een scheurmaker in hun huwelijk. Van Maasdijks karakter zou onbarmhartig worden ontleed in een onderzoek van diens (daartoe geanonimiseerd) handschrift door de hoogleraar in de grafologie dr. C.J.F. Böttcher. Anders dan zijn leeropdracht misschien nu doet vermoeden, was deze geleerde niet de eerste de beste. Nauwelijks dertig jaar oud was hij in 1947 benoemd tot hoogleraar in de fysische chemie te Leiden. Tijdens de oorlog had hij zich met zijn veelzijdige belangstelling ook verdiept in de psychologische duiding van het handschrift als een van de gewichtigste uitingsvormen van de menselijke geest. Dit resulteerde in zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar op dit vakgebied.
Grafologie was in die tijd veel meer in de mode dan thans het geval is. Sollicitatiebrieven werden bij voorkeur met de hand geschreven, niet alleen omdat in een tijd waarin een getypte brief nog vaak uitzondering was een nette hand van schrijven tot aanbeveling strekte, maar ook opdat een handschriftkundige zich er desgewenst over kon buigen. Zo kon men van het karakter en geschiktheid van de sollicitant een eerste inschatting maken zonder dat deze voor een tijdrovend gesprek behoefde te worden opgeroepen. Böttcher was zich bewust van zijn beperkingen. Bij zijn analyses maakte hij het uitdrukkelijke voorbehoud dat nimmer uit het oog mocht worden verloren dat handschriftonderzoek weliswaar belangrijke indicaties maar nooit een compleet beeld kan geven en dat, nog afgezien van mogelijke fouten in de beoordeling, de betekenis ervan niet mag worden overschat. Hij wilde echter de grafologie exact en wetenschappelijk benaderen, ‘de hocus pocus eruit halen’.39 Niettemin kwam vooral van de kant van de psychologen veel verzet – misschien vreesden zij voor broodroof – zodat Böttcher er na een paar jaar de brui aan gaf. Hij bleef in Nederland de eerste en tot nu toe enige hoogleraar op dit gebied.
Juliana had belangstelling voor de grafologie, zoals zij dat ook had voor astrologie, vliegende schotels, wichelroedes en aardstralen. Ook zij was geïnteresseerd in de mens achter de hoveling. Want als er één plaats is waar een mens zich anders voordoet dan hij is, is dat wel aan het hof. Zij liet enkele handschriften, het hare en dat van de prins incluis, onder strikte geheimhouding van de identiteit van de betrokkenen aan Böttcher voorleggen. Böttcher zelf heeft mij dat 57 jaar later nog eens bevestigd. De grafologische analyse van het handschrift van Van Maasdijk leverde op 2 oktober 1950 de volgende beoordeling op. Met al het voorbehoud dat de Leidse geleerde zelf ook maakte kan gezegd worden dat die er niet ver naast zat, zoals het optreden van het proefkonijn toen en later bewees:
Een man die veel moeilijkheden met zichzelf en met zijn omgeving veroorzaakt. Innerlijk verkeert hij eigenlijk in een voortdurende conflictsituatie... Bij zijn handelingen spelen de gevoelsmotieven een overwegende rol, er is een gebrek aan zelfbeheersing en zelfcontrole.
Juliana had dus gewaarschuwd kunnen zijn. Zij zegde echter haar vertrouwen in Van Maasdijk niet op. De prins zal wel niet door haar over Böttchers analyse zijn ingelicht. Anders had hij er een bevestiging in kunnen vinden van het uiterst negatieve oordeel dat hij zich intussen van zijn vroegere jachtvriend had gevormd. De vriendschap tussen hen beiden was immers in bittere vijandschap omgeslagen, toen Van Maasdijk begin 1950 de jacht op de prins had geopend.
De kinderverzorgster
Een ander die evenals Van Maasdijk in de onmiddellijke omgeving van koningin en prins in korte tijd een invloedrijke positie wist te verwerven, was de gouvernante, de kinderjuffrouw, van de prinsessen, M.A. (Rita) Pennink-Nitschmann. Zij was na de oorlog, waarin zij haar man verloren had, uit Indië naar het moederland gerepatrieerd. Hier zag zij zichzelf voor de taak gesteld als jonge weduwe een nieuw bestaan op te bouwen. Succes bij dit laatste kon haar niet worden ontzegd. Zij kwam in contact met prinses Juliana, die in haar een geschikte verzorgster van haar oudste drie kinderen zag, eveneens jeugdige repatrianten, zij het uit Canada en niet uit Nederlands-Indië. Zij werd daarmee in november 1947 de (tweede) opvolgster van Sophie Feith, die anderhalf jaar eerder met een broer van Willem Röell in het huwelijk was getreden. Rita was een open, spontane en wilskrachtige vrouw, tot wie Juliana zich direct aangetrokken moet hebben gevoeld. Gold dat ook voor de aan Rita toevertrouwde pupillen? Dat mag om meer dan een reden worden betwijfeld. Ook van haar maakte Böttcher op verzoek van Juliana aan de hand van enkele handgeschreven, geanonimiseerde regels een karakterschets, die, afgaand op de rol die zij in de Soestdijk-affaire zou spelen, de spijker op de kop slaat. Het is verbazingwekkend wat iemand uit een paar regels handschrift kan halen zonder de persoon in kwestie gesproken te hebben, ja zonder te weten wie het betrof:
=
M.A. (Rita) Pennink-Nitschmann, kinderjuffrouw; links prinses Marijke, 9 juli 1949.
Schrijfster is zeer energiek en wilskrachtig. Ze heeft daarbij een sterke neiging haar wil aan anderen op te leggen; soms kan zij zelfs bepaald despotisch zijn. Zij is daarbij van de beste bedoelingen bezield, doch ze laat anderen te weinig vrij: ze tracht haar omgeving te dwingen om datgene te doen of die weldaden te accepteren die naar haar mening voor die personen heilzaam zijn. Zij kan het niet verkroppen als haar ‘objecten’ zich hiertegen verzetten. Ze is actief, heeft doorzettingsvermogen en kan veel werk verzetten. Ze is flink en zelfstandig. Ondanks al deze gunstige eigenschappen heeft zij toch ernstige moeilijkheden – ze heeft niet de juiste aanpassing aan de omgeving gevonden... Ze zal vermoedelijk ook vaak door die omgeving verkeerd begrepen worden – men zal niet altijd haar goede bedoelingen begrijpen. Hoewel ze vaak driftig en boos kan reageren, is ze toch in de grond van haar hart goedig.40
Een dominante en tegelijk onevenwichtige persoonlijkheid. Dat oordeel was inderdaad goed getroffen. Rita Pennink had daarnaast met haar antroposofische belangstelling een hang tot het mystieke, het bovennatuurlijke. Ook dat kan de spoedig gelegde en onmiskenbaar hechte band met een daarvoor ontvankelijke Juliana helpen verklaren. De affiniteit met de prins schijnt vanaf het begin minder groot te zijn geweest, al was het maar omdat die, naar verluidt, zich niet tot dominante vrouwen voelde aangetrokken. Consequenties voor haar positie, zo Juliana die al overwogen zou hebben, had Böttchers grafologische exercitie niet, omdat Rita begin 1951 haar functie neerlegde. Wel bleef het innige contact met Juliana behouden. Haar invloed op de koningin zou zelfs nog groter worden nadat een andere krachtige persoonlijkheid, Greet Hofmans, zichzelf bij het hof introduceerde. Die laatste blijft echter nog even in de wacht staan. Eerst staan wij een ogenblik stil bij de koperen bruiloft van het vorstelijk paar, een uitstekende gelegenheid ook voor een terugblik op ruim twaalf huwelijksjaren en op de twee hoofdpersonen die daarin de hoofdrol speelden.
Koperen bruiloft
Op 7 juli 1949 was het zo ver en werd met enig feestelijk vertoon herdacht, dat Juliana en Bernhard twaalfeneenhalf jaar lief en leed met elkaar hadden gedeeld. Zij hadden gedaan wat het land van hen op 7 januari 1937 had verwacht. Uit het huwelijk waren vier kinderen geboren, weliswaar allen dochters, maar het voortbestaan van de monarchie was veilig gesteld. Ogenschijnlijk heerste op Soestdijk een harmonieus gezinsleven. Conflicten en spanningen die, naar wij nog zullen zien, zich in toenemende mate voordeden, traden nog niet naar buiten, geheel daargelaten de vraag of de in die dagen uiterst volgzame Nederlandse pers daarvan verslag zou hebben gedaan. Alleen een kleine kring van ingewijden was ermee bekend. Ondanks zijn Duitse afkomst, vlotte levensstijl en grote verantwoordelijkheden, met name in het laatste oorlogsjaar, was de prins niet in opspraak geraakt. Integendeel. Zijn populariteit, gevoed door zijn reputatie als oorlogsheld, had ongekende hoogten bereikt.
Eén voorbeeld uit vele kan de slaafse toon van de toenmalige Nederlandse pers tegenover het vorstenhuis illustreren. De redactie van het als progressief bekendstaande weekblad Vrij Nederland sprak na een ernstige waarschuwing tegen het ophemelen van vorstelijke personen, zoals vroeger te doen gebruikelijk, bij de veertigste verjaardag van de prins op 30 juni 1951 ‘onomwonden’ uit:
dat wij bewondering en eerbied hebben voor de wijze, waarop hij zijn taak, zijn ambt, zijn vak, hoe u het noemen wilt, vervult... Prins Bernhard is een harde werker gebleven, een vrije, spontane geest, origineel in doen en denken. Een man ook die... met meer bescheidenheid zijn taak vervult dan vele staatsfunctionarissen zonder prinselijk bloed en koninklijke titel. Hij... is volledig een van ons geworden... Zakenman en sportsman, een man die discipline en vrolijkheid in een kunstig evenwicht heeft gebracht, een man ook die niet schroomt in eenvoudige klare taal te spreken over de zin des levens, zoals hij deed bij de kerstfeestviering van zijn gezin in 1950 en de reeds tot traditie geworden radio-uitzending daarvan.
De eenvoudige levenswijze van hen beiden in het sobere Nederland van kort na de oorlog vond een illustratie in het verjaardagsmenu van de prins op 29 juni 1949, zoals daarover in een nationaal programma voor de twee enige radiozenders die het land toen rijk was bij zijn volgende verjaardag werd bericht:41
Voor de lunch: gebraden kip, geraspte komkommersla, gefruite aardappelen en frambozenijs met fruit toe. Voor ’s avonds: koude kreeftschotel, met sla en met de eerste jonge snijbonen, gefruite aardappelen, kaas en ananas met room. De prins houdt niet van aardappelpuree.
Van paarden hield hij wel, mocht de luisteraar verder vernemen, maar ook hier met mate. In totaal had de prins vier dressuur- en springpaarden op stal staan, plus twee paarden voor de prinsesjes en twee voor gasten. De prins hield van elk paard, ‘of het nou een werkpaard of een dressuurpaard is’, aldus de ondervraagde stalknecht. Over snelle auto’s en andere traditionele objecten van masculiene belangstelling werd in de uitzending niet gesproken, maar daarentegen wel over de liefde van de prins voor olifanten van ebbenhout en ivoor. Volgens de juffrouw die zijn kamer schoonmaakte, ene Dina, had hij er wel vijftig staan, die door haar telkens zorgvuldig werden afgestoft. Wat de jacht aanging, werden dierenvrienden niet al te zeer gebruuskeerd. De prins had wel belangstelling maar geen tijd, heette het, zodat het bleef bij een hofjacht in oktober en in januari.
Juliana, de moeder op de troon en tegelijk zo menselijk en meelevend in haar toespraken, deed in de volksgunst niet voor de prins onder. Zij werd met haar dochters door het Nederlandse volk figuurlijk op handen gedragen. Zelfs een principieel antimonarchistische partij als de Communistische Partij Nederland en haar aanhang koesterden warme gevoelens voor het Oranjehuis, dat zich in de oorlog zo ferm had gedragen, zij het dat die sympathie hoofdzakelijk uitging naar de koningin en haar moeder. De prins met zijn Amerikaanse sympathieën, zijn Duitse accent en zijn liefde voor uniformen bleef, en niet alleen in communistische ogen, toch minder Nederlands dan zijn echtgenote of schoonmoeder.
Niet alleen wat betreft het vorstenhuis, ook in nationaal en internationaal opzicht kon de toekomst met vertrouwen worden tegemoetgezien. Nederland leek de weg naar het economisch herstel definitief te zijn ingeslagen. De oorlogsschaarste, deviezen- en distributiemisère hadden hun langste tijd gehad. De op 4 april 1949 te Parijs opgerichte Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de navo (of in het Engels de nato), vormde een garantie voor duurzame vrede en veiligheid onder Amerikaanse bescherming, waarvoor Nederland graag zijn eeuwenoude neutraliteitspolitiek opgaf. Zelfs was er gegronde hoop dat de Indonesische kwestie, het ogenschijnlijk uitzichtloze dekolonisatieconflict dat zoveel slachtoffers had gemaakt en het land ernstig verdeeld, spoedig tot het verleden zou behoren. In augustus 1949 werden de vijandelijkheden gestaakt en begon in Den Haag de al in 1942 door Wilhelmina in het vooruitzicht gestelde Rondetafelconferentie tussen Nederland en de Indonesische leiders ter voorbereiding van de soevereiniteitsoverdracht. Hoe rooskleurig stak de situatie in Nederland niet af bij die in België! Dat buurland werd in deze jaren verscheurd door een rampzalige koningscrisis, die België dreigde te splijten. De weigering van koning Leopold iii om in 1940, zoals Wilhelmina had gedaan, als hoofd van een vrije regering in ballingschap zijn toevlucht in Londen te zoeken, zijn droevig lot daarna als machteloze gevangene van de Duitse bezetter in België en later in nazi-Duitsland, had een groot deel van de Belgen blijvend van hem vervreemd. Met de grootste moeite kon medio 1950 uit deze crisis een uitweg worden gevonden, die het land onder een nieuwe koning, Leopolds zoon Boudewijn, bijeenhield.
Er was dus alle reden om feest te vieren. Zoals dat in zulke gevallen pleegt te gaan, werd het feest door een speciaal daartoe opgericht comité voorbereid. Het kwam voor het eerst bijeen in januari 1949. Initiatiefnemer was prof. dr. Jan Waterink, hoogleraar in de pedagogiek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en intimus van prins Bernhard. Als amateur-historicus wijdde hij aan de prins bij diens veertigste verjaardag een pluimstrijkerige biografie (Onze Prins in het publiek en binnenskamers).
Voor een vader van vier dochters komt de raad van een gediplomeerd pedagoog, ook als die zelf kinderloos is, altijd van pas. ‘Jan Wat’, zoals zijn koosnaam in de prinselijke correspondentie luidde, had op het terrein van de opvoedkunde zijn sporen verdiend. Zo had hij al ver vóór de Tweede Wereldoorlog een voor die dagen modern Laboratorium voor Paedologie en Psychotechniek aan zijn universiteit opgericht waar kinderen werden getest en aan de ouders adviezen verstrekt. Zijn boeken, zoals het in 1951 verschenen werk Theorie der Opvoeding, konden bogen op een grote kring lezers en bleven het vorstelijk paar niet onthouden. Wellicht hebben zij ook kennis genomen van het door hem van 1934 tot 1961 geredigeerde blad Moeder. Practisch Tijdschrift voor de vrouw in het gezin.42 De gereformeerde geleerde beschikte nog over andere vaardigheden. Zo schreef hij kersttoespraken voor de prins (mogelijk dezelfde als die waarvan Vrij Nederland zo hoog opgaf). Hij adviseerde de koningin op het bochtige pad van de grafologie. De prinsessen werden met cadeautjes en verjaardagsbrieven bedacht. Aan de talloze felicitatietelegrammen die hij bij verjaardagen en andere feestelijke gebeurtenissen aan het Koninklijk Huis stuurde, moet hij bijkans failliet zijn gegaan.
In de oprichtingsvergadering van het Comité ter voorbereiding van de viering van het Koperen Huwelijksfeest van koningin en prins op 27 januari 1949 in het Amsterdamse stadhuis kon Waterink dan ook melden dat het onderwerp waaraan het comité naam en oprichting ontleende, toevallig bij een onderhoud van hem met het koninklijk paar ter sprake was gekomen. De koningin stond volgens Waterink niet afwijzend tegenover het herdenken van deze dag, doch drong wel aan op ‘een sober karakter’ van de viering. Gedacht werd aan een defilé van vertegenwoordigers van verschillende bevolkingsgroepen. De eveneens aanwezige Van Maasdijk kwam met de suggestie als nationaal geschenk het park bij Huis ten Bosch opnieuw aan te leggen (in samenhang met de restauratie van het paleis waartoe de regering had besloten). Ook werd gesproken over een nieuw servies van Nederlandse makelij, maar de koningin bleek aan aanvulling van het bestaande van Meissener porselein de voorkeur te geven. Van Maasdijk wist een adres in Amsterdam waardoor de koninklijke wens tegen betaling van slechts 1700 gulden voor een servies voor twaalf personen in vervulling zou gaan. Bij andere Amsterdamse antiquairs konden later eveneens onderdelen van het servies worden aangekocht. Een politiek gevoelig beroep op de Russische bezetter van de toenmalige Duitse Oostzone, waar de porseleinfabriek lag, kon zo achterwege blijven.43
Het voorstel een boek uit te geven over ‘het ideale gezin’ haalde het daarentegen niet, evenmin als een feest voor de prinsesjes in de vorm van een oud-Hollandse bruiloft. Voor parkaanleg en servies werd uiteindelijk een nationale inzameling georganiseerd onder het motto dat ‘vele kleintjes’ een groot cadeau maken.44
Op de grote dag, donderdag 7 juli 1949, werd op Soestdijk in klein gezelschap gedineerd en op muziek van de Skymasters gedanst. Men werd geacht in rok zonder decoraties te verschijnen. ‘Bij warm weer desgewenst zwempak medenemen,’ viel op de gedrukte uitnodiging te lezen. Een duik in het zwembad was voor gasten op Soestdijk, bijvoorbeeld bij verjaardagen van de prins, in die jaren niet ongebruikelijk. Het tekende de informele sfeer die onder Juliana haar intrede op het paleis had gedaan. De dag daarop volgde in Den Haag de aanbieding van het nationaal geschenk en op zaterdag 9 juli het defilé in de tuin van paleis Soestdijk. Buitenlandse gasten waren bij de festiviteiten niet of nauwelijks aanwezig.
Wie er wel was, was een toekomstige minister-president en oude bekende van het koperen paar, Jan de Quay, psycholoog van professie. ‘De koningin is een gevoelige vrouw, dat kun je zo goed aan haar gezicht zien,’ tekende hij op 8 juli 1949 in zijn dagboek aan. Zijn oordeel werd gedeeld door Böttcher in zijn analyse van haar handschrift een jaar later. Hij kleurde haar karakter wel verder in:
Een tedere, gevoelige en fijnbesnaarde vrouw, liefdevol en tegemoetkomend tegenover de omgeving. Haar goedhartigheid en welwillendheid, haar behoefte aan liefde maken het haar soms moeilijk om zich in de harde maatschappij staande te houden, te meer daar zij geneigd is bovengenoemde eigenschappen ook van haar omgeving te verlangen. Dit heeft geleid tot een bepaalde vorm van egocentriciteit, een behoefte om verwend te worden. Vermoedelijk is zij in haar jeugd en/of later ook inderdaad verwend. Hoewel de grondtoon van haar karakter goedig en welwillend is, treden ook wel eens even scherpe reacties op. Er is een diplomatieke trek, een zekere handigheid om tussen moeilijkheden door te zeilen. Zij is zeer intelligent, doch bij haar handelingen hebben toch de gevoelsmotieven nog wel de overhand over de verstandelijke motieven. Zij heeft een rijk innerlijk leven. Zij is eenvoudig en natuurlijk, tracht niet zich anders voor te doen dan zij is. Haar vitale energie is goed doch werkt onregelmatig – er zijn inzinkingen en depressies. Doch haar levensvreugde, haar aangeboren opgewektheid en haar aanpassingsvermogen zullen haar altijd door de moeilijkheden heen helpen. Over het geheel genomen is zij een tevreden en harmonisch ontwikkeld mens.
Het maakt ons nieuwsgierig naar zijn oordeel over de prins. De Leidse grafoloog ging daarbij af op een hem voorgelegd, in het Engels gesteld, onderdeel van een verslag van een reis door Afrika van een man van 38 à 40 jaar.
Schrijver beschikt over een superieure intelligentie. Opvallend in de intelligentiestructuur zijn vooral de originaliteit en het grote combinatievermogen. Zijn doen en laten wordt sterk door die intelligentie beheerst, d.w.z. hoewel zijn gevoelsleven goed ontwikkeld is spelen toch bij zijn handelingen vrijwel altijd verstandelijke motieven de overwegende rol. Hij is evenwichtig en zelfstandig, heeft zich op een prettige wijze aan de omgeving aangepast en over het geheel genomen kan hij een harmonisch ontwikkeld mens genoemd worden.
Hij is wilskrachtig – heeft doorzettingsvermogen zonder despotisch te zijn en heeft een uitstekend tempo. Hij is eenvoudig en natuurlijk en heeft een goede smaak. Hij heeft een uitstekend organisatievermogen.
Hoewel hij ongetwijfeld mededeelzaam is, laat hij toch slechts los wat hij kwijt wil – ten aanzien van meer persoonlijke zaken is hij bepaald gesloten. Behoudens deze geoorloofde discretie is hij openhartig en recht-door-zee. Hij is strijdvaardig en gaat de moeilijkheden niet uit de weg. Hij kan soms scherp uit de hoek komen doch meestal geestig en ad rem, niet onnodig kwetsend.
Tegenover het gevoel en de gevoeligheid van een vaak emotioneel overkomende Juliana stond de rationeel denkende en handelende Bernhard. Speelden bij de een gevoelsoverwegingen een hoofdrol, bij de ander waren dat verstandelijke motieven en argumenten, waaraan het gevoel doorgaans ondergeschikt was gemaakt. Koningin en prins waren van nature botsende karakters. Na hun koperen bruiloft, of juister gezegd al kort daarvoor, braken voor beiden barre tijden aan. Een boze fee had zich aan het paleishek gemeld en liet zich niet verjagen. Zij zou het leven van de koningin en de prins (en hun kinderen) diepgaand beïnvloeden. Het begon allemaal met een op 28 april 1948 door haar geschreven brief, bestemd voor Juliana.