II
EGYPTE,
CAÏRO
2004
Terwijl het vliegtuig over de wereldstad vloog en daalde richting het vliegveld, zag ik de drie piramides aan de rand van Caïro liggen, op de grens van woestijn en stad. Drie bakens als herinnering aan een ver en mysterieus verleden.
De zon ging langzaam onder en wierp een gouden licht op het water van de rivier die dwars door de stad kronkelde als een lange slang: de Nijl, die duizenden kilometers had afgelegd tussen smalle oevers van zandduinen, palmbomen en velden van rietsuiker, maïs en papyrus.
Op mijn zoektocht had ik een aantal reisgenoten meegevraagd: Max, organisatieadviseur en vrijdenker, bouwer van kathedralen in de geest; zijn vrouw Marielle, danseres en judoka en een vrouw die met haar zwijgen meer kan zeggen dan met woorden; Rudolf en Carolus, twee mannen uit het zuiden van Nederland, die met hun uitbundige Brabantse levensstijl en diep doorleefde spiritualiteit een grote invloed uitoefenen waar ze ook komen; Elisa, een Joodse vrouw van 83 die er haar hele leven van had gedroomd een reis langs de Nijl te maken. Als zesde persoon ging Dorothea mee, een vrouw die ik alleen via e-mails kende en die me had verzekerd dat het van het allergrootste belang was dat ze meeging. Ze was een expert op het gebied van oude geschriften en ze had een aantal vertalingen op haar naam staan.
We zouden vanaf Alexandrië naar het zuiden reizen, langs Amarna, waar Achnaton zijn stad had gebouwd, via Luxor om uiteindelijk te eindigen in Aswan, de zuidelijkste stad van Egypte. Het werd een reis terug naar de bron, maar ook terug in de tijd. De reisplannen werden gemaakt, de vluchten geboekt en een halfjaar na mijn bezoek aan Ibrahim zaten we in het vliegtuig naar Caïro, waar de reis begon. Daar zou de gids Sayed op ons staan te wachten.
‘Jij het beste ’s avonds aankomen, hotel nemen, piramide zien, en daarna door naar Alexandrië reizen’, was zijn advies over de telefoon in zijn zelfgeleerde Nederlands. Sayed was de beste gids die we ons konden wensen. Bescheiden, scherpzinnig en vol humor. Waar andere gidsen te pas en te onpas hun verhaal afstaken over de historische bezienswaardigheid en achtergrond van de te bezoeken plaatsen, hield Sayed zijn mond. ‘Jij willen weten, jij moet mij vragen. Ik kan jou alles vertellen, maar weet je, mijn verhalen zijn de verhalen van het Ministerie van Cultuur. Wij mogen niet afwijken. Jij eigen verhaal hebben over Egypte. Ik respecteer dat.’ Zo begon zijn inleiding bij de piramides de volgende ochtend.
Dat we een eigen verhaal hadden, ging weldra blijken op deze reis. Al vanaf het moment dat we bij de sfinx zaten, toen we ons afstemden op het doel van de reis, kondigden vreemde gebeurtenissen zich aan. We zaten in stilte op een plat stuk steen toen mijn gidsen zich aankondigden.
‘Niets is wat het lijkt hier op aarde. Alles is een weerspiegeling van een grotere realiteit, die zich achter de zichtbare realiteit schuilhoudt. Ieder object, iedere gebeurtenis, iedere plaats is een weerspiegeling van een diepere laag van zijn’, zo kondigde mijn gids zich aan. ‘Door je met elkaar af te stemmen op deze diepere laag, krijg je inzicht in je ware wezen. Dit ware wezen is niet van deze wereld. Je lichaam, je gedachten, je gevoelens zijn slechts een omhulsel, waardoor je je uitdrukt in de wereld.’
‘Betekent dit dat alles illusie is?’ vroeg Carolus, en hij wees naar de wereld om ons heen.
‘Ja en nee. Ja, omdat het niet het ware is, maar het slechts weerspiegelt. Toch is het van belang deze wereld van de illusie niet af te doen als onbelangrijk. Het is het speelveld waarin je je beslissingen neemt, waarin je samenleeft met anderen, waarin je praat en handelt. Het is het doek waarop je de kleuren en tinten van je leven schildert. Maar het is belangrijk om te beseffen dat dit leven continu voortkomt uit de bron die je bent. Het schilderij is niet de schilder. Zo vaak worden we afgeleid en op het verkeerde been gezet. We ervaren de wereld als zwaar, of verdrietig of als ingewikkeld. En toch is dat maar schijn. Het is de kunst om telkens weer terug te keren naar het stille centrum van je ware wezen, dat zich achter deze emoties bevindt. Net zoals er een oog van stilte is in het middelpunt van een orkaan, zo is er een stiltepunt in jouzelf. In die stilte zul je iets ervaren van het mysterie van het bestaan. De wereld lijkt zo gewoon, zo vanzelfsprekend. Maar als je zijn ware aard zou zien, zou je beseffen welk een goddelijk mysterie zich ieder moment aan je ogen openbaart.’
We zaten met z’n zevenen naast het beeld van de sfinx, die zijn stille blik onverstoorbaar op de horizon richtte. Daarachter torenden de drie piramides op. De tekst die doorkwam via mijn gids was het begin van de reis, een uitnodiging om op zoek te gaan naar de wereld achter deze wereld.
‘Maar waar moeten we dan zoeken?’ vroeg Elisa, de oudere Joodse dame. ‘Wat betekenen deze wonderlijke bouwsels? Zijn het grafmonumenten, zoals wordt beweerd, of een nalatenschap uit een andere tijd?’
‘De piramides zijn als het ware een doorgang tussen de wereld van het zichtbare en de wereld van het onzichtbare. Ze zijn een poort tussen de dimensies. Niet zozeer naar het leven na de dood, want er is geen leven na de dood. Er is geen leven en er is geen dood. Dat is de dualiteit en de grootste verwarring in het menselijk bestaan. Er is slechts een eindeloze uitdrukking van het onsterfelijke, het eeuwige. De Egyptenaren probeerden uitdrukking te geven aan deze eeuwige wereld, wat later is geïnterpreteerd als een leven na de dood. Maar aangezien tijd en ruimte slechts illusies zijn van de geest, die op aarde enkele ijkpunten nodig heeft om te kunnen functioneren, kun je eigenlijk niet spreken van een leven na de dood. Er is geen voor en geen na. Er is geen plaats waar je naartoe gaat als je sterft. Je bent er al. Je bent in het eeuwige nu. Leven en dood zijn verbonden met elkaar. Zo boven, zo beneden. Zo binnen, zo buiten. Dat is de universele wet.’
‘Dus deze piramides zijn ook een afspiegeling van een andere realiteit?’ vroeg Elisa, die de woorden van de gids probeerde te vatten.
‘Je zou kunnen zeggen dat ze een afspiegeling zijn van de sterren, de gordel van Orion, zoals de Nijl een afspiegeling is van de Melkweg. Alles wat zich in de hemel bevindt, wordt weerspiegeld hier op het aardse niveau. De zon die opkomt op de oostelijke oever van de Nijl en ondergaat op de westelijke oever is het Licht, de levensbron waar al het leven uit voortkomt. Het is Aton, de zonnegod, het licht van bewustzijn. De Nijl is de levensrivier. Maar zoals het grote zich weerspiegelt in het kleine, zo weerspiegelt het kleine zich in het grote. De Nijl is tevens de ruggengraat van de mens. Langs haar stroom van kruin naar kruis liggen de zeven grote poorten van bewustzijn. Deze zeven poorten worden in Egypte voorgesteld door de tempels. De Middellandse Zee met haar havenstad Alexandrië vormt de kruin, de verbinding met het oneindige. De Piramides zijn het derde oog, de hypofyse; ze maken zichtbaar wat onzichtbaar is. De Hawara Piramide bij Al Fayoum, die ook wel het Labyrint wordt genoemd, vertegenwoordigt het keelchakra. De stad Amarna is de stad van het hart. Luxor, iets zuidelijker gelegen, is de stad van de zonnevlecht, het centrum van macht. Esna en Edfu zijn de steden van het navelchakra, en Aswan is de wortel, het centrum van de Grote Moeder. Het is als het ware het bekken, waarin de oerkracht zetelt. Snap je dat als je langs de Nijl van noord naar zuid reist je een afdaling maakt in je eigen lichaam. Je daalt af naar de diepste lagen in jezelf. Je lichaam is een afspiegeling van de wereld. Het is de sleutel tot de schepping. Je lichaam is een sleutel waarin de wereld zich openbaart. Daarom nodigen we jullie uit om je continu bewust te zijn van wat er zich in je binnenste afspeelt. De buitenwereld is slechts een decor waarop de bewegingen van je ziel worden geprojecteerd.’
Sayed, die al die tijd rustig op een afstandje had zitten wachten, kwam aangewandeld. ‘Ton, wij moeten gaan. Als wij vandaag Alexandrië willen halen, wij nu met de autobus vertrekken.’
‘Dank je, Sayed.’
We namen een moment om af te sluiten, de gidsen te bedanken, en vervolgens liep ieder verdiept in eigen gedachten naar de bus. Een klein busje, dat ons die ochtend had opgehaald uit het Oasis Pyramid Resort, stond klaar om ons de komende twee weken langs de Nijl te vervoeren. Onze reis was begonnen.

EGYPTE, HELIOPOLIS
1336 V.CHR.
Mijn mummie is nooit gevonden en zal ook nooit worden gevonden, de goden zij geprezen. Ik moet lachen om diegenen die na mij, in toekomstige dagen, zullen graven in de aarde op zoek naar schatten, geheimen en andere zaken waarvan ze verwachten dat het hen zal verrijken, hetzij in materiële zin, hetzij in spirituele zin. Het zal ze niet baten omdat mijn graf niet de plek is waar de ware geheimen liggen opgeslagen. De ware geheimen liggen … Ach, wat zal ik zeggen. Zal ooit iemand nog de ware kennis ontvangen in zijn geest en de woorden uit kunnen spreken die de sluier tussen de twee werelden kan opheffen. Ik betwijfel het.
Ik weet het, ik ben cynisch geworden, en toch, ergens in de diepte van mijn ziel ligt de belofte. De belofte die ik zelf heb aangenomen, die mijn leidraad is, in dit leven, in mijn vorige levens en in alle levens die hierna nog zullen komen. Die belofte is even hoopvol als gruwelijk: tot de verlichting van de gehele mensheid op aarde blijven dwalen. Dat was de belofte die ik prevelde toen de laatste adem aan mijn lippen ontsnapte. Op dat moment zag ik boven mij de boodschapper van de goden: de ibis vloog met een snerpende gil hoog boven mijn hoofd, als om me te groeten en me te zegenen op de lange reis die voor me lag.
Mijn volgelingen, de laatsten die nog over waren, hadden mij met gekruiste armen op een baar gelegd, gelijkend op de boot van Ra. Ik wilde gaan zoals ik had geleefd, zonder de poespas van de priesters en hun ingestudeerde rituelen en balsemingen. De zee was mijn graf, en toen de boot van Ra op de golven van de rivier zijn bestemming koos richting zee, voelde ik een diepe rust over mij heen komen. Mijn geest was zich aan het losmaken van mijn lichaam en langzaamaan ervoer ik de diepe ontspanning van de onthechting van het aardse bestaan. God zij dank, ik was weer vrij. Wat had ik hier lang naar verlangd. Ik genoot weer met volle teugen van de ondergaande zon, het water dat tegen de boot klotste, en de schoonheid van de wereld die zo intens tot mij kwam, nu ik verlost was van mijn zintuigen en aardse lichaam. Ik dreef alleen over de zee, en meeuwen kwamen me gezelschap houden, om hier en daar een graantje mee te pikken van de offergaven die mijn volgelingen aan me meegegeven hadden. Ze konden het toch niet laten me dergelijke absurde plichtplegingen op te leggen, ook al had ik het ten strengste verboden. Maar uit angst dat ik in de andere wereld niets te eten zou hebben, hadden ze graan, vruchten, olie en noten voor me neergelegd. Vooruit. Baatte het niet, het schaadde ook niet. En bovendien had ik op deze manier enig gezelschap van de dieren die er hun voordeel mee deden.
Ik was nog nooit op zee geweest, en de grootsheid en oneindigheid ervan waren overweldigend. Eindelijk kon ik het leven dat ik geleefd had, dat zoveel schoonheid en tegelijkertijd zoveel teleurstelling met zich mee had gebracht, omarmen en zegenen. Het was goed en het was volbracht. Ik kon de eerste glimpen zien van de goddelijke ordening der dingen, zoals mijn leermeester mij dikwijls had onderwezen. Niets gebeurt bij toeval, alles heeft een reden. Dat ik dit in mijn leven niet altijd helder kon zien, was mij een doorn in het oog geweest. Sterker nog, bij tijd en wijle vervloekte ik de loop der dingen en twijfelde ik aan de woorden van mijn meester. Stel nu dat alles toch mis was gelopen, dat alles mislukt was? Dat ik mijn opdracht niet ten goede had volbracht, want daar had het toch wel sterk de schijn van. Mijn rijk was een fiasco geworden, een jammerlijke mislukking. De stad die ik gebouwd had, was al tijdens de late jaren van mijn leven weer ten onder gegaan en vervallen tot stof en klei. Niets was er over van de dromen die ik in mijn jonge jaren had gekoesterd, of het moeten de wrange herinneringen zijn aan de grootste liefde die ik ooit heb gekend. Maar haar naam wil ik nu nog niet uitspreken. De klank ervan doet mijn hart ineenkrimpen en mijn ziel verbitteren.
Nee, laat ik nog even genieten van de laatste momenten van de geest die zich terugtrekt uit het lichaam, die onnoemelijke zachtheid van de wind die langs mijn haren en huid strijkt, en mijn ziel weldra mee zal nemen naar hogere regionen, voorbij dit leven, voorbij deze wereld. Wat ben ik de goden dankbaar – als ze nog naar me willen luisteren, wat ik betwijfel – dat ik niet in een sarcofaag lig te wachten op de eeuwige velden, Sekhet Hetepu. Ik verkies de vrijheid en de openlucht, niet de bedompte ruimtes die de priesters voor hun doden en hun rituelen in petto hebben.
Hoe bitter mijn ervaring in dit leven ook geweest is, ik had het niet willen missen. Dat is het overweldigende gevoel dat zich van me meester maakt terwijl ik terugkijk op al die lange en zware jaren. Het was een mislukking, zoveel is zeker, maar gek genoeg doet het me nu minder pijn dan in het aardse leven. De wroeging en schuld geven me een warm gevoel van loutering. Zou het kunnen dat dit mijn offer was, het offer voor mijn hoogmoed, voor mijn dwingelandij, mijn spirituele dwangmatigheid?
De ibis scheert opnieuw langs mijn gezicht en neemt een menselijke gestalte aan. O grote Thoth, gezegend zij uw komst om mij mee te nemen. Wees mild voor deze arme sterveling, die verkozen heeft om niet uw weg te volgen en Sekhet Hetepu te betreden om voor eeuwig het aardse te ontstijgen. Ik blijf hier. Dat is mijn gelofte en die kom ik na. Zo zal ik blijven drijven in de oneindige zee die me meevoert naar nieuwe kusten en nieuwe stranden, waar ik aanspoel, aangevreten door de wormen.
Thoth was van alle goden die ik leerde kennen van mijn leermeester, degene die me het meeste aansprak. Hij was de meest rationele, de meest nuchtere, en zijn kennis en wijsheid van de hemellichamen, de schepping van de aarde en de wetten van het leven waren voor mijn onderzoekende geest meer dan welkom, meer dan het gezever van de priesters over Ra en hun gedweep met Isis. De driewerfgrote Thoth was de boodschapper van de goden, maar ook de schriftgeleerde die de mens de kennis overbracht over het juist gebruik van het woord. Juist door hem ging ik begrijpen dat alle beelden van goden slechts constructies van de geest zijn, luchtspiegelingen die ons een houvast geven om aan de wereld van het onzichtbare een vorm en een naam te kunnen toekennen. Er schuilt niets kwaads in, tenzij het door priesters en consorten wordt uitgebuit om de bevolking dom en arm te houden, zoals in mijn tijd gebeurde.
Wat zullen ze me gehaat hebben toen ik ze hun heiligdommen ontnam, en hun pathetische geloof en rituelen met betrekking tot de goden tenietdeed, die niets anders waren dan instrumenten van hun eigen kleine bekrompenheid en stompzinnigheid. Maar ik draaf door. Compassie is nooit mijn sterkste eigenschap geweest, en nu ik erover nadenk moet ik lachen. Ik hoop dat ze het me ooit zullen willen vergeven, ook al betwijfel ik het. Wellicht paste het in hun eigen levenslessen om een dwingeland als ik te mogen ontmoeten. Ik ben streng, te streng. Dat is een van de lessen die ik mezelf toewens: dat ik zachter zal worden in de komende levens die me te wachten staan. Zachter voor mezelf, alsook zachter voor anderen, en vooral zachter voor diegenen die me het meest na staan.
Voor mijn dochters kon ik voor het eerst een dergelijke zachtheid opbrengen, voor mijn oogappel Meritaten, die me zo dierbaar was in de laatste dagen van mijn rijk, voor ik wegvluchtte naar de stad Heliopolis, waar ik mijn laatste dagen doorbracht. Als ik niet anders wist, dan zou ik denken dat Meritaten geheel en al gekomen was om mij te redden van mijn eigen strengheid en fanatisme. Zij deed me inzien dat de liefde en het verraad in mijn leven niet bedoeld waren om mij te kwellen, maar om mij met zachte hand terug te brengen naar de lessen van mijn voorouders. O Meritaten, dank voor de offers en de liefde die je me hebt gegeven. Ik houd meer van je dan enig ander op deze wereld. Jij bent mijn toekomst, mijn erfenis.
Voor je broer Tutanchaton ben ik te hardvochtig geweest. Hij was het die mijn rijk had moeten doorzetten, maar ik kon mijn teleurstelling maar moeilijk verbergen toen hij partij voor zijn moeder koos en mee terugging naar Thebe, dat verraderlijke nest van adders en hyena’s. God, wat heb ik die stad veracht en gehaat. De overdaad, de luxe en de leugens. Het was één groot circus van priesterlijke onzin en religieus gekonkel. Wat het licht van onze maatschappij had moeten zijn, zoals mijn geliefde overgrootmoeder Hatshepsut het had bedoeld, haar naam zij geprezen, werd een stinkend moeras van machtswellust en overdaad. Wellicht was mijn poging om daar in één keer een eind aan te maken een tot mislukking gedoemde onderneming, maar wie weet heeft mijn gestuntel toch zijn sporen nagelaten. Misschien was het helemaal niet de bedoeling dat mijn poging zou slagen, dat is de bitterzoete gedachte die me bezighoudt terwijl ik dobber als voer voor de vogels.
Ja, lach jij maar, Thoth. Jij weet niet hoe het is om in het aardse leven de krachten van dualiteit, van pijn en teleurstelling te moeten ondergaan. Het zijn martelingen. Ik weet, ook jij hebt je tijd en je lessen gehad, anders was je niet zo wijs geworden, maar voor mij is het afzien. Ik beklaag mezelf, ik weet het. Ik ben nog niet zover. Maar laat me nog even voor je me meeneemt. Ik ruik nog steeds de zoete geur van de jasmijn in het zomerpaleis van Amarna, in de tijd dat we gelukkig waren en het leven ons toelachte. Hoe hadden we ooit kunnen raden wat het leven voor ons in petto had? Waren we te naïef? Of was het juist de kracht van de liefde die ons beschermde voor de harde waarheid van de realiteit die zich weldra aan ons zou opdringen?
Ja, hoe meer ik erover nadenk, als je al kunt spreken over nadenken in de staat waarin ik me bevind, vermoed ik dat alles voorbestemd was. Juist in het verlies, de mislukking van onze hooggespannen verwachtingen en dromen, ligt de schat verborgen voor de toekomst. De geschiedenis wordt weliswaar geschreven door de overwinnaars, maar de ware veranderingen in het Labyrint van de Tijd komen voort uit diegenen die bereid zijn het offer van hun ziel te brengen. Die durven te lijden in plaats van te leiden om zodoende het kwaad van Seth te ontdoen van zijn scherpe kanten.
Je ziet, ik ben de goden niet geheel en al vergeten. Ik herinner me hun verhalen maar al te goed, en als ze niet zo misbruikt werden, zou ik met liefde een altaar voor ze oprichten. Daar is het nu te laat voor. Dat is aan diegenen die na mij komen, zoals die tiran van een Horemheb. Laat hij zich maar te goed doen aan het gekwijl van de priesters, en de eindeloze vuuroffers en nutteloze gebeden voor de beelden van de goden die onbegrijpend op hen neerkijken. De mens heeft nog veel te leren. Ik weet het, het klinkt neerbuigend en ik ben zelf niet van al deze menselijke tekortkomingen ontdaan, maar ik zie gelukkig wel hoe het in ieder geval niet moet.
Ach, ik word moe van mezelf. Het wordt langzaamaan tijd om afscheid te nemen. Steeds verder drijf ik af, en de golven knabbelen aan mijn armen en benen. Ik hoor het gelach van mijn moeder en de lieve woorden van bemoediging die ze me influistert. ‘Ga maar, vertrouw maar op de weg die het leven je wijst.’ Ze was zo’n wijze vrouw en ik ben bang dat ik haar veel verdriet heb gedaan door de keuzes die ik heb gemaakt in mijn leven. ‘Vergeef me, moeder, vergeef me voor de pijn die ik heb veroorzaakt.’ Ik zie haar ogen voor me. ‘Het is goed, jongen’, lijkt ze me te willen zeggen. ‘Rust maar. De goden zijn je welgezind.’
Ik prevel de laatste woorden in mijn geest, die nog steeds actief is en die zich de vroegste lessen herinnert van mijn leermeester, een adept in de traditie van Thoth, de Driewerf Grote. Het zijn de woorden van de overleden ziel – zo kan ik mezelf nu immers wel beschouwen, nu ik langzaam tot ontbinding overga – tot de wijze Thoth, zoals opgetekend in het Boek van de Dood.
‘O Thoth, god van de ondergaande zon, god van het westen. Ik leg mijn sluier af en keer terug naar het huis van mijn vader. O Aton, wees mij welgevallig. Ik die u altijd gediend heb, zelfs in mijn grootste vertwijfeling. Neem mij in uw armen. Aan u geef ik mijn geest. Ik ben uw dienaar en uw zoon. Aanvaard mij …’
En met die laatste woorden keerde ik terug naar de tijd van voor mijn geboorte, en zag de Meesters van de andere wereld op me wachten. Welk een liefde, welk een zoete vergeving en vreugdevol weerzien. Ik was weer een kind, onschuldig en rein, vol belofte en nieuwsgierig naar het leven dat voor me lag.

EGYPTE, ALEXANDRIË
2004
‘En we gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet …’ Rudolf en Carolus hadden hun hele repertoire uit de kast gehaald en als een stel schoolkinderen waren we uit volle borst aan het zingen. ‘Oebele’, ‘Land van Maas en Waal’, ‘Daar komt Swiebertje’ … Van alles uit de oude doos kwam voorbij, alsof we na een lang jaar werken eindelijk vrij hadden en op vakantie mochten. Sayed en de chauffeur keken glimlachend naar deze vreemde en uitzinnige groep buitenlanders. De enige die niet meedeed was Dorothea. Ze zat er stilletjes bij en staarde naar buiten, over de kale vlakten die aan weerszijden van de weg lagen; een zanderig vlak gebied dat de delta vormde van de Nijl, met hier en daar een plantage of dorpje. Tijdens de meditatie bij de sfinx was ze zeer enthousiast geweest, en daarna had ze per se een kaartje willen hebben om de grote piramide in te gaan. Er was echter geen tijd voor geweest en ik had haar beloofd dat we op de terugweg de gelegenheid zouden krijgen om meer tijd bij de piramides door te brengen. Daarna was ze stil geworden. Zingen was duidelijk geen liefhebberij van haar. Toen we bij Alexandrië aankwamen en incheckten in het hotel, was ze snel verdwenen naar haar kamer en daar kwam ze die avond niet meer uit tevoorschijn.
De volgende ochtend, toen we klaarstonden om na het ontbijt de stad in te gaan, hield ze de groep tegen. ‘Ik wil toch even iets zeggen over gisteren in de bus. Ik verwacht hier met een groep spiritueel ingestelde mensen op reis te gaan en niet met een kleuterklas. Dit is echt niet waar ik voor getekend heb. We zouden met elkaar op zoek gaan naar de oorsprong van de Essenen, en ik neem aan dat we dat serieus gaan aanpakken, maar tot nu toe merk ik daar niets van. Dit is niet wat ik me had voorgesteld bij deze reis.’
De rest van de groep keek elkaar wat beteuterd aan. Tja, wat moesten we hierop antwoorden? Rudolf nam het woord: ‘Ik snap dat je bepaalde verwachtingen hebt van de reis, en het is ook in het geheel niet zo dat ik dat niet serieus neem – ik spreek maar even voor mezelf – maar voor mij hoort plezier en zingen er ook bij. Als ik niet ook als een kind kan zijn dat wil spelen en op avontuur is, dan mis ik iets cruciaals. Dus wellicht moet je kijken naar waar je eigen weerzin daartegen uit voortkomt.’
‘Ik heb geen weerzin tegen kind-zijn’, sprak Dorothea gedecideerd, ‘Ik verwacht alleen dat ik met een groep mensen op reis ben die al enigszins gevorderd zijn op het spirituele vlak.’
‘En wat versta je dan onder spiritueel gevorderd?’ vroeg Elisa, de oudste.
‘Dat we meer mediteren, of ons afstemmen op de oude Egyptische wijsheid. Nu krijg ik het idee dat we met een groep vakantiegangers op reis zijn. Dan had ik net zo goed met D-reizen mee kunnen gaan, wat bovendien nog veel goedkoper is ook.’
Mijn goede gevoel dat ik had bij de start van deze reis begon langzaamaan wat te verzuren bij dergelijke opmerkingen. ‘Afijn’, bedacht ik, ‘dit hoort erbij, dit is deel van het avontuur. Vriendelijk blijven en kijken hoe ik het proces in goede banen kan leiden.’
‘Zijn er anderen die er ook zo over denken?’ vroeg ik.
‘Misschien kunnen we zo dadelijk, als we de stad ingaan, ons verbinden met elkaar en ons afstemmen op wat we hier te doen hebben’, opperde Marielle.
Iedereen stemde in en Dorothea was tevreden. Ik had echter het nare voorgevoel dat hiermee het probleem nog niet was opgelost. Het werkelijke conflict sudderde nog onder de oppervlakte, maar ik kreeg er geen vat op en besloot de zaak te laten rusten tot een later moment.
Alexandrië bleek uit een wirwar van straatjes, winkeltjes en oude monumentale panden te bestaan, een wonderlijke combinatie van een mediterrane sfeer, de armoede van Egypte en de oude grandeur van een wereldstad die ooit betere tijden had gekend.
De eerste plaats waar we stopten was de Bibliotheca Alexandrina, een rond modern gebouw waar sinds de jaren zestig de nieuwe bibliotheek van Egypte in was gevestigd. We betraden het gebouw, dat half boven de grond en half onder de grond lag, en verbaasden ons over de jeugd die hier op gloednieuwe computers aan het studeren was. Wat een contrast met de bijna middeleeuwse sfeer buiten in de straten. Hier begon de toekomst.
De oude bibliotheek was opgericht door Ptolemaeus Philadelphus de Tweede aan het begin van de derde eeuw voor Christus. Het was de grootste bibliotheek van het Middellandse Zeegebied en ze bevatte op haar hoogtepunt meer dan 500.000 boekrollen. In haar zalen lag de lange geschiedenis van Mesopotamië, Carthago, Fenicië, Egypte en zelfs van India. Teksten over het zoroastrisme, het zeer oude hindoeïsme, het jonge boeddhisme, de Tenach – later bekend geworden als de Septuagint – en vele andere religieuze teksten werden gekopieerd, verzameld of verhandeld. Wellicht konden we hier informatie vinden over de kennis van de Laurier.
Een van de wonderlijkste verhalen over de bibliotheek betreft het bezoek van Plato aan Alexandrië. Het was dit verhaal dat me intrigeerde en had doen besluiten de reis langs de Nijl in Alexandrië te beginnen. Plato was op zoek gegaan naar oude kennis over het verloren continent Atlantis. In Egypte kwam hij in contact met de mystieke leerschool van de Therapeutae, die hem hadden ingewijd in hun geheime leer. De Therapeutae bevestigden het verhaal over Atlantis; sterker nog, ze beweerden verre afstammelingen te zijn van diegenen die het lot van Atlantis hadden weten te ontlopen. Hun kennis voerde terug op de technieken en wijsheden van de Atlantische inwijdingsscholen. Met het verdwijnen van het continent was tevens een hele cultuur en geschiedenis vernietigd, maar enkele vooruitziende geesten hadden voortijdig het continent verlaten en hadden nederzettingen gesticht in onder andere Egypte, Perzië en Italië. Hieruit ontstonden het land van Khem, zoals Egypte heette, het Land van Ur, dat in het gebied rondom Bagdad lag, en Etrurië, dat de bakermat vormde voor de Etrusken. Het verhaal over het gezonken land werd een mythe, een sprookje uit een lang vervlogen tijd, omdat ieder spoor van bewijs of kennis over het mysterieuze continent ontbrak. Wat was de ware geschiedenis van dit land? Kon het zijn dat er nog gegevens of kennis bewaard was gebleven, en zo ja, waar?
Het waren vragen die door mijn hoofd gingen toen ik de onderste lagen van de bibliotheek doorkruiste. Door de eeuwen heen waren er mensen geweest die zich er druk over hadden gemaakt dat de kennis over de geschiedenis door zou worden gegeven. Maar net zo goed waren er mensen geweest die er alles aan hadden gedaan om diezelfde kennis uit te wissen. Boeken waren het symbool van verlichting, van studie en onderzoek, en van de ontwikkeling van de mensheid, en eenieder die een volk trachtte te onderdrukken of te manipuleren probeerde als eerste de oude kennis te vernietigen of te verdraaien.
Toen de bibliotheek bij een inval van Julius Caesar in Alexandrië vlam vatte, ging een hele wereld verloren. De kennis die tot dan toe verzameld was over Atlantis ging in rook op.

EGYPTE, THEBE
1371 V.CHR.
Ik werd geboren als Amenhotep de Vierde, vernoemd naar mijn vader Amenhotep de Derde. Hij was een groot en machtig man, die van Egypte het grootste rijk ooit had gemaakt. Het land puilde uit van rijkdom en overvloed, en handelskaravanen brachten velerlei koopwaar, spijzen, planten en stoffen mee. Het glorieuze middelpunt van dit immense rijk was Thebe, de stad van mijn overgrootmoeder Hatshepsut. Zij was het die ons land en daarmee onze dynastie een nieuwe impuls had gegeven. Ze had de wijsheid, de intuïtie en de slimheid om gewoon haar eigen gang te gaan en toch alle partijen aan het hof in bedwang te houden. Ze bracht een grote spirituele vernieuwing in het rijk toen ze het tempelcomplex voor de godin Hathor liet bouwen, die haar beschermgodin was. Het Paleis van de Vrede, zoals het werd genoemd, werd een bron van inspiratie, cultuur en rijkdom. Ze liet er alle artefacten, religieuze symbolen en culturele voorwerpen van de vele verschillende stammen bij elkaar brengen om ze te laten zegenen door de Grote Moedergodin. Ze rustte zelfs twee expedities uit om af te varen naar Ethiopië om ladingen goud, mirre, wierook, stoffen, granen, slaven, vele soorten vogels, tientallen bavianen en zelfs twee luipaarden mee terug te brengen, als eerbetoon aan de Moeder.
Hatshepsut was ingewijd door de oude Meesters. Het was haar visie dat het hele volk werd onderwezen in de geheime kennis van de goden. Maar in plaats van tot een ware spirituele revolutie te leiden was in de daaropvolgende rijken van haar zoon, kleinzoon en achterkleinzoon, mijn vader, de oorspronkelijke visie uitgegroeid tot een potsierlijk geheel van duizenden priesters, tempels die elkaar overtroefden in grandeur, heiligheid en religieuze prullaria, en belachelijk veel rituelen die moesten bepalen of de goden ons wel of niet goed gestemd waren. Wat een prachtig visioen van verlichting was geweest, was verworden tot een circus van priesterlijke macht en werelds vertoon. Mijn ouders – hun namen zijn gezegend – brachten rust en welvaart, en het rijk groeide door tot immense proporties, maar van de innerlijke waarde en kennis die Hatshepsut had belichaamd, hadden ze geen idee. Ze waren ingewijd in de oude traditie van de Meesters, maar de zorgen en bezigheden, om niet te spreken van de vele veroveringsexpedities, hadden hun geest beneveld en hun waarneming doen afnemen.
O Aton, god van duizend Stralen, hoe gemakkelijk is het de innerlijke weg uit het oog te verliezen en aan een van de duizenden verleidingen ten onder te gaan. En hoe gemakkelijk is het om over de valkuilen van een ander te oordelen, zeker als het je ouders zijn! Zo heeft ieder zijn eigen les te leren. Het is ironisch dat het juist mijn ouders zijn geweest die ervoor hebben gezorgd dat ik mijn strenge en geïsoleerde opleiding in Ethiopië heb gekregen. Sinds Hatshepsut de eerste banden met het volk van de zwarte mensen had gelegd, waren de expedities en vriendschappelijke allianties alleen maar toegenomen; zij leefden aan de bron van de Nijl, wij leefden aan de benedenloop ervan. Verschillende prinsessen uit Ethiopië – schoon als de nacht, met gezichten zo zwart als ebbenhout – werden uitgehuwelijkt aan Egyptische farao’s, en met hen kwam een heel gevolg van zwarte priesters, slaven en hovelingen ons land binnen.
Zo ook mijn moeder, koningin Teye, die al op jonge leeftijd beloofd was aan de troonopvolger, Amenhotep de Derde, mijn vader. Het werd een gelukkig huwelijk en ik was de vrucht van hun allereerste huwelijksnacht. Maar in de maanden van de zwangerschap begonnen donkere wolken zich samen te pakken boven het rijk van mijn vader. Door verschillende aanvallen van de Hittieten, maar meer nog door het gekonkel van de priesters van Amon werd de positie van onze familie in diskrediet gebracht. Niet openlijk, want de aasgieren durfden zich nog niet te tonen, maar onderhuids werd er gefluisterd over corruptie, revolutie en machtsmisbruik. Het was toen al duidelijk dat het rijk van mijn overgrootmoeder en de dynastie die ze had gestart geen lang leven meer beschoren was. Als bij een overrijpe vrucht begonnen de eerste plekken van rotting en verval op te treden. Het was daarom dat mijn ouders besloten hadden mij in het geheim te laten opvoeden, en zij mij op driejarige leeftijd wegzonden naar mijn moeders geboortegrond: Ethiopië.
Daar paste ik evenmin als aan het hof van mijn vader: mijn trekken waren langgerekt, mijn huid was donkerbruin, mijn lippen groot, mijn voorhoofd lang en puntig, en mijn handen en vingers waren extreem lang en verfijnd. Ik gedroeg me vrouwelijk als een van de priesteressen van Isis in hun lange doorschijnende gewaden, maar mijn blik was scherp als die van een havik. Het was mijn heldere geest die mijn grootste rijkdom was, en de raadgevers van mijn vader hadden dat algauw in de gaten. Enerzijds uit afgunst, anderzijds uit bescherming stelden ze voor mij in afzondering van het hof op te laten groeien. Het was het idee van mijn moeder geweest, de goden zijn haar genadig, om mij naar het land van haar voorouders te sturen. Daar kwam ik terecht in een zeer besloten en uiterst geheime gemeenschap van priesters die werd bestuurd door de Meesters, zoals ze werden genoemd. Het waren mannen en vrouwen die hoog ingewijd waren en die maar zelden spraken, althans door middel van woorden. Hun gedachten werden rechtstreeks bij hun adepten binnengeleid en het onderricht vond veelal in stilte plaats.
Ik leerde over de scheppende kracht van gedachten, en de verbinding tussen het mannelijke en het vrouwelijke principe dat nodig is om de schepping te besturen. Ook hoorde ik voor het eerst over de Stenen van Creatie, die vanuit een oudere tijd en cultuur tot ons waren gekomen. De Stenen, waarvan ze er een aantal in bezit hadden, werden met de grootst mogelijke zorg en aandacht bewaard en beschermd. Dertien Stenen, waarvan de combinatie leidt tot het activeren van het volledige bewustzijn van de mens, het wakker worden van zijn Kalichaam, en de kennis over de verbinding tussen de verschillende dimensies en rijken van de geest. Een van de Stenen was de groene smaragd met de kennis die later bekend is geworden als de alchemie van Hermes Trismegistus. Ik kreeg de Steen mee om mijn opdracht te vervullen toen het mijn tijd was om terug te keren naar het rijk van mijn vader.
Vele zaken werden me geleerd waar ik nooit over mocht spreken, omdat de Meesters bang waren voor misbruik van de kennis die ze hadden. Ik werd ingewijd in de leer van de Witte Broederschap, zoals de Meesters werden genoemd, en ik had de taak gekregen die kennis door te geven aan mijn volk. Dat ik daar schromelijk in zou falen, wist ik toen nog niet, en ook de Meesters, als ze er al weet van hadden, lieten zich met geen woord uit over de weg die voor me lag. Om een opdracht tot een goed einde te brengen, is een zekere voorkennis noodzakelijk, maar er werd te allen tijde vermeden de ziel te veel kennis over de toekomst te geven, om te voorkomen dat hij zou afwijken van het pad, hetzij uit angst, hetzij uit overmoed.
De Meesters waren streng, en toch deemoedig. Ze wisten dat het voortbestaan van de mensheid en de oude kennis van de Laurier – die ze door de eeuwen heen zorgvuldig bewaard hadden – een kwetsbare en precaire zaak was, waar de grote massa nauwelijks weet van had. Er zou een tijd komen waarin dit alles geopenbaard zou worden, maar dat zou nog vele eeuwen duren. Dat moment konden zelfs de Meesters niet zien. Toch was het noodzakelijk dat de eerste zaden van verlichting en openbaring gezaaid werden. Het was aan mij om deze eerste wankele stappen te zetten op het pad van het onderwijzen van de massa.
Op de dag van mijn achttiende verjaardag kwam het bericht dat de gezondheid van mijn vader aan het afnemen was. Ik werd verzocht terug te keren om mijn plaats naast hem in te nemen. Ik nam afscheid van de gemeenschap van de Meesters, bedankte ze voor de kennis en wijsheid die ze mij geschonken hadden, en begon aan de terugreis naar het rijk van Boven- en Beneden-Egypte, het land van mijn vader.

EGYPTE, ALEXANDRIË – EL
MINIA
2004
Ik had lang moeten zoeken naar een organisatie die bereid was om de gevaarlijke reis door het middengebied van de Nijl te maken. De reis van Caïro langs de Nijl naar Luxor werd door weinig reisorganisaties aanbevolen. De meeste busreizen namen de veiliger route langs de Rode Zee naar het zuiden om pas bij Luxor de oevers van de Nijl weer op te zoeken. Verhalen deden de ronde dat toeristen bij El Minia werden belaagd door fundamentalistische moslims, die bussen beschoten, passagiers bedreigden of zelfs ontvoerden. Uit voorzorg kregen we dan ook vanaf Caïro een militair konvooi mee, zo had de reisorganisatie ons verteld.
En inderdaad, een kleine open jeep met verschillende militairen in wit uniform voegde zich bij ons reisgezelschap. De snelweg tussen Alexandrië en Caïro was veranderd in een gewone B-weg die zich langs de Nijloever en de vele maïs- en rietsuikervelden slingerde. De hobby van onze chauffeur bestond erin om zo snel mogelijk en zo hard toeterend als mogelijk was langs de verschillende ezels, vrachtautootjes, personenwagens en loslopende kippen of kamelen te scheuren. Diverse keren zag ik een auto van de andere kant recht op ons afkomen om op het allerlaatste moment uit te wijken naar links. Hoewel ik mijn ogen al dicht had geknepen, leek de chauffeur geen krimp te geven. Dit was dagelijkse kost. Het ging er immers om de toeristen zo gauw en efficiënt mogelijk van A naar B te brengen, en dat dat ten koste ging van de veiligheid deed eigenlijk niet zo ter zake. Allah is groot en machtig. Maar toen ik op de radio hoorde dat een bus uit de bocht gevlogen was bij de tempel van Ramses in het zuiden en dertig Duitse toeristen waren omgekomen, was ik minder gerust. Ik sprak onze gids Sayed erop aan en hij vertelde dat chauffeurs dermate weinig betaald kregen, dat ze zo snel mogelijk weer terug wilden zijn. Ze reden aan één stuk door zonder te slapen. Dat was vaak de oorzaak van ongelukken op de route die de ‘Weg van de Dood’ werd genoemd. Sayed verzekerde me dat onze chauffeur goed betaald werd en dat hij nog nooit een ongeluk had gehad.
‘Jij niet zorgen maken. Wij vanmiddag aankomen in El Minia. Morgen wij de ruïnes van Amarna bezoeken.’
‘Maar hoe zit het dan met de aanslagen van de fundamentalisten? Moeten we daarvoor oppassen?’
Sayed lachte. ‘Jij moet begrijpen. Egypte is vreemd land. Hier de regering alle macht hebben. Toen bewoners van El Minia ruzie hadden met regering, kregen zij straf. Toeristen mochten niet langer hier komen. Zij waren boos op regering, niet op toeristen.’
‘Maar wat doen al die militairen dan hier om ons te beschermen?’ vroeg ik. Overal langs de kant van de weg had ik posten met militairen gezien en bij iedere post werden we uitvoerig gecontroleerd.
‘Ik jou uitleggen. Toen oorlog met Israël begon, Egypte had een groot leger. Toen oorlog voorbij was, kwamen legerleiders aan de macht. Maar voor de militairen was geen baan. Zij werden straatpolitie. Jullie hebben sociale uitkering, wij hebben politie.’
‘Dus al die zogenaamde veiligheid voor het gevaar van de fundamentalisten is een dekmantel?’ vroeg ik ongelovig.
‘Jij zelf zien’, zei Sayed. ‘Egyptenaren houden van toeristen; is hun broodwinning.’
Opeens begon ik met andere ogen naar dit land te kijken. Hoe was het mogelijk dat je iedere keer op een verkeerd been werd gezet door de beeldvorming die hetzij van het Westen, hetzij van de regering van Egypte zelf afkomstig was. Ik had ooit gehoord over aanslagen op toeristen waar veel mensen bij waren gesneuveld. De Egyptische economie, die voornamelijk op het toerisme is gebaseerd, lag vervolgens twee jaar stil. Ik begreep dat de regering geen enkel risico meer wilde nemen en dat zij buitenlanders als waren zij goudklompjes beveiligde. De soldaten werden niet ingezet om het eigen volk te beschermen, maar om de toeristen te beschermen tegen het eigen volk. En of er veel te beschermen was, viel te betwijfelen. Zo had ieder volk zijn eigenaardigheden en kromme redeneringen die een cultuur van controle en macht in stand houden.
In tegenstelling tot de meer toeristische gebieden in Egypte, waar je altijd en overal werd belaagd door slimme handelaren, bleek de bevolking van El Minia uit de warmste en meest gastvrije mensen te bestaan. Overal waar we kwamen werd er naar ons gezwaaid, gelachen, en de mensen behandelden ons als een buitenlandse delegatie van vorsten. De hele middag zat ik aan de raamkant van de bus en zwaaide ik terug naar iedereen die keek en zijn hand opstak. De blijheid en vrolijkheid van dit volk was hartverwarmend en aanstekelijk. De schoonheid van de mensen bracht me terug naar een andere tijd, waarin er nog geen islamitische heerschappij was, en waarin het land nog geen armoede kende. In de tijd van de farao’s was er een ongekende rijke en hoogstaande cultuur geweest, die ten tijde van de Romeinse overheersing uiteindelijk ten onder ging. De kennis van de Egyptenaren was inmiddels goed opgeborgen of in het geheim doorgegeven aan andere culturen of continenten. Maar aan de houdingen en de gezichten van de mensen in Egypte kon je nog steeds hun grootsheid aflezen; een koninklijkheid die herinnerde aan een glorieus verleden, waar ze ondanks hun huidige armoede en religieuze onderdrukking zeer trots op waren.
‘Ik kan me zo sterk vereenzelvigen met Nefertiti’, vertelde Marielle toen ze naast me kwam zitten in de bus. ‘Alsof ik haar stem kan horen en haar gedachten kan lezen. Het is alsof ik haar ken, haar problemen, haar vertwijfeling en de keuzes die ze moest maken. Het is een boeiende vrouw.’
Dorothea, die achter ons zat en de woorden opving, boog zich naar voren. ‘Vreemd, ik kan me juist helemaal niet inleven in dat stelletje omhooggevallen farao’s die dachten dat ze eigenhandig de religie zouden kunnen veranderen. Wat een pretentie. En dan te bedenken welk een hoogstaande cultuur er was. Affreux! Het schijnt zelfs dat met Achnaton en Nefertiti de eerste monotheïstische godsdienst is ontstaan, en kijk wat daaruit voort is gekomen: de islam, het christendom en het jodendom met hun heilige verering van de Man. Ik spuug erop.’ Marielle en ik keken elkaar aan. De heftigheid van haar bewering was nogal stuitend en ze bleek nog niet van plan haar tirade op te geven.
‘Alle overheersing in de wereld is voortgekomen uit mannen die dachten dat ze de wereld wel eventjes konden veranderen. En zie wat ervan terecht is gekomen. Wat eens een prachtige oase was waarin de vrouwen het voor het zeggen hadden, is veranderd in een godsdienstige gevangenis. Kijk naar die vrouwen die hier allemaal in boerka’s rondlopen. Dat is toch regelrecht vrouwenmishandeling. Je kunt toch niet geloven dat vrouwen in deze tijd zich nog zo laten onderdrukken. Wat vind jij, Sayed?’ en ze wendde zich naar onze gids, die een bankje verderop zat.
‘Ieder volk kiest zijn eigen onderdrukking’, antwoordde Sayed fijntjes, en hij knipoogde naar Marielle en mij.
‘Onderdrukking? Het is gewoon mishandeling. Jullie straffen jullie vrouwen door ze onder zo’n tent te laten lopen. Ze kunnen niets, ze mogen niets. Ze moeten zelfs een meter achter hun man lopen, als ze al naar buiten mogen. Dat is toch prehistorisch. Ik vind dat vrouwen zelf moeten kunnen beslissen wat ze wel en niet aantrekken.’
‘Dat doen ze ook’, zei Sayed, ‘alleen is hun kledingkeus iets anders dan bij jullie in het Westen’, legde Sayed uit.
‘Typisch een man’, brieste Dorothea, ‘ze houden elkaar allemaal de hand boven het hoofd.’
Ik probeerde een wending aan het gesprek te geven. ‘Is er iemand uit de Egyptische cultuur met wie je je wel kunt vereenzelvigen?’
‘Jazeker, ik ben helemaal weg van Osiris, de god die in veertien stukken werd gehakt. Zijn vrouw Isis zocht de stukken weer bij elkaar, maar ze kon alleen de penis niet vinden. Die maakte ze daarom zelf van hout, en toen ze hem besteeg, kon ze met zijn houten pik bevrucht worden. Kijk, dat is nog eens een verhaal. Snap je de symboliek? De man moet eerst ontmand worden voordat-ie vruchtbaar kan zijn. Zijn pik moet eraf. De vrouw helpt hem daarbij. Zij maakt hem weer heel. Zo gaat dat in het gewone leven toch ook. Wat de man verwoest maakt de vrouw weer heel. Osiris strijdt met zijn broer Seth, maar uiteindelijk worden beiden overtroefd door Isis en haar zoon Horus. Osiris legt zich daarbij neer. Dat is een man naar mijn hart.’
Sayed keek met steeds grotere verbazing naar Dorothea terwijl ze het verhaal en de uiteenzetting van de Egyptische mythe uit de doeken deed. ‘Dat is een boeiende uitleg’, zei hij met enige ironie in zijn stem. ‘Hoe kom je daaraan?’
‘Dat heb ik zelf bedacht. Ja, dat kun je niet geloven, hè? Dat vrouwen zoiets zelf kunnen bedenken? Jullie moeten dat soort dingen uit boekjes leren, maar wij hebben geleerd om zelf na te denken. Dat is heel wat anders. Dat is het verschil tussen het Westen en jullie in het Oosten.’ Ik kromp ineen bij de arrogantie van haar woorden, maar wist haar niet zo gauw van repliek te dienen. Ik wist wel dat deze vrouw me aardig op mijn zenuwen begon te werken. Iedere discussie waar ze bij betrokken was leek een vreemde en bittere wending te krijgen, alsof ze erop uit was eenieder tegen de haren in te strijken.
Aan het eind van de lange rit in de bus bereikten we El Minia. Van daaraf zouden we een bezoek brengen aan de resten van de stad Amarna, de stad die Achnaton en Nefertiti aan de oevers van de Nijl hadden laten verrijzen om hun nieuwe godsdienst rondom de zonnegod Aton te stichten. Aton, Zon van Licht, god van de Morgenstond en de Avondster. God die eigenlijk geen god was, maar meer een symbool van innerlijke verlichting.

EGYPTE, THEBE
1353 V.CHR.
Zodra ik terugkwam aan het hof van mijn vader, werd de situatie me al snel duidelijk. De groeiende macht van de priesters was onmiskenbaar en mijn vader had de grootste moeite om het gekonkel en de corruptie in de hand te houden. Maar zijn gestel was zwak en zijn leeftijd dwong hem om steeds meer terrein prijs te geven onder druk van de priesterkaste. Diverse privileges waren ontaard in een mistig en obscuur netwerk van persoonlijk gewin, ontduiking van belastingen, verworven vrijheden die iedere vorm van recht met voeten traden. Er vonden orgieën en seksuele uitspattingen plaats waarbij jonge meisjes en jongens werden misbruikt. Dit alles onder het mom van religieuze opoffering ter ere van de goden. De verhalen die ik weldra hoorde maakten me ziek en ik verweet mijn vader zijn slappe houding jegens de priesterkaste.
In de eerste twee jaar na mijn terugkomst, waarin we gezamenlijk het bewind over Egypte voerden, hadden we geregeld meningsverschillen en steeds hoger oplopende ruzies over zijn manier van regeren. Hij voerde aan dat je als machthebber nu eenmaal niet alles in de hand kon houden. Daarmee stond hij de losgeslagen praktijken toe die er op grote schaal plaatsvonden in zijn rijk. Achteraf denk ik dat hij bang was om orde op zaken te stellen of er domweg de kracht niet meer voor had. Hij was oud en moe. Hoe het ook zij, het was de reden waarom ik vanaf mijn terugkomst begon te broeden op een plan om dit hele circus van machtswellust en religieuze overdaad een halt toe te roepen. Ik besloot hun manier van werken over te nemen en ik bedacht een geniaal plan: een nieuwe god zou zijn intrede doen, een god die alle andere overbodig maakte. Een god die dichter bij de mensen stond, en die liefde predikte in plaats van macht. Aton, god van Licht, weerspiegeling van het hoogste innerlijke licht. Het was tijd voor een religieuze vernieuwing, net zoals mijn betovergrootmoeder Hatshepsut, gezegend zij haar naam, een nieuw tijdperk had aangekondigd met haar verering van Isis en Hathor als vrouwelijke heersers.
De eerste daad die ik als zelfstandig heerser uitvoerde, was mijn naam veranderen: Amenhotep de Vierde – Amon zij tevreden – werd Achnaton: Ere aan Aton. De priesters die het feest ter ere van mijn kroning als farao plichtmatig bij moesten wonen en – zoals de code vereiste – hun innigste trouw moesten zweren en mijn voeten moesten kussen, waren hier allerminst blij mee. Ze waren overdonderd door deze plotselinge wending van koers, maar ze konden niet openlijk tegen de plaatsvervanger van de goddelijke macht in het geweer komen. Ik had de almacht, en hun spel van machtsmisbruik dat zich in de schaduw van het hof van de farao afspeelde, werd plotseling ontmanteld. De verwarring was alom en de priesters deden er alles aan om hetzij met gevlei bij mij in de gunst te komen – uit angst voor verdere inperking van hun macht – hetzij met goedbedoelde adviezen mij te herinneren aan het juiste bewind van mijn vader, hetzij openlijk tegen me tekeer te gaan. De laatsten waren de meest dapperen en het duurde niet lang of hun rol als priester was uitgespeeld, omdat een openlijke opstand tegen de farao onduldbaar was. Dat was immers de ijzeren hiërarchie die ze zelf zo zorgvuldig hadden opgebouwd. Alles onder het mom van verering van de farao, zijn naam zij groot en onvolprezen.
In het geheim moest ik lachen om de schrik van de priesters die zich geen raad wisten met de nieuwe situatie en met het feit dat ik de macht, die ze me zelf toedichtten, zo vrijelijk gebruikte.
‘Wees voorzichtig, mijn zoon, en beteugel je hoogmoed’, had mijn vader me toegefluisterd op zijn sterfbed. ‘De priesters zijn machtig en zullen er alles aan doen om je te dwingen naar hun pijpen te dansen. Ze hebben ongelooflijke macht, en als we je niet weggestuurd hadden naar een ver land, hadden ze je allang om zeep gebracht. Ik ken ze, ze zijn als een kuil vol adders en schorpioenen. Ze hebben de macht van je betovergrootmoeder verkwanseld en vergiftigd. Ik ben oud en ik kan niets meer doen.’ Hij hoestte en zijn woorden gingen over in gerochel en kwijl dat uit zijn mondhoeken liep. ‘Je had gelijk. Ik had harder op moeten treden. Maar ik kon het niet. Ik durfde niet. Je moeder …’
‘Wat is er met mijn moeder?’ vroeg ik met een plotselinge angst die mijn hart verstikte.
Ik heb het antwoord nooit gehoord want mijn vader zakte weg in een diepe rust, en niet veel later kwamen de priesters binnen om de gebeden en eindeloze voorbereidingen te treffen voor de balseming en de mummificatie van de grote Farao, die meer dan dertig jaar het land had geleid en het tot een van de grootste mogendheden had gemaakt.
De zinsnede over mijn moeder zat me niet lekker en lang bleef ik piekeren over de bedoeling van zijn laatste woorden. Maar veel tijd had ik niet om me dergelijke momenten van reflectie te gunnen want het rijk wachtte op zijn nieuwe leider en er waren duizenden beslissingen te nemen. Toch had ik gehoopt, veel later in mijn leven, dat ik me de woorden van mijn vader meer had aangetrokken, want ze voorspelden de onmiskenbare teloorgang die ons te wachten stond.
Ik zeg ‘ons’, want het rijk was niet aan mij alleen. Ik regeerde tezamen met háár wiens naam ik moeilijk kan uitspreken. Ze was mijn allerhoogste liefde, mijn inspiratiebron, mijn oogappel, vanaf het allereerste moment dat ik haar zag. Ze was nog jong toen ze bij een diner ter ere van de promotie van haar vader, generaal Ay, aanzat als de oudste van zijn kinderen. Haar haren waren zacht en glanzend, haar huid leek van satijn en de lijn van haar hals deed me denken aan een zwaan die zich uitstrekt. Haar ogen vonden de mijne en als bij toverslag werd ik geraakt door de diepte en intensiteit van ons contact. Ik zal die eerste blik nooit vergeten, net zomin als ik haar laatste blik van minachting, medelijden en haat kan vergeten.
Onze ontmoeting was voorbestemd, zoals de Meesters me hadden voorspeld. Maar ik wist niet dat de kracht van liefde zo sterk was en dat hij me deed trillen op mijn benen. Ik werd week bij de gedachte aan haar en mijn ziel vloog als een groep tortels door de lucht als ik aan haar dacht. Haar aanwezigheid zorgde ervoor dat ik de werkelijke bedoeling van mijn leven en mijn voorbestemming als farao plotseling tot in mijn vezels ging begrijpen. De liefde die ik van mijn Meesters had geleerd in de vorm van concepten, esoterische leringen die spraken over vergeving, verinnerlijking, transmutatie van het stoffelijke, werden bij het zien van haar verschijning werkelijkheid. Ik begreep. Zij gaf me de moed – noem het overmoed, als je wilt – om de noodzakelijke veranderingen in het rijk door te voeren.
Het duurde niet lang of ik had haar hand gevraagd aan haar vader, en de huwelijkszegeningen werden voorbereid. Hoewel ik haar nauwelijks zag, was mijn hart vol van haar. Ze werd mijn muze, mijn ideaal, mijn doel om voor te leven.
Toen we later onze eigen stad bouwden, met behulp van haar inzichten over schoonheid, architectuur en harmonieuze vorm, ontdekte ik welk een groot inzicht en wijsheid ze bezat. Ze was in alles superieur en het volk aanbad haar. ‘Lieflijke Godin, Vrouwe van de Twee Landen, Goddelijke Schoonheid, Eeuwige Jeugd, Zoete Wijsheid …’ De titels die ze van mij of van het volk kreeg toegedicht deden nog tekort aan wie ze in essentie was.
Ze steunde vol vuur mijn ideeën over een nieuwe godsdienst, want ook zij had het gekonkel van de priesters meegemaakt en aan den lijve ervaren. Niets liever wilde ze dan dat het volk werd bevrijd van zijn tirannieke juk en dat Boven- en Beneden-Egypte één rijk werden van schoonheid, menselijkheid en wijsheid. Als Aton de Zon was, dan was zij de Maan, en het volk accepteerde haar rol als co-regentes in deze tijd van religieuze vernieuwing.
Maar, zoals dat gaat bij jongverliefden, hadden we buiten de listen van de oude garde gerekend. Terwijl wij in euforie bouwden aan een nieuwe tijd en een nieuwe stad, in het zevende jaar van mijn regering, kwamen de oude slangen uit hun holen en verzamelden zij zich in de spelonken en donkere tempels van Thebe. Zoals de zon zijn eigen schaduw niet kan zien, zo ziet een heerser zijn eigen tekortkomingen niet. Ik werd overmoedig in mijn enthousiasme voor het nieuwe rijk. Steeds meer veranderingen werden doorgevoerd. We wilden alles op een nieuwe manier doen. Mijn Meesters hadden me op deze taak voorbereid en ik zou er alles aan doen om deze tot een goed einde te brengen. Alles – en dat was mijn valkuil. Nefertiti was de eerste die het gevaar doorzag en die mij voorzichtig probeerde te waarschuwen voor mijn eigen fanatisme. Maar ik wilde van geen wijken weten. ‘Wil je terug naar de wetten en dictatuur van de priesters?’ beet ik haar toe, en ze zweeg, wijs als ze was.
Ik genoot van de kinderen die we samen kregen en verkondigde dat we ons niet meer zouden richten op expansie, zoals mijn vader, maar op bestendiging en het genieten van het familieleven en de rijkdom die we als land hadden verzameld. Door de diverse allianties die mijn vader was aangegaan met verschillende buurrijken, konden we ons veilig wanen in een netwerk van vriendschappelijke bondgenoten, maar wat ik niet zag was dat deze bondgenootschappen louter waren gebaseerd op jaloezie en onderdanigheid aan een land dat het hunne verre voorbijstreefde in cultuur en rijkdom. Egypte was de absolute parel van de wereld, maar waar ik schoonheid zag, zagen anderen ijdelheid, waar ik vooruitgang zag, zagen anderen manipulatie en macht.
Ik had niet door dat het volk, dat in eerste instantie uitzinnig reageerde op de verlossing van de macht van de priesters, zich langzaam van me begon te verwijderen. Ze trokken de nieuwe, onorthodoxe manier van regeren in twijfel en het verdwijnen van de oude goden bracht een gevoel van ongemak en weerzin teweeg. In het geheim werden de tempels en altaren voor Amun Min, Isis en Osiris, Hathor en Horus, Thoth, Hapi, Bastet, Sechmet en al die andere grote en kleine goden die de mensen zo vertrouwd waren, stilletjes weer meer bezocht. We konden ze hun dierbare beelden niet ontnemen en we hoopten dat de mensen vanzelf tot het inzicht kwamen dat iedere god slechts een afgod was van hun eigen verbeelding, maar – en daarin schoot ik schromelijk tekort – niemand had ze geleerd op die manier te denken. Ik wilde te veel en te snel, en hoe Nefertiti ook haar best deed mij te doen inzien dat het volk nog niet zover was, ik ging onverdroten door met mijn hervormingsdrang.
O Aton, als ik had geweten wat ik aanrichtte, welk een verdriet ik zaaide in de harten van diegenen die me na stonden, welk een weerstand en teleurstelling ik veroorzaakte in de mensen die mij vanaf het begin zo hartstochtelijk hadden geloofd en gevolgd, en welk een pijn en gif ik kweekte in het hart van mijn grote geliefde.
De dag kwam dat ik de scheuren zag ontstaan in het bouwwerk van onze verbinding, maar ik negeerde ze. Ik stortte me nog fanatieker op de veranderingen die moesten worden doorgevoerd in ons nieuwe rijk. Nefertiti werd stiller en stiller, en ze zocht vaker het gezelschap van mijn moeder, die de banden met de oude priesterkaste en hun goden had behouden. Zonder dat ik het doorhad, sloop het gif van de adders het huis van de cobra binnen, en het duurde niet lang of ons huwelijk was een schim van wat het was geweest in het begin. Nefertiti eiste een eigen paleis waar ze zich kon terugtrekken om zich buiten de drukte van het hof te begeven. Ik liet voor haar een buitenpaleis bouwen zoals dat nog nooit gezien was: met tuinen zo lieflijk, met vijvers vol lelies, papyrus en lotusbloemen, bomen vol dadels en vruchten, vogels en dieren van allerhande soort, en dat alles omzoomd door zuilengalerijen waar je in de lommerrijke schaduw uren kon doorbrengen. Er waren zijvertrekken voor onze dochters, en bovenzalen voor diners, studie en handenarbeid. Zowel Nefertiti als mijn oudste twee dochters genoten van de kunst van schilderen en boetseren, en ik liet allerhande leraren aantreden om aan hun wensen te voldoen.
Het leven leek een groot festijn van familiale liefde en harmonie, maar onder de oppervlakte broeide de onlust en de gesmoorde woede. Nefertiti had al enkele jaren niet meer mijn bed gedeeld en hoewel ik de afgescheidenheid weet aan de stress van ons nieuwe leven in Achetaton, zoals we de nieuwe hoofdstad hadden gedoopt, en de komst van onze jongste drie dochters, werd ik meer en meer ongerust. Ze snauwde me af als ik haar probeerde uit te leggen wat mijn nieuwe plannen waren, en de blik van bewondering en verliefdheid was zuur en haatdragend geworden.
Hoeveel ik ook van haar hield, ik kon er niet toe komen haar wijsheid te volgen en mijn veranderingswoede in te tomen. Integendeel, ik probeerde haar meer en meer te overtuigen van mijn gelijk, en ons huwelijk, dat begonnen was als een gezamenlijke strijd tegen onrecht en corruptie, ging langzaam ten onder aan ruzie en bitterheid. Daarin werd ze in het geheim bijgestaan door mijn moeder, die mijn rigoureuze spirituele ideeën allerminst ondersteunde, ook al had ze zelf een niet-Egyptische achtergrond, en door generaal Horemheb, die steeds meer in de gunst kwam van de koningin. Horemheb was een jonge ambitieuze soldaat geweest onder het bewind van mijn vader en ik had hem als legeraanvoerder en beschermer van het koninklijk huis aangesteld.
Als er één ding in mijn leven is waar ik spijt van heb, dan is het wel van die beslissing. Hoe had ik ooit kunnen voorzien dat degene die mijn naaste familie had moeten beschermen, hen juist van mij afnam. Ik weet het, niet zijn maar mijn gedrag was aanleiding voor de verwijdering tussen Nefertiti en mijzelf. Maar toch, hij liet geen enkel moment voorbijgaan om met gevlei en bravoure zijn positie bij mijn gemalin te versterken. En zij, zij viel voor zijn charmes, zoals een kat die te weinig was aangehaald en snakte naar aanbidding en waardering.
Wanneer de eerste keer was weet ik niet, maar het duurde niet lang of het was een publiek geheim dat de koningin het bed deelde met de huisofficier. Ik was de laatste die, in mijn blindheid, doorhad wat er gaande was. Toen de zeepbel van ons huwelijk barstte, nam dat in zijn kielzog het hele rijk waaraan we onze ziel en zaligheid hadden gegeven mee de diepte in. De priesters, die zich handenwringend hadden voorbereid op deze voor hen gunstige ontwikkeling, stortten zich als hyena’s op het kadaver van ons ideaal. ‘De goden hebben gesproken, dit alles was een zinsbegoocheling van een zieke geest, een afdwaling van een farao die was misleid door een buitenlandse opvoeding, een vloek voor Amon, de allerhoogste, en een smet op het blazoen van zijn vader Amenhotep.’
In mijn woede en jaloezie stond ik machteloos toe te kijken hoe alles wat ik had opgebouwd tot de grond toe weer werd afgebroken. Mijn grootste nachtmerrie was werkelijkheid geworden, en zelfs mijn meest naaste raadgevers en getrouwen konden me niet behoeden voor de pijn en straf die ik mezelf aandeed. Ik verloor mijn verbinding met de kracht van de Meesters. Als dit de prijs was die ik moest betalen voor mijn inspanningen – het verlies van mijn gezin en mijn rijk – dan wilde ik niets meer te maken hebben met het lot dat de Meesters in mijn jeugd voor mij bestemd hadden. Ik verdoemde mezelf tot in het diepst van mijn hart want eigenlijk wist ik dat ikzelf de oorzaak was geweest van de neergang van mijn rijk.
De afloop van mijn leven was beschamend. Nefertiti nam, bijgestaan door generaal Horemheb, de regering over totdat mijn zoon oud genoeg zou zijn. Maar voordat hij aan de macht kwam, hadden de priesters hun posities al weer zodanig verstevigd, dat ons koningshuis al zijn vroegere macht was kwijtgeraakt. Ik trok me terug in de woestijn om daar enkele jaren later weer uit tevoorschijn te komen, gelouterd door de ervaring van eenzaamheid en stilte. Ik nam een andere naam aan en ik vestigde me in Heliopolis, waar vroegere aanhangers van mijn rijk naartoe gevlucht waren uit angst voor de wraak van de priesters. Ik werd met open armen ontvangen, en hoewel sommigen nog hoopten op een miraculeuze wederopstanding van ons vroegere rijk, wist ik dat we een andere taak te vervullen hadden; een taak die bedoeld was voor de toekomst, een toekomst die geen van ons zou meemaken in dit leven, maar die beslissend zou zijn voor de overleving van de mensheid.
Ook al had ik gefaald als heerser, ik had de eerste schitteringen aan de horizon gezien van een nieuwe tijd, een tijd waar de mensen nog niet rijp voor waren, maar die ooit – ver in de toekomst – werkelijkheid zou worden. Gedwongen door hun eigen hebzucht en egocentrisme zouden ze zich opnieuw wenden tot de innerlijke god van het Licht, om door zijn toedoen en genade bevrijd te worden van hun demonen. Een tijd die de werkelijke vervolmaking van de kinderen van het mensdom zou aankondigen.
Ik besloot geen nieuwe poging tot het verwerven van wereldse macht meer te ondernemen, hoeveel levens ik ook te leven had, maar richtte mij op het doorgeven van de kennis van de Laurier, zoals ik van mijn Meesters had geleerd. Tijdens die jaren in Heliopolis is het fundament gelegd van wat later ging heten: de Mystieke Broederschap van het Witte Licht.
EGYPTE, AMARNA
2004
Het busje bracht ons tot aan de oever van de Nijl. Vandaar moesten we per pont de grote rivier oversteken om de stad Amarna te bereiken. Het was nog vroeg en er hingen nevelslierten over het water. Hier en daar dreef een eilandje van gras, riet en waterplanten met de stroom mee, als kleine bootjes in een oceaan, met zo nu en dan een meerkoet of nijlgans die als passagier meevoer. Een aantal ibissen stond zich aan de kant te goed te doen aan vis. Over het water schalde het gebalk van een ezel. Het was het eerste geluid dat de stilte van de rivier verbrak en het begin van de dag aankondigde.
Vanuit de mist kwam een breed en vreemdsoortig vlot aandrijven. Er stonden twee vrachtwagens op, die gevaarlijk naar links helden, een aantal kleinere jeeps op de zijspanten van het vlot, twee ossen, en daartussen een grote menigte mannen, vrouwen en kinderen in hun vaalblauwe of leverkleurige djellaba’s. Zwijgend dreven ze dichterbij. Pas toen het vlot de waterkant bereikte, brak het tumult en gekakel los. Ieder probeerde zo snel mogelijk het vlot af te komen, maar het leek of ze nog moesten bepalen wie van de voertuigen voorrang moest verlenen. Bij het lossen van de vrachtwagens werden verschillende mensen bijna de rivier in geduwd, luid protesterend, en het scheelde een haar of het hele vlot zou met man en muis de Nijl in zijn gekanteld. Met veel getrek en geschreeuw werd de vrachtwagen rechtop gehouden en bereikten de wielen de schuine wal van de oever.
Verschillende Egyptenaren kwamen met ezels, schapen, geiten, manden met rauw vlees, bundels suikerriet, zelfgeweven stoffen en kleine hoeveelheden fruit of etenswaar de pont af lopen om naar de markt te gaan. Kinderen kwamen naar ons toe en lachten hun tanden bloot; een hagelwitte rij tanden in een chocoladebruin gezicht met zwarte krullen, en intens sprankelende ogen. Deze mensen konden je met een blik volledig ontwapenen. Bij de ouderen waren de tanden volledig vergeeld of bruin afgekloven door het regelmatig zuigen op suikerriet, een lekkernij van de Nijl. Maar ongeacht de leeftijd werden we door iedereen met verbazing, gelach en opmerkingen verwelkomd.
Daar stonden wij, als een groepje dat zo uit Agatha Christie’s film Death on the Nile leek te zijn gekomen. Rudolf en Carolus met hun lange witte pantalons, gebloemde overhemden en grote zonnebrillen als waren ze lid van een soulbandje uit de jaren zeventig. Elisa, de oude dame in een ouderwets mantelpak met haar zelfbeschilderde wandelstok. Dorothea, die een lichtblauwe djellaba had gekocht en met haar extravagante zonnebril meer leek op Jomanda dan op een Egyptenaar. Max en Marielle, die zich hadden uitgerust in kakikleurig tuniek alsof we op expeditie gingen. En ikzelf, in korte broek, wit T-shirt en mijn eeuwige petje om mijn kale kop te beschermen tegen de zon.
De jongere jongens, met schoolschriftjes onder hun arm, kwamen dichterbij om een praatje te maken en hun Engels te oefenen. ‘How are you? What’s your name? Where do you come from?’
Een levendig gesprek ontrolde zich tussen Carolus, Rudolf en de jongens. Ze wilden alles weten. ‘Are you friends?’ en ze wezen naar onze groep. ‘Yes, we are friends. We are going to visit Amarna.’ De jongens lachten.
Dorothea stond het laden en lossen van de pont te bekijken en ze begon zich steeds meer zorgen te maken over de amateuristische overtocht. ‘Ik weet het niet’, zei ze tegen Elisa, die rustig wachtte tot ze werd meegenomen. ‘Hoe moeten we ooit met dit gammele vlot de overkant halen? Ik wil best zwemmen, maar niet hier.’
Marielle inspecteerde de prachtige stoffen en knoopte een gesprek aan met de vrouwen die naar de markt gingen. ‘How much is this?’ vroeg ze de vrouwen en liet haar hand over de stoffen gaan. Hoeveel eeuwen er al water door de rivier stroomde, de taferelen van mannen met vee, vrouwen met koopwaar en eenvoudige gesprekken met handen en voeten waren nooit veranderd. De oevers van de Nijl met hun palmbomen, grasgroene velden en witte, hoog oprijzende wanden van zand en rots die het dal aan weerszijden omsloten, waren al eeuwen ongewijzigd.
Dorothea was de eerste die de boot betrad. Van daaraf wenkte ze Elisa. Ze stak een hand uit en Elisa stapte parmantig over de rand van het vlot aan boord. Carolus en Rudolf volgden. Toen iedereen aan boord was, vulde de pont zich met allerhande dieren, gammele auto’s, kamelen, ezels en Egyptenaren die achter ons hadden staan wachten. Het werd een geduw en getrek om alle dieren aan boord te krijgen en de auto’s zodanig te plaatsen dat het vlot niet kapseisde door de sterke stroming. Het was een waar schouwspel, en de chaotische situatie leek zich vanzelf op te lossen. Sayed kwam naast me staan. ‘Vorige maand is boot gekanteld. Dertien mensen dood’, zei hij terwijl hij naar het geduw en getrek met de dieren keek. Ik keek hem aan en verbaasde me over de rust waarmee hij op de pont stond.
‘Echt waar?’
‘Echt waar. Maar jij niet ongerust zijn. Allah zorgt voor ons’, zei hij toen hij mijn bezorgde blik zag. ‘Staat in reisvoorwaarden’, voegde hij eraan toe en hij begon onbedaarlijk te schuddebuiken van het lachen om zijn eigen grap. Ik lachte als een boer met kiespijn met hem mee en bezag het schouwspel van auto’s en dieren opeens met een minder pittoreske bril. Maar afijn, we moesten er iets voor overhebben om de stad van Achnaton en Nefertiti te bezoeken en het was een zegen om hier niet met bussen vol andere toeristen te hoeven staan. Dit was het ware Egypte: goedlachs, druk, met een eenvoudige schoonheid die adembenemend was. De drukte van de mensen contrasteerde met de stilte van het water. Ibissen, nijlganzen, kuifeenden, zilverreigers, grijze en witte ezels gaven extra kleur aan het palet van woestijnzand, groene palmbomen en strakblauwe lucht.
We voeren voorspoedig de Nijl over en bereikten na een kwartiertje de overkant. Daar herhaalde hetzelfde tafereel zich van laden en lossen. Onze gids manoeuvreerde ons er snel doorheen en leidde ons naar de bus die aan de andere kant klaarstond om ons verder te vervoeren. Onze eigen chauffeur was achtergebleven op de andere oever. De toeristische bus zou de overtocht niet overleefd hebben, zoveel was duidelijk. Hoewel de bus die aan deze kant stond van een geheel andere makelij was dan diegene waar we uit kwamen, waren we blij om verder te gaan. De dag beloofde veel en het tafereel aan de Nijl bleef eenieder in het geheugen gegrift staan.
Sayed vertelde enige historische feiten over de plek waar we heen gingen, maar de meesten van het reisgezelschap keken dromerig voor zich uit, zwaaiden naar kinderen die in drommen achter onze bus aan renden of keken in de flubberige lippen van een kameel die zijn kop door het raampje van de bus probeerde te duwen. De huizen langs de weg waren gemaakt van stro, riet en leem en overal stonden dieren, er werd gewerkt of er zaten groepjes mannen of vrouwen voor hun huis te praten of te overleggen. Zodra we passeerden, werd er gelachen en gezwaaid. Nooit eerder had ik zulke uitbundige en vrolijke mensen ontmoet, en hun kinderlijke openheid ontroerde me. Ik zwaaide enthousiast terug alsof iedere blik een herkenning van een oude bekende betrof, of een ontmoeting met vrienden. Tranen biggelden over mijn wangen bij het weerzien. Nog nooit had ik zoveel liefde gevoeld voor mensen, jong en oud, man en vrouw, lelijk als de nacht of schoon als jonge hindes. Het deerde me niet dat iedereen mijn ontroering zag en ik liet mijn emoties de vrije loop. Was het de schoonheid die me benevelde, de openheid van de bevolking, het geschommel van de bus, of waren het de oude taferelen van huiselijkheid en ambachtelijke werkzaamheden die me in een staat van nostalgische euforie brachten?
De woorden van Dorothea brachten me snel weer terug op aarde toen we de stad Amarna naderden. ‘Ik zie niks!’ riep ze uit toen Sayed wees naar de vlakte van steen en zand waar Amarna moest liggen. ‘Ik zie alleen puin en twee nepzuilen’, kakelde ze. Te midden van de contouren van straten, huizen en paleizen waar niet meer van over was dan kleine rechtopstaande randen van leem en zand, stonden twee zuilen die overduidelijk voor de enkele toerist waren neergezet om het geheel nog enig aanzien te geven. Voor de rest was het een lege woestijnvlakte waar enkele soldaten de wacht hielden om te voorkomen dat toeristen gingen graven naar historische artefacten teneinde die mee naar huis te nemen.
We stapten uit de bus en gingen ieder voor zich het kale terrein verkennen. Marielle liep naast me en pakte mijn arm.
‘Ik voel me hier zo vertrouwd’, zei ze met tranen in haar ogen. ‘Het is alsof ik thuiskom.’
Ik keek haar verbaasd aan. ‘Gek, ik heb precies hetzelfde. Alsof ik door de eeuwen heen stap in een vroegere tijd.’
‘Denk je dat we hier eerder geleefd hebben?’ vroeg ze hoopvol.
‘Ik weet het niet. Het zou toch wel toevallig zijn. Voor je het weet heb je tien Nefertiti’s en twintig Achnatons rondlopen die allemaal denken dat ze de ware zijn. En toch, ik weet wat je bedoelt. Het is als thuiskomen.’
We slenterden langs de straten rond een plein, beklommen kleine heuvels en raapten hier en daar een steen op. Er was niets te zien, en toch riep deze plek zoveel meer op dan welke tempel of piramide ook die ik gezien had.
In de middag bezochten we het zomerpaleis van Nefertiti; eveneens een lege vlakte met lage muurtjes die de lijnen van het oorspronkelijke gebouw duidden, maar dit keer omzoomd door palmbomen, oleanders, laag struikgewas en zandheuvels die het terrein een lieflijke uitstraling gaven. Hier hadden Achnaton en Nefertiti hun dagen doorgebracht met kinderen en hofhouding, en de herinnering gaf een bitterzoete smaak van liefde en verdriet. Kon het zijn dat we in iedere tijd terugkeerden als een andere persoon, als dezelfde ziel in een nieuw omhulsel? Waren de verhalen die we meemaakten in dit leven niets meer dan de echo’s uit een lang vervlogen tijd?
Ik miste Ibrahim, die ongetwijfeld een antwoord zou hebben gehad op mijn overpeinzingen, maar ook zonder zijn wijsheid kon ik me overgeven aan de diepe schoonheid die ik op deze plek ervaarde. Alsof de sluier tussen de werelden hier dunner was, fragieler, en de klanken van vroeger eeuwen zacht in mijn hoofd nagalmden.
‘Ton, zou jij je hier niet eens kunnen afstemmen op je gidsen?’ vroeg Carolus me die dichterbij was gekomen. ‘Ik vind dit een uitermate indrukwekkende plek’, zei hij. ‘Alsof het verleden tot me spreekt.’ Marielle en ik keken elkaar aan en knipoogden.
We zochten een plek in de schaduw en gingen in stilte in een cirkel zitten. De anderen voegden zich bij ons en Sayed hield de wacht bij de soldaten, die hij af en toe iets toeschoof om ons verblijf in het zomerpaleis te vergoeden.
Ik hoefde noch mijn ogen te sluiten noch me af te stemmen op mijn gidsen om de stem van Achnaton luid en duidelijk te horen in mijn hoofd.
‘Jullie reis heeft je hier gebracht om de oude kennis van de steen van Smaragd te kunnen ontvangen. Zo boven, zo beneden, zo binnen, zo buiten is de oude alchemistische wet die door Thoth werd opgeschreven en doorgegeven. Wat je in je binnenste beleeft, ervaar je in de buitenwereld. Alles is een spiegel van elkaar. Zelfs de ogen van de ander weerspiegelen je eigen ziel. Er is geen ander. Alles is één. De ander en jij zijn één. Totdat je dat beseft, leef je in afgescheidenheid, en dat is de grootste oorzaak van lijden in de wereld: het gebrek aan verbinding tussen mensen, aarde en God. Er is geen scheiding, ook al ervaren jullie dat in je dagelijks leven zo. Scheiding is een illusie, zoals de druppels van de oceaan niet van elkaar gescheiden zijn. Iedereen is deel van dezelfde goddelijke instantie en je bewustzijn is onderdeel van een veel groter veld van goddelijk bewustzijn. Daarom is het niet verbazingwekkend dat je je kunt inleven in de levens van anderen uit vroeger tijden. Je bent hen immers zelf. Er is geen verschil. Je bent deel van een caleidoscoop aan ervaringen en levens die zielen hier op aarde meemaken om te groeien naar zelfbewustzijn en godrealisatie.’
‘Wat moet ik me daarbij voorstellen?’ vroeg Rudolf terwijl hij zijn ogen nog steeds gesloten had alsof hij proefde van het begrip ‘godrealisatie’.
‘Het is het opheffen van de sluier van afgescheidenheid waardoor je ziet wie je werkelijk bent: een kind van God, deel van het geheel, opgenomen in de armen van Moeder Aarde. Ieder van jullie wordt gedragen, en als je dat ten diepste zou beseffen, zou je je niet zo druk maken in het leven. Het universum is niet tegen je, maar het spant samen om je reis door het leven zo spannend en aangenaam mogelijk te maken.’
‘Maar vanwaar dan het lijden en de pijn?’ vroeg Elisa.
‘Omdat de pijn je ten diepste doet beseffen hoeveel schoonheid en liefde er eigenlijk is. Pijn is niet bedoeld als veroordeling, maar om je te louteren van de waanbeelden die je in je geest vasthoudt. Zonder het ego zou je iedere ervaring kunnen waarderen zonder er een stempel van goed of kwaad op te drukken. Alles IS.’
‘Wat is de steen van Smaragd en waar komt hij vandaan?’ vroeg Carolus.
‘De steen is er een van dertien, die wel de Stenen van Creatie worden genoemd. Ze bezitten de dertien tonen van de schepping; alle aspecten die nodig zijn om de mens tot een volledige ziel te vervolmaken. Zoals Adam tot Christus werd, zo worden jullie uitgenodigd om je lichtlichaam te vervolmaken en in het volle licht te gaan staan.’
‘Hoe doen we dat?’ vroeg Max, die als altijd praktisch van instelling was.
‘Door je af te stemmen op het hogere, zoals je nu doet. Je trekt jezelf als het ware aan je eigen haren uit het moeras. Er is geen weg of methode die je dit kan leren. Louter het volgen van je eigen pad, je eigen hart. Er is niemand die het je voor kan doen, ook al wordt dat in de geschiedenis vaak beweerd. Dat is de valkuil van iedere godsdienst. Er zijn richtingaanwijzers, maar geen vaste recepten voor verlichting. Iedereen heeft zijn eigen weg te gaan. Als er een les is die je van het verhaal van Achnaton en Nefertiti kunt leren, is het deze.’
‘Kun je iets vertellen over de rol van generaal Horemheb?’
‘Ik zal hem zelf aan het woord laten’, zei mijn gids. Ik voelde de energie van Horemheb in mijn geest komen.
‘Vanaf jonge leeftijd was ik jaloers op de hooggeplaatste mensen en in het bijzonder op de farao’s’, begon de generaal zijn verhaal. ‘Ze waren arrogant en stelden zichzelf boven de mensen. Ik kwam van een lagere familie. Hoewel ik erg trots was op mijn simpele leven en lagere afkomst, was ik tegelijkertijd jaloers op hun hoge status en positie. Ik wilde zoals hen worden. Ik was erg ambitieus en uiteindelijk bereikte ik waarvan ik altijd had gedroomd: ik werd uiteindelijk zelf farao. Ik wilde de verbinding tussen het volk en de hoge heersers in Egypte terugbrengen.
Deze strijd en dualiteit beheerste mijn leven en de keuzes die ik maakte, die ik tot op de dag van vandaag betreur omdat er zoveel mensen door hebben geleden, niet in de laatste plaats ikzelf. Want de vloek die ik had uitgesproken keerde duizendmaal bij me terug. Dus ik weet wat lijden is na al deze eeuwen …
Ik vervloekte de aanhangers van Aton. Ik vond het verschrikkelijk wat ze de mensen aandeden. In hun arrogantie creëerden ze een nieuwe religie, onder de heerschappij van Achnaton, die het ergste van allen was. Alle mensen moesten hun godheid verbannen, hun rituelen afzweren en hun altaren vernietigen. Ze moesten hun macht afstaan aan een nieuwe religie die totaal abstract en onbegrijpelijk was, gebaseerd op allerlei weke vrouwelijke principes als liefde en gezinsleven. De kracht van het mannelijke werd ontkend. De macht van de priesters werd ontkend. Zowel het leger als de priesterorde werd overbodig verklaard.
Dit was hetgeen ik wilde herstellen. Dus toen de liefde tussen Achnaton en Nefertiti begon te bekoelen, zoals ik van mijn spionnen vernam, vond ik de gelegenheid die ik zocht om mijn slag te slaan. Vooral eerst: Nefertiti. Ik probeerde haar op andere gedachten te brengen. Ik sprak als hoofd van de huiselijke garde vaak met haar en we werden steeds intiemer. Dit resulteerde uiteindelijk in een geheime relatie met haar. Dat was exact mijn plan, want dat zou de macht breken van Achnaton, de zwarte farao met zijn grote lippen en lange hoofd, dat lange arrogante hoofd.
Ik vervloekte de aanhangers van Aton en deze vloek vervolgde hen vele generaties lang. We waren getraind in magie; zwarte of witte, dat maakte niet uit. We konden ervoor zorgen dat een vloek tot in eeuwigheid zou voortduren. Dus toen de aanhangers van Aton zich vermengden met het Joodse volk, onder aanvoering van Mozes, vervloekte ik Mozes ook. Hij verdween uit Egypte met zijn volk, maar niet voordat hij het land in chaos had achtergelaten. Plagen van kikkers en sprinkhanen, stormen van bloed en hagel deed hij over ons volk neerkomen, en het ergste was – hij vermoordde mijn oudste zoon. Ik volgde hem zo ver ik kon de woestijn in tot aan de rand van de zee, maar hij wist ons te misleiden met zijn tovenarij uit oude tijden, en veel van mijn hoge officieren en soldaten kwamen om in de golven van de zee.
Het was goed dat ze verdwenen waren.
In latere incarnaties achtervolgde ik nog steeds hun nazaten tot het bittere einde. In de tijd van de Joodse Opstand was ik de generaal die de Essenen achtervolgde tot aan Massada, waar ze collectief zelfmoord pleegden. Ik slachtte hun nakomelingen in de Tempel van Jeruzalem en beval dat de gehele stad tot de laatste steen moest worden afgebroken, omdat ik wist hoe fanatiek ze waren in hun geloof in de ene God.
In een latere incarnatie, tijdens de Tweede Wereldoorlog, was ik Himmler en trachtte ik de Joodse bevolking eindelijk in haar geheel uit te roeien. Dit was de vloek die ik had uitgesproken over Aton.’
Iedereen zat stil te luisteren naar deze opzienbarende geschiedenis. Was Horemheb zowel Himmler als Romeinse generaal geweest, waardoor de geschiedenis zich eindeloos herhaalde? Kon het zijn dat een vloek eeuwenlang dezelfde uitwerking had? En waarom vertelde hij ons dit allemaal, als zijn ziel nog steeds het Joodse volk achternazat?
‘De vloek heeft ook op mij effect gehad en mijn bewustzijn is ineengekrompen door mijn daden. Ik ben zwart geworden, zwart als kool. Mijn gemummificeerde lichaam was de drager van de vloek en is toe aan rust. Nu is de tijd van vergeving gekomen omdat ik mijn eigen aandeel in het verhaal kan zien. Mijn gebrekkig gevoel van eigenwaarde en zelfrespect waren de oorzaak van mijn handelen. Ik zie nu dat mijn boosheid jegens het huis van Aton voortkwam uit mijn gebrek aan geloof in mijzelf.’
De stem stokte en een diep respect maakte zich van ons meester. De implicaties van dit verhaal droegen ver. De hele geschiedenis leek in een notendop en op menselijk formaat aan ons gepresenteerd te worden. Was het zo eenvoudig? En zo logisch?
Opeens werden we ons weer bewust van de plek waar we zaten, en Sayed wuifde dat het tijd was om te gaan. De soldaten knikten bevestigend – onze tijd was om. We namen afscheid van het zomerpaleis, waar de geschiedenis van Achnaton, Nefertiti en Horemheb zich had afgespeeld, en maakten ons op om terug te keren naar de bus. Iedereen nam in stilte zijn plek weer in en liet de ontboezemingen van de generaal tot zich doordringen. Was dit waarvoor we op aarde waren? Om te leren? Om onze eigen fouten in te zien en ons te spiegelen aan elkaar? Om de ziel een les te leren waardoor we terug konden keren naar de eenheid waar we uit voort waren gekomen?
‘Ik geloof er niets van’, doorbrak Dorothea de stilte aan het diner. ‘Dat hele verhaal van die zogenaamde Horemheb en Achnaton. Het is typisch zo’n mannenverhaal. Het draait allemaal om hen.’
Ik weet niet wat ik geloofde op dat moment, maar ik wist wel dat deze vrouw mij ongelooflijk op mijn zenuwen begon te werken. De ongenuanceerdheid van haar opmerkingen en de botheid waarmee ze die te pas en te onpas rondstrooide waren tenenkrommend. Ik wachtte tot er iemand anders reageerde die minder slechtgemutst was dan ik. Tenslotte was ik een man … Het leek net alsof ze iedere keer een slang in de groep gooide en dan afwachtte hoe er gereageerd zou worden.
‘Wat zou jij willen?’ vroeg Elisa, de oude dame, woord voor woord, ‘als jij in het verhaal een rol zou hebben, wat zou jij doen?’
‘In het verhaal van Achnaton? Ik weet het niet, of eigenlijk, ik zou de macht aan de vrouw geven. Nefertiti was een ware koningin, overtuigd van haar macht, haar positie en haar schoonheid. Je voelt in alles dat ze de eigenlijke inspiratiebron achter die kloris van een Achnaton was, die ook nog misvormd was, als je de beelden moet geloven. Het is allemaal zo’n kliek van mannelijke ijdelheid en drukdoenerij. Dat is toch zo?’ zei ze en ze keek de tafel rond op zoek naar reacties.
De andere mannen zwegen.
‘Ik weet het niet’, begon Marielle, ‘het is maar hoe je ertegenaan kijkt. Als man en vrouw zich beiden bewust zijn van hun eigen kracht, is er een mooi evenwicht. Vandaaruit zijn de mooiste dingen mogelijk, maar om er te komen is niet gemakkelijk.’
‘Dat kan wel’, zei Dorothea, ‘maar dan moeten die mannen eens wat aan zichzelf doen. Zolang die niet in beweging komen en eens heel goed naar zichzelf gaan kijken, dan kun je als vrouw wachten tot je een ons weegt. De meeste vrouwen zijn spiritueel veel verder ontwikkeld. We kunnen alleen maar wachten totdat die mannen eindelijk ook eens komen.’
Wij mannen keken elkaar wat beteuterd aan. Rudolf nam het woord. ‘Ik denk dat je het te veel op mannen en vrouwen gooit. Het gaat uiteindelijk om het mannelijke en vrouwelijke in ieder van ons. Daar zit de uiteindelijke balans. Om alle mannen nu over één kam te scheren vind ik wat kort door de bocht.’
‘Kijk, dat bedoel ik nou’, zei Dorothea. ‘Je praat over het mannelijke en het vrouwelijke, en over alle mannen, maar waarom praat je niet over jezelf. Houd het eens persoonlijk. Als je nu eens begint met “ik vind” of “ik voel”, dan waren we al een stuk verder.’
Deze vrouw begon me met haar uitspraken werkelijk zodanig te irriteren, dat ik op het punt van ontploffen stond, maar ik wist niet wat te zeggen. Als ik zou ontploffen, zou ik haar in de kaart spelen, maar niets zeggen was ook geen goed idee.
‘Kunnen we het niet eens aan jouw gids vragen?’ vroeg Dorothea plotseling aan mij. ‘Jij kunt toch zo goed met jouw gidsen praten. Laten we het dan aan een onafhankelijk medium voorleggen’, stelde ze voor.
‘Dat lijkt me geen goed idee’, wilde ik zeggen, maar de anderen vielen haar bij. Ik had helemaal geen zin om op commando het medium uit te hangen, en zeker niet in de toestand waarin ik me inmiddels bevond, maar er leek geen andere keuze. Waarom liet ik me zo door deze vrouw inpakken? Waarom irriteerde ze me zo? Had ze in zekere zin gelijk maar wilde ik dat niet zien? Als ze geen gelijk had, dan zou het me koud moeten laten wat ze vond, maar dat deed het niet. Of was het domweg haar manier van zijn die zo onprettig en onaangepast was. Hoe dachten de anderen hierover? Was ik de enige die hier zo mee worstelde? Moest ik optreden? Met het gevaar de ‘typische man’ uit te hangen? Of was stilzwijgend meegaan met haar verhaal net zo typisch mannelijk als er hard tegenin gaan?
Terwijl de vragen door mijn hoofd gingen, probeerde ik me af te stemmen op mijn gids. ‘Help me, alstublieft. Hoe kan ik in deze situatie helderheid en wijsheid brengen? Leid me …’
‘Er valt niets te doen, louter te aanschouwen. Kijk naar het verhaal dat zich voor je ogen ontrolt. Ieder heeft daarin zijn of haar plek. Laat je niet misleiden door de buitenkant, die soms grof of onaangepast kan zijn. Dat is louter de verpakking. Kijk naar het verhaal of de schoonheid die achter de buitenkant zit. Dat is wat je momenteel te doen hebt.’ Dat waren de woorden die de gids me gaf terwijl ik mijn ogen gesloten had en de rest wachtte.
‘Komt die gids nog, of heeft-ie vrijaf?’ vroeg Dorothea.
‘Ssst …’ bromde Carolus. ‘Ga het nu niet verstoren …’
‘Ieder heeft zijn rol’, zei ik hardop, en ik probeerde de woorden van de gids te herhalen. ‘Kijk niet naar de buitenkant maar naar het innerlijk. Mannelijk of vrouwelijk gaat voorbij de vorm. Dat zijn zo’n beetje de woorden die ik hoor’, haperde ik.
‘Kijk, dat bedoel ik nou’, zei Dorothea. ‘Mannen zijn altijd geneigd naar de buitenkant te kijken. Ze zijn alleen maar bezig met de vorm. Terwijl het juist over datgene achter de vorm gaat. Ze zien een mooi lijf, maar niet de vrouw die erachter zit. Dat is wat er altijd gebeurt.’ Toen niemand reageerde op haar woorden, vervolgde ze: ‘Ik denk dat ik maar eens naar bed ga. Het is een lange dag geweest. Slaap lekker, allemaal.’ Ze vertrok naar haar kamer, de rest van het kleine groepje in verwarring en frustratie achterlatend.
‘Hoe is het mogelijk’, zei Rudolf na een stilte, ‘dat ze ons allemaal zo op de kast krijgt. Dit heb ik nog nooit meegemaakt.’
‘Alles wat gebeurt heeft een les’, zei Elisa. ‘Ook dit, hoe ongemakkelijk ook. De kunst is hoe ermee om te gaan.’
‘Dat zal niet gemakkelijk zijn’, zei Max. ‘Bij alles wat je zegt heeft ze een weerwoord. Alsof de woorden op haar afketsen als op een muur. Ik heb diverse keren geprobeerd contact met haar te maken, maar het lijkt iedere keer hopeloos te verzanden in een monoloog van haar kant.’
‘Misschien is ze gekwetst en heeft ze allerlei pijn opgelopen in haar leven, die ongetwijfeld met mannen te maken heeft. Heeft ze ooit een relatie gehad?’ opperde Marielle.
‘Dat geloof ik wel’, zei Carolus. ‘Ik heb haar horen praten over een man. Maar het fijne weet ik er niet van.’
‘Ik heb het gevoel dat het niet juist is om over haar te praten waar ze niet bij is. Dat voelt als roddelen’, zei Rudolf. ‘Laten we ieders gedachten meenemen en kijken wat het ons brengt.’
‘Dat lijkt me uitstekend’, zei ik, opgelucht en blij dat deze sessie ten einde was. Ik wist me geen raad met de situatie en besloot er eens goed over na te denken. Wat was mijn uitdaging in dezen? Hoe kon ik deze vrouw accepteren voor wie ze was? Of ging het juist om het accepteren van mijn eigen gevoelens van onlust? Moest ik juist optreden in plaats van af te wachten en mijn mond te houden? Ik kwam er werkelijk niet uit en sliep die nacht onrustig in.
De volgende dag leidde onze weg naar het zuiden. De rit was lang en we mistten het eerste konvooi dat ons naar Luxor moest brengen. Een lekke band had voor oponthoud gezorgd en we stonden twee uur vast voordat we onze route konden vervolgen.
‘Kunnen we niet zonder konvooi?’ vroeg Dorothea aan Sayed, onze gids. ‘We hebben dit hele stuk zonder konvooi gereden, alleen met die paar soldaatjes voor ons. Dat moet toch niet zo moeilijk zijn. Desnoods betalen we ze wat.’
‘Regels zijn regels’, antwoordde Sayed. ‘Dit is bureaucratie. Jij niet met de soldaten onderhandelen kunnen. Ze hebben strenge opdracht voor toeristen. Begrijp je?’
‘Nee, ik begrijp er niets van. Overal wordt hier gesjacherd, en nu zouden we opeens niet meer kunnen onderhandelen omdat er regels zijn. We zouden naar de tempel van Abydos gaan, dat stond in de reisbeschrijving. Dus ik vind dat we daar recht op hebben’, begon ze met steeds meer stemverheffing te vertellen. ‘Die bus is blijkbaar niet zo goed onderhouden waardoor we nu te laat zijn, maar dat is een tekortkoming van de reisorganisatie. Dat is niet onze schuld. Dus ik vind dat daar iets tegenover moet staan.’
Ik was benieuwd hoe Sayed zich hieruit ging redden. Anderzijds was ik blij dat de kritiek niet mijn kant op kwam, als initiatiefnemer van de reis. ‘Slappeling’, dacht ik bij mezelf. ‘Hem de kastanjes uit het vuur laten halen. Je kunt er toch ook wat van zeggen.’
Ik vatte moed en sprak haar aan. ‘Dorothea, we kunnen er niet langs vandaag. Om echt goed de tijd te hebben in de tempel heb je drie of vier uur nodig. Als we er nu langsgaan, kunnen we even gauw kijken en dan weer door. Dat is zonde. We kunnen beter kijken of er niet een andere manier is’, en ik keek Sayed aan in de hoop dat hij nog een oplossing had.
‘Morgen jullie vrije dag hebben in Luxor. Als jij wil, dan ik met jou naar Abydos gaan.’
‘O, geweldig’, zei Dorothea, en ze vloog Sayed om de hals. ‘Dat is een goed plan. Ik wil dolgraag naar die tempel. Ik voel het. Kun je me iets meer vertellen over Osiris?’ vroeg ze aan Sayed terwijl ze naast hem kwam zitten.
Sayed begon zijn verhaal en ik keek wat schaapachtig voor me uit, terwijl ik terugging naar mijn bankje aan het raam. Hoe ging deze reis in vredesnaam aflopen?

EGYPTE, SEKHET HETEPU
1336 V.CHR.
Eeuwenlang heb ik gewacht. Eeuwenlang gedoold door diverse incarnaties om mijn lessen te leren en te wachten tot het moment daar was om mijn taak te vervullen. Ik had immers de belofte gedaan om iedere ziel bij te staan totdat de verlichting bereikt was. Een nobel doel, maar vaak betwijfelde ik of het wel uit zuiver inzicht voortkwam, of uit trots en schuldgevoel. Had niet ieder zijn eigen lessen te leren? Wat was mijn taak in het geheel? Iedereen te redden, zoals ik zo graag met enig eergevoel mocht denken. Was het niet nobeler om iedereen de eer en het vertrouwen te gunnen zijn eigen weg te vinden en te worstelen met zijn of haar eigen problemen? Waar eindigde naastenliefde en begon arrogantie? Ik weet het antwoord niet, maar ik wist in ieder geval dat ik een taak te vervullen had om de kennis van de Laurier door te geven aan volgende generaties.
Pas aan het Einde der Tijd zou de volledige kennis doordringen in het bewustzijn van de mensen, en konden ze opnieuw gebruik gaan maken van de onvoorstelbare kracht die erin besloten lag. Als de mensen wisten hoeveel kracht en invloed ze in essentie hadden, zouden ze in staat zijn de hele aarde en haar natuur en schepping opnieuw vorm te geven. Maar dat vergde spirituele ontwikkeling en inzicht, en het loslaten van het ego, en kijk waar ikzelf nog mee worstelde. Als ik er niet uit kwam, wie dan wel? En zelfs dat was de meest arrogante zin die ik kon bedenken.
Zo worstelde ik voort van incarnatie naar incarnatie, kauwend op dezelfde onderwerpen die zo diep in mijn ziel gegrift waren. Langzaamaan kwam er echter meer helderheid en relativeringsvermogen in mijn oordeel. Vaak waren het de vrouwen in mijn leven die me de meest diepgaande lessen gaven van overgave, nederigheid en compassie. Ik leerde van iedere valkuil, iedere pijnlijke les, iedere mislukking, terwijl ik me in stilte voorbereidde op de dag die komen ging om opnieuw het leiderschap op me te nemen. Hoewel ik had gezworen geen aardse macht meer te ambiëren, wist ik dat mijn taak nog niet volbracht was. Ik had mijn werk te doen om bij te dragen aan de verlichting van de mensheid. Maar daarvoor moest ik nog dieper graven, nog verder terug in de tijd.
Het Labyrint zoog me mee naar de diepste herinneringen van mijn ziel, die ergens ver weg waren opgeslagen zodat ik ze maar met moeite kon achterhalen. Waren ze te pijnlijk? Te moeilijk om te begrijpen? Waar hield ik op en waar begon de tijd?
Het waren deze vragen die me uiteindelijk naar het diepste punt leidden, het begin van het Labyrint.

EGYPTE, LUXOR, TEMPEL
VAN KARNAK
2004
‘Treed op! Neem de leiding. Blijf niet langer afwachten en neem het zwaard …’ Ik zat op mijn knieën voor een groot zwart marmeren beeld van Sechmet, godin van de wraak, en ik hoorde haar woorden in mijn hoofd weerklinken. ‘Doe niet zo bescheiden. Je weet wat je te doen staat. Uit angst en twijfel wijk je terug. Dat is wat je altijd doet in je leven als het moeilijk wordt. Maar het wordt tijd dat je het zwaard opneemt en gaat staan.’ Een dunne straal zonlicht viel op haar gezicht, dat de vorm had van een leeuwenkop. In haar handen hield ze een lange staf die leek op een zwaard. Ik stond op en bekeek het beeld van dichterbij; glanzend gepolijst marmer, en de kracht die van het beeld uitging was onmiskenbaar. Hoe was het mogelijk? In het hele tempelcomplex van Karnak was geen beeld te vinden, en hier, in het allerkleinste tempeltje, onttrokken aan het oog van de massa, stond het meest indrukwekkende beeld van de hele tempel.
Ik had besloten een dag alleen door te brengen en was er vroeg naartoe gegaan. De groep had zich gesplitst en men was verschillende kanten op gegaan. Dorothea was met Sayed naar Abydos vertrokken. Marielle en Elisa waren naar de Hathortempel van Hatshepsut gegaan, aan de overkant van de Nijl, en Rudolf, Carolus en Max waren een bezoek gaan brengen aan het Dal der Koningen. Daar bevond zich het graf van Tutanchamon, de zoon van Achnaton.
Ik was in mijn eentje richting Karnak gegaan omdat ik van een kennis over de kleine tempel van Sechmet had gehoord. Sechmet is het donkere evenbeeld van Hathor. Waar Hathor de liefdesgodin is, de godin van vruchtbaarheid, genezing, liefdevolle aandacht en vrouwelijke zachtheid, zo is Sechmet haar tegenpool: scherp inzicht, wraakzuchtig en in staat alles en iedereen te vernietigen met haar kracht. Ooit was ze zo in razernij ontstoken, dat ze bijna de hele aarde had vernietigd. De zonnegod Ra had eraan te pas moeten komen om haar woede te beteugelen, waardoor ze weer haar normale vorm aannam. Ze deed me aan de Indiase godin Kali denken, die een ketting van schedels om haar heupen heeft hangen van alle mannen die niet voor haar durfden te buigen. Deze Sechmet leek me de uitgelezen godheid om naartoe te gaan en mijn verwarring aan voor te leggen.
Blijkbaar moest ik het leiderschap op me nemen, in plaats van me meelevend en begripvol op te stellen.
‘Er is een tijd en plaats voor alles’, hoorde ik haar stem in mijn hoofd. ‘Soms moet je optreden, en soms moet je meegeven. Deze dame daagt jou uit om je plek in te nemen en werkelijk het leiderschap op je te nemen. Schroom niet langer. Het wordt tijd dat je je mannelijkheid toont. Dat is wat ze waardeert, en dat is waar de wereld op wacht: een oprechte en duidelijke mannelijkheid. Een man die zich niet terugtrekt, noch in agressie vervalt, maar die zijn plaats durft in te nemen en zijn mannetje staat. Ben ik duidelijk?’
Ik knielde opnieuw neer voor het beeld.
‘Sta op. Buig je niet langer uit valse vroomheid. Sta rechtop en recht je rug. Je hebt genoeg ervaring om het heft in handen te nemen. De tijd is gekomen dat je duidelijk maakt waar je voor staat. Dat is waar deze vrouw je bij helpt. Je hebt je te lang aan de zijlijn opgehouden, onzichtbaar voor het oog van de mensen. Je valse bescheidenheid dient je niet langer. Ga naar de grote moedertempel in Aswan, daar waar het Begin en Einde der Tijden is vastgelegd. Hier is de kennis opgeslagen over het begin van het Labyrint. Van daaraf leidt de weg weer naar buiten, de wereld in. Door mee te stromen naar het diepste punt, vind je uiteindelijk de uitgang uit de doolhof. Ik heb gesproken.’
Ik verliet beduusd de tempel van de godin met het leeuwenhoofd en begaf me in het daglicht en de zon buiten, die mijn ogen deed knipperen. Ik was benieuwd naar de ervaringen van de anderen, en tevreden dat dit bezoek aan de donkere godin me helderheid en kracht had gegeven. Vooruit, het was dus niet altijd nodig om vriendelijk en voorkomend op te treden. Zo af en toe was duidelijkheid gevraagd, en dat moment leek zich nu aan te kondigen. ‘Ga staan!’ had ze gezegd. ‘Neem je plaats in!’ Ik was niet gewend te strijden en koos meestal voor de stilte en de harmonie, maar daarmee ook voor de terugtrekking en de ontkenning van mijn eigen kracht. Op wonderlijke manier daagde Dorothea mij uit om in mijn kracht te gaan staan en niet meer op de oude vertrouwde manier te reageren. Zo bezien kon ik het plezier in en de dankbaarheid voor haar taak voelen, die ze op geen enkele andere manier had kunnen vervullen. Door mij het vuur na aan de schenen te leggen, werd ik uitgedaagd om te handelen en mijn oordeel uit te spreken, in plaats van veilig achterover te leunen en de goede afloop van het verhaal af te wachten. Actie!
En met die hernieuwde kracht keerde ik terug naar het hotel. Ik zag de anderen pas weer de volgende ochtend, toen we ons verzamelden om de laatste etappe van de reis naar het zuiden te maken – naar de stad Aswan, naar het begin van het Labyrint.

ATLANTIS
11.500 V.CHR.
Ik stemde me af op het Labyrint en zocht naar de oorsprong, het moment waarop de val in bewustzijn was begonnen. Verder en verder keerde ik terug in de tijd, todat ik uiteindelijk aankwam in de vroegste periode die ik me kon herinneren. Het werd mij zwart voor de ogen. Daarna ontwaarde ik een ronde zaal in schemerlicht. In het midden van de grote zaal hing een kristal. Twee meter hoog, achthonderd kilo zwaar, met de punt naar beneden gericht. De vloer van de zaal was gemaakt van donkergrijs basalt. De wanden waren van een lichtere steen en via schachten in de wand kwam indirect licht naar binnen, waardoor de ruimte een gedempte sfeer kreeg. Rondom het midden stonden twaalf stoelen. Of beter gezegd, banken waarop je kon liggen en die volledig op het lichaam afgestemd waren. Zes tweetallen lagen tegenover elkaar.
Eeuwenlang hadden de Meesters hier hun rituelen verricht. Ze kwamen er om de aarde te sturen, om de wetten van creatie uit te voeren volgens de regels die zij van oudere volkeren hadden meegekregen. Het hart, het kristal in de hal, wees met de punt naar het hart van de aarde. Als de Meesters in hun stoelen lagen, stemden zij hun bewustzijn af op de energie van het kristal. Twaalf Meesters. Mannen en vrouwen, ieder behorend tot een andere stam, tot een andere traditie van kennis.
Door het bewustzijn te bundelen, man en vrouw, konden ze collectief de bewegingen en de scheppende krachten van de aarde besturen en beheersen, altijd in overeenstemming met de Hogere Wil. Dat is waar het mis ging. Het mannelijke en het vrouwelijke raakten uit balans.
Toen het tijdperk van Atlantis op zijn einde liep en het verval intrad, probeerden de mannen uit alle macht het einde te voorkomen. Maar er was geen houden aan. De hoogmoed en de techniek van de Atlantiërs waren zo ver gevorderd, dat de ondergang onafwendbaar was. Het was nodig om datgene wat te hoog gestegen was weer terug te brengen naar de aarde.
Ik was een van de Meesters. Mijn naam was Ra-Thanaton: Heer van de Creatie en de Destructie. Hoewel ik me altijd meer richtte op creatie, begreep ik dat destructie een deel was van het leven, wat ik toen nog niet ten volle onder ogen wilde zien. Maar de destructie kwam. Groter en intenser dan ik me ooit had voorgesteld. En met de destructie van het land werd ikzelf vernietigd. Te neer geworpen in de duistere krochten van het bewustzijn.
De ondergang werd al lang voorvoeld door de Meesters. Het vereiste nederigheid om mee te gaan met de bewegingen die de Grote Moeder aangaf. Maar ik wilde niet luisteren naar haar boodschap. We wilden onze cultuur, datgene wat we hadden bereikt, de kunst en de wetenschap, voortzetten in een apotheose van beschaving. We konden leven creëren. We begrepen hoe we uit celmateriaal nieuwe mensen konden scheppen. Mensen die beter waren. Mensen die een hogere intelligentie hadden dan wij, die minder last hadden van de biologische wetten, die zich intellectueel verder konden ontwikkelen. We wilden echter niet luisteren naar de wetten van het lichaam en de wetten van de aarde.
Toen de klap kwam, was de vernietiging des te heftiger. Het kristal brak in vele stukken uiteen. De scherven vlogen in het rond en kwamen terecht in een aantal van de Meesters. Ik kreeg een deel in mijn maag, maar ik werd niet gedood. Ik bloedde heftig en ik zag dat mijn vrouwelijke tweelingziel, die aan de andere kant van de cirkel zat, door een scherf was onthoofd. Haar lichaam viel opzij en haar hoofd bleef hangen aan de stoel. Ik voelde de kracht waarmee haar bewustzijn werd gebroken in duizend stukjes. Haar ziel trok zich terug uit haar lichaam en ik verloor het contact.
Ook onder de andere twaalf was de chaos en de pijn groot. Een aantal waren dood, een aantal gewond. Ik vluchtte de hal uit die stond te wankelen op zijn grondvesten. Zware basalten stenen bewogen zich alsof het vlotten waren in een rivier. Ik sprong van de ene op de andere rots. Ik kon me net redden, tezamen met een viertal anderen. De rest van het gebouw stortte achter ons ineen.
De wond in mijn maag stelpte ik met mijn linkerhand om te zorgen dat het stuk kristal dat erin was geschoten er niet uit kwam. Ik droeg het kristal in me.
Enkele weken later, toen de wond enigszins was genezen, ging ik op weg. Ik verliet het verwoeste Atlantis, dat steeds verder wegzonk in de oceaan, en trok oostwaarts. Mijn geest was totaal beneveld door de verwoestende ervaring. Ik wist één ding: ik moest de kennis van de Laurier bewaren, en herstellen wat teniet was gedaan. Tienduizend jaar zijn inmiddels bijna voorbij. Er rest slechts nog een zucht in de tijd voordat het moment weerkeert om de cirkel van twaalf te herstellen. Die tijd is nabij.
EGYPTE, ASWAN
2004
Meteen na aankomst in Aswan brak de pleuris uit. We werden belaagd door Egyptenaren die langs de kade stonden om ons naar een van hun bootjes te leiden. ‘Come, sir, come. Felluka is nice, very nice. You come to my boat.’ Bij het uitladen van de bagage uit de bus ontstond een chaos, want terwijl sommigen nog bezig waren met de koffers, stond Dorothea al met één been in een boot.
‘Waar ga jij heen?’ vroeg Sayed.
‘We moeten toch de Nijl oversteken?’ vroeg Dorothea. ‘Ik heb alvast een boot geregeld. Dat leek me erg handig.’
‘Wij eerst uitzoeken waar huis is’, riep hij naar Dorothea. ‘Ton, jij adres en mobiele nummer hebben van Nubisch huis?’
Ik pakte het nummer en gaf het aan Sayed. Hij belde naar de overkant en ik zag dat er een bezorgde frons op zijn gezicht verscheen.
‘Is er een probleem?’ vroeg ik.
‘Nee nee, jij geen zorgen maken. Geen probleem.’
Sayed onderhandelde met een van de mannen die aan de kade stonden en kwam op een prijs uit die vier keer lager was dan het bootje van Dorothea. De man waarmee zij onderhandeld had kwam verontwaardigd achter haar aan. ‘You wanted my boat. We made a deal. You have to pay now.’
‘Mister, I’m sorry, but we take another boat’, zei Dorothea, zette haar grote zonnebril op en liep als een parmantige filmdiva de kade weer op. Haar lange djellaba wapperde in de wind. De man liet het er niet bij zitten en bleef achter haar aan komen, totdat Dorothea zich boos omdraaide en de man in niet mis te verstane termen begon uit te schelden. Verschillende andere mannen kwamen om haar heen staan en gebaarden wild gesticulerend dat ze de bootman moest betalen. ‘You men are pigs’, riep ze met overslaande stem. ‘Muslim pigs who dominate your wives. Allah will punish you for that.’ Ik wist niet of de mannen nu moesten lachen om het vertoon van deze Nederlandse furie of dat ze plannen opvatten om haar ter plekke te stenigen, maar het leek me de hoogste tijd om tussenbeide te komen. Sayed was me te snel af, duwde ze wat geld in de handen en maakte zijn excuses. Hij nam Dorothea, die nog nastoomde van haar tirade, aan de arm mee en beval haar te gaan zitten in de boot.
Toen hij terugkwam om de laatste bagage aan boord te brengen en hij mijn verontruste blik zag, keek hij me lachend aan.
‘Sorry, Sayed’, zei ik.
‘Geen probleem. Dit is vaste truc van bootmannen. Zij altijd proberen geld te verdienen.’
Ik stond versteld hoe hij een potentieel ingewikkelde of explosieve situatie kon terugbrengen tot iets heel simpels zonder er veel woorden aan vuil te maken. Aan boord spraken we over het verschil tussen Nederlandse en islamitische vrouwen.
‘Jullie vrouwen veel vrijheid hebben, maar soms eigen plaats niet kennen. Vrijheid is goed, maar waar is respect?’
Ik beaamde zijn inzicht en vertelde hoeveel moeite ik had met het roekeloze gedrag van Dorothea, dat leek voort te komen uit het feit dat ze te veel cursussen assertiviteit had gevolgd.
Sayed sloeg me vaderlijk op de schouder. ‘Ik oplossing hebben voor jou. Jij vrouw in Nijl gooien’, en hij schuddebuikte opnieuw van het lachen.
Zijn lach verdween toen we aan de overkant van de rivier werden opgewacht door twee donkere Nubische mannen die ons naar het Nubische huis zouden brengen. Ze stelden zich voor als Habib en Habibi. Ik begreep de onderliggende spanning niet, totdat een van hen naar me toe kwam en zei: ‘Where is your guide sleeping?’
‘In the house’, antwoordde ik hem enigszins verbaasd. Ik had het hele huis afgehuurd en verteld dat we met zeven personen zouden komen.
‘Is there a problem?’ vroeg ik.
‘Your guide cannot sleep in the house. I’m sorry’, zei Habibi met oprechte verontschuldiging in zijn stem.
‘Do I have to pay extra? I thought we rented the whole house, is it not?’
‘It is not that. But the owner does not want to have Egyptian guides in his house. He is Nubian.’
Langzaam begon tot me door te dringen hoe de vork in de steel zat. Eeuwenlang waren de Nubiërs slaven geweest van de noordelijke Egyptenaren en sinds een veertigtal jaren was de hele Nubische cultuur onder het immense Nassermeer verdwenen. In ruil daarvoor hadden ze wat onvruchtbare stukjes land in Aswan toegewezen gekregen. Anderen waren vertrokken naar buitenwijken in Caïro, of hadden zich verspreid in de woestijn van Sudan. Maar feit was dat de Nubische cultuur deze enorme slag maar met moeite te boven kon komen.
Ik begon het bezwaar van de eigenaar van het huis te begrijpen, maar ik was niet van plan me zo snel bij de situatie neer te leggen. Het was namelijk mijn idee geweest een Nubisch huis te huren en ik wilde niet dat Sayed daarvoor moest opdraaien.
‘Can I call the owner?’ vroeg ik aan Habibi.
‘Yes, yes’, antwoordde hij en hij gaf me zijn telefoon.
‘Geen sprake van’, zei de Nubische eigenaar toen ik hem aan de telefoon had. Hij was getrouwd met een Nederlandse vrouw, sprak vloeiend Nederlands en woonde inmiddels in Den Haag, maar hij kon zijn Nubische wortels niet verloochenen, hoe hard ik ook pleitte. ‘Er komen geen Egyptenaren in mijn huis.’
Sayed kwam naar me toe. ‘Ton, dit is niet jouw probleem. Jij bent hier te gast. Ik slaap in ander hotel. Geen probleem.’ Hoe ik ook protesteerde, voorstelde om als oplossing allemaal naar een ander hotel te gaan, Sayed bleef bij zijn standpunt en vertrok weer met de boot naar de andere kant van de Nijl.
We kregen die avond een groot diner aangeboden bij wijze van welkom en tegemoetkoming vanwege het ontstane probleem, maar ik voelde me er allerminst gelukkig bij. Ik was van slag door deze onderhuidse wrok tussen twee bevolkingsgroepen, door mijn aandeel en naïviteit hierin, en door het feit dat ik als toerist onwetend werd gehouden van alles wat refereerde aan het echte leven. De hele Egyptische cultuur die toeristen te zien kregen op hun perfect georganiseerde Nijl-cruises en reisvakanties was een grote show. Een arm land was zijn ziel aan het verkopen aan rijke en domme toeristen die niets doorhadden en die zich graag lieten bedienen en afzetten. Ik wist niet wat de Egyptenaren achter de rug van toeristen om vonden, maar toen ik Sayed er ooit naar vroeg, keek hij me meewarig aan. ‘Ton, jij te kritisch op volk. Mensen komen hier om te genieten, uit te rusten. Wij zijn trots op eigen cultuur. Wij willen dat graag laten zien’, vertrouwde hij me toe. ‘En goed verdienen!’ schaterde hij erachteraan.
Toen ik de volgende ochtend wakker werd in het Nubische huis, was er een tumult gaande. Dorothea stond verwilderd in de keuken en Habib en Habibi liepen druk gesticulerend om haar heen. De anderen kwamen een voor een hun kamers uit om te kijken wat er loos was.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik.
‘Ze willen thee voor me zetten, maar dat wil ik zelf doen. Ik probeer ze dat al enkele malen uit te leggen, maar deze roetkoppen willen dat maar niet begrijpen. Ik begin er langzaamaan genoeg van te krijgen. Continu dezelfde bemoeizucht en vrouwenonderdrukking.’ Ze wendde zich opnieuw naar de twee Nubische mannen: ‘IK – KAN – HET – ZELF!’ spelde ze uit en trok de theepot uit de hand van de oudste. De man schrok van haar boosheid.
Elisa liep naar Dorothea toe en trachtte haar te kalmeren. ‘We zijn hier te gast. Ik weet dat ze hier anders met vrouwen omgaan, maar misschien is dit niet het moment om ze dat onder de neus te wrijven.’
‘Wat wil je dan, dat we altijd als slaven worden behandeld? Kijk naar jezelf: moeten we allemaal zo gedwee en schaapachtig worden als jij? Maar ondertussen manipuleren om de grand old lady te spelen? Typisch Joods …’ Ze stond op het punt opnieuw een fel betoog te beginnen.
‘Zo is het genoeg, Dorothea’, kwam ik tussenbeide.
Voor een moment keek ze me beduusd aan, en toen barstte er een vulkaan los van verwensingen, scheldwoorden en ongebreidelde woede, die er al jaren leek te hebben staan sudderen maar die nu tot volle explosie was gekomen.
‘Dit is een waardeloze reis’, brieste ze uiteindelijk. ‘Ik haat jullie, stuk voor stuk. Schijnheilige avonturiers, spirituele nietsnutten. Ik heb er mijn buik van vol.’
‘Dan wordt het wellicht tijd dat je je eigen weg gaat’, antwoordde ik.
‘Is dat wat je wilt? Dat ik wegga?’ vroeg ze dreigend.
‘Als je je zo blijft opstellen, wel.’
Ze gristte haar handtas van tafel, spuwde nog enkele hatelijkheden en liep toen stomend van woede weg. Iedereen bleef geschrokken achter, ontdaan door de heftigheid van het gebeuren. De oude Nubiërs keken ons vragend en onbegrijpend aan. Elisa liep naar de man toe en verontschuldigde zich voor het voorval.
‘No problem, madam. This lady is very angry. Her mind is on fire. The gods will soothe her.’
Dorothea bleef op haar kamer en we zagen haar die ochtend niet meer terug. Ik was blij dat ik eindelijk een grens had gesteld en ik dankte in stilte de godin Sechmet voor haar advies. Het kookpunt was bereikt, en hoewel ik niet wist hoe de reis ging eindigen, was ik blij dat de bom nu eindelijk was gebarsten.

ATLANTIS
11.500 V.CHR.
De verwoesting van Atlantis had grote gevolgen. Over de hele wereld spoelden stukken land de oceaan in en verdwenen complete culturen. De kennis van de Meesters was verdwenen. Slechts enkele fragmenten bleven op aarde bewaard. Her en der verspreid, in de tempels of op oude plekken die herinnering konden opslaan.
Ik reisde door vele levens heen, de pijn met me meedragend van de grote explosie en vernietiging. Hoe hadden we tot zo’n grote hoogmoed kunnen komen?
Overal ter wereld trachtte ik de oude kennis opnieuw tot bloei te laten komen en te verbinden met de andere stukken. Ik begreep dat de mens louter uit vrije wil tot een hoger bewustzijn kan worden geleid, maar desondanks maakte ik vele fouten. In het leven van Achnaton probeerde ik de innerlijke kennis door te geven aan het volk. Maar de poging mislukte jammerlijk. En aan het einde van dat leven moest ik onder ogen zien dat het volk zijn eigen wil had en dat het zijn eigen cycli van karma en bewustzijn moest doorlopen, om vanuit vrijere wil tot een hogere bestemming te komen.
Mijn pogingen om de godsdienst van de zon te installeren, werden volledig tenietgedaan. Maar een paar kleine zaden van de mysterieschool die ik gesticht had, werden opgepakt door een Joodse stam onder aanvoering van Mozes. Zodoende kwam de kennis van de Laurier terecht bij de Essenen. Zij waren de nieuwe zonen en dochters van het Licht. Vele teksten werden opgeschreven om de oude kennis opnieuw vast te leggen. Totdat de macht van het Romeinse Rijk ook deze kennis van de aardbodem probeerde te vegen. Vele levens lang zocht ik naar de restanten van de verborgen traditie van de kennis van de Laurier. Ergens moest de kennis opnieuw tot bloei zijn gekomen, in welke eeuw dan ook. Iemand moest de roep van het verleden gehoord hebben. Ik zocht als een blinde in de woestijn. Ik wist niet waar ik zoeken moest om mijn eigen wond te helen en om de verbinding tussen de twaalf Meesters te herstellen. De pijn was bitter en snijdend omdat ik mijn eigen hoogmoed onder ogen moest zien. Hoe zouden we ooit weer bij elkaar kunnen komen? Donker en licht. Want zonder de vereniging van allen kon de dertiende niet verschijnen. Alleen door de verbinding van alle twaalf, de twaalf tegendelen, kon de cirkel geheeld worden en konden we opnieuw de scheppingskrachten gebruiken en tot onze beschikking krijgen. Echter niet vanuit hoogmoed en dwang, maar vanuit nederigheid en vanuit harmonie.
De aarde was ons gegeven om in te spelen, om in te zijn. Om ons mens-zijn in te oefenen en de kracht van de Liefde te cultiveren. Maar we hadden haar misbruikt en op een verkeerde manier aangewend. Hoe zouden we ooit op een juiste manier de vruchten van haar schoonheid en wijsheid kunnen plukken en de fouten van Atlantis ongedaan kunnen maken?

EGYPTE, ASWAN
2004
Toen we aan het eind van de middag naar de boot liepen om een tocht te maken naar het eiland van Philae, waar de tempel van de Grote Moedergodin Isis zich bevond, kwam Dorothea achter ons aan hollen. Ze zag er gelouterd uit en had roodomrande ogen. ‘Het spijt me’, zei ze toen ze ons had ingehaald. ‘Ik heb me vreselijk misdragen. Ik weet niet wat er over me is gekomen deze reis. Ik gedraag me als een furie. Er zit zoveel boosheid in me …’ en ze begon opnieuw te snikken. Elisa pakte haar bij de arm. ‘Geeft niet, mooie vrouw. Het is goed dat het eruit komt. Het is ook niet makkelijk met al die mannen hier’, zei ze zusterlijk.
‘Het zijn niet al die mannen’, verontschuldigde ze zich. ‘Het is mijn vader die me altijd kleineerde en waar ik zo boos op werd. Ik duldde zijn autoriteit niet. Hij was strenggelovig en hij zette me altijd voor schut. Het lijkt alsof ik nog steeds tegen hem strijd, iedere keer weer. Het roept zo’n haat op. Vooral die keer dat hij me aanraakte en bij mijn borsten greep. Ik was furieus. Maar hij liet niet los en dwong me naar hem te luisteren. “Ik ben hier de baas”, zei hij. En opeens wist ik waarom mijn moeder altijd zo bang voor hem was. Ze ontweek hem haar hele leven …’ Dorothea barstte in een nieuwe huilbui uit. Elisa hield haar vast en Marielle kwam met een zakdoek aan.
Een van de Nubiërs die het gesprek had gadegeslagen kwam naar Dorothea toe gelopen met een prachtige lotus in zijn hand.
‘This is for you’, zei hij met een grote lach op zijn gezicht en hij gaf de bloem aan Dorothea. ‘I picked this one for you.’
Door haar tranen heen kwam een verwonderde lach en ze pakte de bloem aan. ‘O, thank you, you are such a gentleman. Excuse me for what I did this morning …’
‘No problem, m’dam. It is the heat. It will drive you nuts. But a trip along the Nile will do you good. You must visit the temple of the great Goddess. She has all the answers.’
Niet veel later zaten we in een witte feluka met de naam ‘Memories’ op weg naar het eiland van Philae. Het was laat in de middag en de zon gleed achter de westelijke oever de woestijn in. Aton, ochtendlicht en avondzon. Goddelijke monarch van de Nijlvallei. Dwingeland die met zijn stralen overal licht brengt, gewild of ongewild.
Alle zeven zaten we in stilte te genieten van het water en de kleurenpracht die het licht van de schemering over alles heen wierp; de roze gekleurde huisjes van de Nubische bevolking, de palmbomen die statig zwaaiden terwijl we langsvoeren, de bougainville die haar cyclaamkleurige blaadjes in het water liet hangen, de witte ibissen die op dwergflamingo’s leken in de ondergaande zon, en de schittering op het wateroppervlak, dat deed vermoeden dat er tussen de tijd van Achnaton en Nefertiti en onze tijd niets veranderd was dat essentieel is. Louter de namen, of de rollen die we ons toemeten, waren anders dan in hun tijd, maar het leven openbaart ons dezelfde geheimen als aan hen. Ik strekte mijn hand uit en liet het kabbelende water over mijn handpalm glijden.
In Aswan stond de tijd stil. Er was geen verleden, noch een toekomst. Er bestond alleen de Nijl, en de cataract met zijn basalten stenen. Een paradijselijke tuin die hier al sinds de oorsprong van de tijd bestond, lang voor er mensen aanlegden met hun rieten vaartuigen.
Toen we aanlegden bij de tempel van Isis, wisten we dat we het einde van onze reis bereikt hadden. Elisa ging op een stoel zitten onder de palmen om de schoonheid van de tempel in zich op te nemen. Marielle en Dorothea liepen gearmd naar het tempelcomplex van de Grote Moeder. Ze spraken over Dorothea’s jeugd en verhaal na verhaal werd opgediept, aan de oppervlakte gebracht en geheeld. Rudolf, Carolus, Max en ik liepen als vier mannen in stilte om de tempel heen, ieder verzonken in zijn eigen gedachten. Toen ik terugkwam bij Elisa, was er een grote kalmte op haar gezicht te lezen.
‘Dit is waar ik altijd van heb gedroomd’, zei ze zacht. ‘Mijn moeder werd verwekt aan de oevers van de Nijl, toen mijn oma met een officier uit het leger gestationeerd was in Aswan. Nu, aan het einde van mijn leven, wilde ik hier terugkeren.’ Ze vertelde de roerige geschiedenis van haar leven. Hoe ze was geboren tussen twee wereldoorlogen in, als een meisje van rijke Joodse ouders in Amsterdam. Ze was haar vader kwijtgeraakt in een van de concentratiekampen. ‘Soms doe je er je hele leven over om weer bij het begin uit te komen. Ik weet dat mijn einde nadert. Ik voel het in mijn botten en in mijn hart. Het is goed om hier te zijn. Het lijkt net alsof ik door de tijd heen kan kijken.’
‘Wat zie je?’ vroeg ik.
‘Ik zie de schepping, de schoonheid van de natuur en de kracht van het leven. Maar ik zie ook hoeveel wonden er zijn, hoe we pijn met ons meedragen die ons verlamt. Mannen, vrouwen, kinderen, volken … Het wordt tijd dat we ons verzoenen met het leven. Dat we liefde boven macht of gewin stellen. Alleen komen we er niet uit. Pas als we ons met elkaar verbinden, kan de transformatie beginnen …’
Ik vertelde haar over het visioen dat ik had gehad over de Healing Conferentie in Jericho, waarvoor ik zowel Joodse, Palestijnse als westerse mensen wilde uitnodigen.
‘Dat lijkt me een prima idee’, mijmerde ze. ‘Zo vaak verwonden we elkaar doordat we zelf ergens pijn hebben opgelopen. Zolang we niet eerst onze eigen pijn oplossen, geven we haar almaar door aan anderen, die er weinig mee te maken hebben. Dat geldt voor mensen, maar evengoed voor hele volken en naties.’
Ze tuurde over het water richting het zuiden, daar waar de binnenlanden van Afrika lagen, voorbij het Nassermeer.
Het waren onze laatste uren voor we terugkeerden naar Nederland. Op de een of andere manier had de reis langs de Nijl ons in contact gebracht met een oude beschaving die de geheimen herbergt van ons verleden, onze oorsprong. We konden een tipje oplichten van de sluier van de tijd. We hadden lessen geleerd over mannelijkheid en vrouwelijkheid en over vloeken die soms eeuwenlang kunnen doorwerken. Het was zoals Zebedeus had gezegd: ‘Om te weten hoe je verder kunt, moet je terug naar het begin.’ Maar de grote vraag die onuitgesproken in de lucht bleef hangen was: was er tijd genoeg om te leren van onze fouten en een tweede Atlantis te voorkomen? De wereld leek in sneltreinvaart op een afgrond af te stevenen. Crisis stapelde zich op crisis. Zouden we genoeg wijsheid en kracht hebben om ons lot in eigen hand te nemen en de wonden van de tijd te helen?

Het Boek van Abraham
Over de heelwording van de wereld
Het onderliggende veld van het bestaan bevat alle mogelijke gebeurtenissen in het verleden, het heden en de toekomst. Alles ligt opgeslagen in de vorm van potentiële mogelijkheden. Dat betekent dat er oneindig veel mogelijke realiteiten bestaan die gecreëerd kunnen worden uit het collectieve veld van bewustzijn. Maar in de tijdslijn van jullie geschiedenis is er een zeker pad uitgestippeld: het is de blauwdruk voor de creatie van het Christusbewustzijn, de complete vervulling van het menselijk potentieel.
Het Akashaveld bevat de miljoenen details die ooit hebben plaatsgevonden in jullie tijdslijn, zowel op het persoonlijke vlak, als op het collectieve vlak. Je kunt het pad van je persoonlijke geschiedenis in verschillende incarnaties door de tijd heen terugvolgen, en de diverse lessen die je uitkoos bestuderen, die allemaal bedoeld waren om jezelf zo totaal mogelijk te ontwikkelen. De basale reden voor incarnatie is om in liefde en wijsheid te groeien door middel van de ervaring van het menselijk bestaan. Deze driedimensionale wereld is gecreëerd als een paradijselijke tuin waarin je in verschillende incarnaties kunt ontdekken en spelen en de gevolgen kunt zien van je dromen, wensen en ideeën. Dit alles is bedoeld om een hoger niveau van bewustzijn te bereiken.
God wil Zichzelf leren kennen. Dat betekent dat de goddelijke ziel zich heeft opgesplitst in vele verschillende entiteiten om een besef te krijgen van individualiteit en afgescheidenheid en om van daaruit de weg weer terug naar huis te vinden: naar liefde, naar God.
Om over God te praten als een losstaande entiteit is verwarrend, en in die zin heeft het vele mensen op het verkeerde been gezet in vele religies, die geloofden dat God iets of iemand was die buiten henzelf stond. De goddelijke ziel is echter immanent, en hij ligt ten grondslag aan het universele veld van bewustzijn. De goddelijke ziel is de ziel van de oceaan in zijn totaliteit, waar we allemaal deel van uitmaken. Hij is in ons en hij werkt door ons heen. Door God te leren kennen, leren we onszelf kennen. En omgekeerd.
Aangezien niets ooit verloren raakt, hebben we de mogelijkheid om alle momenten uit het verleden opnieuw op te roepen, alsook de mogelijkheid om mogelijke gebeurtenissen in de toekomst te creëren. Met onze geest kunnen we onze aandacht sturen naar de gebeurtenissen die liggen opgeslagen in het Akashaveld. Op deze wijze kunnen we door de tijd heen kijken en de geschiedenis ervaren in ons eigen hart. We hebben geschiedenisverhalen gecreëerd om ons het verleden te herinneren, maar de werkelijke herinnering ligt opgeslagen in het veld en is daardoor toegankelijk via ons eigen hart.