11

Van In stak zwijgend een sigaret op. De confrontatie met zijn ex-vrouw had bij hem veel herinneringen losgeweekt: meer goede dan slechte. Zo dacht hij af en toe nog eens terug aan hun huwelijksreis naar Kreta die ze voor een groot deel in bed of op het terras van hun flat hadden doorgebracht ondanks het stralende weer, de urenlange gesprekken die ze op winterse avonden thuis bij de open haard hadden gevoerd, de lekkere hapjes die ze klaarmaakte en de vrijpartijen in de open lucht die hem nu nog hitsig maakten als hij ze zich voor de geest haalde.

‘Heeft ze er altijd zo uitgezien?’

Hannelore legde de foto op het dashboard en startte de wagen. Van In had altijd beweerd dat hij smaak had, tenminste wat vrouwen betrof Sonja was vroeger misschien magerder geweest, maar een gezicht veranderde niet.

‘Wat bedoel je daarmee?’

‘Niets’, zei Hannelore.

Ze had de blik gezien waarmee hij haar had aangekeken maar er geen afkeuring in bespeurd. Integendeel. Het was de warme blik die zij alleen van hem kreeg als ze hem eens lekker verwende. Waarschijnlijk zijn alle goede herinneringen aan vroeger komen opborrelen, had ze zich eerst proberen te troosten, maar toen Van In en Sonja afscheid van elkaar namen en hij haar bijna had gekust, had een klein duiveltje alle demonen in haar hoofd bevrijd. Het kon toch niet dat hij nog van haar hield, na alle lelijke dingen die hij over haar had verteld.

‘Ze wonen hier in ieder geval rustig’, zei Van In.

‘Rustig?’

Heb jij ooit al zoveel kitsch bij elkaar gezien? wilde ze zeggen. Hoe was het in vredesnaam mogelijk dat hij daar met geen woord over repte. Marines en koperen luchters, hij haatte die dingen.

‘Trek in een drankje?’ vroeg Van In na een poosje.

‘Nee, dank je. We kunnen beter het jongetje gaan opzoeken en hem de foto laten zien.’

‘Is dat niet een beetje verloren moeite? Zouden we niet wachten tot we ze hem alle drie kunnen laten zien?’

Hij gaat er dus automatisch van uit dat zij het niet is, dacht Hannelore. Ze klemde haar handen stevig om het stuur tot haar knokkels wit wegtrokken.

‘Oké. Wie is de volgende?’

Van In probeerde zijn gezicht in een ernstige plooi te houden. Het moeten niet altijd vrouwen zijn die mannen op stang jagen, dacht hij vrolijk.

‘Neem Reinhilde maar, kun jij ondertussen boodschappen doen.’

Ze reden de ringweg op en sloegen de richting van de Kruispoort in. Bij Delhaize zou wel een hokje staan waar je pasfoto’s kon laten maken.

‘Je kunt haar ook bellen’, zei Hannelore. ‘Als ze op haar werk is, heeft ze een alibi. Is ze daar niet, hoeven we er niet heen te rijden.’

‘Jij je zin.’

Van In griste haar handtas van de achterbank en pakte haar mobieltje. Het ging over voor hij het eerste cijfer kon intoetsen.

‘Hallo, met commissaris Van In.’

Hannelore zag hem een paar keer knikken.

‘Zal ik haar doorgeven, ze zit naast me?’

Nu niet, wilde ze zeggen, ik ben aan het rijden, maar ze was zo nieuwsgierig dat ze het toestel toch aannam.

‘Hallo.’

Het was Christine die wilde weten hoe het stond met het onderzoek. Hannelore was een geroutineerde chauffeur en bovendien een vrouw. Ze was perfect in staat twee dingen tegelijk te doen. Met bellen en rijden had ze geen probleem. Dus vertelde ze haar vriendin hoe de zaken er voorstonden.

Jan Devriendt was net afgestudeerd van de politieschool en amper drie maanden in dienst. Toen hij de Picasso zag voorbijrijden met een vrouw aan het stuur die aan het telefoneren was, startte hij de zware BMW-motor en zette de achtervolging in. Hij haalde de wagen in bij de verkeerslichten. Gelukkig was ze nog aan het telefoneren.

‘Mag ik uw papieren, mevrouw?’

Van In drukte zich tegen de leuning van de stoel om uit het gezichtsveld van de jonge agent te blijven en wendde voor alle zekerheid zijn hoofd naar de andere kant.

‘Alstublieft.’

Hannelore keek strak voor zich uit terwijl de jonge agent de boorddocumenten en haar identiteitskaart controleerde. Ze viel nog liever dood dan dat ze zich bekendmaakte.

‘U weet toch dat het verboden is om in de wagen te telefoneren, juffrouwtje?’ zei de agent. ‘En bovendien heel gevaarlijk.’

Hannelore knikte.

‘Ik zal er de volgende keer aan denken’, zei ze.

‘Dat zou ik in uw geval ook doen’, glimlachte de agent. ‘Rechters zijn tegenwoordig niet mals voor recidivisten.’

Van In hield het bijna niet meer uit. Zijn buik schudde op en neer van het ingehouden lachen.

‘Scheelt er iets, meneer?’

De agent stak zijn hoofd naar binnen en monsterde Van In met een strenge blik. Autoriteit moet je onmiddellijk afdwingen. De instructeurs van de politieschool hadden het er maandenlang bij hem ingehamerd.

‘Ik lach niet met u, inspecteur.’

‘Onnozelaar.’

‘Hebt u het tegen mij, mevrouw?’

‘Nee, tegen hem.’

‘Ach zo.’

Aarzel nooit assistentie te vragen als een conflict uit de hand dreigt te lopen. Ook dat hadden ze er bij hem ingepompt. Nog geen vijf minuten later scheurde een politiewagen met loeiende sirenes over de Maalsesteenweg en het scheelde geen haar of Hannelore kreeg de boeien aangelegd toen ze zich over de hele heisa begon op te winden.

‘Je weet toch dat je niet mag telefoneren terwijl je rijdt’, zei Van In.

Een van de inspecteurs had hem uiteindelijk toch herkend. Hannelore kwam er met een waarschuwing van af.

‘Je vindt jezelf waarschijnlijk komisch’, sneerde ze.

‘Ik heb zo van die dagen’, lachte Van In.

Ze reden het parkeerterrein van de supermarkt op.

‘Wat heeft ze eigenlijk gezegd?’

‘Wie?’

‘Christine.’

Hij had Hannelore aan Christine het verhaal horen doen over de envelop die het jongetje bij de juwelier had bezorgd.

‘Iets over een kerel die regelmatig in The Harbour over de vloer komt. Een of andere misdaadschrijver in spe. Toen ze een gesprek met hem wilde aanknopen, heeft ze een glimp opgevangen van een lijst met titels, DERTIEN is er een van.’

‘Het zou toeval kunnen zijn.’

‘Dat zei ze ook, ware het niet dat Anja daar bijna iedere avond zat.’

Van In knikte. Christine was een intelligente vrouw. Misschien had ze wel gelijk. De manier waarop Anja te werk was gegaan, had volgens een scenario kunnen zijn dat door een amateur was bedacht.

‘Misschien kunnen we dat verhaal beter eerst natrekken’, zei hij.

Hannelore liet niet merken dat ze de beslissing om rechtsomkeert te maken en naar Blankenberge te rijden niet logisch vond. De voorbije dagen was het al meer dan één keer gebeurd dat ze zijn gedachtegang niet kon volgen. Was het omdat hij de controle over het onderzoek aan het verliezen was of scheelde er hem iets anders waardoor hij zich niet goed in zijn vel voelde? Kwaadsprekers beweerden dat hij uitgeblust raakte en het politiewerk niet meer aankon. Zelfs Versavel maakte zich zorgen om hem. Misschien ligt het wel aan mij en ben ik te jaloers, dacht ze. Het nakende huwelijk en de hele heisa errond werkten duidelijk op zijn zenuwen en ik heb weinig ondernomen om de plooien glad te strijken. Integendeel, ik doe niet anders dan hem op stang jagen. De eindeloze discussies over de ringen, het gezeur over een gemiste afspraak en het feit dat ze hem daarvoor in de steek had gelaten, de meeste mannen kregen het van minder op de heupen.

‘Een beetje frisse zeelucht zal ons misschien allebei deugd doen’, zei ze.

‘Wat bedoel je daar nu mee?’

‘Gewoon wat ik zeg.’

Hannelore probeerde vrolijk te klinken, maar het lukte haar niet. De gedachte dat er tussen Van In en zijn ex-vrouw nog iets was, bleef haar bezighouden. Ze bleef jaloers en ze kon het niet van zich afzetten ondanks de goede voornemens.

Frank Vandermarliere, alias Pipo, woonde drie hoog in een flatgebouw in de Sergeant Debruynestraat, een logement dat meer deurbellen telde dan vensters en tijdens het seizoen meestal door vakantiegangers werd ingepalmd. Zij die er permanent woonden, leefden van een uitkering. Pipo was de oudste resident. Hij was er op zijn achttiende ingetrokken na een slaande ruzie met zijn ouders omdat ze hem halsstarrig weigerden te steunen in zijn droom om schrijver te worden. Achttien jaar later puilden zijn kasten uit van de onuitgegeven manuscripten, maar tot een verzoening met zijn ouders was het nooit gekomen. Daarvoor was Pipo te koppig.

‘Wie durft te beweren dat schrijvers niet moeten afzien, heeft ongelijk’, zei Van In toen ze aanbelden. ‘Wie weet ontmoeten we straks een miskend genie.’

‘Hou toch op, Van In.’

‘Ja, schat.’

De treden van de vermolmde trap kraakten vervaarlijk, de plekken op de muur waar nog behang op zat, voelden klam aan.

‘Wat doen we als hij ons de bestanden niet vrijwillig laat zien? Je denkt toch niet dat ik een huiszoeking zal bevelen.’

‘Gebruik je charmes, Hanne. Ik ken geen schrijver die niet valt voor een knappe griet als jij.’

‘Je kent helemaal geen schrijvers’, snoof ze.

‘Maar wel een knappe griet.’

De meeste vrouwen, zelfs zij die de reputatie genieten koel en ongenaakbaar te zijn, blijven zelden ongevoelig voor een complimentje. Van In genoot toen Hannelore haar hand over zijn billen liet glijden en er zachtjes in kneep.

‘Meneer Vandermarliere, neem ik aan?’

Pipo stond in de deuropening. Hij had een stoppelbaard van minstens een week en glazige, diepliggende ogen die zenuwachtig heen en weer flitsten als ze je aankeken.

‘Ik ben Pieter Van In, uitgever bij Alfadette en dit is Hannelore Martens, mijn assistente.’

Je bij een schrijver in spe voorstellen als uitgever, is een toverformule die krachtiger is dan ‘Sesam, open u’. De glazige ogen van Pipo veranderden op slag in vurige bollen.

‘Bij Alfadette?’ herhaalde hij ongelovig.

Vlaanderen telde niet veel uitgeverijen en zo goed als geen met enige reputatie, laat staan een die winst maakte. Alfadette was de spreekwoordelijke uitzondering op de regel.

‘Inderdaad’, zei Van In. ‘Ik kom u spreken over uw werk. Als u daarvoor even tijd kunt vrijmaken natuurlijk.’

Hij wist bij god niet hoe een uitgever een beginnende schrijver benaderde, maar de manier waarop Vandermarliere reageerde, deed vermoeden dat het de juiste aanpak was. Hij leek plotseling wakker te schieten en maakte een gebaar dat Van In als een uitnodiging interpreteerde. Dus gingen ze naar binnen. De stank die hen tegemoetkwam, was weerzinwekkend. Een mengeling van urine en rottende etensresten. Van In drukte zich tegen Hannelore aan en snoof gretig haar parfum op.

‘U woont hier bijzonder knus’, zei hij.

Van schrijvers wordt beweerd dat ze slordig zijn en weinig belang hechten aan materiële dingen. De woonkamer van Vandermarliere was een puinhoop en er stonden amper meubels.

‘Gaat u toch zitten. Kan ik u iets te drinken aanbieden?’

‘Nee, dank u.’

Ze gingen zitten op een gammele bank waarin ze bijna volledig wegzonken. Hannelore voelde zich niet op haar gemak. Ze dacht aan vlooien en ander ongedierte.

‘U kunt zich niet voorstellen hoe gelukkig u me maakt’, zei Vandermarliere.

‘Het gevoel is wederzijds’, zei Van In. ‘Geloof me. Als uw werk straks wordt gepubliceerd, worden we er allebei beter van.’

Zou een echte uitgever dat ook zeggen tegen een debutant? Van In had er geen flauw benul van. Feit was dat zijn aanpak indruk maakte. Vandermarliere trilde als een riet. Als hij hem nu zou vragen zijn wijsvinger af te hakken in ruil voor een contract, deed hij het zonder aarzelen.

‘Denkt u dat?’

‘Daar ben ik van overtuigd’, zei Van In.

‘Zeker weten?’

‘Zeker weten.’

Het werd Hannelore stilaan te veel. Met iemands gevoelens spelen vond ze misdadig.

‘Je zou beter ter zake komen, Pieter.’

‘Mijn assistente heeft gelijk. Voor ik een definitieve beslissing neem, zou ik graag kennisnemen van de rest van uw werk.’

Het duurde meer dan een uur voor Van In het manuscript van Dertien vond tussen de torenhoge stapels afgewerkte en onafgewerkte romans die Vandermarliere de voorbije jaren bijeen had geschreven, maar amper vijf minuten om het dunne bundeltje aan te vullen met lijvige typoscripten die hij willekeurig uitkoos om Vandermarliere de indruk te geven dat het hem menens was en hij van plan was een groot deel van het oeuvre door te nemen.

‘Don’t call us, we call you’, zei hij toen ze elkaar op de overloop de hand drukten.

De weinig originele afscheidswoorden bekocht hij op de trap met een fikse por in de ribben van Hannelore.

‘Besef je eigenlijk wat je die man hebt aangedaan?’

‘Je had maar een huiszoeking moeten bevelen’, zei Van In korzelig.

Ze liepen zij aan zij door de Sergeant Debruynestraat. Een frisse zeebries waaide hen tegemoet toen ze de Ijzer- straat insloegen.

‘Onnozelaar.’

‘Zin om iets te gaan drinken?’

‘Moet dat per se?’

‘Een strandwandeling dan.’

Hij legde zijn arm om haar schouder. Zee, zand en zoenen. Vijfentwintig jaar geleden had hij met Geertje een goddelijk weekeinde doorgebracht in Blankenberge. Hij herinnerde zich de wandelingen die ze toen hadden gemaakt nog als de dag van gisteren.

‘We kunnen ook een kamer nemen.’

‘Ben je nu helemaal gek geworden?’

Met vrouwen weet je maar nooit. Het was niet omdat Hannelore ‘Ben je nu helemaal gek geworden’ zei dat ze het voorstel afkeurde. Integendeel. De gedachte nu met hem een groezelige hotelkamer in te duiken en heel de middag de liefde met hem te bedrijven deed haar hart sneller kloppen.

‘Gek misschien’, zei Van In. ‘Maar dan alleen van jou.’

Die woorden deden haar smelten.

‘Ik wil een kamer met zicht op zee’, zei ze.

‘Geen probleem.’

Hij drukte zich tegen haar aan. Ze genoten samen van de wind die door hun haren speelde en die krachtiger werd naarmate ze de Zeedijk naderden.

‘Hebben we het ooit al op een balkon gedaan?’ vroeg Van In net voor ze zich aan de balie van het hotel aanmeldden.

‘Jij misschien niet, maar ik wel.’

‘Dat meen je niet.’

‘Toch wel.’

Hannelore had ooit drie weken met een vriend op een balkon geslapen en dat was haar ongelooflijk goed bevallen. De liefde bedrijven in de open lucht, het stimuleert de hormonen. Dat had ze aan den lijve ondervonden. Een kleurloze mevrouw met piekhaar noteerde de gegevens van hun identiteitskaarten op een steekkaart en overhandigde hen de sleutel van de kamer. Ze kreeg wel vaker verliefde paartjes over de vloer bij wie de nood zo hoog was dat ze het niet langer uithielden en snel een kamer boekten om hun driften op elkaar bot te vieren, maar nog nooit een stel dat zo hitsig was dat ze elkaar al begonnen te bepotelen nog voor de liftdeur dichtschoof.

‘Ik wil je nu’, zei Hannelore.

Ze stond achter hem met haar lichaam als een schelp om hem heen zodat hij moeite had om de sleutel in het slot te krijgen.

‘Geef me alstublieft nog twee minuten om de matras op het balkon te installeren’, smeekte hij.

‘Tapijt is ook goed.’

Op de overloop lag kamerbreed tapijt. Het voelde heel zacht aan.

‘Stel dat ze ons betrapt hadden’, zei Van In.

Ze lagen op het terras onder een donsdeken. Asbakken en sigaretten binnen handbereik.

‘Ze hebben ons niet betrapt, Van In.’

Hannelore draaide zich op haar zij en keek door het gefumeerde balkonglas naar beneden. Op de Zeedijk flaneerden tientallen mensen. De geur van pannenkoeken, wafels en hotdogs verdrong de zilte zeelucht, maar dat stoorde haar voor één keer niet. Ze genoot met volle teugen van de buitenlucht en de warme gloed van het lichaam dat tegen haar aangeschurkt lag.

‘Merkwaardig verhaal’, zei Van In na een poos.

Hij klapte het typoscript dicht, legde het naast zich en begon zachtjes haar rug te aaien. De vrijpartij op de gang had zijn zelfvertrouwen gestimuleerd en het samenzijn op het terras had van hem weer een rustige man gemaakt.

‘Heeft het iets opgeleverd?’

‘Ik denk het wel.’

In Dertien beschreef Vandermarliere hoe een vrouw haar man vermoordde omdat hij ontrouw was geweest en er plezier aan beleefde hem daar langzaam op voor te bereiden door hem geheimzinnige boodschappen te laten bezorgen waarin zijn dood werd aangekondigd. In hoofdstuk drie kreeg de man een brief van een jongen die door de vrouw was ingehuurd.

‘Misschien is het toeval’, opperde Van In voorzichtig toen Hannelore het verhaal op haar beurt had gelezen.

‘Als het geen toeval is, weten we nu bijna zeker dat Anja en de vrouw die jou de brief heeft laten bezorgen, elkaar kenden’, zei Hannelore.

‘Geertje of Reinhilde?’

‘Je vergeet Sonja.’

Het was nu het moment niet om daarover met haar een discussie aan te gaan, dus knikte Van In gedwee van ja.

‘Ik kan ze moeilijk alle drie dag en nacht in het oog laten houden’, zei hij.

‘Dat hoeft toch niet. Zodra we de foto’s hebben, is de zaak opgelost.’

‘Dat denk ik niet’, zei Van In.

In het scenario dat Vandermarliere had bedacht (en dat eigenlijk heel doorzichtig was) was de politie de vrouw op het spoor gekomen precies omdat de jongen haar aan de hand van een foto had ontmaskerd. Het leek bijgevolg onwaarschijnlijk dat de vrouw die hem van kant wilde maken en mutatis mutandis ook het verhaal van Vandermarliere had gelezen, dezelfde fout had gemaakt.

‘Dan hebben we toch geen leven meer? Straks durf ik niet meer met je te trouwen. Stel je voor dat ze toeslaat op het huwelijksfeest.’

Van In ging op zijn rug liggen en stak een sigaret op. Proot, Raes en Van der Weyden waren vermoord op plekken waaraan hun echtgenotes een bijzonder goede herinnering aan bewaarden. Hij overliep in gedachten de locaties waar hij de beste seks had gehad met Geertje, Reinhilde en Sonja. Hij hoefde die plekken alleen te vermijden als hij niet vermoord wilde woorden, tenzij zijn belager haar modus operandi aanpaste.

‘Heeft Klaas Vermeulen nog iets van zich laten horen?’ vroeg ze toen ze hem in gedachten verzonken zag.

‘Nee. En ik verwacht ook niets meer van hem.’

‘Hoezo?’

Van In vertelde haar alles over de vechtpartij met het hoofd van de technische recherche.

‘Je kent Vermeulen toch. Hij zal er alles aan doen om mij het leven zuur te maken.’

‘Dan regel ik dat wel.’

Van In protesteerde niet. Twee dingen bleven hem bezighouden. Hij had het gevoel dat hij er niet in zou slagen de zaak op te lossen en de gedachte dat iemand vastbesloten was om hem te vermoorden, begon hoe langer hoe meer op hem te drukken. Hij stak een sigaret op, de zoveelste al.

‘Waarom lach je?’

‘Zomaar’, zei Van In, die haar niet durfde te zeggen dat hij glimlachte bij de overweging dat hij waarschijnlijk niet aan longkanker zou bezwijken, hoeveel sigaretten hij ook bleef roken.

‘Zouden ze hier Duvels serveren?’

Hannelore reageerde enthousiast omdat ze best ook trek had in een drankje. Ze trok snel haar ondergoed aan, krabbelde overeind en liep naar het telefoontoestel op het nachtkastje. Op het lijstje ernaast stond het nummer van de receptie.

‘Wie weet hebben we toch met een flauwe grappenmaker te doen’, zei ze terwijl Van In op zijn beurt kleren aantrok.

‘Dat denk ik niet.’

Hij en Sonja hadden het op een zomerse nacht een keer midden op het Zand gedaan toen ze van een feestje terugkeerden en er geen mens op het desolate plein te bespeuren was. De gedachte eraan bezorgde hem nog steeds kippenvel. Gelukkig was de kans klein dat ze hem daar zou proberen te vermoorden.

‘Waaraan denk je dan wel?’

Als hij met half dichtgeknepen ogen voor zich uit zat te staren, wist ze dat hij over iets aan het piekeren was.

‘Stel dat ik het helemaal verkeerd heb en Anja de moordenaar niet was die we zochten.’

‘Verandert dat iets aan het feit dat er wraaklustige vrouwen in het spel zijn?’

‘Nee, maar het zou ook kunnen dat Anja alleen als lokaas fungeerde.’

Er werd geklopt. Hannelore riep: ‘Binnen.’ Een meisje van buitenlandse afkomst zette het dienblad met de drankjes op het tafeltje bij het raam en glimlachte bevallig toen Van In haar een muntstuk toestopte.

‘Je had er beter meteen twee besteld’, zei Hannelore toen het meisje weg was.

Van In trok een verbaasd gezicht.

‘Waarom?’ vroeg hij.

‘Omdat je met een paar Duvels op helderder nadenkt dan wanneer je nuchter bent.’

De telefoon ging over. Ze schrokken er allebei van. Hannelore was als eerste bij het toestel. Ze hoorde een klik. Daarna muziek. Het was een liedje dat ze nog kende van vroeger. Venus van Shocking Blue. Ze wenkte Van In, maar de verbinding werd verbroken voor ze hem de hoorn kon aanreiken.

‘Weet je zeker dat het haar lievelingsliedje was?’

‘Dat van haar en van nog eens tienduizenden anderen.’

Van In stak weer een sigaret op. Toen Hannelore hem vertelde welk liedje ze door de telefoon te horen had gekregen, was zijn hart sneller gaan kloppen. Hij herinnerde zich de wilde party waarop hij voor de eerste keer zijn handen onder Geertjes blouse had mogen stoppen nog als de dag van gisteren net als het liedje dat ze toen draaiden.

‘Je gaat toch niet beweren dat…’

‘Nee, Hanne. Het is geen toeval.’

Toen hij het haar vertelde, keek ze hem doordringend aan. Er lag een tikkeltje misprijzen in haar blik. Of was het jaloersheid?

‘Zo stom kan ze toch ook niet zijn?’

‘Dat hebben we de vorige keer ook al gezegd’, zuchtte Van In.

Eén ding was duidelijk: de vrouw die hem wilde vermoorden, was hen gevolgd tot in Blankenberge. Wie weet had ze hen vanaf het strand met een kijker staan begluren terwijl ze op het balkon bezig waren.

‘Prettig is in ieder geval anders.’

De gedachte gevolgd en bespied te worden, was ook voor Hannelore niet erg opbeurend. Van In drukte zijn half- opgerookte sigaret uit in een asbak en wilde een nieuwe opsteken, maar Hannelore hield hem tegen.

‘Straks hoeven ze je niet meer te vermoorden’, zei ze bits.

Iets in die zin heb ik zo-even ook al gedacht, wilde Van In zeggen.

‘Nu moet ik haar wel gaan opzoeken.’

Hij sloeg zijn ogen op, maar kon niet vermijden dat ze een fractie van een seconde lachten bij de gedachte dat hij Geertje zou terugzien. Het deed pijn, maar Hannelore deed alsof ze niets merkte.

‘Drink je Duvel op’, zei ze gemaakt vriendelijk. ‘We hebben vandaag nog een boel werk te doen.’

De begroeting tussen Van In en Vermeulen verliep nogal stroef, gelukkig was Hannelore er om de plooien glad te strijken. Tegen haar gewoonte in gaf ze het hoofd van de technische recherche een zoen in plaats van een hand. Daarmee sloeg ze twee vliegen in één klap. Vermeulen werd de vriendelijkheid zelf en Van In kreeg zijn verdiende loon. Wist hij ook hoe het voelde om jaloers te zijn.

‘Ik stond net op het punt u te bellen’, zei Vermeulen. ‘In verband met mevrouw Van der Weyden. U herinnert zich waarschijnlijk nog dat we tijdens de huiszoeking in haar appartement een plukje haar uit de haarborstel voor analyse hebben meegenomen en u zult het niet geloven, maar het haar in de borstel correspondeert niet met dat van haar.’

‘Dat zegt u nu pas’, zei Van In korzelig.

De haarkwestie kon hem weinig schelen. Het was de kus van Hannelore die hem dwarszat.

‘Ik zei toch dat ik op het punt stond u te bellen.’

Hannelore kwam tussenbeide voor ze weer ruzie begonnen te maken.

‘Laten we alstublieft ter zake blijven.’

Vermeulen gaf haar een vriendelijk knikje, Van In vertrok geen spier.

‘Gaat u verder, meneer Vermeulen.’

Het hoofd van de technische recherche stak zijn kin naar voren en rechtte zijn schouders. De aanwezigheid van Hannelore bezorgde hem tintelingen.

‘Het merkwaardige aan heel de zaak is dat het haar in de borstel wel overeenkomt met een van de stalen die wie in de hotelkamer hebben aangetroffen waar Proot werd vermoord.’

‘Dat meent u niet.’

‘Toch wel.’

Hannelore liep naast Vermeulen door de gang. Van In volgde op een veilige afstand. Ziedend. In normale omstandigheden kon hij het best hebben dat ze andere mannen vriendschappelijk zoende, niet Vermeulen. En dat wist ze. Hij dacht weer aan Geertje - in zijn hoofd hoorde hij Venus van Shocking Blue - en aan de tijd dat hij nog een zorgeloos leven kon leiden. Terwijl Vermeulen Hannelore met allerlei wetenswaardigheden probeerde te imponeren, ging hij bij het raam staan en stak een sigaret op. De nauwgezetheid waarmee Anja Van der Weyden te werk was gegaan, grensde bijna aan het onwaarschijnlijke. Haar van iemand anders in je eigen borstel aanbrengen in de veronderstelling dat er hoe dan ook een huiszoeking zou worden gedaan, bewees dat ze niets aan het toeval had overgelaten en dat zelfs de zogezegde fouten die ze had gemaakt er eigenlijk geen waren. Het enige dat ze niet had kunnen voorzien, was het noodlot.

‘Klaas denkt dat we de kapper van Anja Van der Weyden moeten opsporen’, zei Hannelore toen het betoog dat ze van Vermeulen had gekregen eindelijk afgelopen was.

‘Ja, dat zal wel.’

Van In stak met opzet weer een sigaret op. Het was een manoeuvre om Vermeulen uit zijn tent te lokken, maar het hoofd van de technische recherche gunde hem zelfs geen boze blik. Hij was in de ban van Hannelore, die hem glimlachend stond aan te kijken. Als ze hem had gevraagd om zijn moeder te vermoorden in ruil voor een nachtje met haar, had hij waarschijnlijk een riotgun uit het arsenaal gehaald en was hij onmiddellijk naar huis gereden. Vrouwen als Hannelore zouden eigenlijk bij wet verboden moeten worden. Een knikje van haar was voldoende om mannen op hun buik te laten kruipen en als willoze zombies haar wensen te laten vervullen. Het werd Van In plotseling duidelijk waarom Salomé het hoofd van Johannes de Doper had gekregen. Maak er in godsnaam een eind aan, dacht hij.

‘In ieder geval bedankt voor de deskundige uitleg, Klaas’, zei Hannelore.

Als ze hem nu een zoen geeft, krijgt hij een dreun, dacht Van In. Ze leek zijn gedachten te raden. Vermeulen moest het stellen met een handdruk en een glimlach.

‘Straks stuurt hij je versjes op’, zei Van In toen ze de ondergrondse parkeergarage van de federale politie inliepen. ‘Hmm.’

‘Vermeulen vond het in ieder geval best prettig.’

‘Onnozelaar.’

‘Ik zal eraan denken als ik straks mijn vrijgezellenavond vier’, zei Van In knorrig.

Collega’s hadden voor die gelegenheid een kroegentocht gepland en naar verluidt hadden ze een aantal pikante opdrachten voor hem in petto. Het gerucht ging zelfs dat ze een stripper hadden ingehuurd om hem het hoofd op hol te brengen. Dat hadden ze op het vrijgezellenfeest van Bart Saelens ook gedaan en als hij de stoere verhalen mocht geloven die er later de ronde over deden, had de jonge inspecteur meer gekregen dan alleen maar een stripnummer. Het had niet veel gescheeld of zijn vrouw was erachter gekomen toen een zatte collega de volgende dag op het huwelijksfeest onverholen toespelingen maakte op de vrijpartij. Het was gelukkig allemaal goed afgelopen omdat de kersverse mevrouw Saelens niet meer nuchter was toen ze het verhaal te horen kreeg.

‘Dat je je daartoe nog leent.’

‘Niemand verbiedt je die avond ook op stap te gaan.’

‘Ik denk er niet aan, Van In.’

Geertje was van een hip meisje uitgegroeid tot een heuse doktersvrouw. Ze droeg dure merkkledij, verzorgde haar lichaam alleen met producten van Roc en glimlachte neerbuigend zoals het in die kringen hoort.

‘Je bent bijna geen haar veranderd, Pieter Van In’, zei ze.

‘Spreek me niet over haar.’

Hij probeerde haar niet al te verliefd aan te kijken. Wat had hij toch met vrouwen dat ze hem nooit iets kwalijk namen? Na al die jaren - hij had haar in de steek gelaten omdat ze zogezegd ongeneeslijk ziek was - had ze nog een warme blik voor hem. Meer nog. Hij kreeg zelfs een zoen.

‘Is dat je vrouw?’

‘Nee’, zei Hannelore. ‘Ik ben haar.’

Dokters kun je veel verwijten - dat ze mensen behandelen om hen in leven te houden liever dan hen te genezen bijvoorbeeld - nooit dat ze geen goede smaak hebben. Het huis van dokter Cosyns - zo heette de man van Geertje - was smaakvol gemeubileerd, de schilderijen die er hingen waren van museumkwaliteit. In de veranda was een zwembad van drie bij acht geïnstalleerd evenals een sauna en Geertje kon een beroep doen op een huisknecht, een grijzende man van een jaar of vijfenveertig in een zwart pak.

‘Veuve Clicquot Grande Dame’, zei ze toen de huisknecht met een ijsemmer kwam aanzeulen. ‘Je lievelingschampagne. Of vergis ik mij?’

Hannelore trok haar wenkbrauwen op. Van In beweerde dat hij Geertje op zijn achttiende in de steek had gelaten. Hoe kon zij dan in vredesnaam weten dat Veuve Clicquot zijn lievelingschampagne was?

‘Dat je dat nog weet’, zei Van In.

Het gezicht van Hannelore sprak voor zich. Als hij nu geen tekst en uitleg gaf, zou ze hem straks met vragen bestoken.

‘Haar ouders waren wijnhandelaars’, zei hij. ‘Ik zou de kerels de kost niet willen geven die zich bij haar in de kelder hebben bezat.’

Hij loog niet. De ouders van Geertje waren wijnhandelaars. Alleen dat van die kerels die hij de kost niet wilde geven, klopte niet. Voorzover hij wist was hij de enige die zich ooit in de kelder laveloos had gedronken. Met Veuve Clicquot Grande Dame nota bene, het duurste spul dat ze in huis hadden.

De glazen waren van kristal, ze tikten helder aan. Van In nam een slokje, haalde diep adem en stak van wal. Hij vertelde rustig wat er aan de hand was en bijgevolg ook waarom hij bij haar terecht was gekomen.

‘Je bent inderdaad nog geen haar veranderd’, zei Geertje voor de tweede keer.

Ze wendde zich tot Hannelore.

‘De verhalen die hij destijds uit zijn duim kon zuigen… Je gelooft je eigen oren niet als ik ze vertel.’

Hannelore knikte beleefd. Ze wist dat Van In een turbulent leven had geleid voor ze hem leerde kennen en dat daarover heel wat sterke verhalen de ronde deden, maar over zijn oud-liefjes was ze nooit veel aan de weet gekomen,

behalve dat ze allemaal veel van hem hadden gehouden of nog steeds van hem hielden. De manier waarop Geertje over hem sprak, verontrustte haar.

‘Dit keer vertelt hij de waarheid’, zei ze ernstig. ‘We hebben inderdaad voldoende aanwijzingen dat iemand die Pieter vroeger heeft gekend, van plan is om hem te vermoorden.’

Geertje keek eerst naar Van In en daarna naar Hannelore. Het duurde een tijdje voor ze leek te beseffen dat zij een van de verdachten was.

‘Je denkt toch niet dat…’

‘Het is een kwestie van elimineren’, zei Van In vergoelijkend. ‘Natuurlijk denk ik niet dat jij er iets mee te maken hebt.’

Hannelore kon wel door de grond zinken van plaatsvervangende schaamte. Wat doen we hier dan in vredesnaam, wilde ze zeggen. Straks vond hij het niet nodig haar om een foto te vragen. Gelukkig redde Geertje de situatie.

‘Is een vakantiekiekje ook goed?’ vroeg ze.

‘Als het maar een close-up is.’

‘Momentje.’

Geertje stond op van de bank en liep elegant naar de andere kant van de kamer waar een antieke linnenkast stond. In het voorjaar had ze twee weken op La Réunion doorgebracht. De foto’s lagen op de bovenste plank. Ze pakte willekeurig een mapje en gaf het aan Van In.

‘Kies er zelf maar een’, zei ze.

Tijdens haar vakantie was ze amper van het strand geweest. Op de meeste foto’s stond ze in bikini. Van In wist niet goed wat te doen. Als hij ze te aandachtig bekeek, kreeg hij het gegarandeerd aan de stok met Hannelore, deed hij het te vluchtig, dan zou ze hem straks verwijten dat hij langer had gekeken als ze er niet bij was geweest.

‘Laten we die maar nemen’, zei hij binnen een tijdspanne die hem redelijk leek.

Het was een foto waarop Greetje geheimzinnig in de lens glimlachte en de enige die niet verried dat ze een minuscule bikini droeg.

‘Zou u het erg vinden als ik even tussen uw cd’s neus?’

In de vier hoeken van de kamer hingen luidsprekertjes van Bose. Hannelore veronderstelde dat de cd’s in een van de antieke kasten lagen, want er stond nergens een rekje. Ze had het mis.

De cd’s stonden in de keuken op een plank netjes alfabetisch gerangschikt. Ze vond Shocking Blue tussen Santana en Soulsister.

‘Leuke collectie’, zei ze toen Geertje haar vroeg of ze ook dat soort muziek graag hoorde.

Van In stond erbij en keek ernaar. Als hij niet snel een smoes bedacht om hier weg te komen, was het een kwestie van tijd voor Hannelore hatelijk begon te doen. Hij voelde het zo aankomen. Met je toekomstige vrouw je ex-vriendinnen gaan opzoeken, het was iets dat hij niemand kon aanbevelen.

‘Vergeet niet dat we nog naar de Delhaize moeten’, zei hij plompverloren.

‘Je had me wel kunnen vertellen dat je nog verliefd op haar was’, zei Hannelore.

Ze liepen over een breed tuinpad dat naar de straat leidde.

Van In overwoog of hij zijn arm om haar schouder zou slaan om haar te laten voelen dat zij de enige vrouw in zijn leven was, maar om een of andere reden deed hij het niet.

‘Je bent toch niet jaloers?’

‘Ze heeft je de hele tijd zitten opgeilen, Van In.’

Het was geen toeval dat zij hem alleen uit foto’s had laten kiezen waar ze in bikini op stond. Om nog maar te zwijgen van de twinkeling in haar ogen telkens als ze hem aankeek.

‘Je ziet spoken, Hanne. Geertje is nu eenmaal het type dat iedere man bekijkt alsof ze hem ter plekke wil pakken.’

‘Leuke vriendin.’

‘Ze is mijn vriendin niet meer.’

‘Maar na al die jaren vind jij het niet erg dat ze je zit op te vrijen?’

‘Hanne. Alsjeblieft.’

Ze stapten in de auto. Hannelore draaide met een nijdig gebaar de contactsleutel om en greep het stuur vast als een drenkeling die zich aan een reddingsboei vastklampt, maar in plaats van de auto in zijn één te zetten en weg te rijden, draaide ze haar hoofd in zijn richting.

‘Ik wil de foto zien.’

‘Zouden we niet beter…’

‘Ik wil de foto zien. Nu.’ ‘Oké.’

Van In tastte in zijn binnenzak en haalde ze eruit.

‘Als jij gelijk hebt, heeft ze geen enkele reden om me te vermoorden’, zei hij.

‘Zij misschien niet, maar ik wel.’

De rit van de villa van Geertje naar Delhaize verliep zwijgzaam. Van In hield zijn mond omdat hij niet nog meer potten wilde breken, Hannelore vertikte het om iets te zeggen omdat ze besefte dat ze overdreven had maar dat eigenlijk weigerde toe te geven. De confrontatie met Reinhilde veranderde niets aan de bedrukte sfeer, hoewel Van In zijn uiterste best deed om koel en afstandelijk tegen haar te doen. De foto vormde geen probleem: er stond een hokje waar je die kon laten maken. Het feit dat ze vanochtend een paar uur vrij had genomen om te gaan winkelen, was dat wel.

‘Tevreden dat je vandaag je hele harem hebt teruggezien?’

Van In knikte. Wat moest hij anders? Ze geloofde hem toch niet.

‘Heb ik jou ooit verwijten gemaakt over je vorige vriendjes of me al druk gemaakt als ik je met een of ander geil advocaatje in je kielzog betrap?’

‘Nee, maar het doet je wel pijn. Anders zou je er nu niet over beginnen.’

Van In zuchtte. Rondlopen met de gedachte dat een van je ex-vriendinnen je wilde vermoorden, was geen pretje, de vrouw van wie je houdt ervan proberen te overtuigen dat ze geen enkele reden heeft om jaloers te zijn, een schier onmogelijke opgave.

‘Wat dacht je van een etentje in Malesherbes,’ stelde hij ten einde raad voor.

‘Hm’, zei ze. ‘En daarna met me de koffer induiken om alles weer goed te maken. Vergeet het maar. Bovendien heb ik nog werk.’

‘Mij goed, schat.’

Misschien was Versavel nog op kantoor. Had hij tenminste nog iemand om een gezellige babbel mee te maken.

‘Wil je me afzetten aan het commissariaat?’

‘Ik ben je chauffeur niet, Van In.’

‘Toe.’

De ene Hannelore wilde hem vastpakken en hem knuffelen, de andere viel liever dood dan toe te geven dat ze zielsveel van hem hield. Het was een tegenstrijdig gevoel waarvoor ze geen verklaring had. Waarom dreigde het schip dat zoveel stormen had doorstaan te vergaan bij het binnenvaren van de haven? En hoe erg was het gesteld met iemand die een dergelijk cliché met het huwelijk associeert?