1
Een naakte vrouw - in het maanlicht dat door het dakvenster naar binnen viel, leek ze amper vijfentwintig - schroefde de dop op de viltstift die ze net had gebruikt en herhaalde binnensmonds de woorden die ze op de buik van de dode man had geschreven voor ze haar kleren van de stoel griste en naar de badkamer liep. Ze stak het licht aan en bekeek zichzelf in de spiegel. Haar gezicht was ouder dan haar lichaam deed vermoeden, maar dat vond ze niet erg. Mannen vielen voor haar vormen, niet voor haar trekken. Eén ding vond ze komisch: voor de spiegel staan met alleen latex handschoenen en een douchekapje aan. Terwijl ze zich aankleedde, wierp ze een blik over haar schouder naar de levenloze man op het bed. Gisteravond had ze hem zogezegd toevallig ontmoet in een bar waar hij geregeld kwam. Eén keer lonken en hij was aan haar tafeltje komen zitten. Een drankje en een paar lieve woordjes en hij was gewillig met haar meegegaan. Daarna was alles heel snel en vlot verlopen. Erwin Proot was er met open ogen in getrapt. Ze pakte het plastic zakje met zijn persoonlijke bezittingen, verifieerde de inhoud om te zien of ze niets vergeten had en stopte het in haar handtas, samen met de viltstift en een plat, rechthoekig doosje waarin nog wat haar zat. Adieu smeerlap, zei ze zacht toen ze de deur achter zich dichttrok. Ze liep de trap af en stapte voorbij de balie zonder opzij te kijken. Het gesnurk in het portiershokje stelde haar gerust. De nachtportier, een oude man met een rode jeneverneus, sliep als een os. Buiten sloeg ze links af De Rozenhoedkaai lag er stil en verlaten bij, een gezicht waarvan Bruggelingen alleen nog ‘s nachts en bij dageraad kunnen genieten. In de Wollestraat kruiste ze twee dronken mannen die haar eerst bewonderend nafloten maar daarna een vuile bek opzetten omdat ze niet omkeek. Op de Markt hield ze halt, pakte haar mobieltje en toetste een nummer in. Er werd onmiddellijk opgenomen.
‘Consummatum est’, zei ze.
Ze verbrak de verbinding, liet het mobieltje in haar handtas glijden en liep met haastige pas langs het provinciehuis. Haar auto, een zwarte Daihatsu, stond een paar straten verderop geparkeerd. Toen ze instapte, kreeg ze het plotseling koud. Consummatum est, hoeveel keer had ze die woorden niet herhaald voor ze in slaap viel, in de vaste overtuiging dat de dag zou komen dat ze het echt kon zeggen. Het duurde een eeuwigheid voor ze de contactsleutel omdraaide en wegreed.
‘Heb je Van In vandaag al gezien?’
Carine Neels kwam binnen. Ze droeg een lange rok en een alleraardigst topje, dat net haar navel bedekte. Versavel zat aan zijn bureau de krant te lezen. Naast hem lag een stapel ongelezen pv’s, de meeste waren al weken oud.
‘Hij is in de ban van de ring’, zei hij zonder op te kijken.
‘Heeft mevrouw de onderzoeksrechter eindelijk haar zin gekregen?’
Het klonk niet smalend, maar ook niet vrolijk.
‘Als ik me niet vergis, zijn ze nu de trouwringen aan het uitkiezen bij Quijo’, zei Versavel.
‘Hm’, snoof ze. ‘Als ik trouw, haal ik mijn ring bij Cartier.’
‘Ja’, zei Versavel. ‘Als.’
Carine ging voor het bureau staan en boog zich voorover. Er lag een venijnig trekje om haar mond. Dat ze Van In niet aan de haak had weten te slaan, wilde niet zeggen dat ze geen man kon krijgen.
‘Dat is gemeen van je, Guido.’
Versavel keek op. Zijn ogen twinkelden. Bekvechten met Carine, hij kon zich geen beter begin van de dag voorstellen.
‘Nee’, zei hij. ‘Het is gemeend.’
De telefoon ging over voor ze hem van repliek kon dienen.
‘Met Versavel.’
Het was de meldkamer. Versavel pakte een pen terwijl hij de hoorn tussen zijn schouder en kaak klemde en krabbelde haastig een paar woorden neer in de marge van de ochtendkrant die voor hem open lag. Naarmate het gesprek vorderde, werd zijn gezicht strakker en toen hij ophing, was ook de twinkeling in zijn ogen verdwenen.
‘Werk aan de winkel?’ vroeg Carine met een nieuwsgierige glimlach.
Hoewel de menopauze nog veraf was, kon ze even snel van stemming veranderen als een kameleon van kleur. Versavel knikte.
‘We kunnen beter Van In bellen’, zei hij.
‘Moord?’
Het klonk bijna enthousiast.
‘Ja’, zei Versavel. ‘En wat voor een.’
Versavel zette het zwaailicht en de sirene af voor hij de Freren Fonteinstraat indraaide en parkeerde de Golf pal voor de ingang van het Jan Brito-hotel waar een bezorgd kijkende man, waarschijnlijk de manager, hem stond op te wachten.
‘Goedemorgen, meneer.’
Versavel stelde zich voor en liep met de man mee naar binnen. Carine aarzelde even voor ze hen volgde. Waar bleef Van In toch? Het was amper vijf minuten lopen van de juwelierszaak naar het hotel. En wat was er nu belangrijker: die stomme ringen of een moordzaak?
‘Hebt u het slachtoffer gevonden?’
Versavel voelde zich een beetje opgelaten. Hoewel hij de procedure door en door kende, viel het niet mee om in zijn eentje een onderzoek te leiden. Waar blijft Van In toch, dacht hij op zijn beurt.
‘Nee’, zei de man. ‘Het was iemand van de roomservice. Ze hadden om halfnegen ontbijt op bed besteld.’
‘Ze?’
‘De partner van het slachtoffer is spoorloos’, zei de man verontschuldigend.
Tegenwoordig gebruik je beter het woord ‘partner’ als je gasten niet in verlegenheid wilt brengen.
‘Ze waren dus niet getrouwd.’
‘Dat weet ik niet.’
Toen ze in de lift stapten, maakte Carine een afwerend gebaar en zei dat ze op Van In wilde wachten. De deur schoof dicht.
‘U bent toch de manager’, zei Versavel.
‘Inderdaad. Maar dat geeft me nog niet het recht me met het privé-leven van mijn klanten te bemoeien.’
De manager wendde het hoofd af en keek strak voor zich uit. Dat doen mensen meestal in de lift.
De bovenverdiepingen van het hotel ademden rust en romantiek uit. In de gangen lag kamerbreed tapijt waarin je voeten bijna enkelhoog wegzonken, de muren waren in pastelkleuren geverfd, van de balken die de zoldering ondersteunden, straalden robuustheid en authenticiteit af. Omdat het gesprek dreigde te verzuren, maakte Versavel de manager een compliment over het interieur. Het hielp. De man glimlachte en zei op een heel andere toon dan zo-even: ‘We krijgen hier wel vaker verliefde stelletjes over de vloer.’
‘Waar dienen romantische hotels anders voor’, zei Versavel.
De kamer waar het drama zich had afgespeeld, lag aan het eind van de gang. Aan de klink hing een bordje: NIET STOREN.
‘Ik hoop dat niemand de kamer ondertussen heeft betreden’, zei Versavel terwijl de manager de deur openmaakte.
‘Ik denk het niet.’
Ze gingen naar binnen. Op het bed lag een corpulente man van een jaar of vijfenveertig. Zijn kalend voorhoofd glansde in het zonlicht dat door het dakvenster naar binnen viel. Op het eerste gezicht leek hij vredig te slapen, maar dat was schijn. Om zijn hals zat een dun nylon touw met daartussen een tourniquet. Op zijn bolle blote buik stond in grote, krachtige letters CONSUMMATUM EST geschreven. Versavel bekeek het naakte lichaam van een afstand. Straks zou de technische recherche arriveren om het lijk en de omgeving op DNA-sporen te onderzoeken. Dichterbij komen kon alleen voor narigheid zorgen. Het zou immers niet de eerste keer zijn dat een onderzoek fout liep doordat al te enthousiaste politiemensen de plaats van de misdaad met hun eigen genetisch materiaal besmetten. Versavel pulkte aan zijn snor. Dat deed hij meestal als hij zenuwachtig was. De hotelmanager keek hem schaapachtig aan. Hij vroeg zich af hoe lang het zou duren voor ze het lijk kwamen weghalen en er geen politiewagens meer voor de deur stonden.
‘Geloof me, Hanne. Ik ben heus niet van plan langer te blijven dan noodzakelijk is, maar ik kan er niet onderuit. Versavel vraagt zich waarschijnlijk nu al af waarom ik zo laat ben.’
Van In gooide de sigaret die hij pas had opgestoken met een nijdig gebaar in de goot, knipoogde naar Carine, die aan de ingang van het hotel op hem stond te wachten en liep naar binnen. Dat hij over twee weken zou trouwen, vond hij niet erg, hij haatte de rompslomp die ermee gepaard ging. Ringen kopen, een bruidsjurk uitkiezen of de gastenlijst helpen opstellen, het was niet aan hem besteed.
‘Goedemorgen, mevrouw de onderzoeksrechter.’
Carine knikte onderdanig toen Hannelore haar in het zog van haar toekomstige echtgenoot voorbijliep. Dat belooft, dacht ze.
‘Waar ligt het lijk?’
‘In kamer 21. Op de tweede verdieping’, zei het meisje achter de balie.
Van In knikte en liep naar de lift. Wat bezielt mensen die gelukkig samenwonen om te gaan trouwen? Hij had zich die vraag de voorbije maanden al ettelijke keren gesteld, maar niemand aan wie hij de kwestie voorlegde, had hem een afdoend antwoord kunnen verschaffen, behalve het cliché dat vrouwen uiteindelijk voor zekerheid kozen.
‘Ik vond die brede met dat steentje wel geschikt’, zei Hannelore, die hem ondertussen had bijgebeend.
‘Waarom heb je dat dan niet meteen gezegd?’
Ze hadden tientallen ringen bekeken en gekeurd en toen de juwelier hen de brede met het steentje liet zien, had hij goedkeurend geknikt, maar zij had haar keus niet willen maken voor ze de hele collectie had gezien.
‘Een dergelijke aankoop doe je niet in vijf minuten.’
‘Nee’, zei Van In gedwee.
De deur van de lift schoof open. Om te bewijzen dat hij nog steeds de galante kerel was op wie ze verliefd was geworden, liet hij haar voorgaan. Eén ding moest hij toegeven: met haar kontje was nog altijd niets mis. Boven zagen ze in de gang Versavel. Hij kon amper verbergen dat hij blij was dat Van In er eindelijk was. Dat maakte hij duidelijk door breed te glimlachen en hem enthousiast de hand te schudden, iets wat hij anders nooit deed. Hannelore kreeg twee zoenen in plaats van één.
‘Hij heet Wim Raes’, zei hij toen Van In naar de identiteit van het slachtoffer informeerde. ‘Zijn Visakaart ligt op het nachtkastje.’
‘Geen roofmoord dus.’
Tegenwoordig betalen de meeste mensen met plastic. Dat het slachtoffer geen geld op zak had, deed er niet toe. De kaart die op het nachtkastje lag, was een gouden Visakaart en bijgevolg een klein fortuin waard. Als de moordenaar op geld belust was geweest, had hij die niet laten liggen.
‘En op zijn kaartje staat dat hij voetbalmakelaar is’, zei Versavel.
Carine had er wel twintig gevonden in de binnenzak van het colbertjasje dat over de leuning van een van de gemakkelijke stoelen hing. Van In wierp een blik op het kaartje dat Versavel hem aanreikte.
‘Weten we meteen waar hij woont’, zei hij.
‘Stuur ik een patrouille om zijn vrouw op de hoogte te brengen?’
Van In schudde zijn hoofd.
‘Nee’, zei hij. ‘Dat doe ik liever zelf.’
Eigenlijk had hij daar een hekel aan, maar de ervaring had geleerd dat het eerste contact met de partner en of de familieleden van een slachtoffer vaak interessante informatie opleverde. De manier waarop ze op het nieuws reageerden, bracht soms meer aan het licht dan een verhoor. Het zou immers niet de eerste keer zijn en waarschijnlijk ook niet de laatste dat het motief voor een moord iets te maken had met spanningen binnen het gezin of de familie.
‘Had hij zijn identiteitskaart bij zich?’
‘Nee. Behalve de kaartjes en de Visakaart hebben we niets gevonden.’
Van In keek verbaasd op.
‘Ook geen sleutels?’
‘Nee.’
‘Vreemd. Vind je niet?’
‘Misschien heeft de vrouw met wie hij hier de nacht heeft doorgebracht een en ander meegenomen.’
‘Dat zeg je nu pas.’
‘Het is maar gok, Pieter.’
‘Zo bedoel ik het niet.’
‘Je laat me ook niet de tijd om alles uit te leggen.’
‘Ik wil weten waar die vrouw is.’
‘Geen idee. Niemand heeft haar het hotel zien verlaten.’
‘Is Raes getrouwd?’
‘Waarschijnlijk wel.’
‘Hoezo, waarschijnlijk wel?’
Wim Raes was een man van die wereld. Aan de diepbruine teint van zijn huid was te merken dat hij geregeld onder de zonnebank ging, want welke man van stand kan zich tegenwoordig nog veroorloven er als een bleekscheet bij te lopen? Slechts één plekje op zijn hele lichaam lichtte nog op: een cirkeltje om zijn ringvinger. Dat was Versavel tien minuten geleden bij het binnenkomen van de hotelkamer onmiddellijk opgevallen.
‘Denk je dat ze zijn trouwring heeft meegenomen?’
‘Hij heeft hem misschien zelf afgedaan’, zei Hanne- lore, die het gesprek tot nu toe stilzwijgend had gevolgd.
Van In fronste zijn wenkbrauwen. De kwestie van de ring interesseerde hem maar matig. Hij vroeg zich af wat een vrouw bezielde om haar minnaar mee te tronen naar een hotel en hem daar te vermoorden.
‘Laten we naar binnen gaan’, zei hij.
Net op het moment dat hij de deur van de hotelkamer openduwde, stopte de lift op de tweede verdieping. Dokter Zlotkrychbrto droeg een wit linnen pak waardoor hij eruitzag als een negentiende-eeuwse ontdekkingsreiziger. Alleen de tropenhelm ontbrak.
‘Hoe vind je de kleur?’
Anja zette haar bril op, keek in de grote spiegel voor haar en glimlachte.
‘Je bent een schat, Ronny.’
‘Succes gehad?’
‘Iedereen vond me schitterend als Cleopatra.’
‘En toch vind ik je knapper met blond haar.’
‘Verleider.’
‘Van mij hoef je niets te vrezen.’
‘Dat weet ik.’
Anja hees zich uit de kappersstoel, keek Ronny verleidelijk aan en gaf hem een zoen op de mond.
‘De meeste gasten hebben me zelfs niet herkend.’
‘Dat geloof ik grif, zei Ronny.
Hij haalde zijn vingers speels door haar blonde krullen. Het had hem gisteren meer dan drie uur gekost om het steile Cleopatra-kapsel te creëren, en toch vond hij het niet erg dat ze het vandaag weer in de oorspronkelijke staat wilde. Anja was een echte blondine. Zwart stond haar niet. Lang haar trouwens ook niet.
‘Dood door wurging’, zei dokter Zlotkrychbrto. ‘Gegarotteerd zoals ze het vroeger in Spanje deden.’
De politiearts refereerde aan een populaire executiemethode, waarbij het slachtoffer aan een paal werd vastgebonden met een strop om de hals die met een houtje werd aangespannen tot de dood erop volgde.
‘Vastgebonden aan een paal’, herhaalde Van In toonloos.
‘Dat spreekt toch voor zich, Pjetr. Zou jij niet tegenstribbelen als je langzaam gewurgd werd?’
‘Dat is nu net het probleem’, zei Van In. ‘Zo te zien heeft hij geen weerstand geboden.’
‘Misschien heeft ze hem eerst vastgebonden en daarna weer losgemaakt.’
Hannelore stond in de deuropening. Ze zag wit om haar neus. Van lijken kreeg ze een wee gevoel in de buik en zware benen. Ze raakte er nooit aan gewend.
‘Niets wijst erop dat hij vastgebonden was’, zei Zlotkrychbrto.
Hij pakte de arm van de dode en tilde hem op.
‘Kijk zelf maar’, zei hij.
‘Nee, dank je.’
Hannelore wendde haar hoofd af, maar toen Carine plotseling uit de lift opdook, beet ze op haar tanden, schuifelde de kamer binnen en ging met opgeheven hoofd naast Van In staan. Ze wist dat hij daar later grapjes over zou maken, maar alles was haar liever dan in aanwezigheid van die blonde del te moeten toegeven dat ze het moeilijk had met lijken.
‘Wie weet heeft ze hem verdoofd’, zei ze.
Haar woorden waren nog niet koud of er ontsnapte een gorgelend geluid uit een van de lichaamsopeningen van het lijk. Ze kromp ineen en klampte zich instinctief vast aan Van In.
‘U schrikt toch niet van een beetje gas, mevrouw de onderzoeksrechter?’
Carine stond aan het hoofdeinde van het bed en fixeerde ongegeneerd de plek waar het gorgelende geluid vandaan kwam. Zlotkrychbrto keek Van In geamuseerd aan.
‘Wie weet was der wind wel van iemand anders afkomstig’, zei hij.
Het was een flauwe grap, maar Van In moest er toch om lachen. Het brak de spanning.
‘We kunnen beter de nachtportier en de baliebediende ondervragen voor we voorbarige conclusies trekken’, zei hij. ‘Kunnen de jongens van de technische recherche ondertussen hun werk doen.’
‘Vermeulen heeft net gebeld’, zei Carine. ‘Hij is onderweg.’
‘Gut’, zei Zlotkrychbrto. ‘Mijn taak zit er voorlopig op.’
Hij had de dood vastgesteld, het tijdstip van het overlijden bepaald en het lichaam oppervlakkig onderzocht op kneuzingen en verse wondjes. Het echte werk was voor later op de dag als het sporenonderzoek was afgerond.
‘Heeft iemand soms trek in een hartverschterkung? We boffen. L’Estaminet is hier pal om de hoek.’
Van In keek Hannelore vragend aan. In normale omstandigheden had ze er een hekel aan dat hij alcohol dronk tijdens de diensturen, maar dit keer was de kans klein dat ze zou tegenpruttelen. Haar vingers zaten nog steeds als een bankschroef om zijn arm geklemd.
‘Eentje dan’, zei ze
‘Zal ik het hotelpersoneel ondervragen?’
‘Ja, doe dat, Carine. Je weet ons straks wel te vinden.’
Buiten won de lentezon stilaan aan kracht. De eerste groepen toeristen doken op. In de verte hoorde je het gedender van huurkoetsen over de kasseien en het getingel van de beiaard. Van In stak een sigaret op, legde zijn arm om Hannelores schouder en haalde haar aan. Ze liet hem begaan.
‘Het gebeurt de laatste tijd steeds vaker dat vrouwen hun minnaar of hun man ombrengen’, zei hij luchtig toen ze L’Estaminet binnenstapten. ‘Ik vraag me af hoe jij zou reageren als ik…’
‘Ik zou je niet vermoorden, Van In. Dat zou al te gemakkelijk zijn. Een beetje verminken misschien, maar niet vermoorden.’
Daarmee was de toon gezet. Zlotkrychbrto stak direct van wal en vergastte hen op een resem waargebeurde verhalen die hij in Polen had beleefd toen hij daar nog als anatoom-patholoog werkte. Het ene was al gruwelijker dan het andere, maar het meest weerzinwekkende was dat van een jaloerse echtgenote die haar ontrouwe man wekenlang in de kelder had opgesloten en hem ondertussen het lichaam van zijn minnares serveerde in de vorm van stoofpotjes, voor ze hem uiteindelijk levend in stukjes hakte en aan de honden voerde.
‘Ik zou genoegen nemen met één lichaamsdeel’, zei Hannelore.
‘Klein oder gross?’
‘Hij vindt dat het groot is.’
‘Het is al goed’, zei Van In.
Hij stak zijn hand op en gaf Johan, de kroegbaas, een teken dat hij wilde afrekenen.
‘Heb je geen dorst meer?’
‘Ik heb nog heel wat te doen, Hanne.’
‘Dat dacht ik ook.’
Meneer en mevrouw Raes woonden in een landelijke woning, op amper vijf minuten lopen van het dorpscentrum van Lissewege. De tuin eromheen besloeg op zijn minst twintig are, waarvan een groot gedeelte werd ingenomen door coniferen, bodembedekkers en bloembedden. De aanleg ervan verraadde duidelijk de hand van een tuinarchitect. Hannelore parkeerde de Citroen Picasso op de oprit, klikte haar veiligheidsgordel los en keek daarbij beschuldigend naar Van In, die het blijkbaar nog steeds niet nodig vond om er een te dragen.
‘Waarom wil je haar per se zelf het slechte nieuws brengen?’
‘Omdat ik persoonlijk wil weten hoe ze reageert op de dood van haar man’, zei Van In.
Verdenk je haar?’
‘Na wat jij net verteld hebt, verdenk ik iedereen. Jaloerse vrouwen zijn tot alles in staat.’
‘Onnozelaar.’
Ze liepen over het pad dat naar de voordeur leidde. Achter in de tuin stond een grote volière waar het krioelde van de vogels. Van In durfde er een eed op te doen dat mevrouw Raes heel vaak alleen thuis was, wie hield anders zoveel vogels. Toen hij aanbelde en er onmiddellijk twee blaffende honden kwamen aangestoven, wist hij het zeker. Huisdieren en eenzaamheid waren onlosmakelijk met elkaar verbonden.
‘Goedemorgen, mevrouw Raes’, zei Van In toen er werd opengemaakt. ‘Ik ben commissaris Van In en dit is onderzoeksrechter Martens. Mogen we even binnenkomen?’
Hij zette instinctief een stap achteruit toen een van de honden, een abrikooskleurige poedel, hem dreigde te bespringen, maar mevrouw Raes stelde hem gerust.
‘Corkie doet niemand kwaad’, zei ze.
Vertel dat maar aan al die postbodes die door brave honden gebeten worden, wilde Van In zeggen, maar hij hield
zich in. De andere hond, een zwarte terriër met valse ogen, baarde hem meer zorgen.
‘Kunnen we ergens rustig spreken’, zei hij.
Mevrouw Raes begreep de hint. Ze dreef de honden naar de keuken en trok de deur achter zich dicht.
‘Er is toch niets ernstigs gebeurd,’ zei ze toen ze hen in de salon binnenliet.
Van In ging bij het raam staan en liet zijn blik over het interieur glijden, dat er duur uitzag: gesculpteerde eiken meubelen, Chinees porselein, gordijnen met kwasten en vloerkleden met een dessin waarvan je hoofd ging tollen als je er lang naar keek.
‘Het gaat over uw man’, zei hij.
Mevrouw Raes trok een gezicht dat tegelijk verbazing en ongerustheid uitdrukte.
‘Heeft hij een ongeluk gehad?’
Echtgenotes die de politie over de vloer krijgen met de mededeling ‘Het gaat over uw man’, kijken wezenloos voor zich uit of beginnen spontaan te snotteren. De vraag ‘Heeft hij een ongeluk gehad?’ stellen ze meestal pas later.
‘Hij is dood’, zei Van In.
Hannelore draaide bruusk haar hoofd in zijn richting. Ze wist dat hij af en toe lomp uit de hoek kon komen, maar dit keer ging hij te ver. Zoiets kon je een mens toch niet aandoen.
‘Gaat u toch even zitten, mevrouw’, zei ze bezorgd.
Mevrouw Raes keek haar verbaasd aan, stopte haar hand onder haar blouse en trok het schouderbandje van haar bh recht. Van In schatte haar een jaar of veertig, wat jonger dus dan meneer Raes. Wat gaat er nu door haar hoofd? dacht hij. Joepie, ik ben rijk of welke vent wil er nog een weduwe van veertig? Gelukkig kon Hannelore zijn gedachten niet raden.
‘Dat meent u niet’, zei ze. ‘Hij heeft me pas nog gebeld.’
‘Hoe lang is dat geleden?’
‘Een halfuur, hoogstens drie kwartier.’
‘Weet u dat zeker?’
‘Natuurlijk weet ik dat zeker. Wim had nog een en ander te regelen in Brussel. Ik verwacht hem voor de middag thuis.’
Van In had in zijn carrière al heel wat meegemaakt - dit was hem nog nooit overkomen. Hij keek naar Hannelore en haalde zijn schouders op.
‘Uw man is toch voetbalmakelaar?’
‘Dat zegt hij toch.’
Mevrouw Raes glimlachte.
‘U ziet wit, commissaris. Gaat u toch zitten.’
Van In liet zich in een fauteuil neerploffen, strekte zijn benen en bracht een hand naar zijn hoofd. Hij begreep er niets meer van.
‘Wilt u iets drinken?’
Mevrouw Raes wachtte het antwoord niet af. Ze liep naar de barkast, maakte het deurtje open en pakte een fles whisky van de plank.
‘Ik vrees dat het om een misverstand gaat. Wim heeft vannacht thuis geslapen. Hij is vanochtend om halfzeven naar Brussel vertrokken voor een zakelijke bespreking’, zei ze toen Van In haar vertelde waar ze het lijk hadden gevonden.
Ze schonk een glas in en reikte het hem aan.
‘Neemt u er ook eentje, mevrouw, of verkiest u iets zoets?’
‘Doet u mij maar hetzelfde’, zei Hannelore.
Van In zette het glas aan zijn lippen en nam een fikse slok. De sterkedrank brandde zich een weg door zijn slokdarm naar zijn maag. Het veroorzaakte geen warme gloed, hij kreeg er koude rillingen van. Carine had de identiteit van Raes zorgvuldig nagetrokken. Het kon niet anders of…
‘Kunt u hem nu bellen?’
Mevrouw Raes knikte.
‘Natuurlijk’, zei ze.
Ze liep naar het telefoontoestel bij het raam en toetste het nummer van zijn mobieltje in. Het duurde geen tien seconden of er werd opgenomen.
‘Hallo, Wim. Ik ben het… Nee ik, maak me niet ongerust… Natuurlijk herken ik je stem, maar… Tussen Beernem en Oostkamp… Tot straks, schat.’
Ze hing op.
‘Hij komt over twintig minuten thuis’, zei ze. ‘Is dat goed genoeg als bewijs?’
Van In voelde zich als een metgezel van Odysseus na een verblijf bij de Lotofagen. Zijn geest was verdoofd alsof hij drugs had genomen. Eén vraag bleef door zijn hoofd spoken. Als Wim Raes nog leefde, wie was dan de man van wie ze het lijk in het Jan Brito-hotel hadden aangetroffen?
‘Zal ik Carine bellen?’ vroeg Hannelore toen ze hem verdwaasd voor zich uit zag staren.
‘Nog een whisky, commissaris?’
Van In draaide zijn hoofd in de richting van het raam en knipperde met zijn ogen tegen het felle zonlicht.
‘Doe maar allebei’, zei hij.
Wim Raes parkeerde zijn olijfgroene Jaguar op de oprit achter de Picasso van Hannelore, stapte uit en beende haastig naar de voordeur. Hij droeg een donkergrijs pak met krijtjesstreep en onberispelijk gepoetste schoenen. Anders dan de vermeende Raes was hij groot van gestalte en slank. In zijn linkerhand droeg hij een leren koffer. Toen hij de sleutel in het slot van de voordeur omdraaide, liep mevrouw Raes met een verontschuldigende glimlach naar de gang, waar ze een tijdje bleef! Waarschijnlijk wil ze hem vooraf op de hoogte brengen van het vreemde voorval, dacht Van In. Hij kreeg gelijk. Toen Raes de woonkamer binnenkwam, lag er een brede grijns op zijn gezicht.
‘Zoals u zelf kunt vaststellen, ben ik nog springlevend’, zei hij toen Van In opstond om hem de hand te drukken. ‘Een vervelende zaak, vindt u niet?’
Zijn grijze ogen keken Van In een beetje spottend aan. Je moet wel een kluns zijn om een dergelijke blunder te maken, leken ze te zeggen.
‘Een moordzaak is nooit vervelend’, reageerde Van In stug.
Carine had Hannelore aan de telefoon beloofd dat ze hemel en aarde zou bewegen om de ware identiteit van het slachtoffer te achterhalen. Waarom liet ze in vredesnaam niets van zich horen? De gedachte was nog niet koud of er stopte een politiewagen voor het hek.
‘Mooie assistente’, zei Raes toen Carine uitstapte en over het pad naar de voordeur liep. ‘En blond op de koop toe.’
Van In had veel zin om de hautaine voetbalmakelaar de mantel uit te vegen, maar een dwingende blik van Hannelore in zijn richting deed hem van mening veranderen.
‘De Visakaart die het slachtoffer bij zich had, staat op uw naam, net als de naamkaartjes waarop uw beroep vermeld staat’, zei hij in de plaats daarvan. ‘Ik had voldoende redenen om aan te nemen dat die bij u hoorden.’
Raes stapte op de huisbar toe, pakte een glas en liep naar de salontafel, waar zijn vrouw de fles Glenfiddich had gelaten. Waarom heeft ze die flik niet van dat goedkope spul geserveerd? dacht hij terwijl hij zichzelf twee vingers whisky inschonk. Hij wierp zijn vrouw een boze blik toe, zette de fles in de barkast en deed de deur op slot.
‘Ik ben geen politieman, maar als u het mij vraagt, lijkt een identiteitskaart me handiger om iemand met zekerheid te identificeren dan een kredietkaart.’
Van In probeerde beleefd te blijven, maar voor hij kon vragen of Raes onlangs een nieuwe Visakaart had aangevraagd, ging de voordeurbel.
‘Het kan nog een tijdje duren voor we erin slagen het slachtoffer te identificeren’, zei Carine toen Van In naar de stand van zaken informeerde.
‘Waarom ben je dan naar hier gekomen?’
‘Ik heb wat foto’s van het slachtoffer meegenomen’, zei ze. ‘Nu het vaststaat dat hij de identiteit van meneer Raes heeft aangenomen, zou het me niet verbazen dat hij hem kende of omgekeerd.’
Ze haalde een bruine envelop uit haar handtas. Als Hannelore er niet was geweest, had Van In Carine zeker een complimentje gemaakt maar dat deed hij bewust niet. Hij zei gewoon: ‘Wie weet.’
Hij trok de klep van de envelop open, haalde de foto’s eruit, schikte ze op de salontafel zodat Raes ze duidelijk kon zien en vroeg daarna aan meneer en mevrouw Raes of ze dichterbij wilden komen.
‘Kent u hem?’
Mevrouw Raes deed haar best om de foto’s rustig te bekijken, maar ze kon niet vermijden dat haar mondhoeken lichtjes trilden. Wim Raes bleef de onverschilligheid zelf Hij nam doodgemoedereerd een slok van zijn whisky.
‘Nee’, zei ze. ‘Nooit gezien.’
‘Bekijkt u de foto’s nog eens goed’, drong Van In aan.
‘Als Ida zegt dat ze hem niet kent, dan is dat ook zo.’
Raes zette zijn glas neer en ging dichter bij zijn vrouw staan.
‘En wat zegt u, meneer Raes?’ ‘Dat ik die kerel niet ken natuurlijk.’
‘Weet u dat zeker?’
‘Natuurlijk weet ik dat zeker.’
Het klonk bits. Raes hield niet van mensen die zijn woorden in twijfel trokken.
‘Weet u het ook zo zeker, mevrouw Raes?’ vroeg Hannelore, die haar de hele tijd nauwlettend in het oog had gehouden.
Ze knikte, maar niet erg overtuigend. Hannelore had in de loop van haar carrière een zesde zintuig ontwikkeld voor mensen die liegen, maar dit keer had zelfs een kind gemerkt dat mevrouw Raes iets te verbergen had. Haar een beetje intimideren kon dus geen kwaad.
‘Moet u eens goed naar me luisteren, mevrouw Raes’, zei ze. ‘Het is alleen een kwestie van tijd voor we het slachtoffer geïdentificeerd zullen hebben en op die manier ook de mensen kunnen opsporen die hij kende.’
Nu kreeg Raes het pas echt op zijn heupen. Het verholen dreigement aan zijn vrouw maakte hem razend. Hij stak een hand in zijn broekzak en trok zijn schouders recht, waardoor hij er nog imposanter uitzag.
‘Met dat soort onzin kunt u alles bewijzen, beste mevrouw. Alsof u geen mensen kent die u niet kennen.’
‘U hoeft zich helemaal geen zorgen te maken als uw vrouw de waarheid spreekt’, bitste Hannelore.
Nu was het hek helemaal van de dam. Raes begon te snuiven als een verkouden buffel. Zijn ogen fonkelden als gepolijst git in hun kassen. Niemand spelde hem de les, en zeker geen vrouw.
‘Waarom zou ik u nog langer te woord staan?’
‘Omdat ik onderzoeksrechter ben, meneer Raes.’
Van In schraapte nadrukkelijk zijn keel. Hij kende Hannelore. Hier kwamen vodden van.
‘Als mevrouw de onderzoeksrechter het niet erg vindt, zou ik nu graag willen beschikken’, zei hij formeel.
Hij pakte zijn glas, dronk het leeg. Bruusk opstappen en de vijand in het ongewisse laten was een beproefde methode om onrust te zaaien. En voor iemand die iets te verbergen heeft, is onrust het ergste dat hem of haar kan overkomen. Hannelore leek even in de war door zijn kordate beslissing, maar toen hij ook nog naar haar knipoogde, begreep ze eindelijk wat hij haar duidelijk wilde maken. Het kostte haar enige moeite om een einde te maken aan het gesprek zonder zich al te veel op te winden, maar toen ze vijf minuten later met Van In in de wagen stapte, was ze blij dat ze haar kalmte had weten te bewaren. Van In stak een sigaret op. Door de hele heisa was hij Raes vergeten te vragen of hij onlangs nog een nieuwe Visakaart had aangevraagd. Nu weer aanbellen en hem dat alsnog vragen leek geen goed idee. Het was beter de gemoederen eerst te laten bedaren en Carine daarmee te belasten.
‘Het was een goede zet om hen met de foto’s te confronteren’, zei Hannelore tegen Carine toen ze tegen de middag het politiebureau binnenliepen. ‘Had jij daaraan gedacht, schat?’
‘Nee’, zei Van In. ‘Waarom denk je anders dat ze bij de politie vrouwen in dienst nemen?’
Versavel zat op hen te wachten in kamer 204. Hij was net klaar met het uitschrijven van het verhoor van de balie- bediende en de nachtportier van het Jan Brito-hotel. Hoewel het niet veel had opgeleverd - de beschrijving die de baliebediende van het liefje van het slachtoffer had gegeven kon op zowat iedere vrouw tussen dertig en veertig slaan had hij hun getuigenis minutieus proberen op te tekenen.
‘Het enige dat de baliebediende met zekerheid kon zeggen, was dat ze een mooi figuur en lang ravenzwart haar had en dat ze geen bril droeg’, zei hij toen Van In hem vroeg hoe hij het er had afgebracht.
‘En de nachtportier?’
‘Die beweert dat hij haar niet naar buiten heeft zien gaan.’
‘Is er dan nog een uitgang?’
Versavel schudde zijn hoofd.
‘De arme man verdient amper zevenhonderd euro per maand. Zou jij daarvoor de hele nacht wakker blijven?’
‘Als Van In de hele nacht wakker blijft, doet hij zevenhonderd euro op’, sneerde Hannelore.
Carine deed er nog een schepje bovenop.
‘Maakt u zich geen zorgen, mevrouw de onderzoeksrechter. Daar komt over veertien dagen wel verandering in.’
Alle hoofden draaiden in haar richting.
‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’
‘Een oude uil richt je niet meer af, zei Van In.
‘Nee, die stop je in een kooi.’
Ze onderstreepte de zin met een smeuïge glimlach. Hannelore keek naar Van In met een blik van is-er-dan- toch-iets-tussen-jullie? Het was een publiek geheim dat Carine een oogje op hem had, maar hij had altijd beweerd dat het allemaal maar spielerei was en ze zich geen zorgen hoefde te maken. Carine is Carine, zei hij steevast als het onderwerp weer eens ter sprake kwam.
‘Een kooi waarvan jij gelukkig niet de sleutel hebt’, repliceerde ze giftig.
Carine hield zich in. Eigenlijk had ze de trut eens flink de mantel willen uitvegen en zeggen dat gekooide dieren na een tijdje geen zin meer hebben in seks, maar dat kon ze natuurlijk niet maken. Martens zou straks niet alleen mevrouw Van In worden, ze was ook onderzoeksrechter.
Gelukkig maakte Van In met een kwinkslag een eind aan het gehakketak.
‘Wat vieren drie homo’s als ze samen op de fiets zitten?’ vroeg hij.
‘Het feest van de Geilige Drievuldigheid?’
‘Nee, de verjaardag van de middelste.’
Als Anja naar The Harbour Inn ging, trok ze meestal een doorkijkblouse en een strakke spijkerbroek aan. Dat deed ze met opzet. Om de zinnen te prikkelen van de mannen die er aan de bar hingen, of van de vrouwen, want in het café kwamen nogal wat lesbiennes over de vloer. Vanavond was er keus zat. De Belgaatjes waren present en Pipo zat haar al de hele tijd met zijn ogen uit te kleden. Straks zou hij haar een drankje aanbieden en vragen of hij naast haar mocht komen zitten, een gunst die ze hem alleen verleende als hij ook de rest van het vertier betaalde.
‘Alles goed?’ vroeg Nanette.
‘Het gaat wel.’
Anja glimlachte naar de exploitante, die ongevraagd een fles sherry van de plank pakte en een glas volschonk.
‘Toch geen problemen?’
‘Waarom vraag je dat?’
‘“Het gaat wel” is toch geen antwoord.’
Nanette had een hart van goud maar ze kon af en toe fel uithalen naar klanten, waardoor de meeste na een tijdje wegbleven. Dapperen zoals de Belgaatjes, Pipo en Anja hadden zich verzoend met haar nukken, met als gevolg dat je er steeds dezelfde mensen ontmoette. De clientèle van The Harbour Inn vormde eigenlijk een select clubje van marginalen die zich als vrienden begonnen te gedragen naarmate ze meer hadden gedronken.
‘Waar was je gisteravond eigenlijk?’ vroeg Carla, de jongste van de Belgaatjes, met een dubbele tong.
Carla en Natasja vormden al meer dan twintig jaar een paar. Na de sluiting van de sigarettenfabriek waar ze al die tijd hadden gewerkt, hadden ze zich voorgenomen om nog eens flink van het leven te profiteren, wat zoveel betekende als slapen, vrijen en hele avonden en nachten rondhangen in The Harbour Inn. Iedereen noemde ze de Belgaatjes naar het bekende sigarettenmerk.
‘Ik voelde me niet goed’, zei Anja.
‘Jij je niet goed voelen.’
Natasja draaide zich om op de barkruk en keek haar grijnzend aan.
‘Geloof je me niet?’
‘Volgens mij heeft ze een kerel opgescharreld’, mengde Carla zich weer in het gesprek. ‘En, was het lekker?’
De Belgaatjes iets wijsmaken was even moeilijk als lood in goud veranderen. Dus zei Anja: ‘Heel lekker. Zal ik je vertellen wat hij allemaal met me heeft gedaan? Kunnen jullie meteen naar huis en het zelf uitproberen.’ Nanette bescheurde zich bijna van het lachen en zelfs Pipo grinnikte, hoewel hij stikte van jaloersheid. Anja genoot van het moment, nam een slokje sherry en stak een sigaret op. Het beloofde weer een fijne avond te worden.
Op de bar lagen vier mobieltjes. Toen een ervan overging, verstomde het gesprek. Gebeld worden terwijl je gezellig in een kroeg zit, niemand die dat erg vindt. Integendeel. Er zijn zelfs mensen die de oppas vragen hen af en toe te bellen, alleen maar om de andere stamgasten de indruk te geven dat ze belangrijk zijn. Anja reageerde eerder verveeld. Ze nam met tegenzin op.
‘Hallo, met Anja.’
Ze streek met een nijdig gebaar een blonde lok weg van haar voorhoofd toen ze de stem van de beller herkende. Haar ogen vernauwden zich tot spleetjes.
‘Je weet toch dat je me nooit op dit nummer mag bellen’, snauwde ze.
‘Ik weet het’, zei Ida Raes met een bevende stem. ‘Maar het is een noodgeval.’