10

‘Ben je gek geworden?’

Anja ijsbeerde door de woonkamer. Ze hield de looptelefoon krampachtig tegen haar oor geklemd.

‘Wat moest ik anders doen? Hij dreigde ermee naar de politie te stappen als ik hem het geld vanavond niet bezorgde.’

‘Geen sprake van, Titsia. Je weet toch wat ik gezegd heb.’

‘Dat Van In geen enkel middel zal schuwen om ons uiteen te drijven.’

‘Precies’, zei Anja.

Een anonieme beller en een schim uit het verleden die haar in de val probeerde te lokken, het kon geen toeval zijn.

‘Wat moet ik dan doen?’

‘Thuisblijven. Ik handel alles wel af.’

Als Van In hier niets mee te maken had, wilde ze weten wie haar dan wel op de hielen zat en om daar achter te komen, moest ze naar Brugge en liefst zo snel mogelijk. Kon ze zich verdekt opstellen in het Astridpark en de boel in de gaten houden.

‘En?’ vroeg Hannelore toen Christine in de wagen stapte.

‘Ik denk dat Van In het bij het rechte eind heeft’, zei ze.

‘Wat doen we nu?’

‘Nog even afwachten’, zei Christine. ‘Je weet nooit of in ze paniek raakt en domme dingen begint te doen. Zin om een terrasje te pikken?’

Aan de Franchommelaan schijnt de zon tot in de vroege avond voor ze onherroepelijk achter de flatgebouwen verdwijnt. Dan lopen ook de meeste terrassen leeg of verplaatsen de mensen zich naar de Zeedijk.

Christine en Hannelore gingen op een terras zitten van waar ze Residentie Golfbreker in het oog konden houden. Hannelore pakte haar mobieltje, ze had het ding afgezet sinds ze bij Van In was weggegaan en controleerde of er berichten waren. Het waren er acht en allemaal afkomstig van Van In. Het spijt me, schat. Bel me alsjeblieft, stond er telkens weer op de voicemail. Ze wiste ze met pijn in het hart. Had ze het recht om hem zo te laten afzien? Volgens Christine wel. Zeker nu je op het punt staat te trouwen, moet je hem laten zien dat je niet met je laat sollen, had ze gisteren nog gezegd. Misschien had ze wel recht van spreken omdat ze al in honderden echtscheidingen bemiddeld had en ondertussen het klappen van de zweep kende, toch voelde Hannelore zich een beetje schuldig dat ze niets van zich had laten horen. Wie weet in welke toestand ze hem straks zou aantreffen. Maar het kon nog veel erger. Er flitste een beeld door haar hoofd: Van In met Carine in bed. Ook daarover had ze met Christine gesproken. Als hij zo zwak in zijn schoenen staat, moet je zeker niet met hem trouwen, had ze gezegd. Ze had gelijk. En toch. Hannelore liet haar vingers over het toetsenbord van haar mobieltje glijden. Als ze nu eens naar het toilet ging en hem stiekem belde. Wist ze tenminste of hij thuis was. Het was een verleidelijke gedachte. Toen Christine haar een zijdelingse blik toewierp, stopte ze het mobieltje weer in haar handtas. Straks, dacht ze.

‘Die kerel zat daar al toen ik bij Anja binnenging.’

‘Waar?’ vroeg Hannelore.

‘Aan de overkant, in die witte Audi.’

‘Nu breekt mijn klomp.’

‘Ken je hem misschien?’

‘Nee,’ zei Hannelore, ‘maar de wagen wel.’

De Brugse bijzondere recherche beschikte over twee anonieme wagens: een witte Audi en een lichtblauwe Ford. Hannelore kende de nummerplaten van beide wagens uit het hoofd.

‘Hij heeft haar onder surveillance laten plaatsen’, zei ze.

‘Dan zal hij zich morgen afvragen wie de geheimzinnige vrouw was die Anja Van der Weyden een bezoekje heeft gebracht’, lachte Christine.

‘Misschien moet ik hem nu toch bellen’, zei Hannelore.

‘Sst. Daar is ze.’

Christine gaf met haar ogen een teken naar de overkant, waar Anja Van der Weyden voorbijliep.

‘Heeft ze ons gezien?’

‘Ik denk het niet.’

‘Wat doen we?’

De inspecteur in burger stapte uit de Audi en ging haar achterna. Hannelore en Christine volgden een paar ogenblikken later. Ze leken wel in een goedkope spionagefilm uit de jaren zestig te zijn beland waar dat soort situaties - achtervolger wordt op zijn beurt geschaduwd - vaak voorkwamen.

‘Misschien gaat ze gewoon boodschappen doen.’

‘Dat zien we wel’, zei Christine.

Ze liepen door de De Smet de Naeyerlaan in de richting van het station. Anja Van der Weyden zette er flink de pas in. Ze leek er zich niet van bewust dat ze gevolgd werd, want ze keek geen enkele keer om.

‘Ze is van plan om de trein te nemen’, zei Hannelore toen Anja het zebrapad ter hoogte van het station overstak.

Ze herinnerde zich nog van vroeger dat er buiten het seizoen maar één trein per uur richting Brugge reed. Om twaalf minuten over het uur. Ze keer naar de klok op het stationsgebouw. Het was achttien minuten over zes.

‘Ik denk niet dat ze de trein neemt’, zei ze.

Haar woorden waren nog niet koud of Anja sloeg voor het stationsgebouw links af en liep naar een klaarstaande taxi, een gele Mercedes Vito. Christine reageerde alert. Ze memoriseerde het nummer op het portier: 050/828793, pakte haar mobieltje en belde het taxibedrijf Ondertussen reed de gele Vito weg. Een eindje verderop deed de rechercheur in burger precies hetzelfde als zij.

‘Hallo, Taxi Eddy.’

‘U spreekt met de politie’, blufte Christine, die het nummer van het taxibedrijf een fractie van een seconde eerder had ingetoetst dan de rechercheur in burger, die het nummer eerst had genoteerd voor hij het vormde.

‘Ja’, klonk het verveeld.

‘Een van uw chauffeurs heeft net een mevrouw opgepikt aan het station en ik wil hun bestemming weten.’

Eddy, de exploitant van het taxibedrijf, was een brave kerel. Het enige dat hij haatte, was als mensen hem bevelen gaven. Hij reageerde op zijn Blankenbergs.

‘Dit is Amerika niet’, zei hij.

‘Wat zegt u?’

‘Dat u de pot op kunt.’

Hij verbrak de verbinding. De telefoon ging meteen weer over.

‘Hallo, u spreekt met inspecteur Vereecke van de Brugse politie. Kunt u mij…’

‘Alsjeblieft met rust laten.’

Eddy verbrak opnieuw de verbinding, keek naar zijn vrouw, die beide gesprekken met een half oor had gevolgd, en zei: ‘En wij maar denken dat we alles al hebben meegemaakt. Wat bezielt die flikken eigenlijk? Dat we belastingen betalen en ook nog eens hun werk doen.’

‘Jij bent onderzoeksrechter’, zei Christine. ‘Bel jij hem.’

Tien minuten later stopte een patrouille van de Blanken- bergse politie bij het taxibedrijf. De vrouw van Eddy maakte de deur open en liet de inspecteurs binnen. Ze begroette de mannen hartelijk. Een van hen was haar neef, met de andere had ze vorig jaar uitbundig carnaval gevierd. Blankenberge was eigenlijk een groot dorp, voor je het wist was je familie van elkaar.

‘Eddy!’ schreeuwde ze. ‘Alain wil weten waar Serge zijn vrachtje moet afzetten.’

‘Aan de Franchommelaan’, zei Hannelore verbaasd toen de Blankenbergse rechercheurs een kwartier later bij haar verslag uitbrachten. ‘Daar kwam ze verdorie vandaan.’

‘Wij hebben de chauffeur persoonlijk verhoord, mevrouw de onderzoeksrechter. Hij is formeel’, zei de neef van de vrouw van Eddy.

‘Begrijp jij er nog iets van?’

‘Ze is in ieder geval geslepener dan ik dacht’, zei Christine. ‘Hebben jullie gecontroleerd of ze thuis was?’

‘Negatief, mevrouw.’

‘Heb je haar telefoonnummer?’

‘Dat hebben we al geprobeerd. Ze neemt niet op.’

Christine trok haar wenkbrauwen op.

‘Maar u zei net dat…’

‘Met negatief bedoel ik dat we aangebeld hebben en ze daar niet op heeft gereageerd’, zei de neef van de vrouw van Eddy.

‘Ach zo.’

Als advocate had ze het al vaker meegemaakt dat mensen een vraag beantwoordden zonder dat ze beseften wat die inhield. De vraag ‘Hebben jullie gecontroleerd of ze thuis was?’ hadden ze met ‘positief of ‘ja’ moeten beantwoorden, maar hen dat uitleggen vond ze verloren tijd.

‘Heeft ze een wagen?’

‘Dat denk ik wel’, zei de neef van de vrouw van Eddy.

Hij wendde zich tot zijn collega. Geconfronteerd worden met een onderzoeksrechter en een advocate, je zou voor minder van de kook raken.

‘Ze rijdt met een zwarte Daihatsu’, zei een collega die Anja kende omdat hij regelmatig in The Harbour Inn een pilsje dronk.

Van In en Versavel liepen om kwart voor acht van het terras van L’Estaminet naar de kiosk in het Astridpark.

‘Ik vraag me af of ze komt opdagen’, zei Versavel.

‘Dat zien we straks wel.’

Van In had drie Duvels op, hij was moe en hij miste Hannelore en de kinderen. Waarom liet ze in vredesnaam zijn berichtjes onbeantwoord? Het kon toch niet dat hun relatie vanwege een misverstand op de helling kwam te staan. Hij kon zich niet voorstellen om alleen te zijn.

‘Wat ga je doen als ze je het geld overhandigt?’

Van In had zich die vraag de voorbije uren al ettelijke keren gesteld. Laetitia laten oppakken en haar voor verhoor naar het politiebureau laten overbrengen, was delicaat. Misschien moest hij haar ervan overtuigen dat het in haar voordeel zou spreken als ze zich spontaan meldde en bekentenissen aflegde. Hij was er zich ook van bewust dat geen enkele rechter zou accepteren dat hij haar met onwettige praktijken in de val had gelokt.

‘Ze bekent schuld door op de afspraak te verschijnen’, zei hij in gedachten verzonken.

‘Niemand zegt dat je haar daadwerkelijk moet ontmoeten’, zei Versavel.

‘Daar heb ik ook al aan gedacht.’

Van In zat in de nesten. Wat hij ook deed, hij kon geen voordeel halen uit het feit dat Laetitia al dan niet op de afspraak verscheen, behalve de bevestiging dat hij gelijk had. Hij had de beslissing om haar te chanteren in een impulsieve bui genomen omdat hij de wanhoop nabij was.

‘Ik stel voor dat we ons verdekt opstellen’, zei Versavel.

Vind je dat niet een beetje belachelijk?’

Twee mannen in het struikgewas. Als een toevallige voorbijganger hen herkende, was zijn reputatie naar de vaantjes.

‘Wees maar gerust’, zei Versavel, die de gedachten van zijn vriend kon raden. ‘Iedereen weet dat ik niet op volslanke mannen val.’

‘Het is al goed, Guido.’

Van In stak een sigaret op. In de nabijheid van de kiosk stonden een paar dikke bomen die voldoende dekking (het woord deed hem grijnzen) boden.

‘Neem jij die maar. Ik ga wel achter die andere staan.’

Anja Van der Weyden verscheen stipt op de afspraak. Tijdens de rit van Blankenberge naar Brugge had ze een provisorisch plan bedacht dat het probleem kon oplossen als het lukte. Laetitia was er zeker van dat de afperser een man was en met mannen wist ze wel raad. Hij zou sterven net als de anderen.

‘Verdomme’, zei Van In. ‘Wie we daar hebben.’

Anja droeg een spijkerbroek en een sweater met dwarse strepen. Ze ging voor de kiosk staan en keek zenuwachtig om zich heen.

‘Wat doen we nu?’

‘Afwachten’, zei Van In.

Ze bleef ruim twintig minuten bij de kiosk staan voor ze het opgaf en terug naar de andere kant van het park slenterde, waar het veel drukker was. Hoewel ze af en toe omkeek, kon Van In het niet laten om haar te volgen. Alles ging goed tot hij plotseling iemand ‘hoi Pieter’ hoorde roepen, Anja zich bruusk omdraaide en hem herkende. Zlotkrychbrto was een echte familieman die vaak met vrouw en kinderen ging wandelen als het weer het toeliet. Dat hij beslist had om dat deze avond in het Astridpark te doen, kon niemand hem kwalijk nemen.

‘Hoi Pieter!’

Zijn stem schalde opnieuw over het gazon. Op dat moment zette Anja het op een lopen.

‘Het heeft nu geen zin meer’, zei Versavel.

‘Dat weet ik, Guido.’

Hoewel Van In en Versavel de achtervolging staakten, bleef Anja rennen als een bezetene. De adrenaline gaf haar vleugels en voor één keer kon ze niet meer nuchter nadenken. Een plan, zelfs al benaderde het de perfectie, hield vaak geen rekening met de emotionele reacties van de mensen die het moeten uitvoeren. De ontmoeting met Van In had Anja zo van de kaart gebracht, dat ze de auto niet opmerkte die in volle vaart kwam aangereden toen ze de straat overstak. De klap van de aanrijding deed iedereen op het terras van L’Estaminet opveren. Een gepensioneerde leraar, die zoals iedere avond van een Leffe zat te genieten, hield het hoofd koel en belde de hulpdiensten nog voor de chauffeur van de wagen uitstapte.

‘Volgens mij is ze er erg aan toe’, zei Versavel.

Om het geknakte lichaam van Anja Van der Weyden was een kleine menigte samengetroept, voornamelijk klanten van L’Estaminet. Van In ging op zijn knieën bij haar zitten en boog zich voorover. Er sijpelde bloed uit haar oren en neus en ze ademde niet meer.

‘Maak in godsnaam plaats voor de hulpdiensten’, schreeuwde Versavel toen hij de sirenes dichterbij hoorde komen.

Mensen zijn nu eenmaal belust op sensatie. Verkeersongevallen en branden, het televisiejournaal stond er iedere avond bol van. Toen een van de ziekenbroeders Anja zag liggen, nam hij onmiddellijk contact op met het medisch urgentieteam dat al onderweg was en vroeg de begeleidende arts om zich te haasten. Op dat moment besefte Van In dat alleen een mirakel Anja nog kon redden. Maar wie geloofde tegenwoordig nog in mirakels?

‘Daarmee is de zaak afgesloten, maar niet opgelost’, zei hij toen hij de arts van het urgentieteam het hoofd zag schudden nadat hij Anja een kwartier lang had proberen te reanimeren. De chauffeur van de auto die Anja had aangereden, zat op de rand van het trottoir met zijn handen voor zijn gezicht. Niemand die zich voorlopig om hem bekommerde. De hoofdinspecteur die de vaststelling deed, had zijn identiteit opgenomen en hem een ademtest laten doen. Het verhoor was voor later.

‘Wat doen we nu?’ vroeg Versavel.

‘Geen idee.’

‘Nog geen nieuws van Hannelore?’

‘Nee.’

‘Zou je niet beter naar huis gaan? Misschien zit ze op je te wachten.’

Van In knikte. Ze sloegen de Jozef Suvéestraat in met gelijklopende tred. Aan de Markt namen ze afscheid van elkaar.

‘Tot morgen.’

‘Tot morgen, Guido.’

In de verte klonk gerommel. Dikke druppels plensden op de straatstenen. Van In trok zijn schouders op, maar hij versnelde de pas niet. Het kon hem niet schelen dat hij nat werd. Integendeel. Toen hij halverwege de Sint-Jakobstraat was, barstte het onweer in alle hevigheid los. Gedurende een fractie van een seconde baadde de toren van de Sint- Jakobskerk in een fel licht. Hij dacht aan Wim Raes en de manier waarop de voetbalmakelaar aan zijn einde was gekomen. Wat voelde een mens terwijl hij te pletter viel? Zag hij zijn leven als een film voorbijflitsen zoals sommigen beweren of ging het allemaal zo snel dat de tijd daarvoor te kort was? Wat zou er gebeurd zijn als hij op zijn instinct was voortgegaan en de kerktoren wel had laten doorzoeken? Was het een berekende gok van Anja dat hij het niet zou doen of had ze een foutje gemaakt? Hij stelde zich vragen die hij zich al honderd keer had gesteld, maar van welke kant hij het ook bekeek, hij kon tot geen andere conclusie komen dan dat Anja hem bewust voor schut had willen zetten. Waarom had ze anders de dubbelganger van haar man een tochtje met zijn jacht laten maken? Om hem er op voorhand op te wijzen op welke manier Lieven Van der Weyden zou sterven? Waarom had ze dat risico genomen? Mocht De Kee hem niet gedwarsboomd hebben, dan had het surveillanceteam Van der Weyden van de boot gehaald voor hij kon uitvaren. Had ze voor de tweede keer een fout gemaakt?

Haar plan was allesbehalve perfect. Eigenlijk had ze veel geluk gehad.

Aan de voordeur schudde hij zich uit als een natte hond voor hij de sleutel in het slot stak. Ze was niet thuis, want er brandde geen licht en in de keuken stond alles nog zoals hij het die ochtend had achtergelaten. Een overvolle asbak, twee aangekoekte Duvelglazen en een afgebeten kaaskorst. Hij ging aan tafel zitten en stak een sigaret op. Wat nu? In de koelkast stonden nog drie of vier Duvels. De enige manier om straks de slaap te kunnen vatten vatten, was ze opdrinken. Tenzij… De gedachte om Carine te gaan opzoeken, was verleidelijk. Wat hield hem tegen? Hannelore had hem in de steek gelaten en hij had behoefte aan warmte en wellicht ook aan seks. Fantasieën over hoe het met Carine zou kunnen zijn, wonden hem op. Ging ze werkelijk zo hevig tekeer als sommigen beweerden. Was het waar dat ze dingen deed waarvoor een normale vrouw haar neus ophaalde? Hij was er in ieder geval klaar voor. De drang om bij een vrouw te zijn, nam vorm aan. Wat moest hij doen? De hand aan zichzelf slaan? Vooruit dan maar. Toen hij opstond om naar de salon te lopen, ging de telefoon.

‘Hallo.’

Van In herkende haar stem meteen.

‘Waar ben je?’

‘Ik sta voor de deur.’

De erectie kwam goed van pas. Hij trok de deur open, sleurde haar bij de arm mee naar binnen en terwijl ze elkaar met kussen overlaadden, schortte hij haar rok op. Ze deden het op de keukentafel als twee bezetenen.

‘Ik heb net vernomen wat er gebeurd is in het Astrid- park’, zei Hannelore toen ze weer allebei netjes op de bank zaten. Ze had haar natte kleren geruild voor een ruimzittende badjas. Van In droeg een ouderwetse gestreepte pyjama. In de open haard knetterden twee houtblokken.

‘Het was een tragisch ongeval’, zei Van In. ‘Toen ik haar op de straatstenen zag liggen, kreeg ik bijna medelijden met haar.’

Hij vond het jammer dat hij er nooit achter zou komen wat Anja gedreven had om drie mannen te vermoorden. Hannelore leek zijn gedachten te raden.

‘Het enige wat we kunnen doen is Laetitia Proot en Ida Raes nog eens flink aan de tand voelen’, zei ze.

‘Na wat er vanavond gebeurd is, zou ik daar niet al te veel van verwachten. Als ze toegeven dat ze tegen de mannen hebben samengespannen, riskeren ze veroordeeld te worden voor medeplichtigheid en nu Anja dood is zou hen dat wel eens zuur kunnen opbreken.’

‘Tja’, zei Hannelore.

Van In had gelijk. De rechter zou waarschijnlijk niet mild zijn. De kans was groot dat ze allebei levenslang kregen.

‘Ik ben blij dat je er bent, Hanne.’

Ze trok haar knieën op en schurkte zich tegen hem aan. Van In had haar nog altijd niet verteld dat hij Laetitia had proberen te chanteren en vreemd genoeg had ze hem nog niet gevraagd hoe hij Anja op het spoor was gekomen.

‘Ik heb je een paar dingen nog niet verteld.’

Hij sloeg zijn armen om haar schouder. Hannelore was een principiële magistraat. Ze zou niet kunnen lachen met de streken die hij had uitgehaald.

‘Maak je daar nu niet druk over, Pietertje. Voor ik naar huis kwam, heb ik Guido gebeld. Hij heeft me alles verteld.’

‘Ben je dan niet boos op mij?’

Hij liet zijn wijsvinger over haar wang en langs haar hals naar beneden glijden tot hij met het topje ervan de bovenkant van haar borsten kon beroeren.

‘Natuurlijk ben ik boos. Ik laat het alleen niet merken.’

Ze lachten.

‘Dat heb ik gemerkt’, zei Van In.

Ze ging op haar rug liggen met haar hoofd op zijn schoot en knoopte haar badjas los. De reactie van Van In liet niet lang op zich wachten. Ze liet zich uit de bank glijden en ging voor hem op haar knieën zitten.

‘Begin maar af te tellen’, glimlachte ze. ‘Over twee minuten ben je in de hemel.’

Peter Quijo was een geduldige man, zeker met klanten die een trouwring kwamen uitkiezen.

‘En toch vind ik die mooier’, zei Hannelore.

‘Dan nemen we die toch.’

Wie niet in het vak zit, zou denken dat het pleit nu beslecht was, maar de juwelier wist wel beter. De kans was groot dat ze weer hun keuze niet konden maken, net als de vorige keer. Sterker nog. Het zat er dik in dat ze straks vroegen of hij iets voor hen kon ontwerpen. Hij keek naar buiten door het raam naar de gestage stroom toeristen waaraan nooit een eind leek te komen, tot zijn aandacht werd getrokken door een jongetje van een jaar of tien dat hem op straat stond aan te gluren en plotseling, alsof hij een onzichtbaar teken kreeg, stapte de jongen op de voordeur toe en belde aan. Peter Quijo liet hem binnen, maar voor hij iets kon zeggen, stevende de jongen recht op de toonbank af, waar Hannelore en Van In hun ringen aan het uitkiezen waren.

‘Bent u meneer Van In?’

‘Inderdaad.’

‘Ik moest u dit overhandigen.’

Het jongetje stopte Van In een envelop toe en repte zich vliegensvlug naar buiten.

‘Wat is dat nu weer?’

Hannelore griste de envelop uit Van Ins handen en scheurde ze open. Er zat een briefje in met daarop het getal dertien, in grote rode cijfers. Het duurde tien seconden voor Van In en Hannelore begrepen wat er aan de hand was en naar buiten liepen. De juwelier - hij begreep er niets meer van - keek hen hoofdschuddend na.

‘Neem jij de linkerkant, doe ik de rechter.’

Hannelore nam de Breidelstraat en de Markt voor haar rekening, maar van het jongetje geen spoor. Gelukkig had Van In meer succes. Hij kon het ventje in de kraag vatten op de Burg, net toen hij de Blinde Ezelstraat in wilde lopen. Bleek dat het kereltje van een vrouw tien euro had gekregen om de envelop te bezorgen.

‘Het is dus toch nog niet afgelopen’, zei Hannelore toen ze een kwartier later het vreemde voorval op het terras van de Tom Pouce bespraken.

‘Ik ben er niet gerust op.’

Van In dronk koffie omdat het amper tien uur was. Hij keek zorgelijk. Mocht Anja de muren van het toilet van de Nautilus niet vol dertienen hebben geschilderd, dan zou hij aan een flauwe grappenmaker hebben gedacht, maar nu begon hij zich stilaan zorgen te maken dat hij weieens het volgende slachtoffer kon zijn. Hij kon alleen geen reden bedenken waarom iemand hem wilde vermoorden.

‘Misschien willen Ida of Laetitia mij op stang jagen?’

‘Zo stom kunnen ze toch niet zijn’, zei Hannelore. ‘We hoeven het jongetje maar foto’s van hen te laten zien en ze hangen.’

Ze durfde bijna niet te opperen dat Proot, Raes en Van der Weyden waren vermoord omdat ze hun vrouwen hadden bedrogen. Gelukkig was Van In haar voor.

‘Ik heb jou in ieder geval nooit bedrogen’, zei hij sec.

‘Je ex-vrouw wel.’

‘Sonja?’

‘Natuurlijk. Wie anders?’

Toen hij Hannelore leerde kennen, was Van In net van zijn vrouw gescheiden. Officieel omdat hij een scheve schaats had gereden met een jonge agente, maar eigenlijk was dat niet de oorzaak van het conflict, eerder een aanleiding om een punt te zetten achter een relatie die al een tijdje aan het doodbloeden was. Sonja was een ambitieuze jonge vrouw die carrière wilde maken, hij een vrolijke nietsnut die al blij was dat er eten op tafel stond en het dak niet lekte, ‘s Avonds was zij moe, hij vol vuur. Zelfs de zeldzame keren dat ze op reis gingen, kroop ze om negen uur in bed of ze viel in slaap bij de televisie. Het avontuur met de jonge agente was niet meer dan een schreeuw om aandacht geweest. Hij kon zich niet voorstellen dat ze hem dat nu nog kwalijk nam en nog minder dat ze hem daarom wilde vermoorden.

‘Dat geloof ik niet. Sonja is opvliegend, maar niet wraaklustig.’

‘Met vrouwen weet je nooit, Van In. Ik heb je toch al gezegd wat ik met jou zou doen als ik je met een ander betrapte?’

‘Nu even niet, Hanne. Anders smaakt mijn koffie niet meer.’

‘Heb je nog een recente foto van haar?’

Van In sloeg zijn ogen op.

‘Wat denk je wel?’

‘Dan moeten we er eentje zien te pakken krijgen’, zei Hannelore. ‘Weten we meteen wie er gelijk heeft.’

‘Zo dom is ze nu ook weer niet.’

‘Daar ben ik nog niet zo zeker van.’

‘Hanne, alsjeblieft.’

Sonja was een delicaat onderwerp, dat hij liever onbesproken liet. Met je toekomstige vrouw over je ex praten, het doet altijd een beetje pijn, zeker als je herinneringen ophaalt aan de goede momenten die je met haar hebt gedeeld of het over haar positieve karaktertrekken hebt.

‘Hou je misschien nog van haar?’

‘Natuurlijk niet.’

Van In dronk van zijn koffie en stak een sigaret op. Als het Sonja niet was, wie dan wel? Ver hoefde hij niet te zoeken. Vóór haar was hij maar twee keer echt verliefd geweest. De eerste keer toen hij achttien was. Hij had Geertje leren kennen en het had niet veel gescheeld of ze waren al na zes weken gaan samenwonen, maar de relatie was stukgelopen toen bleek dat ze aan een ongeneeslijke ziekte leed. Zes maanden later had hij het met Reinhilde aangelegd en ook dat was verkeerd afgelopen. Hij had haar laten vallen voor Sonja.

‘Je hebt me toch niets verzwegen?’

Hannelore mocht een rationele vrouw zijn, ze was ook maar een mens. Ze wist dat Van In geen heilige was, maar ze kon niet verdragen dat hij oneerlijk was of dingen voor haar verzweeg.

‘Verzwijgen is een groot woord.’

‘Gelukkig hebben we de ringen nog niet gekocht.’

Haar gezicht verstrakte. Ze dacht aan de kinderen en het leven dat hen te wachten stond als ze Van In in de steek zou laten.

‘Je gaat toch niet beginnen, zeker.’

‘Ik. Beginnen?’

Van In stak zijn hand op en wenkte de dienster. Tien uur of niet, hij had een Duvel nodig.

‘Dat had je wel eerder mogen vertellen’, zei Hannelore toen hij uitgepraat was. ‘En als ik eerlijk mag zijn, ik had nooit verwacht dat jij iemand zou laten vallen die ongeneeslijk ziek was.’

‘Ik ben er ook niet trots op.’

Het had Van In veel moeite en twee Duvels gekost om alles op te biechten. Maar het ergste was dat hij er zich op betrapte dat hij nog altijd een beetje van zijn ex-liefjes hield.

‘Met Geertje is het later allemaal weer goed gekomen’, zei hij. ‘Als ik me niet vergis, is ze getrouwd met de arts die haar behandelde.’

‘Dat je dat ook nog weet.’

‘Het heeft in de krant gestaan, Hanne.’

Hannelore was aan een derde port toe. Haar blik werd stilaan waziger en ze begon met een dubbele tong te spreken. Hoewel Van In zijn best had gedaan afstandelijk over te komen, had ze zijn ogen zien glinsteren telkens als hij de naam Geertje of Reinhilde uitsprak, en dat deed meer pijn dan ze had verwacht.

‘En hoe is het Reinhilde vergaan? Is ze ook beter terechtgekomen dan…’

‘Je mag de zin gerust afmaken, Hanne.’

Ze keek hem met grote ogen aan en schudde haar hoofd.

‘Sorry. Dat had ik niet mogen denken.’

Ze snufte, pakte haar handtas van de stoel naast haar en rommelde erin tot ze het pakje zakdoeken vond dat ze er voor noodgevallen bewaarde. Voor ze beslisten om te gaan samenwonen, had hij meer dan eens bezwaar gemaakt tegen het feit dat zij magistraat was en hij een gewone flik. Ze had uren op hem moeten inpraten om hem ervan te overtuigen dat ze dat niet erg vond en dat ze van hem hield om wie hij was, niet om wat hij deed. En nu probeerde ze hem te beledigen door te suggereren dat de meisjes die hij in de steek had gelaten, uiteindelijk toch een betere partij hadden gevonden.

‘Reinhilde leidt een supermarkt van Delhaize. Voorzover ik weet is ze nooit getrouwd.’

Van In had haar één keer ontmoet aan de kassa toen hij een pakje sigaretten ging kopen. Ze hadden tien minuten staan kletsen en sindsdien was hij er nooit meer teruggeweest.

‘Wanneer heb je haar voor het laatst gezien?’

Hij vertelde het haar, maar dit keer verpinkte ze niet. Voor ze Van In ontmoette, had ze ook al een paar relaties achter de rug en het zou oneerlijk zijn te ontkennen dat ze af en toe ook nog eens aan haar ex-minnaars dacht. Een enkele keer had ze zelfs over een van hen gefantaseerd terwijl ze met Van In aan het vrijen was.

‘Laten we dan toch maar met Sonja beginnen’, zei ze. ‘Ik mag aannemen dat je weet waar ze woont.’

Van In knikte. Sonja was getrouwd met een verzekeringsmakelaar. Ze woonde in de Rietlaan, ergens in de buurt van het Boudewijnpark.

Voor de gemeentefusie in 1976 telde Brugge ongeveer vijftigduizend inwoners, een aantal dat meer dan verdubbelde toen de randgemeenten Sint-Andries, Sint-Kruis, Sint- Michiels en Assebroek aan de stad werden toegevoegd. De politieke strijd om het burgemeesterschap van Groot- Brugge die daarvan het gevolg was, is niet direct de mooiste episode uit de geschiedenis van de Breydelstad, maar daarom niet minder boeiend. Uiteindelijk werd het pleit na heel wat getouwtrek en kuiperijen gewonnen door de jonge ambitieuze burgemeester van Sint-Michiels, een merkwaardige man die zich in de loop der jaren van onderwijzer tot captain of industry zou opwerken. Het Boudewijnpark, in den beginne een grote speeltuin met vijver, cafetaria, restaurant, overdekte ijspiste en dolfinarium, was een van zijn prilste realisaties. Wat er ook over werd geroddeld, het was een fris en vernieuwend project dat vele jonge mensen er destijds toe aanzette zich in Sint-Michiels te vestigen. De oudste huizen in de buurt dateerden uit de jaren zestig.

Lionel Vandecasteele had zich er gevestigd in de jaren tachtig. Hij woonde in een ruime vrijstaande woning met dubbele garage. Op de begane grond hield hij een verzekeringskantoor. VDC VERZEKERINGEN stond er op een groot bord naast de garagepoort.

‘Ik ben benieuwd’, zei Hannelore.

Van In laten zitten voor een verzekeringsmakelaar, je kon net zo goed Madonna ruilen voor Nana Mouskouri.

‘Ik hoop maar dat ze thuis is’, zei Van In.

Eigenlijk hoopte hij het tegenovergestelde. Hannelore had Sonja nooit eerder ontmoet en wie weet was ze niet meer de mooie meid op wie hij verliefd was geworden. Vreemd dat hij zich daar druk over maakte. Tenslotte waren ze al bijna negen jaar gescheiden. Ze liepen naar de voordeur. Vandecasteele-Moreel stond er op de bel. Het begon al goed. De bel deed ding-dong. Het duurde een tijdje voor ze de deur openmaakte. Van In durfde haar eerst niet in de ogen te kijken, tot Hannelore hem discreet aanporde.

‘Hoe maak je het?’

Ze lachte aanstekelijk, net zoals hij dat vroeger van haar gewend was.

‘Je gelooft het nooit’, zei Van In. ‘Maar ik heb een foto van je nodig.’

‘Een foto?’

‘Mogen we even binnenkomen?’ vroeg Hannelore.

‘Natuurlijk.’

Ze zette een stap achteruit en liet hen binnen. De vloer in de gang was kraaknet en geboend. Aan de muren hingen marines, de luchter was van koper.

‘Lionel is gek van de zee’, zei Sonja toen Hannelore er eentje van dichterbij bekeek.

Beide vrouwen namen elkaar op en velden een oordeel. Sonja droeg een joggingpak dat een beginnend buikje niet kon verdoezelen en sportschoenen. Haar kapsel zat goed maar ze liep als een gansje. Om haar wijsvinger zat een dure ring met een grote diamant, een fortuin waard als hij echt was geweest. Hannelore was gekleed in een mantelpakje dat bij haar functie paste maar niets afdeed aan haar figuur. Ze geurde naar Yves Saint Laurent en ze liep met rechte schouders.

‘Kopje koffie?’

‘Graag’, zei Van In.

Hij bestierf het bijna van de zenuwen.

‘Of verkies je een Duveltje?’

‘Nee, dank je.’

Sonja bekeek hem met een blik die hij van vroeger kende wanneer hij haar probeerde wijs te maken dat hij weer eens had moeten overwerken. Ze liep naar de keuken, deed water in het reservoir van de koffiezetmachine en dacht: De trut zal ook wel koffie lusten.

‘Een foto’, herhaalde ze toen ze in de woonkamer kwam. ‘Je bent toch geen familiealbum aan het aanleggen?’

Tijdens de rit van het centrum naar Sint-Michiels hadden ze een verhaal proberen te verzinnen dat het verzoek om de foto kon verklaren, maar uiteindelijk hadden ze toch beslist om de waarheid te vertellen. Als Sonja er niets mee te maken had, zou ze zich alleen maar opwinden; in het andere geval was de kans groot dat ze zich blootgaf of door de mand viel.

Toen hij haar vertelde waarom ze de foto nodig hadden, barstte ze in lachen uit.

‘Je had je al die moeite kunnen besparen door het jongetje mee te brengen. Of is dat tegenwoordig ook al verdacht?’

Van In wierp een steelse blik naar Hannelore. Mocht iemand hem ooit aan het stuur van een BMW betrappen, hij zou zich niet minder gegeneerd gevoeld hebben dan nu.

‘We moeten nu eenmaal ieder spoor natrekken’, zei hij.

‘Ik ben geen spoor, Van In.’

Hannelore moest onwillekeurig glimlachen. Ze zei ook ‘Van In’ tegen hem als ze kwaad was.

‘Geeft u ons de foto maar, mevrouw’, zei ze. ‘Tenzij u er de voorkeur aan geeft dat ik inspecteurs in uniform stuur om er een van u te maken.’

‘Heb ik gezegd dat ik geen foto zou geven?’

‘Nee, mevrouw. Dat hebt u niet gezegd.’

Sonja trok een schouder op en zette een gezicht dat zowel medelijden als verbazing uitdrukte, alsof ze wilde zeggen: Ben jij werkelijk voor die tante gevallen? Ze draaide zich om en liep naar een laag, modern dressoir, waar ze behalve foto’s ook haar mooiste servies en bestek bewaarde.