9

Na het ontbijt kreeg Hannelore plotseling zin om Van In te bellen en hem te zeggen waar ze logeerde, maar ze bedacht zich op het moment dat ze het nummer intoetste. Ze was bereid de hele affaire met Carine te vergeten, op voorwaarde dat hij een teken van goede wil gaf, door op tijd thuis te komen bijvoorbeeld. Gisteren had ze tot zeven uur op hem gewacht, maar meneer had niets van zich laten horen en omdat ze het niet opnieuw wilde meemaken dat hij haar straks met lieve woordjes zou proberen om te praten, had ze haar koffers gepakt en was ze bij Christine ingetrokken, een bevriende juriste die ze op de universiteit had leren kennen.

‘Heimwee?’

‘Waarom denk je dat?’

‘Je wilde hem toch bellen. Of vergis ik me?’

Christine droeg een satijnen peignoir met bloemmotief en spitse modieuze slippers. Aan haar kapsel was niet te merken dat ze uit bed kwam. Het zat perfect. Bij Christine zat trouwens alles perfect. Anders dan Hannelore had ze nooit onder stoelen of banken gestoken dat haar carrière voorrang had op een relatie. Na een stage was ze op haar vijfentwintigste bij een groot advocatenkantoor in dienst getreden waar ze de knepen van het vak had geleerd. Sinds acht jaar leidde ze een eigen kantoor. Met succes. Ze deed bijna uitsluitend echtscheidingen.

‘Hij zal zich ongerust maken over de kinderen.’

Hannelore roerde eindeloos lang in haar koffie en likte eerst het lepeltje af voor ze van de koffie dronk. Ze had slecht geslapen. Haar ogen waren roodomrand en toen ze zich vanochtend na het douchen in de spiegel bekeek, had ze de indruk gekregen dat ze er oud en verlept uitzag.

‘Laat hem twee dagen sudderen en hij is weer zo mak als een lammetje.’

Christine ging zitten, sloeg haar benen over elkaar en taxeerde haar vriendin met een bezorgde blik.

‘Ik hoop dat je gelijk hebt.’

‘Ik heb gelijk, Hanne. Dat weet je net zo goed als ik.’

Bij paren die willen scheiden is het vaak zo dat de betrokkenen spijt krijgen van hun beslissing als ze een tijdje alleen wonen. De slechte herinneringen vervagen en de goede komen weer boven. In het geval van Hannelore en Van In kwam er nog bij dat zij nog te veel van hem hield om een definitieve beslissing te nemen. Twee dagen weduwnaarschap zou ruim voldoende zijn om het tij te doen keren. Dat had Christine gisteravond gemerkt aan de manier waarop Hannelore over hem sprak.

‘Hij zal me op de rechtbank komen opzoeken.’

‘Neem een paar dagen vrij. Zal ik Beekman bellen?’

‘Geef me een paar minuten bedenktijd.’

Christine schudde haar hoofd, stond op en liep naar de telefoon.

‘Geen bedenktijd’, zei ze streng. ‘Als je nu teruggaat, maak je jezelf belachelijk.’ ‘Oké.’

Hannelore griste een pakje sigaretten van de tafel en stak er een op. De eerste trek deed haar hoesten, want ze rookte heel weinig, alleen op momenten dat ze het niet meer zag zitten en die waren gelukkig heel zeldzaam.

‘Vertel me liever over de zaak waarmee hij bezig is. Wie weet kan ik helpen?’

Christine nam op haar beurt een sigaret. Collega’s bewonderden haar niet alleen om haar juridische kennis, ze gaven ook ruiterlijk toe dat ze over een fijne speurneus beschikte. Vroeger, toen ze nog strafzaken pleitte, ging ze vaak zelf op pad om getuigen aan de tand te voelen en feiten uit het dossier te verifiëren, met als gevolg dat ze zaken had gewonnen waarvoor de meeste collega’s bedankten. Hannelore knikte, schonk zich nog een kop koffie in en stak van wal. Vier sigaretten later was ze uitgepraat.

‘Volgens Van In heeft Anja Van der Weyden de moorden gepleegd, hij wordt gewoon gek omdat hij het niet kan bewijzen.’

‘Anja Van der Weyden.’

Christine kneep haar ogen halfdicht.

‘Anja Van der Weyden’, herhaalde ze opnieuw.

‘Ken je haar?’

‘Ik heb vroeger nog een Anja gekend die met een Van der Weyden is getrouwd’, zei ze. ‘Jammer voor haar, want het was een briljante studente.’

‘Dat meen je niet.’

Christine glimlachte. Ze had een groot deel van haar succes aan haar geheugen te danken, dat volgens een bevriende psycholoog die haar daarop had getest, beter functioneerde dan dat van een computer.

‘Als zij het is, heet ze Derycke met haar meisjesnaam.’

Hannelore liet bijna haar sigaret tussen haar vingers uitglippen. Ze had ooit een boek gelezen over merkwaardige toevallen en gedacht: dat overkomt mij nooit, maar dit vond ze bijna even spectaculair als de gevallen die in het boek werden aangehaald. Ze stond op en wilde naar de telefoon lopen. Christine hield haar tegen.

‘Niet doen, Hanne.’

‘Waarom niet?’

‘Daarom niet.’

‘Kun je alsjeblieft wat duidelijker zijn?’

‘Gun me twee dagen en wie weet komt alles weer in orde.’

‘Wat ben je van plan?’

‘Dat vertel ik je lekker niet, lieverd.’

Van In zag er niet uit toen hij om kwart voor acht kamer 204 binnenwiegelde. Zijn haar zat in de war en zijn hemd hing uit zijn broek, zijn tred was onzeker en hij hoestte om de haverklap.

Zestig sigaretten, veel te veel Duvels en een slapeloze nacht lieten sporen achter. Bart Saelens, de inspecteur die in Lissewege de trappen van de toren was afgerend, had hem amper herkend toen ze elkaar op de gang kruisten.

‘Van In heeft het weer zwaar te pakken’, zei hij tegen een collega die zijn bureau binnenkwam.

Op dat ogenblik hoorden ze een harde bonk en gekletter van metaal. De vloer trilde.

‘Ik denk dat hij gevallen is’, zei Saelens.

‘Wat doen we?’

‘Gaan kijken natuurlijk.’

Ze troffen Van In aan op de grond. Hij lag op zijn zij, bijna in foetushouding. Uit een jaap in zijn voorhoofd druppelde bloed.

‘Zal ik de hulpdiensten bellen?’

Nog voor Saelens die vraag kon beantwoorden, nam zijn collega de hoorn van de haak en toetste het noodnummer in. Dertig seconden later stond het politiebureau in rep en roer. Het nieuws dat Van In een hartinfarct had gekregen, verspreidde zich als een lopend vuurtje.

‘Wie zegt dat hij een hartinfarct heeft gekregen?’ vroeg Versavel toen hij hoorde wat er gebeurd was.

Hij had drie keer aangebeld in de Vette Vispoort, daartussen twee keer getelefoneerd en daarna nog tien minuten gewacht voor hij had durven weg te rijden.

‘Dat weet ik niet’, schreeuwde een jonge inspecteur. ‘Ik weet alleen dat hij er erg aan toe is.’

Versavel aarzelde geen ogenblik. Hij rende de trappen op. Het moest ervan komen, dacht hij, toen hij kamer 204 binnenstormde en Van In op de grond zag liggen. In een goed geordende maatschappij lijkt het normaal dat mensen zelf niets ondernemen als iemand iets overkomt, je zou wel eens iets verkeerds kunnen doen en daar nadien op aangesproken kunnen worden, maar in veel gevallen is het beter zelf de handen uit de mouwen te steken in plaats van werkeloos de komst van de hulpdiensten af te wachten. Versavel ging op zijn knieën zitten, boog zich voorover en snoof de adem van zijn vriend op. Daarna bekeek hij de hoofdwonde, die nog altijd hevig bloedde maar er op het eerste gezicht ongevaarlijk uitzag.

‘Heeft hij weer te veel gezopen?’

Hoofdcommissaris De Kee stond in de deuropening. Om zijn mond speelde een vals lachje. Wat de charmes van Carine niet vermogen, zal de drank wel bewerkstelligen, dacht hij. Iedereen wist dat Van In dronk op kantoor, zelfs burgemeester Moens, maar die kneep zoals vele anderen een oogje dicht. Dit keer lagen de zaken anders. Een paar glazen achteroverkiepen tijdens de diensturen kon net, dat hij ‘s morgens stomdronken op de grond viel, zou niemand nog tolereren.

‘Jullie zijn mijn getuigen’, zei hij tegen Versavel en inspecteur Bart Saelens. ‘Tegen tien uur wil ik op mijn bureau een gedetailleerd verslag van wat hier gebeurd is. Is dat Bart Saelens mompelde iets tussen zijn tanden. Versavel zei geen woord. In het ziekenhuis zouden ze een bloedproef doen en het resultaat ervan zou niet fraai zijn. Als hij nu niets ondernam, zou De Kee zijn slag eindelijk thuis halen. Daarom deed hij iets dat hij anders nooit had durven doen. Hij liet zijn hand discreet naar Van Ins kruis glijden en kneep er hard in. Er volgde een rauwe kreet en een wild arm wiekend gebaar dat Versavel op het nippertje wist te ontwijken. Een ogenblik later trok Van In zijn ogen open en keek verdwaasd om zich heen.

‘Is er iets gebeurd?’ vroeg hij schor.

Iedereen keek hem als versteend aan, want hij zag er niet uit. Zijn kleren zaten onder het bloed, zijn gezicht leek op een gemangelde dweil.

‘Je bent bij het binnenkomen gestruikeld en gevallen’, zei Versavel alsof er geen vuiltje aan de lucht was.

Hij pakte zijn zakdoek en reikte hem die aan, maar het duurde een tijdje voor Van In zich realiseerde dat het vocht dat langs zijn voorhoofd op zijn overhemd drupte bloed was.

De Kee sloeg het tafereel hoofdschuddend gade. Wat zijn die twee nu weer van plan? dacht hij. Gelukkig kwam de sirene van de ziekenwagen snel dichterbij. Voor Versavel was dat het moment om zijn vriend voor de tweede keer te shockeren.

‘Ze komen je halen’, zei hij onbewogen en net luid genoeg dat alleen Van In hem kon horen.

Het resultaat was verbluffend. Van In richtte zich half op, spitste de oren en wierp een blik naar De Kee, die zich al stond te verkneukelen. Toen hij eindelijk ook de sirenes hoorde, krabbelde hij overeind en liep met onzekere tred naar buiten, op de voet gevolgd door Versavel.

‘Dat kunnen jullie verdomme niet maken’, schreeuwde De Kee hen na.

Van In draaide zich om en richtte zich tot inspecteur Bart Saelens, die zich de hele tijd op de achtergrond had gehouden.

‘Zeg maar aan de ziekenbroeders dat ze hem meenemen en meteen een lobotomie uitvoeren. Zijn we eindelijk van zijn gezeur verlost.’

Collega’s die de scène op de gang volgden, hadden moeite om hun lach in te houden. Ze beten op hun lip of vermeden het elkaar aan te kijken.

‘Je zult gehecht moeten worden’, zei Versavel nadat hij de wonde in het toilet had gereinigd en een provisorisch verband had aangebracht.

‘Geen sprake van.’

De angst die Van In voor dokters en ziekenhuizen koesterde, was spreekwoordelijk. Als jongetje had hij ooit een wonde aan zijn knie opgelopen. De dokter van dienst, een jonge assistent in opleiding, had hem een te kleine dosis verdoving toegediend, maar in plaats van de fout te herstellen, was hij gewoon doorgegaan met hechten, hij had hem zelfs voor kleinzerig ventje uitgescholden toen hij het daarbij uitschreeuwde van de pijn. Dat laatste had Van In hem nooit vergeven.

‘Dan zul je er een lelijk litteken aan overhouden.’

‘Ik ben toch al lelijk, Guido.’

‘Laat me in vredesnaam Zlotkrychbrto bellen.’

De politiearts was waarschijnlijk de enige dokter die Van In vertrouwde, wat op zich geen al te beste referentie was, want de man werkte uitsluitend op lijken. Van In bracht zijn hand naar zijn voorhoofd. Het verband dat Versavel had aangelegd, was doordrenkt van het bloed en hij voelde de wonde trekken.

‘Oké, maar dan op één voorwaarde. Dat we doen wat ik gisteren heb voorgesteld.’

‘Ik had het kunnen weten’, zuchtte Versavel.

‘Ja of nee?’

Versavel zuchtte opnieuw, pakte zijn mobieltje en toetste het nummer van Zlotkrychbrto in.

‘Ga jij ondertussen andere kleren voor me halen’, zei Van In toen het gesprek afgelopen was.

‘En koop een fles Filliers.’

‘Je gaat toch nu nog niet…’

‘Natuurlijk niet, maar hoe moet ik Zlot anders betalen?’

De weduwe van Erwin Proot maakte geen bezwaar toen Versavel vroeg of hij haar nog even kon spreken in verband met de moord op haar man. Ze nodigde hem met een gastvrij gebaar uit binnen te komen en ging hem voor naar de tuin, waar de tafel gedekt stond voor het ontbijt.

‘Kopje koffie?’

‘Ja, graag.’

Versavel ging zitten in een houten stoel met dikke kussens die zacht en warm aanvoelden. Op een groot bord lagen vier soorten beleg en de broodjes roken overheerlijk. Versavel ging over een paar jaar met pensioen en hij en Frank hadden afgesproken dat ze dan een huisje op het platteland zouden kopen met een groot terras waar ze op zomerse dagen uitgebreid konden ontbijten. Daar hielden ze allebei van. Had de weduwe van Proot hem begerig naar de gedekte tafel zien kijken of was ze gewoon gastvrij, terwijl ze koffie inschonk vroeg ze of hij ook een broodje mee wilde eten. In eerste instantie was Versavel geneigd om zijn hoofd te schudden, maar de tafel zag er zo verleidelijk uit dat hij knikte. Bij de eerste hap voelde hij zich al schuldig. Stel dat Van In het bij het verkeerde eind had en de weduwe van Proot niets met de moord op haar man te maken had, dan speelde hij een judasrol. De enige verzachtende omstandigheid was dat ze ook een buitenechtelijke relatie had gehad. Met De Kee dan nog.

‘Het is waarschijnlijk een pijnlijke vraag, maar ik moet ze u stellen’, zei Versavel toen ze hem vroeg wat hij wilde weten.

‘U moet ook uw werk doen, nietwaar’, zei ze.

Versavel knikte goedkeurend.

‘Heeft uw man nog andere relaties gehad dan die met Katia Lekens?’

Ze leek de vraag helemaal niet pijnlijk te vinden, want ze glimlachte breed en haar ogen twinkelden.

‘Erwin was Erwin’, zei ze. ‘Hij kon geen enkele vrouw met rust laten. Zijn vader was ook zo, heb ik me laten vertellen. Volgens mij heeft Erwin het met de paplepel ingegoten gekregen.’

‘U wist dus al lang dat hij u bedroog?’

‘Bedriegen is een groot woord. De romances waren steeds van korte duur, hij kwam telkens weer naar huis. Alleen met Katia liep het anders. Hij zei dat hij van haar hield en van me wilde scheiden om met haar te kunnen trouwen.’

‘Hoe lang is dat geleden?’

‘Dat hij haar leerde kennen of dat hij mij vertelde dat hij van me wilde scheiden?’

Versavel spoelde zijn mond door met een slokje koffie.

‘Dat hij van u wilde scheiden.’

‘Ongeveer twee jaar.’

‘En dat vond u minder leuk.’

De glimlach verdween plotseling van haar gezicht. Toen Erwin haar op een avond had toevertrouwd dat hij van Katia hield, was ze diep in haar binnenste ontzettend kwaad geworden. Ze herinnerde zich nog levendig dat ze de volgende dag was gaan winkelen met zijn betaalkaart en voor meer dan achttienhonderd euro kleren had gekocht.

‘Op dat moment had ik hem wel kunnen vermoorden’, zei ze.

Versavel verslikte zich bijna in zijn broodje camembert.

‘U beseft toch wat u zegt, mevrouw?’

‘Maakt u zich geen zorgen, inspecteur. Ik heb hem niet vermoord.’

‘Maar u hebt het hem wel toegewenst?’

Ze pakte een broodje, sneed het open en besmeerde het ruim met boter. Daarna bestrooide ze beide helften met hagelslag. Toen ze op de televisie het nieuws hoorde dat Erwin vermoord was, had ze geschokt gereageerd omdat ze tot dan was blijven hopen dat hij terug zou komen. Waarom had hij haar anders gebeld om het weer goed te maken? Omdat hij jaloers was natuurlijk dat ze regelmatig met die stomme flik in de koffer dook. Maar nu alles achter de rug was, had ze zich hersteld. Erwin had haar een mooi huis en een aardig fortuintje nagelaten, Katia had zich tevreden moeten stellen met een ring en een fotoalbum. De feeks.

‘Voorzover ik weet is iemand iets toewensen geen strafbaar feit’, zei ze. ‘Dat doet iedere vrouw die zich in de steek gelaten voelt.’

Versavel raakte een beetje in verlegenheid door die laatste opmerking. Hij wist nu eenmaal niet veel af van de vrouwelijke psyche, behalve de dingen die Van In hem vertelde, maar ook dat stelde niet veel voor.

‘Had uw man vijanden?’

Het was een klassieke vraag, maar hij wist niets anders te verzinnen. Het antwoord erop was meestal negatief.

‘Wat bedoelt u met vijanden?’

‘Mensen die hem een kwaad hart toedroegen.’

‘Hoeveel namen wilt u?’

Erwin Proot dreef een handeltje in tweedehands computers en hij had al meer mensen afgezet dan er dagen in het jaar waren, om nog maar te zwijgen van al de mannen die hij horens had opgezet.

‘Zal ik ze voor u opschrijven?’ zei ze toen Versavel sprakeloos bleef.

De telefoon ging over. Eindelijk.

‘Hallo.’

Laetitia hield de looptelefoon dicht bij haar oor.

‘Hallo, met wie spreek ik?’

Versavel wendde het hoofd af. Hij voelde zich beschaamd omdat hij wist wie de anonieme beller was en wat hij met haar aan het bespreken was. Laetitia werd steeds zenuwachtiger en het scheelde niet veel of ze hing op toen de beller ermee dreigde contact op te nemen met de politie als zij en haar vriendinnen niet met honderdduizend euro op de proppen kwamen om zijn stilzwijgen af te kopen. Tijdens het gesprek, dat uiteindelijk vijf minuten duurde, wrong ze zich in allerlei bochten omdat ze absoluut wilde vermijden dat Versavel uit haar reacties zou kunnen opmaken waarover ze het hadden. Het was een onmogelijke opdracht. Ten slotte kon ze niet anders dan zeggen: ‘Ik heb helemaal niets te maken met de moord op mijn man en als u me nog eens lastigvalt, bel ik zelf de politie.’

‘Problemen?’ vroeg Versavel toen ze de telefoon oplegde.

Laetitia zag wit, haar stem trilde.

‘Een of andere halve gare probeert me te chanteren’, zei ze gejaagd. ‘Hij beweert dat ik, Ida en Anja hebben samengespannen om onze mannen te vermoorden.’

‘Maakt u zich geen zorgen, mevrouw’, zei Versavel. ‘Met een beetje geluk hebben we die kerel zo te grazen. Mag ik even uw toestel. Als het goed is, zit zijn nummer nog in het geheugen.’

In plaats van te knikken, schudde ze bijna onwillekeurig het hoofd. Als de politie de anonieme beller opspoorde, was zij de klos, want als zijn verhaal klopte, zou hij uiteindelijk tot bekentenissen overgaan. Met alle gevolgen van dien.

‘Geef me vijf minuten en ik weet wie u gebeld heeft’, zei Versavel.

In plaats van contact op te nemen met het politiecommissariaat belde hij Van In. Ondertussen hield hij Laetitia scherp in het oog. Haar onderlip trilde en hij las angst in haar ogen. Tot nu toe wees alles erop dat Van In gelijk had, ze had iets te verbergen. Het feit dat ze mevrouw Raes en mevrouw Van der Weyden in een onbewaakt ogenblik bij de voornaam had genoemd, vormde daarvoor een ernstige aanwijzing omdat ze altijd beweerd had dat ze hen niet kende. Maar ook de glimlach die om haar lippen verscheen toen hij haar meedeelde dat het een nummer van een openbare telefooncel betrof, waardoor het bijgevolg zo goed als onmogelijk was om de anonieme beller op te sporen, maakte haar verdacht.

‘Het is niet fraai wat we doen, maar ik denk dat je gelijk hebt’, zei Versavel toen hij Van In een halfuur later in café Vlissinghe trof.

‘Natuurlijk heb ik gelijk. De vraag is: hoe lang zal het duren voor ze reageert?’

Van In had Carine de opdracht gegeven het huis van Laetitia onder permanente surveillance te plaatsen en hem direct te waarschuwen als ze de deur uitging. Het was alleen jammer dat hij haar telefoon niet kon laten afluisteren. Daarvoor beschikte hij over onvoldoende bewijsmateriaal.

‘Wat ga je doen als ze contact opneemt met de andere vrouwen?’

‘Alles laten vastleggen op video’, zei Van In.

‘Denk je dat ze daar bij het parket in gaan trappen?’

De manier waarop Van In te werk ging, was op zijn minst controversieel te noemen. Zelfs als hij erin slaagde de drie vrouwen op basis van clandestien gemaakte beelden in verdenking te stellen, was de kans groot dat de zaak werd geseponeerd en als het toch tot een rechtszaak kwam, zouden de advocaten van de verdediging de vrijspraak van hun cliënten verkrijgen met het argument dat hij op een onwettige manier bewijsmateriaal had verzameld. Het enige waarop hij kon hopen, was dat ze een kapitale fout zouden maken als hij de druk bleef opvoeren.

‘We zullen wel zien.’

Van In dacht aan Hannelore en de kinderen. Waar hingen ze in vredesnaam uit?

‘Wat hebben jullie eigenlijk met elkaar afgesproken?’ vroeg Versavel toen hij merkte dat Van In in gedachten verzonken was.

‘Met wie?’

‘Met mevrouw Proot natuurlijk.’

‘Ik heb haar vier uur bedenktijd gegeven’, zei Van In. ‘Heeft ze voldoende tijd om met haar vriendinnen overleg te plegen.’

‘Als je het niet erg vindt, wacht ik op je in de wagen’, zei Hannelore toen Christine haar zwarte BMW-cabrio aan de Blankenbergse jachthaven parkeerde.

‘Waarom zou je hier blijven? Als ik het goed begrijp, heeft Anja Derycke je nooit eerder gezien.’

‘Een mens weet maar nooit’, zei Hannelore. ‘Oké.’

Christine pakte haar handtas van de achterbank, een Delvaux van soepel kalfsleer, schoof haar zonnebril op haar hoofd en gooide het portier open.

‘Wat doe je als ze er niet is?’

‘Dan ben ik over vijf minuten weer terug.’

Ze stapte uit en stak met elegante passen de straat over. Twee stadsarbeiders die in een plantsoen onkruid aan het wieden waren, keken haar bewonderend na. Nanette van The Harbour Inn zat op haar eigen terras een sigaretje te roken. Dat deed ze meestal als er niet veel klanten waren. Vandaag was het bijzonder rustig. Er zat niemand binnen, behalve Pipo.

‘Goedemorgen.’

De vrouw die het terras opstapte, droeg dure kleren en een armband van Cartier. Nanette herkende het ding meteen want ze had er zelf een. Hoewel de zon heerlijk scheen, liep de vrouw naar binnen, tot groot ongenoegen van Nanette. Ze duwde haar sigaret uit in de asbak en slaakte een zucht. Rijke wijven hebben altijd kapsones, dacht ze.

‘Wat wenst mevrouw te drinken?’ vroeg ze gespeeld beleefd.

Reguliere klanten kregen meestal ‘Wat zal het zijn?’ te horen, maar de vrouw straalde zoveel klasse uit, dat ze zelfs Nanette ermee imponeerde.

‘Campari soda, alstublieft’, zei Christine.

Ze nam plaats op een barstoel, sloeg haar benen over elkaar en haalde een pakje sigaretten en een gouden aansteker uit haar handtas, een Dupont (hoe kon het anders?).

‘Bent u hier op vakantie?’ vroeg Nanette, die gewend was met iedereen een babbel te beginnen. Met vaste klanten om de verveling te verdrijven, met nieuwe omdat ze nieuwsgierig was.

‘Nee, ik ben op zoek naar iemand.’

Ik ook, wilde Nanette zeggen, maar ze hield zich in. Haar vriend had haar vorige week in de steek gelaten. Nog langer alleen slapen vond ze maar niets.

‘Iemand die hier vaak over de vloer komt’, zei Christine.

Nu werd Nanette pas echt nieuwsgierig.

‘Er komen hier zoveel mensen over de vloer’, zei ze.

‘Ze heet Anja Van der Weyden. Ik heb nog samen met haar gestudeerd. Naar verluidt woont ze hier ergens in de buurt.’

‘Dat zou kunnen’, zei Nanette.

Ze mocht het dan bijna besterven van nieuwsgierigheid, als het om klanten ging, bleef ze altijd discreet.

‘Ze woont in Residentie Golfbreker.’

Pipo lachte breed toen Christine zich omdraaide.

‘U kent haar dus?’

En of, wilde Pipo zeggen, maar een dwingende blik van Nanette snoerde hem de mond. Het was te laat. Christine liet zich elegant van de barstoel glijden, pakte haar glas en ging bij Pipo zitten.

‘Kan ik u iets te drinken aanbieden?’

‘Graag’, zei Pipo.

Hij bestelde een whisky-cola, en dat tot grote ergernis van Nanette, die wist dat hij loslippig werd met sterkedrank op. Wat moest ze doen? Anja bellen kon niet. De enige manier om te vermijden dat Pipo straks zijn mond voorbijpraatte, was haar café even in de steek laten, bij Anja aanbellen en haar zeggen wat er aan de hand was. Dat zou argwaan wekken, dus schonk ze een kleine whisky in en zei dat de fles leeg was en ze bij de kruidenier een nieuwe ging halen.

‘Kalmeer in godsnaam’, zei Anja. ‘En geloof me, niemand weet iets af van ons plan. De man die je gebeld heeft, is of gek of hij beschikt over een grote dosis fantasie.’

Aan de andere kant van de lijn begon Laetitia te huilen.

‘Zeg me dan wat ik moet doen’, snikte ze.

Anja gooide haar hoofd in haar nek. Ze had het hele scenario tot in de kleinste details uitgewerkt en er met niemand over gesproken. Pipo was de enige die iets vermoedde, maar ze had hem kunnen sussen. Tenzij…

‘Als hij opnieuw belt, maak dan een afspraak’, zei ze. ‘Als het zover komt, sta ik hem wel te woord.’

Er werd gebeld.

‘Momentje’, zei Anja.

Ze liep naar de voordeur en pakte de hoorn van de deurtelefoon van de haak. Het videoschermpje floepte aan.

‘Nanette.’

‘Ik moet je dringend spreken, schatje.’

Anja fronste haar wenkbrauwen. Nanette had al vele watertjes doorzwommen. Er moest al heel veel gebeuren voor ze zich zorgen begon te maken. Dat ze haar café in de steek had gelaten, maakte het nog onrustbarender. Ze drukte op de zoemer en liep terug naar de telefoon.

‘Blijf voorlopig thuis. Ik bel je straks terug.’

Anja hing op en liep weer naar de voordeur. Laetitia was de zwakste schakel in de ketting. In den beginne had ze heel enthousiast gereageerd op het plan, maar toen Erwin zich een tijdje geleden met haar had proberen te verzoenen, was ze beginnen te twijfelen. Eén ding was zeker, wat er ook gebeurde, ze kon niet meer terug. Ze had het contract ondertekend net als de anderen.

‘Scheelt er iets?’

‘Er zit een vrouw in het café die vragen over je stelt’, zei Nanette.

‘Welke vrouw?’

‘Geen idee. Ze beweert dat jullie nog samen gestudeerd hebben.’

‘Volgens mij ben jij te argwanend.’

Het klonk niet erg overtuigend.

‘Ze heeft een gesprek aangeknoopt met Pipo. En hij drinkt whisky.’

‘Politie?’

Nanette schudde haar hoofd.

‘Daarvoor is ze te chic gekleed.’

Anja moest glimlachen. Nanette kickte op uiterlijk vertoon. Iemand die merkkledij droeg, was per definitie rijk.

‘Doe me een plezier. Ga terug en probeer uit te vissen waarover ze aan het kletsen zijn. Ik kom onmiddellijk.’

‘Je schrijft dus boeken’, zei Christine minzaam. ‘Misdaadromans dan nog. Ik vraag me af waar je daarvoor je inspiratie haalt. Blankenberge is een gat. Hier gebeurt toch niets?’

‘Dat is nu net het recept voor een goede misdaadroman’, oreerde Pipo, die doodgelukkig was dat hij eindelijk iemand gevonden had die hem en zijn werk ernstig nam. ‘De combinatie van een rustige locatie waar nooit iets gebeurt en misdaad zorgt voor een zekere spanning.’

‘Op voorwaarde dat je zelf alles uit je duim zuigt.’

‘Uiteraard.’

Pipo opende een bestand op zijn laptop waar hij de synopsissen bewaarde van alle verhalen die hij tot dusver had bedacht.

‘Vreemd dat ik nooit eerder iets over u heb gehoord’, zei Christine terwijl ze de lijst inkeek waarin alle verhalen op thema stonden gerangschikt. ‘Of schrijft u misschien onder een pseudoniem?’

‘Nee’, zei Pipo. ‘Ik schrijf onder mijn echte naam, Frank Vandermarliere.’

‘Ach zo.’

‘Is hij weer aan het opscheppen over zijn oeuvre?’

Anja ging op een barstoel zitten en schudde meewarig het hoofd. Pipo keek angstig in haar richting en sloot het bestand af. Je hoefde geen psycholoog te zijn om te merken dat hij zich betrapt voelde. Terwijl Nanette zogezegd een fles whisky ging halen, had Christine het rek achter de tapkast bekeken en gezien dat er achter de jenever nog een volle fles whisky verscholen stond. Het kon toeval zijn, maar ze was er bijna zeker van dat Nanette Anja Van der Weyden was gaan waarschuwen. Waarom ze dat had gedaan, bleef voorlopig nog een raadsel, maar het zou haar zeer verbazen als de vrouw die net was binnengekomen Anja Van der Weyden niet was.

‘Vergis ik mij of ken ik u van vroeger?’

Ze stond op en ging weer aan de bar zitten. Pipo bleef verweesd achter.

‘Christine Moyaert, eerste kandidatuur rechten 1981.’

Anja vertrok geen spier. Er flitsten een boel dingen door haar hoofd. Het klopte dat ze tweeëntwintig jaar geleden rechten had gestudeerd en het kon best dat een van haar medestudenten haar na al die tijd nog herkende, maar het was onbegrijpelijk dat iemand die ze amper had gekend de moeite had gedaan om haar op te sporen. En dan bleef er de vraag nog waarom ze dat in vredesnaam had gedaan.

‘Neemt u mij niet kwalijk, ik ken u niet.’

‘Dat zou best kunnen, maar u bent toch Anja Derycke? Als ik me niet vergis, hebt u uw studie afgebroken om met Lieven Van der Weyden te trouwen. Iedereen had het er destijds over.’

‘Hoe hebt u mij gevonden?’

Christine haalde haar schouders op en glimlachte breed.

‘Dat doet er niet toe. Vraag me liever waarom ik u kom opzoeken?’

‘Oké’, zei Anja. ‘Waarom komt u mij opzoeken.’

‘Het zou stom zijn om dat hier te bespreken’, zei Christine. ‘Als u het niet erg vindt, doen we dat beter op uw appartement.’

‘Mij goed.’

Als Van In geen raad meer weet, zal hij proberen je van je stuk te brengen, had haar vriendin gezegd. Wees op je hoede voor alles wat op het eerste gezicht onverklaarbaar lijkt, het zou best kunnen dat hij erachter zit. Het beste wat je kunt doen, is het spel meespelen.

Van In bestelde een tweede Duvel en een portie kaas. Carine had net gebeld met de mededeling dat Laetitia nog altijd thuis was.

‘Ze heeft waarschijnlijk haar kompanen gebeld’, zei Versavel toen Van In uit pure frustratie vier blokjes kaas tegelijk in zijn mond stopte.

Vrouwen, vriendinnen, kompanen. Hoe langer hij erover nadacht des te sterker hij ervan overtuigd raakte dat ze elkaar al lang kenden en ook dat ze elkaar onvoorwaardelijk moesten vertrouwen, anders was de waarheid al aan het licht gekomen. Het was immers algemeen bekend dat misdaden waarbij medeplichtigen betrokken waren sneller opgelost werden dan misdaden die door één persoon werden gepleegd. Bij eerdere verhoren waren ze hardnekkig blijven beweren dat ze elkaar niet kenden en tot dusver had hij geen aanwijzingen gevonden die dat tegenspraken. Een speciaal rechercheteam had buren, vrienden en familieleden foto’s van Ida Raes, Anja Van der Weyden en Laetitia Proot laten zien, maar niemand had de ene met de andere in verband kunnen brengen. Als ze elkaar kenden, dateerde hun vriendschap van vroeger.

‘Ik denk dat we dieper in hun verleden moeten wroeten’, zei Van In toen hij zijn mond leeggegeten had. ‘Misschien kennen ze elkaar van de school of van de jeugdbeweging.’

Versavel sloeg zijn ogen op. Het scheelde niet veel of hij zei een gebedje.

‘Besef je hoeveel tijd en mankracht het zal kosten om dat allemaal na te trekken? De Kee is nu al in alle staten. Hij wordt gek als je met een dergelijk onderzoek begint.’

‘De Kee kan de pot op.’

‘Ik denk dat hij net hetzelfde zal zeggen van jou’, zei Versavel.

‘Hoe laat is het nu?’

‘Kwart over twee.’

‘Dan is het hoog tijd voor een anoniem telefoontje.’

Van In had Laetitia vier uur de tijd gegeven om over zijn voorstel na te denken. Hij was benieuwd hoe ze nu zou reageren.

‘Je woont hier mooi’, zei Christine.

Ze liep ongegeneerd door de woonkamer naar het raam dat uitzag op de jachthaven. Anja sloot de deur aan de binnenkant af en stopte de sleutel in haar broekzak. Daarna liep ze naar de keuken en haalde een groot mes uit het blok. Ze bekeek het en legde het op het aanrecht.

‘Vind je?’ riep ze vanuit de keuken.

Eerst een anonieme beller die ermee dreigde naar de politie te stappen als ze hem geen zwijggeld betaalden en nu een geheimzinnige vrouw uit een ver verleden die haar onder vier ogen wilde spreken. Had ze te maken met een paar dat tegen hen samenspande of opereerden ze onafhankelijk van elkaar?

‘Ik heb in de krant gelezen dat je man verdronken is’, zei Christine. ‘Experts denken dat het om een ongeluk gaat, maar daar geloof ik niet in.’

Anja voelde de haartjes op haar armen overeind komen.

‘Oh nee.’

Christine schudde haar hoofd.

‘Ik wist niet dat je een boot zo gemakkelijk kon laten zinken. Kraantje open en bloepbloep. Man weg, erfenis binnen en geen haan die ernaar kraait. Toen ik het las, wist ik meteen dat jij erachter zat. Lieven was een knappe jongen. Niemand heeft ooit begrepen waarom hij destijds op jou is gevallen. Iedereen wist toch dat hij veel beter kon krijgen. Hoe lang heeft het geduurd voor hij vreemd begon te gaan? Zes maanden? Een jaar? Natuurlijk kon je daar niet mee blijven leven. Logisch dat je hem van kant hebt gemaakt.’

Christine had in de loop der jaren geleerd hoe ze iemand verbaal kon afmaken. Anja stond haar ongelovig aan te gapen, één brok ingehouden woede.

‘Maar dat interesseert me uiteraard niet. Eigenlijk ben ik naar je toe gekomen om een overeenkomst te maken. Mijn man bedriegt me ook al jaren, en toen ik het artikel in de krant las, vroeg ik me af of jij me niet kon helpen, tegen een behoorlijke vergoeding welteverstaan.’

Anja kon haar oren bijna niet geloven. Aan de ene kant streelde het voorstel van Christine haar ego, het bewees dat ze professioneel te werk was gegaan, anderzijds bracht het haar in een lastig parket. Straks was het hek van de dam en kreeg ze nog meer aanbiedingen. Tot nu toe was ze erin geslaagd Van In te misleiden en hem een gevoel van machteloosheid te bezorgen. Door valse sporen uit te zetten, was ze hem steeds een stapje voor geweest en dat had haar een prettig gevoel bezorgd, maar ze had de grootste voldoening geput uit het feit dat ze zich bewust door hem had laten ontmaskeren en hij niet kon bewijzen dat zij het gedaan had.

‘Ik denk dat u daarvoor aan het verkeerde adres bent’, zei ze. ‘Mijn man is het slachtoffer geworden van een spijtig ongeluk. Hoe durft u te beweren dat ik hem heb vermoord?’

Christine keek haar aan met een spottend glimlachje.

‘U hoeft niet onmiddellijk een beslissing te nemen’, zei ze. ‘Ik kom morgen nog wel even langs.’

‘Ik zou niet weten waarom u morgen nog zou langskomen’, zei Anja.

‘Dat zien we morgen dan wel.’

Anja zweeg. Christine had zelfs de indruk dat ze knikte.

‘Ik kan u onmogelijk het gevraagde bedrag betalen’, zei Laetitia toen Van In er aan de telefoon mee dreigde dezelfde dag nog met zijn verhaal naar de politie te stappen.

‘Bezorg me dan een voorschot’, zei hij. ‘Vijfduizend euro. Vanavond om acht uur in het Astridpark aan de kiosk.’

Hij hing op nog voor Laetitia kon reageren.

‘Je speelt met vuur, Pieter. Als de procureur dit te weten komt, vlieg je de laan uit.’

‘Hoe laat is het nu?’

‘Kwart voor vijf.’

‘Jij hoeft hier niet in verwikkeld te raken, Guido. Zet me af aan L’Estaminet en ga naar huis.’

‘Onnozelaar.’

Van In glimlachte. Onnozelaar was een koosnaampje dat Hannelore vaak gebruikte als ze het over iets oneens waren en waarmee ze eigenlijk wilde zeggen: wat je ook uit je nek kletst, ik laat jou nooit in de steek.