3

De manager van het Jan Brito-hotel keek verbaasd toen Van In hem vroeg of hij de registers mocht inkijken, maar hij durfde niet te protesteren. Hij had al genoeg zorgen. Gisteren had hij vier journalisten over de vloer gekregen en een cameraploeg van de regionale televisie, die hem ondanks zijn smeekbede niet hadden kunnen garanderen dat ze de naam van het hotel in hun verslag over de moord op Erwin Proot niet zouden vermelden. De commissaris nu tegen zich in het harnas jagen door te eisen dat hij eerst een bevel tot huiszoeking voorlegde voor hij de registers kon inkijken, zou het nog erger maken dan het al was. Kreeg hij straks om de haverklap politie over de vloer om te verifiëren of alle gasten wel ingeschreven stonden.

‘Ik laat ze dadelijk allemaal brengen.’

‘Dat van 1982 zal volstaan’, zei Van In.

‘Waarom dat van 1982?’ vroeg Versavel.

‘Als ik me niet vergis, zijn meneer en mevrouw Proot toen getrouwd.’

Je kon Van In van veel betichten, niet dat hij zijn dossiers niet bestudeerde. ‘Consummatum est’ waren de laatste woorden die Jezus aan het kruis had uitgesproken. Ze betekenden zoveel als: alles is volbracht, maar als je ze met het huwelijk associeerde, kon je ze beter vertalen als: het is voltrokken. Hoewel de zeden op dat gebied sinds de jaren

zestig grondig geëvolueerd waren - welk stel onthield zich nog voor het huwelijk? - was het in bepaalde kringen nog steeds gebruikelijk geen seks te hebben voor je elkaar definitief eeuwige trouw beloofde. Erwin Proot stamde uit een oerdegelijke katholieke familie, net als Laetitia trouwens. Het zou wel eens kunnen dat zij gewacht hadden om elkaar te bespringen tot de pastoor hen daarvoor officieel de toestemming had gegeven.

‘Hoe kom je er in godsnaam bij dat ze het hier voor de eerste keer hebben gedaan’, zei Versavel hoofdschuddend.

‘Dat weet ik niet zeker’, zei Van In. ‘Maar in het dossier staat dat de Proots in Brugge getrouwd zijn en dat ze hun domicilie in Schoten hadden omdat hij daar toen werkte. Het zou dus best kunnen dat ze er destijds tegenop zagen om na het huwelijksfeest nog het hele eind naar huis te rijden en een hotelkamer boekten.’

‘Als je dit keer gelijk krijgt, drink ik een Duvel.’

‘Drie’, zei Van In.

‘Oké, drie dan.’

‘Op een nuchtere maag.’

‘Je bent een fijne kerel, Pieter.’

‘Dat hoefje me niet te zeggen, Guido. Ik weet het.’

‘Hoi, Zlot. Wat doe jij hier?’

Dokter Zlotkrychbrto herkende de stem van Hannelore direct. Hij draaide zich om, liep op haar toe en zoende haar uitbundig op beide wangen.

‘Ik moest getuigen in de zaak-Clauwaert’, zei hij. ‘Je weet wel, die artz die zijn vrouwelijke patiënten verdoofde voor hij…’

‘Bespaar me de details’, zei Hannelore.

De glimlach waarmee ze hem had begroet, gleed van haar gezicht.

‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’

‘Nee.’

Zlotkrychbrto had de naam een lompe kerel te zijn omdat hij zelden een blad voor de mond nam en de gebaren waarmee hij woorden kracht bijzette meestal veel weg hadden van die van een hitsige gorilla, maar mensen die hem kenden, wisten beter. Dokter Zlotkrychbrto was een heel gevoelige man die in tranen kon uitbarsten bij het beluisteren van Mozart of ontroerd kon raken als een kind hem vriendelijk toelachte. Door de manier waarop Hannelore ‘nee’ zei, wist hij zeker dat hij iets verkeerds had gezegd.

‘Trek in een kop koffie?’

Hannelore knikte. Toen ze vijf jaar geleden zwanger was van de tweeling, had ze Van In nooit verteld waarom ze na zes weken een andere gynaecoloog had genomen. Ze zag hem nog altijd voor haar staan, de arrogante glimlach op zijn gezicht terwijl ze met haar benen in de beugels lag en als ze zich concentreerde, voelde ze nog hoe hij tergend langzaam bij haar binnendrong, de subtiele manier waarop hij haar beroerde. Ze veronderstelde dat elke andere vrouw van de onderzoekstafel zou zijn gesprongen en woedend zou zijn weggelopen, maar zij was minstens een minuut blijven liggen voor ze het deed. Of had het nog langer geduurd? Ze schaamde zich er nog steeds voor.

‘A propos’, zei Zlotkrychbrto toen ze in de lift stapten. ‘Weet jij waar Van In uithangt?’

‘Weet iemand waar God is?’ antwoordde ze afwezig.

Het gerechtsgebouw in Brugge beschikt over een ruime cafetaria met zonneterras, en dat is een unicum in België. Nu was het er nog rustig, maar als straks de pleidooien waren gehouden en de vonnissen geveld, zou het er krioelen van de dorstige advocaten en magistraten.

‘Doe mij maar een glas witte wijn’, zei Hannelore toen ze de cafetaria binnenkwamen en Zlotkrychbrto naar de bar liep om de koffie te bestellen.

Ze ging aan een tafeltje zitten en schreef het nummer van Versavels mobieltje op een bierviltje.

‘Je kunt hem op dit nummer bereiken’, zei ze toen hij het dienblad met de glazen neerzette. ‘Is het dringend?’

‘Ik ben net klaar met het autopsierapport. Erwin Proot zat vol Haldol. Geen wonder dat hij zich niet kon verweren toen ze hem de keel dichtsnoerde.’

Zlot legde uit dat Haldol een krachtig kalmeermiddel is dat de spieren doet verslappen en totale immobiliteit tot gevolg kan hebben als het in een grote dosis wordt toegediend zonder dat de persoon in kwestie het bewustzijn verliest. Volgens hem had Proot het hele wurgingsproces waarschijnlijk tot de laatste seconde en bij zijn volle verstand moeten ondergaan. Hannelore zat wezenloos naar haar glas wijn te kijken. Haar gedachten dreven af. Het incident bij de gynaecoloog bleef door haar hoofd spoken. Had hij wel aan haar gezeten of verbeeldde ze zich maar iets? Ze herinnerde zich in ieder geval nog dat hij heel rustig had gereageerd toen ze van de onderzoekstafel sprong en schreeuwde dat hij moest ophouden met haar te bepotelen. Zlotkrychbrto keek haar aan. Dat voelde ze.

‘Je bent te mooi om triest zijn’, zei hij.

Ze sloeg haar ogen op en slikte.

‘Het gaat wel over, Zlot.’

De politiearts legde zijn hand op haar arm, raadde haar gevoelens. Hij voelde haar ineenkrimpen.

‘Weet je hoe lang ik destijds heb moeten sparen voor ik mijn eerste wagen kon kopen?’ Vijfjaar. Voor een aftandse Golf met tweehonderd vijftigduizend kilometer op de teller. Ik was doodgelukkig toen ik achter het stuur van mijn eigen wagen mocht plaatsnemen en ik herinner me de eerste rit als de dag van vandaag. Het was een zomerse dag en ik toerde er lustig op los. Op de rechte stukken haalde ik vlot honderd dertig kilometer per uur. Kun je je de euforie voorstellen die door me heen ging toen mensen mij bewonderend nakeken? De roes waarin ik verkeerde, het intense genot dat het indrukken van het gaspedaal me verschafte? Ik was zo verblind dat ik de kinderen niet opmerkte die een eindje verderop aan het spelen waren. Verblind door de zon, dat maakte ik de politiemensen wijs die mij na het ongeval verhoorden. Zelfs de rechter geloofde mij. Ik ging vrijuit.’

Zlotkrychbrto nam een slok van zijn pils. Zijn ogen liepen over van verdriet.

‘Waarom vertel je me dat allemaal?’ vroeg Hannelore.

Hij glimlachte triest.

‘Ik heb jarenlang met schuldgevoelens rondgelopen en ik heb me talloze keren afgevraagd of ik het ongeval had kunnen vermijden, maar ik durfde er met niemand over te praten. Op een dag heb ik een goede vriend in vertrouwen genomen en hem alles verteld. Sindsdien heb ik leren leven met het feit dat ik een kind heb gedood.’

Hij pakte zijn glas en dronk het leeg.

Hannelore keek hem hoofdschuddend aan. De pijnlijke herinnering aan het incident bij de gynaecoloog verzonk in het niet vergeleken met de last die Zlot al die jaren met zich had meegesleurd. Ze legde haar hand op die van hem en stortte haar hart bij hem uit.

Hij had gelijk. Achteraf voelde ze zich stukken beter.

‘Drink je de Duvels nu of later?’ vroeg Van In triomfantelijk.

‘Meneer en mevrouw Erwin Proot’, las Versavel ongelovig. ‘Hoe is het in vredesnaam mogelijk?’

‘Veel intuïtie en een beetje geluk, Watson.’

Uit het register bleek dat Laetitia en Erwin Proot in 1982 op de dag van hun huwelijk inderdaad de nacht in het Jan Brito-hotel hadden doorgebracht, waardoor de moord in een totaal ander daglicht kwam te staan. Het feit dat ze daar waarschijnlijk hun huwelijk hadden ‘geconsumeerd’, wees er in ieder geval op dat de locatie iets te maken had met het motief De vrouw die Erwin Proot had vermoord, had iemand iets duidelijk willen maken. De vraag was: wie en waarom? Van In stond voor een dilemma. Laetitia Proot kon het niet gedaan hebben, zij had de nacht bij De Kee doorgebracht en van Katia Lekens kon hij niet geloven dat ze het gedaan had. De enige mogelijke verklaring was dat er een derde vrouw in het spel was, een vrouw die verdomd goed op de hoogte was van het privé-leven van Erwin Proot en die zich niet te beroerd voelde om hem eerst te verleiden en vervolgens op een gruwelijke manier om het leven te brengen.

‘Zal ik Carine opnieuw bellen?’ vroeg Versavel na een poosje.

‘Hoe laat is het nu?’

‘Kwart voor twaalf’

‘Fijn’, zei Van In. ‘Kunnen we ondertussen een hapje gaan eten in de Cafédraal.’

De hotelmanager slaakte een zucht van verlichting toen hij te horen kreeg dat het onderzoek was afgerond. Toen Versavel de deur achter zich dichttrok, haastte de man zich naar de bar en schonk zich een dubbele whisky in. Hij had amper een slok genomen of hij hoorde iemand discreet kuchen. Het was de baliebediende.

‘Ik meen me te herinneren dat de vrouw die meneer Proot vergezelde een mentholsigaret rookte toen ze binnenkwam’, zei hij nogal enthousiast. ‘Wie weet…’

‘Het onderzoek is afgerond, Firmin, of ze mentholsigaretten rookte of niet. Ik wil hier geen politie meer over de vloer. Is dat begrepen?’

‘Ik wilde alleen maar helpen, meneer.’

De hotelmanager nam een fikse slok whisky.

‘Je hebt je best gedaan, Firmin. Ga nu maar weer achter de balie staan.’

Anja stapte uit de bus in de buurt van het Jan Breydel- stadion en legde de rest van de afstand te voet af. Hoewel ze haar plan minutieus had voorbereid, wilde ze nog eens verifiëren of hij op tijd zou zijn. Ze wierp een blik op haar horloge. Nog twee minuten. Ze stak een mentholsigaret op en wachtte gespannen af. Om vijf voor twaalf draaide een olijfgroene Jaguar de straat in. Toen hij haar op vijftig meter genaderd was, draaide ze zich om, gooide haar sigaret in de goot en glimlachte. De gedachte dat Wim Raes niet kon vermoeden dat zijn uren geteld waren, bezorgde haar een warm gevoel. Dat het risico om betrapt te worden steeds groter werd, wond haar op. De rest van haar leven achter de tralies doorbrengen, vond ze niet erg. Integendeel. Wellicht vond ze in de gevangenis de rust waarnaar ze al jaren op zoek was. Vreselijke beelden uit een ver verleden doemden weer op. Ze zag zichzelf liggen in een steriele operatiekamer. De benen wijd open. De vacuümpomp. De dwingende stem van Lieven. De pijn toen het leven uit haar baarmoeder werd weggezogen en de leegte die daarvan het gevolg was. Vanaf dat moment werd ze achtervolgd door een knagende wroeging die haar nooit meer zou loslaten en naarmate de jaren verstreken in haat was omgeslagen.

‘Ik neem de zeevruchtenschotel’, zei Van In toen een ober hem de kaart aanreikte. ‘En twee Duvels. Een voor mij en een voor meneer.’

‘Je verwacht toch niet van mij dat ik voor het eten nog drie Duvels drink?’ zei Versavel.

‘Hen afspraak is een afspraak, Guido.’

‘Dat kun je niet menen.’

‘Toch wel.’

De ober draaide zich om en liep met opgetrokken schouders naar de keuken. Mensen worden steeds gekker, dacht hij. Halverwege de gang die naar de keuken leidde, kruiste hij een blondine. Ze had de mooiste benen die hij ooit had gezien.

‘Goedemiddag, mevrouw. Kan ik u helpen?’

‘Ik kom voor commissaris Van In.’

‘Die zit op zijn gewone plaats bij de schouw.’

Carine beantwoordde de brede glimlach van de ober met een knikje en liep de eetzaal in. Ze voelde dat hij haar nastaarde en dat vond ze best prettig.

‘Het ziet ernaar uit dat het een gezellige middag wordt’, zei ze met een knipoog naar Van In en een blik van ongeloof naar Versavel toen ze hem gretig Duvel zag drinken. ‘Valt er iets te vieren of heeft hij een weddenschap verloren?’

‘Neem jij maar een glaasje port’, zei Van In.

Hij stond op en schoof de stoel naast hem naar achter zodat ze kon gaan zitten. Over het noodlot en de gevolgen ervan is in de loop der eeuwen al veel inkt gevloeid. Een schoolvoorbeeld van hoe het noodlot kan toeslaan is het verhaal van Oedipus, een koningszoon die op bevel van zijn ouders gedood dreigt te worden omdat voorspeld is dat hij zijn vader zal vermoorden en de liefde bedrijven met zijn moeder, maar op het nippertje aan de dood ontsnapt. De rest van het verhaal laat zich raden. Als hij volwassen is, keert hij terug naar zijn geboorteplaats, vermoordt zijn vader die hij niet kent na een banale ruzie en huwt ten slotte met zijn moeder. Het verhaal schoot Versavel te binnen toen hij Hannelore de gelagkamer zag binnenkomen op het ogenblik dat Van In de stoel onder Carines kont schoof.

‘Goedemiddag, Guido.’

Hannelore boog zich voorover en gaf hem een klinkende zoen. Van In kreeg een scheve blik, Carine een minachtend lachje.

‘Ik had zin om te winkelen en daarna lekker uit te gaan eten’, zei ze toen Van In naar de tasjes keek die ze met zich meezeulde. ‘Nieuwsgierig, of bewaar ik de verrassing voor vanavond?’

Een van de tasjes droeg het logo van een dure lingeriewinkel. Van In voelde zich als een hertenkalfje in een leeuwenkooi. Eén ding wist hij zeker, de jongensachtige blik waarmee hij haar in noodsituaties wist te vertederen zou dit keer niets uithalen. Haar ogen schoten vuur en het boosaardige trekje om haar lippen voorspelde niet veel goeds.

‘We hadden een en ander te bespreken in verband met de zaak-Proot’, zei hij. ‘En toen stelde Guido voor om samen een hapje te gaan eten.’

Het klonk lullig, maar wat moest hij zeggen? Carine probeerde de situatie te redden door het onderwerp meteen aan te snijden.

‘Ik heb vanochtend een gesprek gehad met zijn beste vriend’, zei ze. ‘Erwin Proot zat er warmpjes bij. Naar verluidt heeft hij twee jaar geleden 1,6s miljoen euro gewonnen met de Lotto.’

‘Geld kan inderdaad een motief zijn.’

Van In keek stiekem naar Hannelore. Haar gezicht stond nog altijd op donder. De manier waarop ze Carine aankeek, illustreerde perfect wat hem straks te wachten stond.

‘En wat de kredietkaart van Raes betreft, die is niet gestolen. De terminal accepteerde ze zonder problemen.’

Carine had alleen oog voor Van In, naar wie ze de hele tijd zat te glimlachen. Of ze het al dan niet met opzet deed, was zeer de vraag.

‘Raes heeft er dus een nieuwe aangevraagd.’

‘Terwijl hij nog in het bezit was van de vorige. Is dat niet vreemd?’

‘Tenzij de kaart die we bij Proot hebben aangetroffen niet de nieuwe is maar de oude.’

‘In dat geval wist de persoon die de kaart ontvreemdde waarvoor hij gebruikt zou worden.’

‘Mag ik ook weten waarover het gaat?’

Hannelore mengde zich in het gesprek. Ze wilde weten of Van In over informatie beschikte die het verband kon aantonen tussen de kredietkaart van Raes en de moord op Erwin Proot.

‘Nee dus’, zei ze scherp toen hij haar probeerde uit te leggen dat speurwerk niet alleen een kwestie van deductie was maar in veel gevallen baat had bij een gezonde portie intuïtie.

De spanning aan tafel was te snijden.

‘Ik heb meer tijd nodig, Hanne.’

‘Dan ga ik even mijn handen wassen.’

Ze pakte het tasje met het logo van de dure lingeriewinkel en liep naar het toilet. Van In had gezworen dat ze met haar kont wiegde.

‘Het is misschien beter dat ik opstap’, zei Carine.

Van In stak een sigaret op en schudde het hoofd.

‘Weglopen is schuld bekennen’, zei hij.

‘Ik denk dat ze kwaad is.’

Versavel dronk zijn Duvel leeg en bestelde een nieuwe. Hoe eerder de beproeving achter de de rug was, hoe sneller hij kon eten.

‘Ik heb toch niets misdaan?’

Van In probeerde zijn jongensachtige blik uit op Carine, maar hij ving bot. Ze slaakte een diepe zucht en keek hem meewarig aan. Wist hij dan niets af van vrouwen?

Hoofdcommissaris De Kee ijsbeerde in zijn kantoor. Laetitia Proot had net gebeld en ze had ermee gedreigd met haar verhaal naar de pers te stappen als Van In het onderzoek bleef leiden. Je kunt er toch een andere minkukel mee belasten, had ze gezegd. Of ben je niet mans genoeg om je medewerkers in het gareel te houden. Beweren dat Van In een vrijbuiter was op wie hij geen vat had, was olie op het vuur gooien. Dus beloofde hij ervoor te zorgen dat Van In haar niet meer zou lastigvallen. Het was alleen de vraag hoe hij dat zou klaarspelen. Een halfuur later was hij nog steeds aan het ijsberen. Niet in paniek raken, Roger, dacht hij. Je hebt al voor hetere vuren gestaan. Zijn carrière was niet over rozen gegaan. Niemand, ook zijn beste vrienden niet, had gedacht dat hij het ooit tot hoofdcommissaris zou schoppen, zelfs hij had af en toe zo zijn twijfels gehad maar zijn grenzeloze ambitie had hem steeds voortgedreven. Hij had iedere hindernis opgeruimd, ieder pleit beslecht, iedere tegenstander buitenspel gezet. Het kon toch niet dat een vrouw nu roet in het eten gooide. Hij ging aan zijn bureau zitten, trok de bovenste la open en pakte een sigaar uit een kistje dat hij een paar maanden geleden op Cuba had gekocht en dat hij bewaarde voor het geval hij belangrijke gasten op bezoek kreeg. Nu stak hij er zelf een op, nam een trek en volgde de dikke rookwalm die langzaam naar het plafond dreef Het kan toch niet dat een vrouw roet in het eten gooit, dacht hij weer. Bij de tweede trek klaarde zijn gezicht op. Dat ik daar niet eerder aan gedacht heb, grijnsde hij. Van In had maar één zwakke plek: vrouwen.

Hannelore glimlachte toen ze van het toilet terugkwam. In het tasje zaten twee setjes lingerie, het setje dat ze had gekocht en het setje dat ze vanochtend had aangetrokken. Ze ging bij Van In staan, gaf hem het tasje en zei: je mag kiezen. Daarna draaide ze zich om, gooide haar hoofd in haar nek en liep naar buiten.

‘Is er iets?’ vroeg Versavel toen Van In bleek wegtrok na een vluchtige blik in het tasje.

‘Sorry, ik moet ervandoor.’

Bij het opstaan stootte hij zijn knie aan een tafelpoot, maar dat belette hem niet om haar vliegensvlug achterna te lopen.

‘Je denkt toch niet dat ik iets heb met Carine’, zei hij toen Hannelore niet reageerde op de vraag: Wat bezielt je in vredesnaam?

‘Je denkt toch niet dat ik met je ga trouwen’, reageerde ze pinnig.

Een oude man die ze voorbijliepen, schudde meewarig het hoofd.

‘Moet iedereen horen dat we ruzie maken?’

‘Daar had je maar eerder aan moeten denken.’

Ze zette er flink de pas in. Van In had moeite om haar bij te houden.

‘Wat wil je dat ik zeg?’

‘Moet je zelf maar weten.’

‘Toe, Hanne. Zet me alsjeblieft niet voor schut.’

In de Sint-Jakobstraat probeerde hij zijn arm om haar schouder te slaan, maar ze haalde hem resoluut weg.

‘Geen geflikflooi op straat’, zei ze nijdig.

‘Er is toch helemaal niets aan de hand. Ik was verdomme gewoon beleefd. Of mag dat ook niet meer misschien?’

‘Je denkt toch niet dat ik jaloers ben op die blonde del.’

Van In moest zich inhouden om haar niet van repliek te dienen. Je gedraagt je als een verwend kind, wilde hij zeggen, maar in plaats daarvan pakte hij haar stevig vast en voor ze hem van zich kon afduwen, zei hij: ‘Ik hou van je, Hanne.’

Als er gevoetbald werd in het Jan Breydel-stadion krioelde het er van de veiligheidsmensen, maar op doordeweekse dagen kon je zo het terrein oplopen. Anja wachtte Wim Raes op bij zijn auto, die aan de zijkant van het hoofdgebouw stond geparkeerd.

‘Kan ik u ergens mee van dienst zijn, mevrouw?’ vroeg hij beleefd toen ze hem vriendelijk toelachte.

‘Dat kunt u zeer zeker’, zei ze.

Wim Raes bekeek haar geamuseerd. Hij had al veel vrouwen gehad, maar het was hem nooit eerder overkomen dat er zich eentje spontaan aandiende. Hm, dacht hij bij zichzelf. Mooi lijf. Waarom ook niet.

‘Kan ik u een lift aanbieden?’

‘Graag’, zei Anja.

Ze wachtte tot de deuren ontgrendeld waren en stapte in. Toen hij de contactsleutel omdraaide, legde ze haar hand achteloos op zijn dij.

‘Je weet wel van aanpakken, meid.’

‘Dat zul je straks wel ondervinden’, zei ze.

Wim Raes begon over zijn hele lijf te tintelen toen haar hand een paar centimeter naar boven opschoof Met haar naar huis rijden kon niet vanwege Ida, dus stelde hij voor ergens een kamer te nemen.

‘De zon schijnt. Waarom zouden we een kamer nemen?’

‘Ik vrees dat ik je niet goed kan volgen.’

Hij fronste zijn wenkbrauwen. Wat bezielde haar eigenlijk? Was ze gek of was hij toevallig een nymfomane tegen het lijf gelopen die alleen in de open lucht kon klaarkomen?

‘Ik ben dol op kerktorens’, zei ze.

De Jaguar bokte toen hij te laat naar een lagere versnelling schakelde. Hij had Ida leren kennen op zijn zestiende in een tijd dat jongens al blij mochten zijn als hun liefje zich liet bepotelen en ze over het echte werk alleen maar konden opscheppen. Met Ida was het anders gelopen. De eerste keer hadden ze het bij haar thuis gedaan, toen haar ouders naar de kerk waren, alle andere keren op de kerktoren toen haar ouders thuis waren, en dat om de eenvoudige reden dat haar vader koster was en het een klein kunst- je was om de reservesleutels van de kerk mee te pikken. In de zomer lagen ze gewoon op een deken, in de winter kropen ze lekker in een slaapzak die Ida naar boven had gesmokkeld.

‘Waarom op een kerktoren?’ vroeg Raes.

‘Omdat een lief vogeltje me heeft ingefluisterd dat je het graag op kerktorens doet.’

‘Wie heeft je dat verteld?’

‘Een lief vogeltje. Dat zei ik toch net.’

‘Ik wil het weten.’

‘Dat zeg ik je straks als we boven zijn.’

Ze legde haar hand op zijn kruis. De meeste getrouwde mannen doen een poging om de bekoring te weerstaan, maar bijna niemand, zelfs de trouwste echtgenoot niet, haalt een vrouwenhand weg van zijn kruis. Raes was geen uitzondering en allesbehalve een trouwe echtgenoot. Bovendien was hij verdomd nieuwsgierig hoe zij erachter was gekomen dat hij en Ida het vroeger op een kerktoren hadden gedaan. Hoewel hij zich realiseerde dat hij in een bizarre situatie was beland - welke man laat zich door een vreemde vrouw meetronen naar een kerktoren? - haalde de lust het van wantrouwen.

‘Heb je een toren in gedachten?’ vroeg hij.

Ze knikte. In haar handtas zaten de sleutels van de kerk van Lissewege.

‘Godverdomme.’

Van In draaide zich op zijn zij en nam de hoorn op. Hannelore schurkte zich tegen hem aan en kuste hem zachtjes tussen zijn schouders. Twee uur geleden waren ze ruziemakend thuisgekomen. Zij was mokkend in de salon gaan zitten, hij had twee Duvels achterovergeslagen en ondertussen gekettingrookt, tot zij plotseling was opgestaan, haar armen om hem heen had geslagen en gezegd: ‘Ik wil je nu, Van In.’ Verliefde mensen doen soms vreemde dingen waarvoor niemand een verklaring heeft, behalve dat liefde blind is. Wat er ook van zij, ze was nog nooit zo hevig klaargekomen.

‘Ik ben er over een halfuur’, zei Van In. ‘Bel jij ondertussen Vermeulen en Zlotkrychbrto.’

‘Mag ik met je meerijden?’ vroeg Hannelore toen hij ophing.

Van In draaide zich om en pakte haar stevig vast.

‘We hebben nog tien minuten’, zei hij.

Wim Raes lag op zijn buik aan de voet van de toren van de kerk van Lissewege. Hij zag er onbeschadigd uit, maar het leed geen twijfel dat hij dood was. Niemand overleefde een val van vijftig meter. Een van de omstanders, een landbouwer met blozende wangen en een hangbuik, wendde zich tot de vrouw die naast hem stond.

‘Als Ida dat’ oort gô ze nogôl verschieten.’

‘Wa zeg je?’

‘Dat’Ida nogôl gô verschieten.’

Staf Janssens was wellicht de enige in het dorp die wist wat er zich meer dan vijfentwintig jaar geleden op de kerktoren had afgespeeld. Hij herinnerde zich zelfs nog exact de datum waarop hij de ‘jong gasten’ had betrapt: 19 juli 1977, de verjaardag van zijn oudste dochter. Je gaat nu toch geen duiven schieten, had zijn vrouw hem verweten toen hij zijn geweer uit de kast haalde. Het eten is bijna gereed. Leg dat morgen maar aan meneer pastoor uit, had hij gezegd en hij was de deur uit gelopen. Duiven nestelden graag in kerktorens en niemand die zich daarover druk maakte, ook de pastoor niet, tot er op een dag eentje door de kerk fladderde en dat tijdens de eucharistieviering nog wel. Toen was de maat vol.

‘De politie is dô’, zei de vrouw toen ze in de verte sirenes hoorde.

‘Tja’, zei Staf Janssens. ‘Môr ik moeten d’er vandeure. K’en een koe die ip kolven stoat.’

De eerste politiewagen arriveerde. Twintig minuten later was iedereen aanwezig: Van In, Versavel, Hannelore, Zlotkrychbrto. Het was alleen nog wachten op de technische recherche.

‘Heeft iemand hem zien springen?’ vroeg Van In.

Hij ging op zijn hurken zitten. Hannelore monsterde het slachtoffer van een afstand.

‘Ik denk dat we een probleem hebben, Pieter.’

‘Dat weet ik ook wel.’

‘Het is Raes’, zei ze.

‘Verdomme.’

‘Wat ga je doen?’

‘Zijn zakken doorzoeken natuurlijk.’

‘Is dat wel verstandig? De technische recherche…’

‘De technische recherche kan de pot op.’

Van In draaide het lijk om en tastte het af. Autosleutels, twee biljetten van honderd euro en een Visakaart op naam van Lieven van der Weyden.

‘Guido.’

‘Ja, baas.’

Versavel bleef onverstoorbaar, zelfs in een crisissituatie. ‘Ik wil dat je stante pede Lieven van der Weyden opspoort. Leg hem uit wat er aan de hand is en zeg dat we er onmiddellijk aankomen, waar hij zich ook bevindt.

‘Komt in orde.’

Van In stak een sigaret op. Wim Raes had geen zelfmoord gepleegd. Zoveel was duidelijk. Xanthippe had hem van de toren geduwd.

‘En ik wil een buurtonderzoek. Iemand moet haar toch gezien hebben.’

Ze was gek of dom, want wie durfde anders het risico te nemen iemand op klaarlichte dag van een kerktoren te duwen?

‘Commissaris Van In?’

‘Wat is er, Saelens?’

‘Iemand heeft het slachtoffer naar beneden zien vallen.’

‘Heb je hem verhoord?’

‘Het is een vrouw.’

‘Heb je haar verhoord?’

‘Nee, commissaris.’

Van In zuchtte en bekeek de jonge inspecteur met een blik van waarom-heb-je-dat-dan-niet-meteen-gezegd.

‘Breng haar naar een van de politiewagens.’

‘Heb ik al gedaan.’

‘Bravo, Saelens. Je verdient een tien.’

En een zoen van de juf, dacht de jonge inspecteur terwijl hij stiekem naar Hannelore keek.

‘Mijn man en ik zijn hier met vakantie’, zei Lut Knevels spontaan toen Van In haar in de politiewagen vroeg of ze haar identiteitskaart wilde laten zien.

‘Ja, dat hoor ik.’

Het klonk onbeleefd, maar dat leek de Limburgse niet erg te vinden. Ze forceerde een glimlach.

‘We logeren in Blankenberge’, zei ze. ‘In een appartement aan de Zeedijk. We komen hier ieder jaar rond deze tijd op vakantie, moet u weten. En meestal hebben we geluk met het weer. Mocht mijn man gisteren niet te lang in de zon gelegen hebben, waren we niet naar het binnenland afgezakt. Eigenlijk waren we op weg naar Damme, maar u weet hoe dat gaat. Je slaat een zijweg in en je doet nieuwe ontdekkingen. Zo zijn we nu eenmaal.’

‘Als ik het goed begrijp, hebt u het slachtoffer van de toren zien vallen?’ zei Van In.

Hannelore keek door het raam naar buiten. Ze vroeg zich af hoe lang het zou duren voor hij het op zijn heupen kreeg.

‘Inderdaad’, zei de Limburgse. ‘Verschrikkelijk, vindt u niet? U moest eens weten wat wij allemaal niet beleven op vakantie.’

Van In kneep zijn ogen half dicht, maar hij bleef hoffelijk. Hannelore beet haar onderlip bijna stuk terwijl hij lijdzaam het verhaal aanhoorde van die keer dat haar man zijn vals gebit had verloren tijdens het zwemmen, buiten adem raakte van het duiken ernaar en ze hem van de verdrinkingsdood had gered.

‘Ik geloof grif dat u en uw man een avontuurlijk leven leiden’, zei Van In toen ze uitgesproken was. ‘Maar eigenlijk ben ik meer geïnteresseerd in wat u net beleefd hebt.’

Lut Knevels keek hem aan. Haar ogen schitterden.

‘Het is allemaal heel vlug gegaan. Ik dacht nog bij mezelf: Lut, neem nu toch in godsnaam een foto, maar voor ik mijn camera kon pakken, was het voorbij. Een doffe klap, en daar lag hij op de straatstenen. Verschrikkelijk. Ik beef er nog van.’

‘Waar bevonden jullie zich toen het gebeurde?’

Ze keek naar buiten en wees naar de voorkant van de kerk.

‘Zijn jullie daar de hele tijd blijven staan?’

‘Ik wel.’

‘En uw man?’

‘Die heeft de hulpdiensten gebeld.’

‘U bent dus voor de kerk blijven staan?’

‘Ja. Ik dacht nog, wie weet vragen ze me…’

‘Hebt u iemand naar buiten zien komen?’

‘Nee, dat niet.’

‘Weet u dat zeker, mevrouw?’

Het probleem met ooggetuigen is dat ze vaak beginnen te twijfelen als je hen vraagt of ze het wel zeker weten. De Limburgse was geen uitzondering op de regel. Ze fronste haar voorhoofd en keek Van In met grote ogen aan.

‘Toen mijn man terugkwam, ben ik misschien eventjes…’

‘Onoplettend geweest.’

Ze knikte.

‘Ik weet alleen nog dat hij me stevig heeft vastgepakt.’

En gezoend, maar dat durfde ze niet te zeggen.

‘Is hij lang weggeweest om te bellen?’

‘Een paar minuten. Zal ik het hem vragen?’

‘Dat doe ik straks wel, mevrouw.’

Van In krabde achter zijn oor. Hoeveel tijd had iemand nodig om de toren af te dalen? De enige manier om daarachter te komen was een jonge collega naar boven sturen en Versavel de tijd laten opnemen die hij daarover deed. Wie van de duivel spreekt, ziet zijn staart. Versavel trok de schuifdeur van de politiewagen open en zei: ‘Ik heb net Lieven van der Weyden aan de lijn gehad. Zal ik een patrouille sturen of gaan we zelf?’

‘Stuur maar een patrouille. Ik moet hier eerst nog een en ander afhandelen.’

Vanuit haar schuilplaats in de toren hoorde Anja de kerkdeur openknarsen. Ze hield haar adem in. Had ze verkeerd gegokt door zich te verstoppen en te wachten tot de hele heisa afgelopen was of had ze Pieter Van In onderschat? De voetstappen van de politiemensen - van wie anders? - klonken hol, ze herkende de stem van Pieter Van In. Eigenlijk vond ze hem de sympathiekste van de vier, maar daar mocht ze niet bij stilstaan. Voor medelijden was geen plaats meer in haar hart.