HOOFDSTUK V

 

 

Klaasje krijgt een fluwelen broek aan en komt te laat thuis

 

Al gauw zag Klaasje het huis van de tekenleraar. Ze keek nog even tersluiks naar haar gehavende rok, maar ja, daar werd het kledingstuk niet heel van. Toen ze voor het huis afstapte en haar fiets tegen het hek wilde zetten, dat de tuin van de straat scheidde, deed een klein jongetje van een jaar of vijf de deur al open. Zonder dat het Klaasje gezegd werd, zag ze dadelijk, dat dit het zoontje van mijnheer Linden moest zijn. Zodra ze binnen het gehoor van het jochie kwam, riep hij: „Ben je Marja? ”

Klaasje schoot in de lach om deze vrijmoedige vraag en knikte.

Hij stak zijn handje uit en greep Klaasje bij haar pols. „Ga maar mee, ” nodigde hij haar uit. „Ik weet de weg wel. ”

Dat vond Klaasje toch te erg. Ze kon toch zo niet dat vreemde huis binnen lopen.

„Hoe heet je?, ” vroeg ze om tijd te winnen en om het kind af te leiden.

„Ik heet Koosje, ” antwoordde hij ongeduldig. „Kom nou maar mee. ” Met een kleur als vuur liet Klaasje zich mee trekken en juist toen ze zich probeerde te bevrijden uit de greep van het jongetje, kwam mijnheer Linden aanlopen.

„Dag, Marja. Heeft mijn zoon je al binnen gelaten?, ” vroeg hij lachend, terwijl hij liefkozend over het bolletje van Koosje streek. „Pap, ze moet mee komen, ” zeurde Koosje. „Ik.... ik heb wat lekkers voor haar bewaard. ”

„Marja, dat kun je niet afslaan, hoor!, ” meende de leraar. „Ik zou maar even mee naar binnen gaan. Het is nog vroeg. ”

Klaasje, die niet gewend was om op bezoek te gaan, kreeg het hoe langer hoe benauwder. Ze kwam niet veel bij mensen thuis en was geen kleine kinderen gewend. Doch ze begreep wel, dat er niets anders zou opzitten, dan gehoorzaam mee naar binnen te gaan, want kleine Koosje zag er niet naar uit, dat hij haar met rust zou laten, wanneer ze hem zijn zin niet gaf.

Mijnheer Linden deed de kamerdeur voor hen open en Klaasje trad schoorvoetend binnen, voorafgegaan door een geestdriftig Koosje, dat regelrecht op zijn moeder afliep, die aan ronde tafel zat te breien. De tuindeuren stonden, ondanks dat het reeds oktober was, wijd open. De zon scheen naar binnen en het geheel maakte een behaaglijke indruk. Voor de open deuren stond een box, waarin een klein meiske wanhopige pogingen deed om de aandacht van de binnenkomenden te trekken.

„Mam, daar is M.... Marja, ” stotterde Koosje, die van ongewondenheid niet uit zijn woorden kon komen. Hij probeerde het hoofd van zijn moeder omlaag te trekken, om haar iets in haar oor te fluisteren. Mevrouw Linden, die blond springend haar en helderblauwe ogen had, weerde de kleine jongen af en stond op om Klaasje te begroeten. „Ik hoef je al niet meer te vertellen, wie dit is, ” lachte de leraar. „Koosje heeft al kennis gemaakt. ”

„Ik vind het leuk, dat je eens hier komt, ” verwelkomde mevrouw Klaasje. „Ik heb al veel van Marja horen vertellen. Jij kunt, geloof ik, zo mooi tekenen, is het niet? ”

Klaasje kreeg een kleur als vuur. Voor dat ze iets kon zeggen, antwoordde mijnheer Linden: ’„Ze kan het wel mooi, maar ze doet het niet altijd mooi. Maar zeg eens eerlijk, Janke, vind jij dit nu een meisje om Klaasje te heten? ”

„Nee hoor, ” antwoordde mevrouw. „Ik vind Marja veel leuker. Je lust zeker wel een glaasje limonade, is het niet? ”

„Ja, en mijn lekkers, ” gilde Koosje boven alles uit. Klaasje moest er om lachen, doch mijnheer Linden pakte zijn opstandige zoon bij de arm en gebood hem wat stiller te zijn. Even trok hij een pruillipje, doch ging dan bij zijn moeder staan kijken naar de voorbereidselen van het limonade schenken.

Intussen was Klaasje vlak hij de box gaan zitten. Tot haar grote verwondering kwam de leraar naast haar zitten. Uit de tas, die hij in het voorbijgaan uit een kast had gehaald, nam hij de tekening, die Klaasje de afgelopen nacht gewrocht had. Vol spanning keek Klaasje naar het gezicht van de leraar, maar daarop stond niets te lezen.

Het duurde wel een paar minuten voordat hij iets zei. Dan keek hij Klaasje aan en begon: „Vanmorgen heb je mij die tekening gebracht. Heb je die gisteravond gemaakt? ”

„Vannacht, ” bekende Klaasje. „Ik kon niet slapen en.... en.... ik moest steeds aan die mislukte tekening denken. ”

„Ja, ja, ” knikte de leraar. „Maar ik kan deze tekening niet mee laten dingen voor je cijfer. Dat begrijp je toch wel, is het niet? ” Nadenkend streek hij met zijn hand door zijn krullende baard. Klaasje vond andere mannen met baarden altijd griezelig, maar bij mijnheer Linden hoorde zo’n baard, vond ze.

Op de vraag van de leraar haastte ze zich te antwoorden: „Daarom heb ik de tekening niet overgemaakt. Ik kon alleen niet uitstaan, dat de andere mislukt was en ik wilde u laten zien, dat ik het wel kon, ” verweerde ze zich dapper.

„Dat wilde ik juist weten, ” begon mijnheer Linden. „De tekening is goed, al heb ik er natuurlijk wel aanmerkingen op. Maar ik kan je wel zeggen, dat je me meegevallen bent. ”

Klaasje voelde zich erg gelukkig met deze woorden.

„Nu had ik zo gedacht, ” ging de leraar verder. „Ik heb hier thuis tekeningen, die ik je wil laten zien. Maar dat moet dan een volgende keer gebeuren, want we moeten over een kwartiertje naar mijnheer Siemen. Bij die gelegenheid zullen we dan ook samen deze tekening bespreken. Vind je dat een goed plannetje? ”

„Ja mijnheer, ” antwoordde Klaasje stralend. Ze vond het een heerlijk vooruitzicht, nog eens in dit gezellige huis te mogen komen. Mevrouw Linden zette de limonade voor haar neer, terwijl Koosje in spanning toekeek. Hij nam het gezicht van Klaasje op, alsof hij wilde zeggen: „Nou, hoe vind je dat? ”

„Ik heb vanmorgen zelf een cake gebakken, ” vertelde mevrouw Linden. „Maar het baksel is een beetje mislukt en deugt dus eigenlijk niet om te presenteren. Daar Koosje die misbaksels helemaal niet erg vindt, smult hij er net zo van als van de lekkerste gebakjes. Nu heeft hij speciaal voor jou een plakje bewaard. Hij houdt niet op met zeuren, dat ik je dat lekkers moet geven. Maar als je het niet lust, laat je het maar staan, hoor. Mijn man vindt het ook niet lekker. ” „Ik weet zeker, dat ik het heerlijk vind, ” zei Klaasje vol overtuiging.

Mevrouw en mijnheer schoten beiden in de lach. „Dat zou ik maar niet te hard zeggen, ” bulderde de leraar.

Koosje was dolgelukkig, dat Klaasje zijn tractatie niet versmaadde en ging het schoteltje halen, waarop de plak cake lag. Met een trots gezicht zette hij het voor haar neer.

Mevrouw Linden deed Klaasje enkele vragen omtrent haar grootmoeder, zodat het meisje niet op het kereltje lette, dat haar aandachtig zat aan te kijken. Eindelijk kon hij het niet meer uithouden. „Proef er dan van, ” drong hij plotseling aan.

Klaasje kreeg er een kleur van en nam haastig het schoteltje van de tafel. Ze had nauwelijks de eerste hap in haar mond of Koosje vroeg zeer belangstellend: „Lekker, hè? Heeft mama gemaakt. ”

Klaasje vond het ondanks ’t zogenaamde mislukken, erg lekker. Ze geloofde dat ze in dit leuke huis alles lekker zou vinden, wat ze haar voor zetten. Zelfs snijboontjes, waar ze anders een afschuw van had, zouden er hier wel in gaan, dacht ze.

Mijnheer Linden gaf het sein tot opstaan. „Als we op tijd bij mijnheer Siemen willen zijn, moeten we nu gaan, ” merkte hij op. „En jij wilt toch zeker ook niet te laat naar huis, hè? ”

Klaasje stond al en werd wreed uit haar gezellige stemming gewekt door de uitroep van Koosje. „Oooo, jouw rok is helemaal stuk. Mag dat wel van je moeder? ”

Mevrouw Linden keek in de richting van het vingertje van Koosje, die beschuldigend naar het kledingstuk wees.

Klaasje had geen ogenblik meer aan het ongelukje gedacht.

„Och, wat jammer, ” zei mevrouw Linden. „Het is zo’n mooi rokje. Heb je het aan de fiets open gehaald? ”

Klaasje schudde verlegen haar hoofd. „Een hond vloog me in de Waterstraat aan, ” antwoordde ze.

„Ja maar kind, je kunt zo de straat niet op, ” vond mevrouw Linden. „Kun je dat rokje niet even uit doen? Dan kan ik het wat maken. ” „ Het is toch wat te zeggen, ” bracht de leraar in het midden. „Mijnheer Siemen ziet ons vandaag niet meer. ”

„Houd jij je mond, ” plaagde mevrouw Linden. „Ik weet wat beters. Er heeft hier een nichtje van mij gelogeerd, ” ging ze tegen Klaasje verder. „En nu hangt er hier nog steeds een soort trainingsbroek van haar. Wacht, ik zal haar even halen. ” Ze stapte de kamer uit en Klaasje hoorde haar de trap oplopen.

Even later was ze al terug met een blauwe, ribfluwelen trainingsbroek in haar handen.

„Die past je vast wel, ” meende ze. „Kom maar even mee, dan kun je hem aanpassen. ”

„M____ maar, ” stotterde Klaasje. „Ik kan toch maar zo niet die broek aantrekken. Dat.... ”

„Schiet op!, ” drong mijnheer Linden aan. „Op naar mijnheer Siemen, met een blauwe ribbroek. ”

Klaasje moest daar zo verschrikkelijk om lachen, dat de tranen haar in de ogen kwamen.

„Hè, hè, ” zuchtte de leraar. „Ze lacht ook eens. Je hebt er geen idee van, hoe ernstig ze altijd kijkt, ” ging hij verder tegen zijn vrouw. Deze lachte en paste Klaasje de broek en zij zat haar keurig. „Prachtig, ” prees mevrouw Linden haar. „Ik zal je rokje inpakken. Misschien heb je nog wel een stukje van de stof, dan kan er een baantje worden ingezet. ”

Klaasje voelde zich dolgelukkig met de broek aan. Op gymnastiek en bij het buiten spelen hadden verschillende meisjes ook diwijls zo’n soort kledingstuk aan. Ze had het altijd prachtig gevonden.

Mijnheer Linden stond al ongeduldig te wachten. Klaasje bedankte mevrouw hartelijk, zei haar gedag en maakte, dat ze naar buiten kwam, waar mijnheer Linden al met de fiets klaar stond. Een onbedaarlijk gebrul van uit de huiskamer duidde aan, dat het binnen niet pluis was. Voor dat de leraar met Klaasje kon wegrijden, verscheen er een klein jongetje op de stoep met een verwarde haardos en een vuurrode kleur van het huilen.

„Jij bent stout, ” zei hij boos tegen Klaasje. „Jij hebt Koosje niet eens een kusje gegeven. ”

„Jongetjes die huilen krijgen geen kusjes, ” zei zijn vader streng. „Foei, wat ben jij een kleine jongen. ”

Zijn lipje begon bedenkelijk te trillen. Klaasje kreeg medelijden met hem en boog zich voorover om hem een kusje op zijn wang te geven. Toen was het kereltje tevreden gesteld en wuifde zijn vader en Klaasje na, tot dat hij hen niet meer kon zien.

„Vooruit, Marja, trappen, ” vuurde de leraar haar aan. „Met zo’n broek aan kun je wat hard fietsen. ”

Klaasje deed haar uiterste best en om tien minuten over vijven stonden ze al bij mijnheer Siemen op de stoep.

Klaasje werd nu toch een beetje zenuwachtig, bij het vooruitzicht uitgetekend te worden door een vreemde mijnheer. Hoe ze ook haar best deed, ze kon zich mijnheer Siemen niet duidelijk meer voor de geest halen.

Klaasje zocht vergeefs naar een bel. Mijnheer Linden zag haar zoeken en wees op een klopper, die in het midden van de deur bevestigd was. „Ja kind, mijnheer Siemen houdt niet van een bel, ” lichtte de leraar haar in. „We doen het op de ouderwetse manier en maken onze komst bekend door het gebruik van de klopper. ” Bij deze woorden liet hij de klopper een paar maal achtereen op de deur vallen. Het gaf een doffe bons.

Bijna onmiddellijk werd de deur geopend. Klaasje keek nieuwsgierig naar boven, doch kon niets zien in het nauwe, donkere trappenhuis. Mijnheer Linden ging haar voor de trap op en Klaasje volgde. Toen ze op de eerste verdieping waren gekomen, pakte de leraar haar bij de hand, want iemand die niet in het huis bekend was, kon er helemaal geen wijs uit worden. Mijnheer Linden deed een deur open. Een smalle trap leidde naar boven. Klaasje vroeg zich af, waarom ze naar de zolder moest. Ze hoorde de stem van mijnheer Siemen al en haar hart begon wat vlugger te kloppen.

„Ha, daar hebben we Marja, ” verwelkomde mijnheer Siemen Klaasje, toen ze na de leraar de ruime zolder betrad.

Alleen had Klaasje nog nooit zo’n zolder gezien. Ja, was het eigenlijk wel een zolder?

Mijnheer Siemen en de leraar praatten druk met elkaar en zodoende kon Klaasje alles goed in zich opnemen, klaar donkere ogen dwaalden van het ene voorwerp naar het andere. Ze wilde, dat grootmoeder alles hier eens kon zien. Maar ja, die zou het misschien niet mooi vinden.

De zolder had een glazen dak, terwijl grote ramen uitzicht gaven op een gedeelte van het oude stadje. Schilderstukken en tekeningen stonden langs de kant of hingen aan de muur. In een hoek van het ruime vertrek stond een rond tafeltje, waarop een kleurig kleedje lag. Er om heen waren enkele lederen fauteuils geplaatst. Klaasje had geen ogen genoeg om alles in zich op te nemen.

Plotseling hoorde ze een hartelijk gelach. Geschrokken draaide ze zich om en bemerkte, dat de twee heren haar al een poosje hadden gadegeslagen.

„Heb je al het moois er al van af gekeken?, ” vroeg mijnheer Siemen. „Kijk maar eens rustig rond, hoor! ”

„Ze heeft je dadelijk wat te vragen, ” lichtte mijnheer Linden hem in. „Is het niet, Marja? ”

Klaasje knikte. Ze wist nog wel niet of ze aan die mijnheer Siemen zou durven vragen of hij een tekening van haar wilde maken voor grootmoeders verjaardag. Maar ja, het zou er toch van moeten komen. Grootmoeder zou er vast erg blij mee zijn.

„Laten we eerst even gaan zitten, ” stelde mijnheer Siemen voor. „Ik heb thee gezet. ”

Klaasje moest er in zichzelf om lachen. Die mijnheer alleen, die zelf thee zette voor zijn bezoek! Mijnheer Siemen, die zeker aan haar gezicht zag, dat ze een binnenpretje had, ging verder:

„Ja, dat had je niet gedacht, hè, dat ik thee kon zetten! ”

„Die mijnheer Siemen kan toch zo veel, ” plaagde de leraar, die aandachtig een tekening zat te bestuderen.

„Kun jij de thee inschenken?, ” vroeg mijnheer Siemen. „Dan haal ik even wat lekkers. ”

Klaasje knikte. Thee inschenken moest ze voor grootmoeder ook wel doen. De schilder wees naar een soort kastje, waarop enkele kopjes stonden en verdween zelf achter een gordijn, waar, zoals Klaasje later bemerkte, een soort keukentje was. Klaasje deed haar uiterste best en vergat niet te vragen of de heren suiker en melk gebruikten. Mijnheer Siemen keerde al gauw terug met een schotel gebakjes. Hij zette de lekkernijen bij Klaasje neer, die het eerst mocht kiezen.

Toen ze even later gezellig tegenover elkaar thee zaten te drinken, vroeg de schilder aan Klaasje: „En, Marja, vertel me nu eens, wat je op je hart hebt? ”

Klaasje, die juist haar schoteltje met het gebakje van de tafel had genomen, was zo onder de indruk van die gevreesde vraag, dat ze het gauw weer terug zette.

„ja, ziet u, ik.... ik wilde vragen, of u voor de verjaardag van mijn grootmoeder een tekening van mij zou willen maken, ” stak Klaasje nu dapper van wal.

Mijnheer Siemen dacht even na en vol spanning wachtte Klaasje op het antwoord.

„Dat zal wel gaan, ” antwoordde hij. „Ik zal eerst een studieschets van haar maken voor mezelf, ” zo richtte hij zich tot de leraar. „En dan maak ik een tekening voor je grootmoeder, hoor! ”

Het laatste was weer voor Klaasje bedoeld en ze kon wel dansen van plezier. Dat zou pas een verrassing worden!

Nu ging alles vlug in zijn werk. Klaasje werd in een stoel gezet en kreeg tot haar grote verwondering een vuurrode omslagdoek om. Eerst durfde niets te zeggen. Maar toen de beide heren met schuin gehouden hoofd het effect bekeken, werd de nieuwsgierigheid haar toch te machtig.

„Mijnheer Siemen, op de tekening voor grootmoeder krijg ik deze doek toch niet om? Ik.... ik ben bang dat ze dat niet mooi zal vinden, ” zei Klaasje.

„Maak jij je maar geen zorgen, hoor Marja, ” stelde mijnheer Siemen haar gerust. „Deze tekening, die ik nu eerst maak, is voor mezelf en daar moet je zo veel mogelijk op een zigeunerinnetje lijken. ”

Hij maakte met zijn hand haar krullen in de war en Klaasje voelde zich eigenlijk helemaal niet op haar gemak. Wat zou ze er nu gek uitzien!

Een tijdlang zat de schilder zwijgend te werken, terwijl mijnheer Linden zijn pijpje rookte en toekeek. Klaasje werd al gauw een beetje stijf van het zitten, doch durfde zich niet te verroeren. De schilder had er wel niets van gezegd, maar ze deed het voor alle zekerheid maar niet.

Op een gegeven ogenblik zei mijnheer Siemen tegen de leraar: „Praat eens een beetje met haar! ”

 

 

Mijnheer Linden deed wat hem gevraagd was. Vanaf de plaats waar Klaasje zat, had ze precies het gezicht op een groot, kleurig schilderij. Tenminste, daar had ze het steeds voor aangezien.

De leraar vroeg: „Hoe vind je die tekening, Marja? ” Hij wees in de richting, waar Klaasje moest kijken.

„Dat vind ik een prachtig schilderij, ” antwoordde Klaasje geestdriftig.

„Ik dacht wel dat je het een schilderij zou noemen, ” lachte de leraar. „Maar dat is het toch niet, hoor! ”

„Maar.... maar het is toch ook gekleurd, ” bracht Klaasje in het midden.

„Ja, dat wel, ” gaf de leraar toe. „Maar het is een zogenaamde pasteltekening. Het is met grof kleurkrijt gedaan. ”

Hij legde haar nog verschillende bijzonderheden uit en Klaasje vergat helemaal waar ze zat. Af en toe had ze het gevoel, dat ze droomde, zo onwezenlijk was alles om haar heen.

Eindelijk zei de schilder, dat ze weer mocht opstaan. Ze had graag het werk van mijnheer Siemen gezien, doch ze vond het te brutaal om dat te vragen. De schilder wenkte haar echter zelf en ze haastte zich naar hem toe. Ze slaakte een uitroep van verbazing, toen ze de tekening zag. Was zij dat? Ze kon het bijna niet geloven.

Mijnheer Linden vertelde, dat hij nog niet klaar was. Ze moest nog heel even in haar truitje voor hem poseren en toen was alles achter de rug.

„Volgende week donderdag kom je de tekening maar halen, hoor Marja, ” zei mijnheer Siemen. „Je kunt er nu ook op wachten. ” „Nou, ” bracht de leraar in het midden, „het loopt al tegen zeven uur. Het wordt, geloof ik, hoog tijd dat je naar huis gaat. ”

Klaasje sloeg van schrik haar hand voor de mond. „O!, ” was alles wat ze kon uitbrengen, „is het al zo laat? ”

„Je eet gauw nog een gebakje en je verdwijnt, ” zei mijnheer Siemen. „Kom je donderdag regelrecht uit school de tekening halen? ”

„Graag, mijnheer Siemen, ” antwoordde Klaasje. „Maar ik moet heus dadelijk weg. Ik heb geen tijd meer om een gebakje te eten. ”

Ze stak haar hand uit en groette de schilder haastig.

Mijnheer Linden stond ook op. „Ik ga zo ver met je mee. ”

„Ik kan heus wel alleen, ” jachtte Klaasje.

„Niks er van, Marja, " antwoordde de leraar. „Jij denkt natuurlijk, alleen kan ik veel harder rijden. Maar dat zal niet gaan. Als je een ongeluk krijgt, ben je nog verder van huis. Bovendien begint het donker te worden. ”

Mijnheer Linden nam afscheid en samen gingen ze naar beneden. „En hoe vind je het bij mijnheer Siemen?, ” vroeg de leraar, toen ze samen in de richting van de IJsselbrug fietsten.

Klaasje had eigenlijk geen geduld om hem te antwoorden, doch ze begreep, dat er niets anders op zat. Haar gedachten waren bij grootmoeder, die natuurlijk erg ongerust en boos zou zijn.

„Ik vond het prachtig op die zolder, ” antwoordde ze. „En ik ben zo benieuwd, hoe die tekening voor grootmoeder zal uitvallen. ”

„Dat kan ik me wel indenken, ” meende de leraar. „Maar ik kan je wel voorspellen, dat ze er erg tevreden mee zal zijn, hoor! ”

Ze waren al over de brug heen en nog steeds maakte de leraar geen aanstalten om afscheid te nemen. Rustig fietste hij maar naast haar verder.

„Moet u niet eten, mijnheer?, ” vroeg Klaasje eindelijk.

„Vind je het niet leuk, dat ik je nog een eindje weg breng?, ” was de wedervraag van mijnheer Linden. „Je bent toch een ondankbaar nest, Marja. ”

Klaasje kreeg er een kleur van, want ze had de vraag goed bedoeld. Toen ze echter een zijdelingse blik op de tekenleraar wierp, zag ze aan zijn ogen, dat hij haar weer plaagde.

„Ik wil er zeker van zijn, dat je goed thuis komt, ” vervolgde mijnheer Linden. „Door te haastig fietsen zou je een ongeluk kunnen krijgen en daar voel ik niets voor. ”

Toen ze het dorp in het zicht kregen, stapte de leraar af. Klaasje volgde zijn voorbeeld. Hij schudde haar hartelijk de hand. „Maak nog maar eens een tekening uit je hoofd, ” raadde hij haar aan. „Daar leer je veel van. En laat hem dan aan mijnheer Siemen of mij zien. Doe je het? ”

„Dat beloof ik u, ” antwoordde Klaasje.

„Prachtig, ” prees de leraar haar. „Ga maar gauw naar huis en fiets niet te hard. ”

Klaasje fietste alleen verder. Ze bedwong de neiging om nog eens om te kijken naar de leraar, die haar een paar onvergefelijke uren had bezorgd, want ze geloofde, dat het niet netjes stond, als ze dat zou doen.

Even later kwam haar huis al in het zicht. Nu trapte ze toch wat harder aan, ondertussen bedenkend, wat ze over die rok moest zeggen. Grootmoeder mocht het ware niet weten. Anders zou die tekening geen verrassing meer voor haar zijn.

Toen ze wat dichterbij kwam, zag ze tot haar grote verbazing, dat grootmoeder aan het tuinhek stond. Dat was, voor zover zij zich kon herinneren, nog nooit gebeurd. Zou grootmoeder zo ongerust zijn? Voor het huis stapte ze af en liep naar grootmoeder.

„Kind, wat ben je lang weg gebleven, ” zei de oude vrouw. „Waar ben je toch geweest? ”

Klaasje reed de fiets in het schuurtje, terwijl grootmoeder achter haar aan slofte. Klaasje haalde het pakje uit de fietstas. Terwijl ze daarmee bezig was vroeg grootmoeder nogmaals: „Er is dus niks bijzonders gebeurd? ”

„Heus niet, grootmoeder, ” antwoordde Klaasje. „De tocht duurde wat langer dan afgesproken was en we hebben nog wat nagepraat. ” Toen Klaasje de deur van het schuurtje sloot, zag ze grootmoeder al weer in de keuken bezig. Bij haar binnen komen zette grootmoeder juist een stapel pannekoeken op tafel. Het was Klaasje nog nooit opgevallen, hoe gezellig de woonkeuken er eigenlijk uit zag. Het lamplicht wierp een warme glans op de tafel en Klaasje kon wel zingen van plezier.

„Wat is dat? Heb je een broek aan?, ” vroeg grootmoeder, terwijl ze Klaasje in de lichtkring trok. Haar oude ogen tuurden naar de onbekende stof en keken daarna haar kleindochter vragend aan.

„Na de fietstocht stonden we nog wat na te praten, ” vertelde Klaasje, terwijl ze langzaam het pakje open maakte. „Toen kwam er een grote herdershond door die straat en die wilde zeker met me spelen of zo, dat weet ik eigenlijk niet. Maar hij hapte een stuk uit m’n rok. ” „Van wie heb je die broek geleend?, ” vroeg grootmoeder weer.

„Van een meisje op school, ” lichtte Klaasje haar in. „Ik kon met die rok niet naar huis. Ik ben toen even met haar meegegaan en haar moeder zei, dat als u nog iets van de stof had, er gemakkelijk een baantje ingezet kon worden. ”

Als grootmoeder jarig is en de tekening heeft gekregen, vertel ik haar de waarheid wel, nam ze zich voor. Nu kon het niet anders. Grootmoeder zei niets, doch streek met haar gerimpelde hand over het kapotte rokje. „Wat een zonde, ” mompelde ze bij zichzelf. „Dat mooie rokje. ”

„Hebt u nog van die stof?, ” vroeg Klaasje nieuwsgierig.

„Dat zal ik wel eens zien, ” weerde grootmoeder kort af. Ze deed weer even stroef als gewoonlijk het geval was en Klaasje schoof maar gauw aan tafel.

„Vooruit, eerst een andere jurk aantrekken, ” spoorde grootmoeder aan. „Stel je voor, dat je morst op die broek. Ik zou me er voor schamen. ”

Klaasje gehoorzaamde en kwam even later in een oude jurk beneden. Zwijgend aten ze daarna van de pannekoeken met stroop. Zowel grootmoeder als Klaasje waren met hun eigen gedachten bezig. Klaasje betreurde het, dat ze grootmoeder niet kon vertellen van het gezellige huis van mijnheer Linden en van mijnheer Siemen.

Toen grootmoeder de borden in elkaar zette, zei ze: „Jij bent me ook een mooie. Je gaat de hele middag fietsen en ik hoor er maar niets van. ”

„Ik wist niet, of u het leuk zou vinden, ” antwoordde Klaasje weer op haar gewone, stuntelige manier.

Onder het afwassen begon Klaasje aarzelend te vertellen en naarmate ze verder ging, praatte ze gemakkelijker.

Nadat ze nog een kopje thee had gedronken met een grote kandijklont er bij, ging Klaasje naar bed.

Toen ze eenmaal in bed lag, kon ze natuurlijk de slaap niet vatten. Ze had veel te veel te overdenken, ’t Leek wel iets uit een boek, wat ze de afgelopen dag beleefd had, dacht ze bij zichzelf. Als grootmoeder jarig was, zou ze haar alles haarfijn kunnen vertellen. Riek zou maandag ook wel nieuwsgierig zijn naar haar belevenissen bij mijnheer Siemen. Bij de gedachte aan Riek, het Brummense meisje, voelde Klaasje zich erg blij. Het was toch wel een prettige gedachte, om een bondgenote op school te hebben. En wat had ze die Marianne fijn de waarheid gezegd!

Plotseling schoot Klaasje overeind in bed. Ze had zich zo voorgenomen om grootmoeder te vertellen van die leugentjes van de laatste dagen en nu had ze het toch weer vergeten. Wat moest ze nu doen? Tot de volgende morgen uitstellen? Maar dan zou ze het vast niet meer durven. Misschien was grootmoeder nog wakker.

Bij deze gedachte gleed Klaasje vliegensvlug het bed uit. Ze zou het licht niet opknippen in grootmoeders kamer, want als ze haar ogen zag, zou ze zeker weer aan het stotteren slaan. Wanneer ze nu de leugentjes niet opbiechtte, zou ze net zo’n achterbaks schepsel zijn als Marianne.

Op haar tenen sloop Klaasje naar de deur. Ze begreep zelf niet, waarom ze dat deed, want grootmoeder mocht haar best horen. Even later liep ze op de tast naar grootmoeders bed.

„Doe het licht even aan, Klaasje, ” verzocht grootmoeder, nog voor dat Klaasje haar bereikt had. Klaasje schrok er van en bleef even verstijfd staan. Ze liet nu de moed al zakken. Doch de gedachte aan Marianne hielp een beetje en ze antwoordde zo flink mogelijk:

„Ik doe het licht liever niet aan, grootmoeder. Ik moet u even iets zeggen, dat ik vanavond al had willen doen. ”

Er volgde geen antwoord. Klaasje had eindelijk het bed bereikt en ging bibberend op de rand zitten.

„Ik.... ik heb weer tegen u gejokt, ” kwam het er aarzelend uit. „U vroeg, of ik die tekening na mijn huiswerk gemaakt had. Ik heb toen ja gezegd. Maar het was niet waar. Dat heb ik 's nachts gedaan, toen u kwam vragen of ik mijn bed uit was geweest. ”

Er kwam geen antwoord. Klaasje voelde zich erg onbehaaglijk en was blij, dat het licht uit was.

„Een een poosje geleden heb ik op dat witte kleedje van u Oost-Indische inkt gemorst. Mineke heeft het voor me gewassen, maar ik had het tegen u moeten zeggen. En.... ” Nu werd het Klaasje toch te machtig. De waterlanders drongen haar naar de ogen en tot haar geruststelling voelde ze de hand van grootmoeder naar de hare tasten. „Ga maar lekker slapen, m’n deerntje, ” zei grootmoeder zachtjes. „Ik merk het bijna altijd, als je tegen me jokt en ik heb er veel verdriet van. Ik hoopte zo, dat je het eens eerlijk zou opbiechten. ”

Klaasje slikte krampachtig, want zo had grootmoeder nog nooit tegen haar gesproken.

„Stort er maar geen tranen over, ” ging grootmoeder verder. „Je weet, dat helpt niet. Doe voortaan je best om niet meer te jokken. ”

Dit laatste klonk wel weer echt, zoals grootmoeder altijd praatte, vond Klaasje. Toch boog ze zich over het bed en kuste grootmoeder op het voorhoofd. Daar het donker was kwam de liefkozing op de neus van de oude vrouw terecht, waarom ze beiden in de lach schoten. Klaasje zocht vlug haar bed weer op en probeerde haar koude voeten warm te krijgen. Ze draaide zich lekker om en zei zachtjes: „Ik ben blij, dat ik grootmoeder alles opgebiecht heb. Ik geloof, dat ze toch wel een beetje van me houdt. ”