HOOFDSTUK III

 

 

Klaasje verknoeit een tekening en komt voor allerlei verrassingen te staan.

 

„Hela, Marja, zit niet naar buiten te staren, kijk liever naar je tekening, ” schalde de stem van de tekenleraar door de klas.

Klaasje, want die bedoelde mijnheer Linden, de tekenleraar, met Marja, schrok op en kreeg een kleur als vuur. Wat had ze verschrikkelijk zitten suffen. Ze was met haar gedachten ver weg geweest. „Marja, m’n kind, laat me eens kijken, wat je er van terecht brengt, ” ging mijnheer Linden verder. Hij ging achter Klaasje staan en tuurde met spleetoogjes naar de tekening.

Klaasje was nu een maand op de H. B. S. en kon het goed met haar tekenleraar vinden. Of het nu kwam, doordat ze zo van tekenen hield, òf dat ze mijnheer Linden zelf zo aardig vond, wist ze niet. Doch toen ze voor de eerste maal het tekenlokaal betrad, had de lange leraar, met zijn scherpe ogen en zwarte, krullende baard, dadelijk een geweldige aantrekkingskracht op haar uitgeoefend.

Allereerst had hij de namen van zijn nieuwe leerlingen genoteerd. Toen Klaasje aan de beurt was, had hij haar nadenkend aangekeken. „Ik vind heus, dat we een beetje op elkaar lijken, ” had hij gezegd. De klas had wat gegiecheld, doch de leraar was onverstoorbaar verder gegaan: „Jouw haar krult en is zwart en mijn baard krult en is ook zwart. ”

„Flauw!, ” had een van de meisjes, die vlak bij hem zat, gemompeld. „Helemaal niet flauw, ” antwoordde de leraar. „En als ik dat zwarte krullekopje eens goed aankijk, heb ik zo’n idee, dat ze Marja heet. Nou? ” Vragend had hij Klaasje aangezien, die niet wist, waar ze moest kijken. Over het algemeen werd er nooit veel aandacht aan haar besteed en zodoende wist ze niet, hoe ze het had.

Bij de naam Marja was de klas vanzelfsprekend in lachen uitgebarsten en toen Klaasje haar naam had genoemd, had de leraar haar geruststellend toegeknikt. „Ik ga jou Marja noemen, ” was zijn laatste woord geweest en al spoedig waren ze er allemaal aan gewend. Mijnheer Linden had al gauw gezien, dat Klaasje een grote liefde voor tekenen had en zo veel mogelijk moedigde hij dit bij haar aan. „Jij neemt een nieuw vel tekenpapier en begint nog eens, ” beval mijnheer Linden. Hij sprak strenger dan gewoonlijk het geval was en Klaasje wist niet hoe ze het had.

„Is het verkeerd, mijnheer?, ” vroeg ze.

„Verkeerd! Verkeerd!, ” mopperde mijnheer Linden. „Dat zeg ik niet. Maar je kunt het veel beter. ”

Bij deze laatste woorden maakte hij de punaises van het tekenbord los, frommelde het vel tekenpapier ineen en gaf Klaasje een nieuw. Zwijgend bevestigde ze het blanke papier op haar tekenbord.

„Voor het eerst laat ik jullie eens iets fantaseren, ” zei mijnheer Linden zachtjes tegen haar. „Dit betekent een kans voor jou. Nu kun je pas goed laten zien, of je kunt tekenen. Zo’n vaasje op een stuk fluweel is niet de hoofdzaak, maar je fantasie laten werken, dat is de kunst. Vooruit, krullekop, laat zien wat je kunt. ”

Klaasje had het over het algemeen best naar haar zin op de H. B. S. In het begin had ze erg moeten wennen, want het was iets geheel anders dan de lagere school. Alleen stond ze met een stuk of wat meisjes op voet van oorlog. Het waren meisjes uit het groepje van Nineke Hartog, die zelf altijd erg aardig was tegen Klaasje. Doch het meiske van dokter Hartog kon niet goed tegen haar bijdehante vriendin op, zodat ze voor het gemak zich maar een beetje achterhield, als die het weer eens op Klaasje begrepen had.

Toen mijnheer Linden zich verwijderd had, hoorde ze plotseling achter zich fluisteren: „Lelijke aanstelster. Je doet altijd net, of je geen lijn op het papier kunt zetten, alleen om te maken, dat mijnheer naar je komt kijken. ”

Klaasje herkende de stem van Marianne de Meester, het nichtje van Nineke. Daar ze dergelijke uitlatingen van het meisje gewend was, trok ze zich er niet veel meer van aan. Als ze om vier uur echter naar huis ging, hield ze in gedachten soms hele gesprekken met Marianne, om haar eens goed de waarheid te zeggen.

Marianne, die in de meeste vakken Klaasje de baas was, kon niet uitstaan, dat ze niet die vorderingen met tekenen maakte. Het was eens voorgekomen, dat ze zogenaamd per ongeluk tegen het tekenbord van Klaasje was aangelopen, zodat de tekening mislukte. Wel slaagde Klaasje er in de schade weer te herstellen, maar het kostte haar erg veel tijd, zodat ze er niet de gewone zorg aan kon besteden. Klaasje wist heel goed, dat Marianne dit expres had gedaan, maar ze kon het natuurlijk niet bewijzen. En zo gebeurden er talrijke 'ongelukjes’. Deze morgen had Marianne zich nog niet laten horen, en toen ze eindelijk een opmerking maakte, maakte Klaasje zich inwendig niet zo kwaad als anders. Ze had nu andere dingen om aan te denken. Toen ze de vorige avond uit school was thuis gekomen, had grootmoeder haar verwelkomd met de woorden: „Oom Patricus komt thuis. ”

„Oom Patricus?, ” had Klaasje verwonderd gevraagd. Hij was een broer van vader en woonde al vele jaren in Zuid-Amerika. Toen Klaasje heel klein was, was hij een paar maal met verlof over geweest, doch door de oorlogsomstandigheden was het nu al jaren geleden, dat hij Holland voor het laatst gezien had. Klaasje was altijd erg benieuwd geweest naar haar oom, omdat hij zulke leuke brieven kon schrijven. Tante Miek, zijn vrouw, schreef ook wel eens, maar de brieven van oom Patricus waren altijd veel vrolijker. Nu had grootmoeder verteld, dat oom met zijn hele gezin naar Holland zou komen, omdat tante Miek heimwee had. De gelegenheid was nu gunstig en in de maand december zouden ze al wel in Holland zijn.

Klaasje raakte er niet over uitgepraat en had het naadje van de kous willen weten. Grootmoeder had haar moeten vertellen van het nichtje Joke, dat even oud was als zijzelf, van Bert, die ongeveer zestien jaar moest zijn en van Miek, die al achttien was. In haar hart hoopte ze, dat ze het goed met die Joke zou kunnen vinden. Ze nam zich voor het rode truitje aan te doen, dat Mineke voor haar gebreid had, met het grijze rokje. Dat was er toch gekomen, al had grootmoeder in het begin net gedaan, alsof ze er niets voor voelde. De eerste weken had Klaasje het steeds aan gehad, tot dat een van de meisjes haar gevraagd had, of ze eens iets anders kon aantrekken dan dat rode jumpertje. Joke zou het jumpertje vast wel mooi vinden, had ze overdacht. Ze zou het niet meer naar school aandoen, tot zij in Holland waren. Bovendien was er ’s morgens een brief gekomen van vader, waarin stond, dat hij met Nieuwjaar wel thuis zou zijn. Dat was helemaal een verrassing geweest, zodat Klaasje onmogelijk haar aandacht bij de lessen kon bepalen. Zelfs niet bij het tekenen, dat toch haar lievelingsvak was.

Mijnheer Linden had haar aangename gedachtengang gestoord, zodat ze nu al haar best op de tekening deed. Maar het wilde toch niet gelukken, zodat ze, toen de hel ging, met een onvoldaan gevoel de tekening bij mijnheer Linden inleverde. Ook de leraar keek met gefronste wenkbrauwen naar het resultaat van een paar uur zwoegen.

Klaasje deed maar net, alsof ze het niet bemerkte en maakte, dat ze het tekenlokaal uit kwam. Ze kon er ditmaal niets aan doen.

Het volgende uur hadden ze Natuurlijke Historie, of, zoals het onder de leerlingen bekend stond, 'Natte His’. Dit vond Klaasje altijd een bijzonder prettig uur, al kon ze hierbij ook niet verhinderen, dat haar gedachten afdwaalden. Mijnheer De Koning, de leraar, kondigde aan, dat hij het plan had om zaterdagmiddag (dat zou de volgende dag zijn) een fietstocht met de klas te gaan maken in de omgeving van Zutfen. Er ging een hoeraatje op, want daar waren ze allemaal voor te vinden. Ook Klaasje had er veel zin in, maar bedacht zich opeens, dat ze niet wist, waar ze een fiets vandaan moest halen. Mineke zou haar karretje op zaterdagmiddag wel niet willen missen. En verder kende ze niemand, waar ze een fiets van zou kunnen lenen. Tussen de middag bleef ze altijd over en ging meestal dat stad wat in. Daar het vrijdag was, besloot ze naar de Lange Hofstraat te gaan, want eens in de maand werden er nieuwe tekeningen geëtaleerd en dat gebeurde dan meestal op vrijdag.

Toen ze voor de etalage stond, kwam juist mijnheer Linden de zaak uit. Daar hij achterom keek naar de eigenaar van de zaak, zag hij Klaasje niet staan, zodat hij in volle vaart tegen haar opbotste.

„Hola, ” riep hij verschrikt en toen, ziende dat het Klaasje was: „Ha Marja, wat voer jij hier uit, m’n kind? ”

Klaasje lachte maar eens en antwoordde: „Ik vind die tekeningen zo mooi, mijnheer. Ik ga er dikwijls naar kijken. ”

„Zo, zo, ” bromde de leraar met een afwezig gezicht. Dan keek hij zijn leerlinge strak aan. „Wat ben jij me vanmorgen tegen gevallen! Ik had beter werk van je verwacht. ”

Klaasje wilde wel iets terug zeggen, doch ze kreeg weer eens last van haar oude kwaal en kon onmogelijk uit haar woorden komen.

„Je kunt het toch zeker wel beter, is het niet?, ” ging mijnheer Linden verder. „Anders zou ik me in jou vergist hebben. ”

„Ik.... ik.... het wilde vanmorgen helemaal niet, ” hakkelde Klaasje eindelijk. „Ik heb er heus mijn best wel op gedaan. ” „Een volgende keer beter, zullen we dan maar zeggen, ” lachte de tekenleraar en wilde zijn fiets pakken, die hij tegen het winkelraam gezet had. Plotseling scheen hem iets te binnen te schieten, want hij draaide zich op het laatste ogenblik om en vroeg: „Wat zei je zo pas? Vind je die tekeningen mooi? ”

Klaasje knikte weer. „Ja, mijnheer, ” antwoordde ze. „Als er weer nieuwe staan, ga ik altijd gauw kijken en die oude heb ik wel tien keer gezien. ”

Mijnheer Linden zette bij deze woorden zijn fiets weer op de oude plaats en pakte Klaasje tot haar grote verwondering bij de arm. „Zou je er nog meer willen zien?, ” vroeg hij.

Doch voor Klaasje iets had kunnen zeggen, opende hij resoluut de winkeldeur en stevende met haar naar binnen.

Een grijze mijnheer, die Klaasje al vaker in de winkel had zien staan, kwam naar voren. Toen hij mijnheer Linden zag, lachte hij herkennend.

„Wat is er van je dienst?, ” vroeg hij, terwijl hij even verwonderd naar Klaasje keek.

„Dit is een leerlinge van me, Henk, ” antwoordde mijnheer Linden. „Ze houdt veel van tekenen en kijkt hier dikwijls voor het winkelraam naar de tekeningen. ”

„Ja, ja, ” knikte de mijnheer. „Maar.... ”

„Houd nou maar op met dat gemaar, ” bulderde de tekenleraar. „Je laat me niet uitspreken. Zou Marja — zo heet ze niet, hoor, maar ik noem haar zo — hier eens in de week een kijkje mogen nemen? Je krijgt toch geregeld nieuwe dingen aan en op het oude is ze ook nog niet een-twee-drie uitgekeken. ”

Henk, de eigenaar van de zaak, begon te lachen. Het was net of de zon begon te schijnen, dacht Klaasje bij zichzelf. Ze had die mijnheer vroeger ook wel eens in de winkel zien staan, maar ze vond hem er nooit zo vriendelijk uit zien. Maar nu hij lachte, had hij een heel ander gezicht.

„Natuurlijk mag ze dat, ” antwoordde Henk vriendelijk. „Kom dan maar iedere vrijdag, Marja. ”

Klaasje keek mijnheer Linden verrukt aan. „Dank u wel, mijnheer, ” zei ze.

„Je moet mij niet bedanken, ” lachte de leraar. „Die mijnheer is hier de baas, dus moet je hem vriendelijk aankijken. ”

Op dat ogenblik ging de winkeldeur opnieuw open en kwam er een dikke man binnen.

Hij werd luidruchtig verwelkomd door de eigenaar en mijnheer Linden.

„Nee maar, daar heb je Siemen, ” riep de leraar verbaasd. „Ben je terug uit Frankrijk? ”

„Ja hoor, ” antwoordde de aangesprokene. „Ik had er genoeg van en kom weer eens in ons oude Zutphentje een tijdje doorbrengen. Is dat een dochtertje van jou?, ” ging hij verder, terwijl hij met zijn wandelstok op Klaasje wees.

Mijnheer Linden bulderde van het lachen. „Zie je nou wel, Marja, dat we op elkaar lijken? Daar moesten ze op school zo om lachen, maar nou hoor je het! ”

Klaasje schoot ook in de lach, al werd ze wel een beetje verlegen bij al die grote mensen. Zo gauw ze het middelpunt van een groepje mensen werd, wist ze van verlegenheid niet waar ze moest kijken.

„Ze is een leerlinge van me, ” vertelde de leraar aan Siemen. „Ze houdt veel van tekenen en nou heb ik Henk gevraagd of ze iedere week een keertje hier mag komen kijken. En die bullebak vond het goed. ” Klaasje schrok er van, dat mijnheer Linden de eigenaar van zo’n zaak ’die bullebak’ noemde.

„Je lijkt wel een zigeunerinnetje, ” lachte Siemen. „Ik zou wel zin hebben om dat kopje eens te tekenen. Zou dat mogelijk zijn?, ” vroeg hij aan mijnheer Linden.

„Dat zou wel iets zijn, ” antwoordde de leraar. „Zou zaterdagmiddag je schikken? ”

„Wacht eens, ” zei Siemen langzaam. „Zaterdagmiddag, dat is morgenmiddag, is het niet? Ja.... ja, laten we zeggen om vijf uur. ” „Nou Marja, laat je eens horen. Zou dat gaan, denk je?, ” vroeg mijnheer Linden. „Deze mijnheer schildert en tekent heel mooi en hij wil je graag uittekenen. Voel je daar iets voor? ”

Met een kleur als vuur keek Klaasje mijnheer Linden en Siemen om beurten aan. „Ik.... ik weet niet, of mijn grootmoeder dat wel goed vindt, ” stotterde ze eindelijk. „Ik woon bij mijn grootmoeder, ziet u en morgenmiddag gaan we ook al uit met mijnheer De Koning. ”

„Ik weet het goed gemaakt, ” stelde mijnheer Linden voor. „Jij vraagt het vanavond aan je grootmoeder en dan hoor ik het morgenochtend wel van je. Gaat het niet door, dan bel ik je wel even op, Siemen. Hoor je niets, dan komen Marja en ik samen naar je toe. ”

Siemen knikte. Klaasje kreeg ineens haast om naar school te komen. Hoe lang had ze hier wel gestaan? Ze wendde zich tot haar tekenleraar om hem gedag te zeggen. „Ik moet naar school, mijnheer, ” zei ze en ze vond het zo echt braaf klinken.

„Ga maar gauw, Majra, ” antwoordde hij vriendelijk. „En vergeet het niet aan je grootmoeder te vragen! ”

Klaasje wilde zich omdraaien, maar plotseling schoot het haar te binnen, dat ze die andere heren wel een hand mocht geven.

„Dag mijnheer, ” begon ze en stak de eigenaar van de winkel de hand toe.

„Die mijnheer heeft een mooie, gemakkelijke naam hoor, ” lichtte mijnheer Linden haar in. „Mijnheer Winter. Vind je dat niet gemakkelijk te onthouden? ”

Klaasje knikte en ging in de richting van de schilder, die belangstellend stond toe te zien.

„Dag Marja, ” groette hij haar. „Ik heet Siemen, hoor. ”

Klaasje aarzelde even, dan zei ze parmantig: „Dag mijnheer Siemen. ” Onder het gelach van de mannen liep ze vlug de winkel uit. „Waarom moesten ze nou zo lachen?, ” dacht ze bij zichzelf. Ze kon die man toch geen Siemen noemen. Als grootmoeder dat zou horen, zou ze er nog niet klaar mee zijn. Met haar gedachten bij het gesprek van een paar minuten geleden liep ze langzaam in de richting van de school Op de Zaadmarkt zag ze plotseling dat het al kwart over twee was. Ze schrok en zette het op een lopen. Ze was veel te laat. Hoe had ze de tijd toch zo kunnen vergeten. Mijnheer Linden had vanmiddag natuurlijk geen les, dus die had de tijd aan zichzelf, anders zou hij wel opgelet hebben, hoe laat het was.

Buiten adem van het lopen belde ze aan de groene, dubbele deur van het H. B. S. gebouw. De conciërge deed open en noteerde haar naam. Klaasje stoorde zich er niet aan en rende met twee treden tegelijk naar de eerste verdieping. Het verbaasde haar al, dat de deur van het lokaal wijd open stond. Verbluft bleef ze aan de ingang staan. Het lokaal was leeg. Dan herinnerde ze zich, dat ze gymnastiek had.

Het gymlokaal bevond zich een paar huizen voorbij het H. B. S. gebouw. Van het begin af had Klaasje de gymnastiekles verafschuwd, om de eenvoudige reden, dat ze een afschuwelijk turnpakje van grootmoeder had gekregen. In het programma, waarin ze alles had kunnen vinden wat ze nodig had voor het eerste leerjaar, had achter gymnastiek gestaan: een turnpakje (liefst met kort broekje).

Dit was echter niet naar de zin van grootmoeder geweest. Ze had een blouse met een rok laten maken. En hoe Klaasje ook beweerd had, dat de andere leerlingen natuurlijk een broekje zouden hebben, het had niet geholpen. Er was een rokje bij de blouse gekomen en dan nog wel een tamelijk lang rokje. Klaasje had zich diep ongelukkig gevoeld, maar wist uit ondervinding, dat verder lamenteren niet zou helpen. De eerste gymnastiekles had ze hoopvol rondgekeken of er ook meisjes bij waren, die een rok droegen. Maar haar hoop was ijdel gebleken, allemaal hadden ze een vlot turnpakje te voorschijn gehaald en het hart was Klaasje in de schoenen gezonken.

Tijdens de les durfde niemand iets te zeggen, want de leraar had er heel goed de wind onder. Doch voor en na de les wilde Klaasje wel door de grond zinken, want vooral het groepje van Nineke Hartog stak er dikwijls de gek mee.

„Zo’n pak droeg mijn grootmoe ook, ” had Marianne de Meester geschimpt.

Op een gegeven ogenblik begonnen deze schimpscheuten Klaasje te vervelen en ze had Marianne flink de waarheid verteld. Dit had wel iets geholpen, maar aan de verstolen blikken, die onder het verkleden op haar geworpen werden, voelde Klaasje dat ze het onder elkaar dikwijls over haar hadden.

Ze stond aan de ingang van het lokaal in tweestrijd, wat ze zou doen. Het liefst zou ze helemaal niet gaan, doch dan zou ze de leraar de volgende maal een behoorlijk briefje moeten laten zien, dat de reden van het verzuim vermeldde.

Ze kon toch onmogelijk zeggen, dat ze in die winkel met mijnheer Linden haar tijd had verknoeid? Er zat niets anders op, dan door de zure appel heen te bijten en te maken, dat ze in de gymzaal kwam. Ze draaide zich om en ging dezelfde weg terug, als ze gekomen was. Ze verliet het H. B. S. gebouw en kwam buiten adem in de kleedkamer van het gymnastiekgehouw aan.

Voor de deur, die naar de zaal zelf leidde, haalde Klaasje diep adem en klopte aan. Het duurde even voordat er werd open gedaan. De gymnastiekleraar kwam om een hoekje kijken en keek haar verbaasd aan. „Waar kom jij zo laat vandaan?, ” vroeg hij met opgetrokken wenkbrauwen.

Door de kier van de deur zag Klaasje, dat juffrouw Leeman er was. Juffrouw Leeman kwam af en toe rhytmische lessen geven. Klaasje vond dat heerlijk en het speet haar dubbel, dat ze zich zo verlaat had. ,, Ik heb een boodschap gedaan, ” begon ze uit te leggen, doch voor dat ze de zin had kunnen afmaken, zei de leraar:

„Verkleed je vlug en laat dat laatkomen niet weer gebeuren. ” Meteen sloot hij de deur.

Innerlijk opgelucht, dat hij er niets meer over zei, rende Klaasje naar de kast en haalde haar turnpakje te voorschijn. Vlug kroop ze er in en meldde zich even later bij juffrouw Leeman, die juist een nieuwe oefening wilde voordoen. Ze duwde Klaasje snel op haar plaats. Klaasje had heel goed opgemerkt, dat Marianne en een ander meisje samen stonden te ginnegappen, doch het raakte haar die middag niet. Ze voelde zich zo blij, dat ze iets prettigs in het vooruitzicht had, dat het andere haar niet deerde. Gewoonlijk was ze nogal bang met de ritmische gymnastiek, dat ze haar gek zouden vinden. Doch deze middag dacht ze daar helemaal niet aan, zodat juffrouw Leeman een paar maal riep: „Goed zo, Klaasje. Meisjes, let eens even op Klaasje Klaassens. Het is de bedoeling, dat jullie het zo doen. ”

Toen ze ’s middags op weg naar huis was, werd haar vreugde wat getemperd, omdat ze in de eerste plaats moest zien, dat ze aan een fiets kwam en in de tweede plaats vragen of grootmoeder goed vond, dat die mijnheer Siemen haar uittekende.

Plotseling schoot het haar te binnen, dat grootmoeder gauw jarig was. Als die tekening goed uitviel, zou ze aan mijnheer Siemen vragen of ze haar aan grootmoeder mocht geven. Ze vrolijkte helemaal op door de gedachte aan die verrassing. Maar dan mocht grootmoeder niet weten, dat ze naar de schilder toe moest. Ze zou alleen vragen of ze met die fietstocht van mijnheer Koning mee mocht. Grootmoeder zou toch niet precies weten, hoe lang die zou duren.

Nu begon ze zich te haasten en was met een kwartiertje thuis.