Het geheim van Maria Magdalena

In deze nabeschouwing zal ik eerst nader ingaan op het beeld dat de bijbelse en kerkelijke traditie van Maria Magdalena geven. Daarna zal ik haar proberen te schetsen als de toegewijde apostel zoals zij in het bijzonder in de traditie van de gnosis naar voren komt. Ten slotte vraag ik mij af hoe wij in deze tijd het evangelie van Maria zouden kunnen opvatten. Wat ik over dit alles in de 'Verantwoording van de tekst' en het 'Commentaar' reeds heb gezegd, zal ik in het algemeen niet herhalen.

De bijbelse en kerkelijke traditie

Een fiere vrouw uit Magdala in Galilea volgt met andere vrouwen rabbi Jehosjua van Nazareth. De evangelisten Matteus, Marcus en Lucas delen dat mee in hun canoniek geworden evangelien. Het bericht vinden we in respectievelijk Mat. 27:55-56; Mar. 15:40-41 en Luc. 8:1-3. Een fiere vrouw, door haar eigenzinnige keuze, en omdat zij in deze keuze vrij is geworden. Zij is, vertellen de evangelisten Marcus en Lucas, bevrijd van zeven demonen. Zij behoorde tot de vrouwen die Jezus dienden met wat zij bezaten. Naast de twaalf mannen die Jezus heeft uitgekozen, reizen ook deze vrouwen met hem mee. Een aantal van deze vrouwen kennen we bij name. Matteus noemt, behalve Maria van Magdala, Maria de moeder van Jakobus en Josef, en de moeder van de zonen van Zebedeus. Marcus noemt Salome. De evangelist Lucas vertelt, dat naast Maria 'met de bijnaam' van Magdala, Johanna de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna Jezus volgden. 'En vele andere', zegt Lucas. Deze vrouwenbeweging moet een verrassend verschijnsel zijn geweest om Jezus heen. Haar radicale engagement, waarbij de traditionele familieverbanden werden doorbroken, maakt nieuwe ervaringen mogelijk.

De houding van deze vrouwen sluit aan bij die van veel vrouwen van wie de levensgeschiedenis, meer of minder fragmentarisch, wordt verteld in het Eerste Testament. Radicale verschuivingen in het familieleven vinden we immers zowel bij Sara als bij Hagar, bij Rachel en Lea zowel als bij Debora, bij Hanna en in het leven van Naomi en Ruth. Het gaat altijd om de vondst van een uitweg in precaire omstandigheden, waardoor de toekomst opnieuw geopend wordt in beloftevol perspectief. Moed, leiderschap, bescherming op maatschappelijk niveau typeren het moederschap in Israel (Adler 1977). Het omvat zowel het verzorgende als het creatieve. Op beslissende momenten openbaart het creatieve moederschap zich met kracht en herorienteert de verzorgende moederrol op haar ware bedoeling. De Joodse vrouwen rond de Jood Jehosjua van Nazaret hebben haar inspiratie, evenals hij, uit de eigen traditie geput. Temidden van verdeeldheid en onderdrukking ontstaat een profetische beweging van mannen en vrouwen die zich orienteert op het visioen van de messiaanse tijd. Verdeeldheid en onderdrukking waren destijds vooral het gevolg van de Romeinse bezetting. Maar voor vrouwen zijn deze ervaringen in alle tijden herkenbaar.

Waarvan moeten vrouwen zich bevrijden om haar creativiteit terwille van de gemeenschap te kunnen ontplooien in een zich verhardend patriarchaal systeem? Het antwoord kan zijn: van onderworpenheid, afhankelijkheid, onzekerheid, schuldgevoel, faalangst, seks-object zijn, onderlinge rivaliteit (De Groot 1980: 216). Zo zijn er al zeven demonen benoemd. Het lijkt mij niet moeilijk deze demonen als tegenstanders in de 'reis van de ziel' in Maria's evangelie terug te vinden. Hoe het ook zij, de verlossing van deze machten is alleen mogelijk met hulp van de man die het door zijn sekse ingestelde systeem van binnenuit weet te veranderen. Zo'n man was Jezus van Nazaret.

In de kerkelijke traditie is Maria Magdalena echter meer als zondares dan als overwinnares voorgesteld. Dat heeft verschillende oorzaken. Er is verwarring ontstaan rond haar identiteit door het verhaal in Lucas 7:37-50. Daar wordt verteld dat Jezus te eten is gevraagd bij een van de Farizeeen en hoe daar toen 'een vrouw, die in de stad als zondares bekend stond' het huis binnenkomt met een albasten kruik met mirre. Zij gaat wenend achter Jezus staan die daar aan tafel aanligt. Haar tranen stromen neer op Jezus' voeten. Zij droogt ze af met haar haren en kust zijn voeten en zalft ze met de mirre.

Deze scene uit Lucas 7 is in de kerkelijke traditie in verband gebracht met de tekst in Lucas 8, waar de evangelist Maria van Magdala introduceert met de mededeling dat er 'zeven boze geesten' van haar uitgegaan waren. De zondares uit Lucas 7 heeft van Jezus vergeving ontvangen en zij mocht bevrijd heengaan: 'je geloof heeft je behouden, ga heen in vrede'. Deze woorden van Jezus werden gezien als gericht tot Maria Magdalena. Er was volgens de kerkelijke traditie ook nogal wat te vergeven aan deze Maria. Zij zou rijk zijn geweest en zich schuldig hebben gemaakt aan de zeven hoofdzonden: trots, hebzucht, gulzigheid, begeerte, luiheid, jaloezie en woede (De Boer 1988:86). Zonden van vrouwen zijn in de visie van een patriarchale cultuur vooral seksuele zonden. Zo sloot zich het net van misverstanden rond Maria van Magdala. Hoewel er geen enkele reden was het verhaal uit Lucas 7 met Maria in verband te brengen, werden toch de tranen van de zondares de tranen van Maria. Haar berouw werd voorbeeldig. Haar boetvaardige houding en de reactie daarop van Jezus werden de bron van het sacrament van de boete in de rooms-katholieke kerk (De Boer 1988:86). Zij kreeg als heilige de naam 'Maria Magdalena van de Boetedoening'.

Zo, als boetvaardige, zien we haar afgebeeld in de kerkelijke en niet-kerkelijke kunst. Het is een opgave om een Maria Magdalena te vinden die fier rechtop staat en niet in tranen is.Wat dat betreft is Petrus de dans van de tranen beter ontsprongen. Er was immers alle aanleiding om Simon Petrus tot heilige van de boetedoening te maken na zijn berouw om de verloochening van zijn meester. Zeker zijn de tranen van Petrus symbool geworden voor de ontrouw van mensen en voor ons verraad. Ik denk aan het lange gedicht van de zeventiendeeeuwse dichter Heiman Dullaert: de 'Rouwklacht van de heilige apostel Petrus over zijn verzaking'. Ik zie het schilderij van El Greco voor me waarop de smartelijk wenende Petrus staat afgebeeld. Toch lijken de tranen van Petrus in de traditie minder zwaar te wegen dan de tranen van Maria. Wonderlijk. Het zou immers meer in overeenstemming met de overgeleverde verhalen zijn, om de tranen van Maria als teken van rouw te zien, en de tranen van Petrus als teken van berouw en boete.

Maria Magdalena rouwt. Zij heeft, met vele andere vrouwelijke volgelingen, Jezus vanuit Galilea naar Jeruzalem gevolgd (Mat. 27:55-56, Mar. 15:40-41, Joh. 19: 25-27). Zij is hem gevolgd tot aan de voet van het kruis. Zij moet zijn verschrikkelijke lijden aanzien, samen met zijn moeder en met Maria de moeder van Jakobus en Joses. De vrouwen slaan niet op de vlucht. Hoewel de namen van de vrouwen in de verschillende evangelien wisselen, wordt die van Maria van Magdala altijd genoemd. Zij is er steeds: bij de kruisiging, bij de begrafenis en bij de ontdekking van het lege graf. Zij wordt telkens als eerste genoemd, behalve in Joh. 19:25, waar de aandacht vooral uitgaat naar de moeder van Jezus. Maria Magdalena is de belangrijkste volgeling, op grond van haar ervaringen, haar liefde en trouw, haar verdriet en haar vreugde. Haar rouw is diep. Zij huilt nog op de ochtend van de derde dag. Om deze tranen zou zij 'Maria Magdalena van de liefde' moeten heten.

Zij mag werkelijk zo heten als zij in de tuin van Josef van Arimatea op de ochtend van de derde dag haar beminde gaat zoeken (Joh. 20). Het is de tuin van de liefde waarin zij dwaalt. Zij dwaalt in tranen. Zij is zoals het Hooglied, het lied van de liefdetuin, het zegt: 'Een afgesloten hof zijt gij, mijn zuster, bruid, een afgesloten wel, een verzegelde bron'. Het schijnbaar geschonden graf van haar beminde doet haar nog dieper wanhopen om zijn dood. Zij is blind van tranen. Dan ziet zij in het rotsgraf twee engelen zitten, die haar vragen 'Vrouw, waarom huil je?' Dat is op dat moment wel een wonderlijke vraag. Deze engelen in witte kleren lijken wereldvreemde wezens, verdwaald geraakt in het mensengraf. Maria brengt alleen de wanhoop van het moment onder woorden:'Ze hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij hem neergelegd hebben'. Dan keert zij zich om. Door haar tranen heen ziet zij iemand staan die zij voor de tuinman houdt. Deze tuinman incognito herhaalt de vraag van de engelen: 'Vrouw waarom huil je?' en hij voegt eraan toe: 'Wie zoek je?' Maria, hoewel zij zich heeft omgekeerd, blijft door haar verdriet bevangen en herhaalt haar vermoeden dat de dode Jezus door anderen is weggehaald. Dan noemt Jezus haar bij haar naam: 'Maria!' En zij keert zich nog eens om. Bij het horen van haar naam herkent zij hem en zij antwoordt met het vertrouwde: 'Rabboeni', 'mijn Leermeester'.

Maria keerde zich twee maal om in de tuin van de liefde. Eerst poogt ze een weg te vinden uit haar verdriet. Dan slaagt ze erin haar tranen de baas te worden en zichzelf in haar relatie tot Jezus te hervinden. De omkeer, de tesjoeva, vraagt al haar kracht. Het lukt niet in een keer. De verschrikkingen van lijden en dood zijn te ingrijpend geweest. Zij moet op haar wijze de dood overwinnen. Zij staat op zoals hij. Zij is de volgende opstandeling tegen de dood. Zij voegt zich als hij in de traditie van Tora, geschriften en profeten: de weg van het leven kruist onstuitbaar de weg van de dood.

De dubbele omkeer van Maria Magdalena kan nog op een andere wijze worden uitgelegd. We kunnen ons voorstellen dat Maria na het horen van haar naam uit de mond van de hovenier Jezus, zich nog eens omkerend, naast hem gaat staan. Zo gezien worden de nu volgende woorden van Jezus duidelijker:'Houd mij niet vast, want ik ben nog niet opgegaan naar de Vader, maar ga naar mijn broeders en zusters en zeg hun: ik ga op naar mijn Vader en jullie Vader, naar mijn God en jullie God'.

'Houd mij niet vast', 'weerhoud mij niet'. Daarmee geeft Jezus aan dat zowel Maria als hijzelf een eigen opdracht hebben te vervullen. De omkeer zal door beiden tot het einde toe moeten worden volbracht (Meroz 1993: 33). Jezus zal terugkeren naar de Vader. Maria Magdalena zal terugkeren naar de leerlingen en samen met hen de opdracht vervullen die voor hen ligt: de verwoording en verwerkelijking van een nieuwe tijd van liefde.

De wegzending van Maria door Jezus met het woord 'Ga', voegt zich in een lange traditie van opwekkingen van Godswege om te komen tot de verwerkelijking van wie je bent en van wat je levensopdracht is (De Groot/ Meroz 1993:53). Alleen door gehoorzaam te zijn aan het programma van je naam, van de Naam, kan de messiaanse tijd worden voorbereid.

Het evangelie naar Maria vult een open plek in het evangelie naar Johannes. Johannes vertelt (Joh. 20:18) dat Maria inderdaad op weg gaat en terugkeert naar de andere leerlingen en hun zegt (hier staat in het Grieks het werkwoord 'aggello' (berichten) dat ook in het woord 'evangelie' schuilt): 'dat zij de Heer heeft gezien en dat hij haar dit gezegd heeft'. Deze formule is in de vroege gemeente doorslaggevend voor het apostelschap. Maria Magdalena is de eerste mens die de verrezen Jezus ziet en van wie de apostolaire formule is overgeleverd. Het is het 'wachtwoord' van de apostelen. Maria begint volgens het canonieke evangelie naar Johannes met het onderwijs aan de andere apostelen.
De benaming 'apostel' voor Maria wordt gebruikt door

Rabanus Maurus, die in de negende eeuw een levensbeschrijving van haar gaf. Haar medeleerlingen werden door haar op de hoogte gebracht van Jezus' verrijzenis. Maria werd zo apostel en zelfs apostel der apostelen en evangelist van de opstanding. Ook Bernard van Clairvaux (12de eeuw) noemt haar de apostel der apostelen. Rabanus Maurus sluit in zijn biografisch werk aan bij een vertrouwde traditie. Immers reeds Hippolytus van Rome benadrukte het feit, dat Jezus eerst aan Maria Magdalena en aan de andere vrouwen is verschenen. Hij noemde de vrouwen apostelen en evangelisten (Swidler 1979:209, 210).

In de traditie van de gnosis is de overlevering van de apostel Maria Magdalena in elk geval enigszins bewaard gebleven (zie hieronder).Veel verhalen moeten verloren zijn gegaan toen de verrijzenis-kerk van de gnosis het aflegde tegen de kruis-kerk van de orthodoxie. Het kruis werd het symbool van de godsdienst die christendom ging heten. De opzienbarende ontmoeting van de levende Jezus met Maria Magdalena bij het lege graf werd naar het tweede plan geschoven. Haar apostolaat werd ontkend en zelfs verboden. Mannelijke macht overvleugelde vrouwelijk gezag. Het woord was aan Petrus. Het apostolaat was aan Petrus. Het kruis werd een mannelijk symbool. En dat terwijl de canonieke evangelien benadrukken, dat Maria Magdalena bij het kruis heeft gestaan en bij de graflegging aanwezig was, maar Petrus niet. Het onvermogen van Petrus om Maria de plaats te laten die haar van Godswege gegeven was en die zij beaamd heeft, is al herkenbaar in de wrijvingen tussen beiden waarvan het evangelie naar Maria in de tweede eeuw verslag doet.

Zoals ik al aangaf, is de traditie van Maria Magdalena door de eeuwen heen veerkrachtig gebleken, ondanks de machteloze positie waarin het vrouwelijk apostolaat gemanoeuvreerd werd door de mannelijke instituties.

Bekend is de 'Legenda aurea', de 'Gulden legenden', geschreven door de Italiaanse dominicaan Jacobus de Voragine (1228-1298). 'Legende' is hier bedoeld in de oorspronkelijke betekenis van 'wat gelezen moet worden'. Deze in het Latijn geschreven legenden uit 1255 werden in de Middeleeuwen in vrijwel alle Europese talen vertaald en veel gelezen. Het boek vertelt over Maria Magdalena, dat zij samen met Lazarus, Martha, Maximinius (een van de 72 discipelen) en anderen in een boot van Palestina naar Zuid-Frankrijk voer. De groep ging in Marseille aan land. Maria predikte daar en bekeerde de koning van Marseille en het volk. Zij maakte niet alleen indruk door haar woorden, maar ook door een wonder dat zij deed. Dit wonder had betrekking op de geboorte van de koningszoon en de opwekking uit de dood van diens moeder.

Na deze gebeurtenissen wordt Lazarus gekozen tot bisschop van Marseille. Maria Magdalena zet haar prediking voort in Aix, waar vervolgens Maximinius bisschop wordt. De legende vertelt, dat zij zich dan terugtrekt in een grot bij Sainte-Baume om in eenzaamheid boete te doen. Zij sterft in Aix, waarheen engelen haar hadden gedragen om de communie te ontvangen uit handen van bisschop Maximinius. Daar zou zij ook zijn begraven. In de tijd van Karel de Grote zouden dan haar relieken zijn overgebracht naar Vezelay.

Deze 'Legenda aurea' is mijns inziens een welsprekend voorbeeld van de ambivalente traditie ten aanzien van Maria Magdalena. Zij predikt en doet een wonder, zoals haar broeders in de canonieke 'Handelingen van de apostelen', waarin zij ontbreekt. Tegelijkertijd zien we dat de kerkelijke ambten daarna door mannen worden bekleed. De traditie van 'Maria Magdalena van de boetedoening' overvleugelt toch weer haar apostelschap. Haar leven eindigt in een tafereel van eenzaamheid en tranen, waarbij de verlossing komt van de mannenkerk.

De schilder Giotto heeft rond 1295 het verhaal van de predikende Maria Magdalena uitgebeeld in de naar haar genoemde kapel in Assisi. In Marseille wordt een Provencaals doek bewaard uit het eind van de vijftiende eeuw waarop Maria predikend te zien is. Onder haar toehoorders herkent men de koning en de koningin van Marseille uit de 'Legenda aurea'. Op de plaats waar Maria in Marseille gepredikt zou hebben, staat de 'Chapelle de la Madeleine', waarin eveneens de voorstelling van de predikende Maria is aangebracht. Al deze gegevens ontleen ik aan het boek van Bernard Montagne O.P. over Maria Magdalena en de Orde van de Predikheren (Marseille 1984). Naast de wenende Maria is dus ook de vreugdevolle Maria herkend en afgebeeld.

Haar beeld werd echter in de overlevering geretoucheerd, en niet in haar voordeel. De dominicanen van Saint-Maximin, die zich daar in 1295 vestigden, hebben het verhaal van Maria eeuwenlang aan de pelgrims die haar relieken kwamen vereren, doorverteld. Maar geleidelijk lieten zij episodes uit de legende achterwege, zoals de bekering van de koning van Marseille, het wonder, en zelfs de prediking van Maria te Marseille.

Er is nog een tweede legende ten aanzien van Maria Magdalena. Deze verklaart de aanwezigheid van de predikheren te Saint-Maximin. Maria Magdalena zelf zou daartoe de opdracht hebben gegeven. Het oorspronkelijke manuscript van deze legende is verloren gegaan. Maar via de prediking van een Italiaanse dominicaan is het verhaal in grote lijnen bewaard gebleven.

Ik haal hier alleen aan, hoe Charles van Salerno, overwonnen door de koning van Aragon, in de gevangenis van Barcelona de heilige Maria Magdalena te hulp roept op aanraden van zijn dominicaanse biechtvader. In de nacht die voorafgaat aan het feest van de heilige (van 21 op 22 juli), verschijnt hem een vrouw van grote schoonheid. Zij noemt hem bij zijn naam en nodigt hem uit haar te volgen, met zijn gevangen familieleden. Na zekere tijd vraagt de vrouw hem: weet je waar je bent? Hij denkt nog binnen de muren van Barcelona te zijn. Maar zij helpt hem uit de droom: de bevrijde gevangenen zijn al bij Narbonne, het domein van Charles van Salerno.Als men bedenkt dat de afstand tussen Barcelona en Narbonne zeker drie dagreizen bedraagt, begrijpt men dat Charles van Salerno tot tranen toe is bewogen.

Hij vraagt haar wat hij kan doen om haar voor deze weldaad te belonen. Dan onthult Maria Magdalena dat haar relieken zich nog steeds in Saint-Maximin bevinden. Charles zal deze daar zoeken - 'een wijnstok ontspruit uit mijn mond' - en vinden.Vervolgens moet hij daar een klooster stichten, een 'studium generale' voor de predikheren, want, zegt Maria Magdalena: 'Ik ben predikvrouw en apostel geweest' (Montagne 1984:4). Het is kenmerkend voor de ambivalentie van de kerkelijke traditie ten aanzien van Maria Magdalena, dat bij de relieken van haar te SaintMaximin ook de haarlokken zouden hebben behoord waarmee zij, als zondares, de voeten van Jezus zou hebben afgedroogd.

De traditie van de gnosis

In de gnosis-traditie is Maria Magdalena de geliefde metgezel van Jezus op aarde en de belangrijkste apostel. Uit verschillende teksten blijkt dit. Helaas is het evangelie naar Maria niet aangetroffen bij de schat die in 1945 in de nabijheid van het Egyptische Nag Hammadi tevoorschijn kwam. Boeren dolven daar bij toeval een grote stenen kruik op die dertien boeken bleek te bevatten, die samen tweeenvijftig geschriften telden, voor het merendeel gnostisch. Daarbij was onder andere het evangelie naar Philippus. In dat evangelie blijkt Maria Magdalena de uitverkoren leerling van Jezus te zijn:

'Drie zijn er die altijd met Jezus meegingen: Maria, zijn moeder, en haar zuster en Magdalena, die zijn metgezellin wordt genoemd. Want Maria is zijn zuster en zijn moeder en zijn begeleidster' (Luttikhuizen 1986: 87). Deze tekst doet denken aan Joh. 19:25. De Maria's vloeien ineen tot de vrouwelijke presentie rond Jezus. Voorts zegt Philippus:

'En de metgezellin van de Heer is Maria Magdalena. Christus hield meer van Maria dan van alle leerlingen. Hij kuste haar dikwijls op haar mond. De anderen (de leerlingen) zeiden tegen hem: 'Waarom houdt u meer van haar dan van ons allemaal?' De Verlosser antwoordde hun met de woorden: 'Waarom houd ik niet van jullie zoals van haar?' (Luttikhuizen 1986:91).

Hierna volgt de passage die ik al citeerde in het Commentaar bij bladzijde 11 van het evangelie naar Maria: 'Een blinde en iemand die zien kan... et cetera.'

Wanneer we deze laatste passage met de voorafgaande in verband brengen, dan kunnen we lezen dat Jezus een bijzondere liefde koestert voor Maria Magdalena omdat zij ziet. Haar aangeboren gaven van hart en oog maken dat zij, als het Christuslicht verschijnt, dit onmiddellijk herkent en weerkaatst. Het oog van het hart, de intuitie, straalt in haar. Zij is de voorbeeldige volgeling naar het woord van Jezus:'Ik ben het licht van de wereld; wie mij volgt, zal nooit in de duisternis wandelen, maar zij zal het licht van het leven hebben' (Joh. 8:12).

Wanneer we de vraag van Jezus in het evangelie naar Philippus open laten: 'Waarom houd ik niet van jullie zoals van haar?', dan kunnen we de passage lezen als een opdracht van Jezus aan de andere leerlingen om zelf de kwaliteiten van Maria Magdalena te herkennen en te respecteren.

In een gnostische tekst uit de vierde eeuw, de zogenaamde Pistis Sophia, staat dat Petrus tegen Jezus zegt: 'Wij kunnen deze vrouw (dat wil zeggen Maria Magdalena) niet langer verdragen omdat zij zich voor ons plaatst. Zij heeft ieder van ons het spreken verhinderd, maar zelf voert ze vaak het woord.' In datzelfde boek zegt Maria: 'Ik ben bang voor Petrus, want hij bedreigt mij en haat ons geslacht.' Jezus reageert op deze problematiek door Maria en de andere vrouwen veel ruimte te geven en haar te prijzen voor haar inzicht.

'Zij loopt ons voor de voeten', zegt Petrus dus al direct van Maria. De rivaliteit tussen Petrus en Maria Magdalena is een gegeven in de navolging van Christus. De wrijving moet al zijn begonnen tijdens Jezus' leven op aarde (het verhaal in Joh. 20 is daarvan een teken) en komt na zijn opstanding in zich verhardende vormen aan het licht. Als de 'gemeente van de weg' stolt in een mannelijke hierarchische kerk, krijgt Maria Magdalena geen kans meer Petrus voor de voeten te lopen. Het pleidooi van Clemens van Alexandrie in de tweede eeuw voor een kerk van gelijken, wordt overstemd door kerkvaders die een kerk van ongelijken willen vestigen. Clemens schrijft:

'Mannen en vrouwen hebben in even hoge mate deel aan volkomenheid, en dienen hetzelfde onderwijs en dezelfde training te ontvangen. Want de naam "mens" hebben mannen en vrouwen met elkaar gemeen; en voor ons "in Christus is er noch mannelijk noch vrouwelijk".' (Pagels 1980:58).

De meest krachtige tegenstem komt van zijn tijdgenoot Tertullianus, dezelfde die een beslissende rol heeft gespeeld bij de vaststelling van de canon, de keuze welke boeken wel en welke niet tot het Tweede Testament gerekend mochten worden. Die keuze viel voor vrouwen ongunstig uit.Tertullianus schrijft:

'Het is een vrouw niet toegestaan in de kerk te spreken, noch is het haar toegestaan te onderwijzen, te dopen, te offeren (de eucharistie), of aanspraak te maken op enig aandeel in welke mannelijke functie dan ook, om nog niet te spreken van enig priesterlijk ambt' (Pagels 1980:59).
In de passage uit het werk van Clemens van Alexandrie treft de belangstelling die hij heeft voor wat volkomen menszijn betekent. Het is dezelfde interesse die spreekt uit het evangelie naar Maria, de overgeleverde bladzijden 9 en 18. Levi roept aan het slot van Maria's evangelie de broeders op deze vruchtbare weg van Maria te volgen. Zich bekleden met de volkomen mens betekent meer dan in woorden is te vatten. In elk geval houdt het in, dat wij het mannelijke en het vrouwelijke in ons menszijn verenigen en overstijgen in belangeloze toewijding aan het koningschap van God.Voor die belangeloze toewijding is het vermogen om helder te zien onmisbaar. En juist dat vermogen wordt door Jezus in Maria Magdalena herkend.

Visionaire gaven zijn in de gevestigde kerken verdacht geworden, omdat de hierarchie van de Petrus-kerk juist berust op de uitsluiting van onberekenbare inzichten. Deze zijn immers altijd storend voor gestold gezag. Helderziende ervaringen vallen toe aan hen die zoeken, niet aan hen die zich verschanst hebben in gevonden zekerheden. In aanleg hebben zowel mannen als vrouwen het visionaire vermogen. De openbaring aan Johannes is daarvan een voorbeeld. Maar in de gevestigde kerken worden spirituele avonturen overbodig of bedreigend geacht. Kerkelijk gezag verbiedt vrije spiritualiteit.

Velen verinnerlijkten dit gezag en blokkeerden zo de weg naar hun eigen identiteit. Een schat aan vermogens bleef ongebruikt liggen. Godsdienst verarmde tot beperkte gewoonten en werd saai. Het zijn vaak vrouwen, de gemarginaliseerden, de zoekenden, die in de godsdienstige traditie met ongewone ervaringen naar voren treden. Deze ervaringskennis wordt en werd door de plaatsvervanger van Petrus en door de reformatie meestal miskend en vaak veroordeeld. En wie zal ontkennen dat een mens kan verdwalen in het zielenlabyrint? Welke normen zijn er, welke gidsen, welke kritiek houdt ons op het rechte spoor? Deze op zichzelf noodzakelijke vragen hebben de geestelijke ontwikkeling van de christenheid echter eeuwenlang beknot. Het werd een vicieuze cirkel: door vrouwen uit te sluiten van theologische studies, van de bediening van de sacramenten, van het kerkelijke gezag, beroofde de gevestigde kerk zich van het vermogen om zowel visioenen te hebben als ze te kunnen beoordelen. Vrouwelijk priesterschap is een voorwaarde voor de volkomen bloei van menselijke spiritualiteit.

Men vergat, dat de theologie van de kerk oorspronkelijk op visionaire ervaringen berust. In Handelingen 9 wordt verteld, hoe Paulus een visioen krijgt op zijn weg naar Damascus. Deze ingrijpende ervaring van Paulus is beslissend geworden voor de verspreiding van het evangelie en voor de wording van de kerk. In Handelingen 11 staat een visionaire ervaring van Petrus beschreven. De apostel vertelt daar, hoe hij uit de hemel een laken ziet neerdalen met daarop allerlei soorten dieren. Het waren dieren die volgens de joodse wet niet rein zijn. De hemelse aansporing 'Sta op, Petrus, slacht en eet!' bevestigt voor hem, dat het evangelie van Jezus ook voor de onbesnedenen bestemd is. Dankzij dit visioen waaiert joodse spiritualiteit uit naar de volkeren. De apostel Paulus krijgt een beslissende ervaring als hij in een visioen een Macedonische man voor zich ziet die zegt: 'Steek over naar Macedonie en help ons' (Hand. 16).Wij zijn in de orthodoxe traditie vergeten hoezeer de vroegste vorming van de kerk en haar engagement op visioenen hebben berust.

Dromen, visioenen, helderhorende ervaringen - het boek Handelingen staat er vol van. Met andere woorden: dit boek is vol gnosis. Het begint er al mee, dat de verrezen Heer veertig dagen lang aan de leerlingen verschijnt en hen onderwijst. Het boek Handelingen vertelt de inhoud van dit onderwijs niet. Dat doen de gnostische evangelien, die deze omgang met de verrezen Heer weergeven. Is met Maria Magdalena ook de verwoording van Jezus' herleefde onderwijs uit het boek Handelingen verdwenen?

De helderziende en helderhorende ervaringen, vaak van vrouwen, zijn niet canoniek gemaakt. Ze zijn afgewezen, verwaarloosd, vergeten. Het lijkt erop, dat visionaire ervaringen van mannen verbonden worden met de wereld van de geest, terwijl visionaire ervaringen van vrouwen verbonden worden met haar sekse, haar lichamelijkheid. De misprijzende reactie van Petrus op het onderwijs van Maria wijst in die richting. Kerkelijke leiders van later eeuwen beschouwden alle oncontroleerbare ervaringen als niet canoniek. Ze tasten immers het gezag aan van degenen die de waarheid menen te bezitten en daaraan hun macht ontlenen.

Uit de geschriften van Irenaeus en Tertullianus weten we, dat er in de eerste eeuwen kerkelijke gemeenschappen zijn geweest waarin vrouwen en mannen gelijkwaardige posities innamen. Deze alternatieve gemeenschappen zijn door de kerkvaders bestreden. 'Deze ketterse vrouwen, hoe vermetel zijn zij! Zij kennen geen bescheidenheid; ze zijn brutaal genoeg om te onderwijzen, te redetwisten, zich bezig te houden met exorcismen, genezingen, ja, het kan zelfs zo ver gaan, dat zij dopen!' (Pagels 1980:51). Tertullianus haalt hier uit naar de gnostische christenen. Met heimwee kunnen we in deze spiegel kijken en de kerk van Maria Magdalena herkennen: een geloofsgemeenschap van gelijkwaardigen, zonder hierarchische structuur, met een zowel moederlijke als vaderlijke Godsvoorstelling, een kerk die de vreugde van de geestelijke Christus-ervaring verkoos boven de lijdensweg van het martelaarschap.

De traditie van Maria Magdalena werd als traditie van gnosis bestreden en overwonnen door de traditie van Petrus. Zij lijkt met heel de gnosisbeweging tot de verliezers te behoren. Maar hoe pijnlijk de neergang ook geweest is, haar verlies is schijn. De visionaire beweging onder leiding van Maria Magdalena ging ondergronds. En wie weet beter dan zij wat verrijzenis kan zijn? Niet om de broeders te bestrijden, maar om hen te onderrichten is Maria Magdalena opgestaan, zowel destijds als nu. Een vrouwelijke leermeester in de Petrus-kerk,Teresa van Avila, de vrouw van visioenen, heeft het al gezegd in de zestiende eeuw: 'Mijn God, wat betekent tegenwerking weinig, als gij, Heer, ons moed wilt geven!' dus: 'Zusters, weest niet angstvallig.'

Waar het inzicht is, daar is de schat

Maria Magdalena is geinteresseerd in de psychologie van de mens, in de antropologie. Zij ondervraagt het visioen dat zij heeft. Hoe ziet zij dit? De aan haar verschenen Christus onderwijst haar hierover: zij ziet niet door middel van de ziel, noch door middel van de geest. Het is het helderziend vermogen dat ziel en geest verbindt waarmee zij het visioen kan zien. Dit helderziend vermogen kan ook inzicht worden genoemd. Hier raken we aan de specifieke bijdrage van Maria Magdalena voor de ontwikkeling van de mens als partner van God. Zijn haar broeders vooral geinteresseerd in de strategie waarmee het bericht van Jezus als de vleesgeworden Tora, Chochma (Wijsheid) en Sjechina (Aanwezigheid Gods) aan de volkeren kan worden gebracht, Maria Magdalena richt zich op de hoedanigheid van de relatie met Jezus. Hoe is het contact mogelijk? Hoe houdt een mens voeling met de bron van inspiratie? Het gaat haar om de strategie van de innerlijke krachten. Als de situatie zo kan worden geschetst, dan wordt het des te meer duidelijk, hoezeer de mannelijke en de vrouwelijke leerlingen elkaar nodig hebben om de weg van de mens in de wereld te banen.

De vraag van Maria naar de hoedanigheid van de relatie tussen God en mens, die in de Verlosser tot uitdrukking wordt gebracht, is de vraag naar zelfkennis. Zij vraagt naar de binnenkant van het menszijn. Het antwoord van de Verlosser onthult zowel de identiteit van hem als van haar. De mens is geschapen naar de beeltenis van God. Deze Beeltenis rust in ieder van ons.Wie wakker is en aandachtig zoals Maria, ontsluiert deze beeltenis in zich. Het is als een spiegel waarin de Schepper weerkaatst. Deze spiegel vangt het visioen van de Christus. Het kan niet anders, of wij begrijpen dit visioen, want de beeltenis Gods die Christus is, rust ook in onszelf.

De Heer prijst Maria gelukkig dat zij niet twijfelt als zij hem ziet. Maria leeft, dankzij de omgang met Jezus, bewust met de beeltenis Gods in zich. Zij is dan ook bij uitstek de leerling die het spirituele onderwijs van de opstanding kan doorgeven.

Het evangelie naar Johannes vertelt wat de inhoud van het onderwijs van Maria moest zijn. De opgestane Jezus zegt:'Ga naar mijn broeders en zusters en zeg hun: Ik ga op naar mijn Vader en jullie Vader, naar mijn God en jullie God' (Joh. 20).
Johannes voegt eraan toe, dat Maria Magdalena inderdaad met dit bericht naar de leerlingen gaat.

Deze verzen uit Johannes (Joh. 20:17-18) kunnen worden opgevat als een spiegeltekst van het evangelie naar Maria (De Groot 1988:193). In enkele woorden wordt het gehele evangelie van Maria samengevat. Immers: de opgang van Jezus naar zijn hemelse plaats van rust vinden we terug in de hemelreis van de ziel zoals deze wordt weergegeven in haar evangelie.

'Naar mijn God en jullie God' werkt Maria uit in haar antropologische interesse: mensen dragen in zich de beeltenis van de Schepper. Om ons bewust te worden van de schat die wij in ons dragen, mogen we de Verlosser volgen die de beeltenis Gods smetteloos weerkaatste. Opvallend is dat in de overgeleverde bladzijden van Maria's evangelie de Vader-beeldspraak voor God niet voorkomt. Haar vrouwelijke verkondiging kiest andere bewoordingen. Haar evangelie is bovendien meer antropologisch dan theologisch geinteresseerd. Zij sluit hiermee aan bij de bijbelse traditie, waarin het, zegt Abraham Joshua Heschel, eerder gaat om een goddelijke antropologie dan om een menselijke theologie (De Groot 1988:322).

De 'hemelreis van de ziel' zoals door Maria weergegeven, is een geestelijk avontuur waarin de tegenstrevende machten geweldloos worden overwonnen. De strategie tot deze overwinning is de dialoog. Zoals ik al in het Commentaar bij bladzijde 14 van het evangelie schreef, lees ik deze tekst van Maria als een parabel voor zowel de aardse als de hemelse levensreis. Het overwinnende gesprek met de machten is mogelijk door de innerlijke kracht en onvernietigbare vreugde waarover de ziel als beeltenis Gods kan beschikken.

De dialoog als instrument om tot gerechtigheid en vrede te komen, is het instrument bij uitstek van de bijbelse traditie. In de gnosis ligt het accent op de dialoog met Jezus na zijn opstanding. De gnostische evangelien staan in de spirituele sleutel van de verrijzenis. In het aardse leven betekende en betekent dat: een gemeenschap waarin ieder tot haar of zijn allure kan komen, een gemeenschap van gelijken die openbloeien in hun verschil.

Er is nog een woord in het twintigste hoofdstuk van het evangelie naar Johannes dat als een spiegeltekst voor het evangelie naar Maria kan worden opgevat. Dat is het woord 'Rabboeni' (Joh. 20:16). Het betekent:'Mijn leermeester'. Dit woord typeert Maria Magdalena. Zij staat als joodse vrouw in de traditie van het lernen, dat wil zeggen met hart en ziel doorleven van de Tora en deze levenservaring aan de Tora voorleggen in de hoop op een omhelzing. Zo reageert zij ook op de verschijning van de herleefde Heer. Maar zij wordt, opnieuw, door hem weggezonden om tot haar bestemming te komen. Het gaat erom dat zij haar unieke persoonlijkheid tot bloei brengt in de navolging van zijn voorbeeld. Zij is niet hij. Hij is niet zij. Ik citeer uit de Joodse traditie:

als ik ik ben
omdat jij jij bent
en jij jij bent
omdat ik ik ben
dan ben ik niet werkelijk ik en jij niet werkelijk jij
maar als ik ik ben
omdat ik ik ben
en jij jij bent
omdat jij jij bent
dan ben ik werkelijk ik en jij werkelijk jij

(Geciteerd naar de weergave van Awraham Soetendorp in 'Er was een rabbijn in de klas', Baarn 1995.)

'Rabboeni', het woord van Maria Magdalena dat in de canonieke traditie is overgeleverd, geeft aan dat zij staat in de traditie van permanent leren. Zij heeft geleerd en zij zal niet ophouden te leren. Zij zal zelf leermeester worden en in dit leermeesterschap zal zij leerling blijven. Deze houding bepaalt het evangelie naar Maria. Zij onderricht de andere leerlingen en zij geeft dit onderricht in de vorm van dialogen. Zij geeft dialogen weer en zij staat in een dialogische relatie tot degenen die naar haar luisteren. Zozeer is zij betrokken in haar onderwijs, dat zij in tranen raakt wanneer aan de oprechtheid van wat zij zegt getwijfeld wordt.

Maria Magdalena heeft begrepen dat het gaat om de belangeloze toewijding aan het koningschap van God en dat deze alleen verworven kan worden door belangeloos te leren. Dit leren omvat zowel de onderwijzing als het onderwezen worden. De spirituele inslag van de gnosis tilt dit leren op een niveau dat misschien niet direct navoelbaar is. Maar deze spirituele traditie blijft op een eigen wijze geaard. 'Rabboeni' wil zeggen: ik volg de weg die jij mij gewezen hebt en blijft wijzen.

Ik citeer uit het boek van I.B.H. Abram (1980:225): 'Rabbi Meir zegt: Ieder die zich met de studie van de Tora bezighoudt om haarszelfs wille, verwerft zich vele dingen; en niet alleen dat, maar hij houdt de hele wereld in stand. Hij wordt vriend en beminde genoemd en bereidt God en de mensen vreugde; het leren bekleedt hem met nederigheid en ontzag voor God; het maakt hem rechtvaardig, barmhartig, integer en vol vertrouwen; het verwijdert hem van slecht en brengt hem tot goed handelen; het stelt hem in staat goede raad te geven, een gezond oordeel uit te spreken, begrip te tonen en anderen kracht te geven...'

Wanneer we 'hij' hier door 'zij' vervangen, dan zien we mijns inziens een goedgelijkend portret van Maria Magdalena. Zij is vriendin en beminde van de mens die zij als beelddrager Gods ervoer. Zij is vervuld van vreugde, nederigheid en ontzag voor God. Zij geeft anderen raad en kracht en handelt overeenkomstig de opdracht die zij van Godswege heeft gekregen.

Maria Magdalena. Haar geheim is haar geheim. Maar zij heeft het ons enigszins ontsluierd in haar evangelie. Het ligt voor een groot deel in haar vrouwzijn, in haar vrouwelijke weerkaatsing van de beeltenis Gods in vrijheid. Alleen door de traditie van Maria Magdalena de eer te geven die haar toekomt - en geldt dat niet voor alle godsdienstige tradities op hun eigen wijze - zal de christenheid en zo ook de mensheid de glans van het morgenlicht kennen. De vrouwelijke renaissance die daarvoor nodig is, kan alleen door mannen en vrouwen samen worden verwerkelijkt. Maria en Levi hebben de weg daartoe in enkele bladzijden aangegeven.