De Oriente beslaat de provincies Holguín, Granma, Santiago de Cuba en Guantánamo. De bergen bepalen hier, meer dan in andere delen van Cuba, het landschap. De Sierra Maestra is de machtigste bergketen in het zuiden en zuidwesten, met als hoogste top de Pico Real del Turquino (1974 m) in Santiago de Cuba. Aan de noordelijke kusten liggen de Sierra Sagua-Baracoa in Guantánamo, en de Sierra Cristal in Holguín. Soms hebben de bergen markante vormen, zoals de Silla de Gibara in het noorden van Holguín en El Yunque bij Baracoa.
Verschillende, voor Cubaanse begrippen grote rivieren doorsnijden de Oriente. De grootste rivier is de Río Cauto in Granma. Vanuit het binnenland naar de kust legt de Cauto zo’n 250 km af. Op de plateaus die de rivier heeft gevormd staan bananen- en kokosbomen, en worden suikerriet en rijst verbouwd. Aan de noordelijke kusten zijn de Toa, Duaba, Miel en Yumurí van groot belang voor de landbouw. Behalve op suiker en rijst drijft de landbouw in de Oriente op de teelt van koffie, cacao en in mindere mate tabak en citrusvruchten. De bergen zelf zorgen voor waardevolle delfstoffen en mineralen. Zo is Holguín de provincie van het nikkel en Guantánamo van het zout in Cuba.
De heuvels en glooiingen in het land, de volgroene omgeving en de slaperige wegdorpjes bezorgen je een idyllisch beeld als je door de oostelijke provincies reist. Langs de weg kom je kapok- en mangobomen tegen en soms cactussen. In het landschap springt plotseling een koningspalm boven alles uit. En tussen al die tinten groen vind je de pastelkleurige bohíos, de huisjes van hout met palmbladeren op het dak.
Mede vanwege het grillige en groene landschap heeft de Oriente een doorslaggevende rol gespeeld in de onafhankelijkheidsstrijd en de revolutie. In het bergachtige zuiden konden de mambises onder leiding van de grote veldheren Antonio Maceo, José Martí en Máximo Gómez strategische bruggenhoofden vestigen om later op te trekken naar het noordwestelijk deel van Cuba. Vanaf 1956 herhaalde de geschiedenis zich met de revolutionaire troepen van Fidel en Raúl Castro, Che Guevara en Camilo Cienfuegos.
De Oriente
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven,
rechtsboven,
linksonder en
rechtsonder.
De Oriente staat derhalve bol van de Cubaanse ‘heldendaden’.
In de stad Bayamo werd het nationale volkslied geboren en kondigde Carlos Manuel de Céspedes het einde van de slavernij aan. De aanval op de Moncada-kazerne in Santiago de Cuba in 1953 was het beginsignaal van de Cubaanse revolutie. De overlevenden van de mislukte aanval kwamen in 1956 met een boot terug en gingen in Granma aan land.
Er is in dit deel van Cuba nog veel meer geschiedenis en cultuur te aanschouwen, Baracoa bijvoorbeeld, de eerste nederzetting van de Spanjaarden. Het centrum van Santiago de Cuba geldt als een open historisch monument. De stad is met Havana, Varadero en Trinidad de door toeristen meest bezochte plek.
En, niet te vergeten, de stranden. Guardalavaca, aan de kust van Holguín, is het vakantieparadijs van de Oriente. Baracoa heeft kleinere idyllische stranden aan dezelfde kant van het eiland. De Caribische kust van Granma en Santiago de Cuba is rotsachtiger. Toch zijn er enkele bijzondere stranden en vooral mooie duiklocaties. Het Parque Baconao, ten oosten van de stad Santiago de Cuba, is een groot recreatiepark aan de kust.
Achtereenvolgens worden in dit hoofdstuk de bezienswaardigheden in de provincies Holguín, Granma, Santiago de Cuba en Guantánamo beschreven.
In het centrum van een vruchtbaar en schilderachtig gebied ligt Holguín (225.000 inw.), hoofdstad van de gelijknamige provincie. Veeteelt en natuurlijk ook hier weer suikerriet zijn de voornaamste agrarische bestaansmiddelen. Vlak bij de hoofdstad staan schitterende palmwouden.
Geschiedenis
Ver voordat de Spanjaarden arriveerden leefden er in dit gebied al mensen. De oudste sporen gaan terug tot 4000 jaar v.Chr., de Seboruco-cultuur. Die zou één van de oudste culturen in het Caribisch gebied zijn geweest.
Holguín
Het land kwam in handen van Spaanse kolonisten en legerofficieren. Kapitein Francisco García Holguín had de grootste lap grond in beheer. Daarop stichtte hij een nederzetting die zijn naam kreeg.
Twee eeuwen later werd Holguín officieel een gemeente. In de 19de en 20ste eeuw ontwikkelde Holguín zich tot de tweede stad in de Oriente. De stad profiteerde vooral van de door de Amerikanen opgezette nikkelmijnbouw bij Moa, aan de oostelijke kust van de provincie. In 1976 werd Holguín provinciehoofdstad.
Holguín heeft, net als de meeste andere steden in de Oriente, z’n rol gespeeld bij de strijd voor de onafhankelijkheid. De lokale held was hier majoor-generaal Calixto García Iñiguez.
Op 10 oktober 1868 deed hij mee met de belegering van de Spaanse troepen in het gebouw La Periquera, waar nu het provinciale museum is gevestigd. Vier jaar later, op 19 december 1872, trok hij met 600 manschappen nog een keer de stad in en maakte veel wapens en munitie buit. Later werd Calixto García naar Spanje verbannen, maar in de slotfase van de onafhankelijkheidsstrijd (1896) wist hij zich weer bij de patriotten te voegen.
Bezienswaardigheden
De plattegrond van de stad Holguín laat zich makkelijk doorgronden. De Calle Martí en de Calle Frexes zijn de verbindingswegen in oostwestrichting. Daar waar deze straten kruisen met de Calle Maceo en de Calle Manduley ligt het stadsplein, het Parque Calixto García, kortweg Parque Central.
Parque Central
De onafhankelijkheidsstrijd in en rondom Holguín is in beeld gebracht in het Museo Provincial.
In dit monumentale gebouw, aan het centrale plein van de stad, zetelden de koloniale bestuurders en verbleven de Spaanse soldaten. Vanwege de uniformkleuren kreeg het de bijnaam La Periquera, de parkietenkooi.
In het museum is ruimschoots aandacht voor de handel en wandel van de lokale held Calixto García, en het heeft een collectie koloniale huisraad. Veel interessanter is de collectie over de inheemse culturen die in de provincie Holguín leefden vóór de komst van de Spanjaarden (maar lang niet zo uitgebreid als in het natuurhistorisch museum).
MUSEO PROVINCIAL, Calle Frexes 198. Geopend: ma.–vr. 9–17
en za. 9–13 uur.
Het gebouw van het Museo Provincial wordt geflankeerd door het Teatro Martí en een kunstgalerie. Aan het plein, met vanzelfsprekend een beeld van Calixto García prominent in het midden, vind je nog twee andere cultuurpaleizen. Het Casa de la Trova staat aan de Calle Maceo. Recht tegenover het provinciaal museum bevindt zich het Teatro Wenceslav Hidalgo, een opvallend gebouw in art-decostijl dat tegenwoordig voornamelijk als bioscoop in gebruik is.
Om de hoek in de Calle Maceo is het beste museum van Holguín te vinden: het Museo de Ciencias Naturales Carlos de la Torre met skeletten, foetussen op sterk water, opgezette reptielen, insecten, vogels en zoogdieren; de wording van de mens en de dieren is hier op een overzichtelijke manier in beeld gebracht. De waardevolste schatten van dit museum zijn twee opgezette koninklijke spechten, die in Cuba nauwelijks nog voorkomen. Ook de zeldzame manati is in opgezette vorm te zien.
MUSEO DE CIENCIAS NATURALES CARLOS DE LA TORRE, Calle Maceo
129. Geopend: zo.–do. 9–17, za. 13–17 uur.
Nog meer over de achtergrond van de plaatselijke held Galixto García krijg je in zijn geboortehuis aan de Miró 147. Hier zag de man in 1839 het eerste daglicht.
Volg de Calle Maceo in de richting van de Calle Aguilera. Op de hoek met die straat is een wandschildering aangebracht met als thema de bevrijding van Latijns-Amerika. Cubaanse revolutionairen zijn afgebeeld met bekende strijders voor de Latijns-Amerikaanse onafhankelijkheid, zoals Bolívar, Sucre, Hidalgo en Allende. Aan het plein waar je je nu bevindt, het Parque de los Flores, staat het beeld van Carlos Manuel de Céspedes.
Loma de la Cruz
Ongeveer 3 km van het Parque Central, in noordwestelijke richting, ligt een heuvel die een mooi panorama van de stad biedt: de Loma de la Cruz (heuvel van het kruis). Deze plek is zo genoemd vanwege het kruis dat er in 1790 is neergezet. Sindsdien is het een bedevaartplaats, die ieder jaar op 3 mei duizenden mensen trekt. Eerst is er een plechtige mis. Daarna is het feest, met lekker eten, muziek en dans.
LOMA DE LA CRUZ. Te bereiken met de bussen 3, 5 en 200,
maar eigenlijk is een koetsje veel meer in stijl, en zekerder. De
koetsjes staan aan het Parque Central.
Een ander uitkijkpunt, de Loma de Mayabe, bevindt zich in de buitenwijken van Holguín, 10 km van het stadscentrum. Er is een mooi uitzicht op de Mayabe-vallei. ’s Zondags is dit een populaire plek bij de lokale bevolking. Je kunt er wat drinken en eten.
De omgeving van Holguín
Gibara
Aan de kust ligt het vissersplaatsje Gibara. Toen Columbus hier tijdens zijn eerste reis langskwam, raakte hij in vervoering door het landschap. Dit was ‘het mooiste dat ooit door het menselijk oog was aanschouwd…’ Vlakbij, op de oever van de Río Bariay, zette Columbus op 28 oktober 1492 voor het eerst voet op Cubaanse bodem.
De Cubanen noemen Gibara ‘Villa Blanca’ (Witte Stad). Het is een schilderachtig plaatsje met steile, nauwe straatjes en een kleine haven waarin vissersboten dobberen. Vooral ’s morgens vroeg of laat in de middag is het er levendig als ze hun dagelijkse vangst aan land brengen.
In de 19de eeuw was Gibara de voornaamste haven aan de noordkant van de Oriente. Er is een museum gevestigd over het karakteristieke interieur van een 19de-eeuwse woning.
GIBARA. Te bereiken met de bus, of colectivo vanaf Terminal
Intermunicipal, Avenida Lenin; of met de colectivo vanuit
Guardalavaca.
Aan de stranden waar Columbus langs voer tijdens zijn eerste kennismaking met Cuba ontwikkelt zich in snel tempo een nieuw vakantieparadijs: Guardalavaca. Zo kun je je er zelf van overtuigen of de Admiraal gelijk had. Guardalavaca ligt wat uit de route en is daarom nog niet zo platgetreden als Varadero. De stranden zijn minder breed en wit als die van Varadero, maar net zo mooi gelegen tussen de rotsen en de begroeiing. Bomen als de typische uvera (strandwijnrank), met z’n kleine druiventrosjes, en de almendra (amandelboom) zorgen voor de nodige schaduw. Het warme water, 25 °C, is ideaal om te snorkelen en te duiken. Want de grootste schoonheid van deze kust bevindt zich onder water. Vóór de kust ligt een rif dat zorgt voor fantastische duiklocaties als Boca de Esponjas (Mond van de Sponzen), El Cañon (Ravijn) de los Aguajies, El Salto (Ravijn) en Coral Negro (Zwart Koraal). Er zijn onderwatergrotten en heel spectaculair is de muur die 50 meter de diepte in gaat. De kleurrijke koraalformaties en tropische vissen – als je geluk hebt zie je een eagle ray (adelaarsrog) – maken dit gebied tot een onderwaterparadijs.
Bij het Playa Guardalavaca staan de meeste hotels en restaurants. Wat stiller is de omgeving van Playa Blanca en Playa Don Lino, enkele kilometers in westelijke richting. Een tochtje met de fiets of scooter langs de baaien en stranden is ook bijzonder aan te bevelen. Mooie plekjes zijn te vinden aan de Bahía de Naranjo en de Bahía de Vital, bij het Playa Estero Ciego en Playa Pesquero.
Een nieuwe attractie in de Bahía de Naranjo is het aquarium met dolfijnen en zeehonden. Er zijn dagelijks shows en je kunt zelf met de dolfijnen zwemmen. Alleen te bereiken met de boot; bespreken in het hotel.
Banes
Bijzonder de moeite waard is een uitstapje naar het plaatsje Banes, 24 km ten zuidoosten van Guardalavaca. Het glooiende landschap met hier en daar een bohío is karakteristiek voor de provincie Holguín. Onderweg passeer je Chorro de Maita, een fascinerende dodenakker met ruim 100 geraamtes van inheemse bewoners. De eerste beenderen werden nog niet zo lang geleden ontdekt door dorpsbewoners. Na uitvoerig onderzoek en opgravingen bleek het om een unieke archeologische vondst te gaan. Nooit eerder was er in het Caribisch gebied zo’n duidelijk voorbeeld gevonden van het begrafenisritueel van de precolumbiaanse beschaving. De meeste skeletten liggen in de foetushouding die kenmerkend is voor die beschaving. Maar er zijn er ook die op de rug liggen, met gekruiste armen. Dit zou kunnen duiden op Europese invloeden.
De begraafplaats dateert vermoedelijk van de periode 1490–1540. Bij sommige stoffelijke resten zijn bijzondere voorwerpen gevonden van goud, koper en aardewerk.
MUSEO CHORRO DE MAITA, Chorro de Maita, Banes (8 km van
Guardalavaca): geopend di.–za. 9–17, zo. 9–13 uur.
In Banes zelf staat het Bani Museo Indocubano, het beste museum in Cuba over de precolumbiaanse beschaving (de Tainos, Guanahataleys en Siboneys). De naam van het museum komt van Bani, een hoofdman, die hier met z’n stam vóór de komst van de Spanjaarden leefde. Ook de naam van het plaatsje is daarvan afgeleid. Allerlei archeologische vondsten uit de kuststreek zijn in het museum samengebracht. Opvallend zijn de soms bijzonder verfijnde voorwerpen van aardewerk en edelmetaal. Een gouden godenbeeldje wijst op invloeden uit Midden-Amerika.
BANI MUSEO INDOCUBANO, Calle General Marrero 305, Banes.
Geopend: di.–za. 9–17, zo. 8–12 uur.
De blauwe gekte
Locura Azul, de blauwe gekte. Dit is de naam die de Cubanen aan hun treinen geven. De reden? De antieke knorrepotten missen een verwarming in de winter en de lichten springen ’s avonds veel te vroeg uit. Ze vertrekken niet of nauwelijks op tijd en ook kaartjes kopen verloopt zelden vlekkeloos. Voor een toerist met weinig tijd en geduld vormen de lange rijen vaak het struikelblok. De onwetendheid over reisschema’s, die de immer vrolijke vrouw achter het loket probeert weg te wuiven met mañana en quizás, morgen en misschien, maakt menig toerist radeloos. Overigens, een groot deel van de treinen es roto. Kapot. Maar rust roest en dus laten de Cubanen de blikken dingen vaak schuddend, schommelend, piepend en knarsend op hun laatste krachten hun weg vervolgen. Vaak via ontelbare tussenstops en ondefinieerbare reparaties in tropische gehuchten.
Geschiedenis
San Salvador del Bayamo (130.000 inw.), hoofdstad van de provincie Granma, was de tweede stad die Diego Velázquez in Cuba stichtte (na Baracoa). Dat was in november 1513. Vanaf het begin was de economie er gebaseerd op landbouw en veeteelt. Toch werd Bayamo langzamerhand ook een handelscentrum. De handelsroute liep via de Río Bayamo en de Río Cauto naar de westkust. Berucht en beroemd werden de stad en de regio vanwege de smokkel in het begin van de Spaanse koloniale tijd. Piraten en kaapvaarders uit Frankrijk, Holland en later Engeland brachten buiten het Spaanse handelsmonopolie om, vlees, leer en andere gewilde goederen de Río Cauto op. In dit bergachtige gebied met bevaarbare rivieren konden ze zich goed schuilhouden.
In 1604 gijzelde de Franse piraat Gilbert Giron in Bayamo de bisschop van Cuba, Juan de las Cabezas Altamirano. Voor het eerst maakten de ‘Bayameses’, de burgers van de stad, naam door hun hardnekkige weigering het losgeld te betalen. Ze vielen de piraten aan en doodden onder andere Giron. Deze gebeurtenissen vormden de inspiratiebron voor het eerste gedicht dat op Cubaanse bodem zou zijn geschreven ‘Espejo de Paciencia’ (Spiegel van Geduld).
De Bayameses vestigden hun helfdhaftige reputatie definitief in de roerige 19de eeuw. Op 20 oktober 1868, tien dagen nadat de eerste onafhankelijkheidsoorlog was uitgebroken, namen vrijheidsstrijders de stad in. Onder de patriotten waren Francisco Vicente Aguilera, Pedro Perucho Figueredo en Carlos Manuel de Céspedes. Op het plein rond de Iglesia San Salvador kwamen de Bayameses bij elkaar en zongen het door de advocaat Perucho Figueredo geschreven nationale volkslied.
Iets minder dan drie maanden later, op 12 januari 1869, viel de brandende stad weer in handen van de hergegroepeerde en versterkte Spaanse troepen. De Bayameses hadden eigen huis en haard in brand gestoken, alvorens de stad uit te vluchten. Maar overgeven aan het koloniale leger, dat nooit…! Sindsdien is Bayamo voor de Cubanen ‘La Heróica’ (de heldin).
De stad is tot nationaal monument verklaard. Op iedere straathoek en in elke gevel is wel een gedenksteen of plaquette te vinden met een verwijzing naar de vrijheidsstrijd.
Bezienswaardigheden
In het straatbeeld van Bayamo vallen direct de paardenkoetsjes op. Vroeger werd er uitsluitend op zon- en feestdagen in rondgereden en er waren speciale voor de toeristen. Sinds Cuba economisch aan de grond zit, is het gebruik van de koets in Bayamo weer noodzaak. De bevolking uit de omgeving komt ermee naar de stad. Een heel apart gezicht, die koetsjes in het groene, golvende landschap rond Bayamo. In het historische deel van de stad versterken ze de sfeer van de 19de eeuw.
Iglesia de San Salvador
Een bezoek aan het centrum van Bayamo moet beginnen in de beroemde Iglesia de San Salvador. Het plein rondom de kerk is omgedoopt tot Plaza del Hymno Nacional (volkslied). De allereerste keer dat het latere volkslied werd gezongen, was in de kerk, toen de vrijheidsstrijders de plannen smeedden voor de opstand.
Op een groot patriottisch schilderij van Julio Desangler (uit Santo Domingo) in de kerk is de historische bijeenkomst op het plein afgebeeld. Carlos Manuel de Céspedes staat erop en ook Perucho Figueredo, die de tekst van het lied aan de verzamelde burgerij overdraagt. De nieuwe nationale vlag wordt gehesen en daarboven verschijnt het beeld van de Nuestra Señora de la Caridad, de Maagd Maria, de patrones van Cuba. Op zichzelf is het opmerkelijk dat een dergelijk profaan doek in een kerk hangt, maar niet in Bayamo waar alles naar de vrijheidsstrijd en de revolutie riekt.
De huidige kerk, en ook het schilderij, stammen uit 1919. Bij de brand van 1869 is de oorspronkelijke kerk grotendeels verloren gegaan. Van de eerste kerk, die al in 1613 werd gebouwd, kon gelukkig het mooiste deel gered worden: de Capilla de Dolores, die bij de inauguratie in 1740 gereed was. In deze kapel aan de zijkant bevindt zich het mooiste barokke altaar van Cuba. Handgemaakt uit cederhout, prachtig versierd met ornamenten en geschilderde voorstellingen uit de inheemse planten- en dierenwereld.
Ook gered is het houten Christusbeeld, dat vóór in de kerk staat. Sinds 1919 is er aan de kerk weinig onderhoud meer geweest, wat te zien is aan de afbrokkelende ornamenten, de scheuren in het plafond en de verveloze muren. De kapelaan die desgevraagd de rondleiding verzorgt, hamert er voortdurend op dat er snel geld nodig is voor de restauratie.
IGLESIA DE SAN SALVADOR, Plaza del Hymno Nacional, ingang
aan de Calle General Antonio Maceo. Geopend: di.–vr. 15–17 uur en
rond de mis van 19 uur.
Aan het centrale plein staat het geboortehuis van Carlos Manuel de Céspedes, de voornaamste burger uit de geschiedenis van Bayamo en één van de grote leiders in de onafhankelijkheidsoorlog. Voor de Cubanen is De Céspedes zelfs de ‘vader des vaderlands’.
Op 10 oktober 1868 gaf hij de slaven op zijn suikerplantage La Demajagua de vrijheid en daarmee het sein voor de strijd tegen de Spanjaarden. In elf dagen tijd trok hij op naar Bayamo, waar hij de Spaanse troepen versloeg.
In het huis, dat wonderlijk genoeg de brand van 1869 overleefde, is een museum aan De Céspedes gewijd. Behalve persoonlijke eigendommen en meubels van de man zijn er officiële documenten uit en een overzicht van de onafhankelijkheidsstrijd in Bayamo te zien. Een pronkstuk is de drukpers waarop De Céspedes, direct na de inname van Bayamo, de eerste Cubaanse onafhankelijke krant ‘Cubano Libre’ drukte.
MUSEO DE CÉSPEDES: Calle Maceo 57. Geopend: di.–za. 9–17,
zo. 9–13 uur.
Plaza de la Revolución
De Céspedes doopte het voormalige Parque Central meteen na de inname van de stad om tot Plaza de la Revolución. Daar staan nu alle voorname gebouwen omheen.
De begrenzing van het plein wordt gevormd door de Calle General Antonio Maceo en de Calle General García. Omgeven door statige koninklijke palmen staan aan weerskanten van het plein de beelden van de twee beroemdste Bayamesen: Perucho Figueredo heeft een borstbeeld gekregen met daaronder een groot opengeslagen marmeren boek: aan de ene kant de muziek, aan de andere kant de tekst van het nationale volkslied.
Op de sokkel van een groots beeld van Carlos Manuel de Céspedes zijn memorabele gebeurtenissen afgebeeld. Zoals de brand van Bayamo, de zelf uitgeroepen afschaffing van de slavernij in 1868 en de executie van zoon Oscar met de tekst ‘Oscar is niet m’n enige zoon. Ik ben de vader van alle Cubanen die stierven voor de revolutie.’
Aan de lange westkant van het plein, langs de Calle General García dus, zitten achtereenvolgens het postkantoor, de bioscoop, het Palacio de los Pioneros, La Ruina, de videozaal en Café Boulevard.
Vooral La Ruina is een markant bouwwerk, een soort ruïne in Romeinse stijl, waar soms ’s avonds muziek wordt gemaakt.
De korte kant heeft een opvallende zuilengalerij, waar in 1898 door het bevrijdingsleger de eerste ‘vrije’ gemeenteraad van Cuba werd geïnstalleerd.
Aan de oostelijke lange kant van het plein zijn achtereenvolgens het Casa de Cultura (exposities, theater- en muziekvoorstellingen) en het gebouw van de Poder Popular te vinden. In dit laatste gebouw ondertekende Carlos Manuel de Céspedes op 27 december 1868 de officiële proclamatie van de afschaffing van de slavernij.
Tot slot staat aan de korte kant, naast het geboortehuis van De Céspedes, het Museo Provincial. Daar is een overzicht te zien van de geschiedenis van Bayamo en omgeving – de natuur, de economie, de politiek en de kunst. De mooiste museumstukken zijn een gitaar en een lijst uit het eind van de 19de eeuw, gemaakt uit vele duizenden stukjes inheemse houtsoorten en ingelegd met marmer. De met enorme precisie gemaakte kunstwerken zijn van de hand van Nemesio, de zoon van een vrijgelaten slaaf.
MUSEO PROVINCIAL, Calle Maceo 58. Geopend: di.–za. 8–18,
zo. 9–13 uur.
Uitstapjes vanuit Bayamo
Dos Ríos
In het plaatsje Dos Ríos sneuvelde op 19 mei 1895 José Martí. Het is tot nationaal monument uitgeroepen.
Dos Ríos is te bereiken via Jiguaní, aan de weg naar Palma Soriano en Santiago de Cuba.
Baire
Een typisch provincieplaatsje, aan de weg naar Santiago, een paar kilometer voorbij Jiguaní, is Baire, waar op 25 februari 1895 een grote volksopstand uitbrak. Het was een van de eerste signalen dat de laatste fase van de Cubaanse onafhankelijkheidsstrijd was aangebroken. De patriotten verzamelden zich op het pleintje van Baire onder leiding van José Martí. Zijn beeld staat nu op het plein. In het Museo Municipal, ook aan het plein, zijn wapens, foto’s en een beschrijving van de strijd tijdens de revolutie van 1959 te zien.
MUSEO MUNICIPAL, Plaza de Baire, gemeente Contramaestre.
Geopend: di.–za. 8–17, zo. 8–14 uur.
Manzanillo
De havenstad van de provincie Granma, Manzanillo (100.000 inw.) is door de smokkelaars met de geschiedenis van Bayamo verbonden. Het stadje aan de Golf van Guacanayabo, bijna in het uiterste zuiden van het eiland, kon zich lange tijd aan de Spaanse koloniale controle onttrekken. Zo werd Manzanillo een vrijhaven voor de lucratieve zwarte handel in bijvoorbeeld huiden, vee en het kostbare mahoniehout.
Opvallend in de architectuur van de oude stad aan de haven is de Moorse invloed. De muziektent op het centrale plein, het Parque Carlos Manuel de Céspedes, is daar een schitterend voorbeeld van. Voor de kust bij Manzanillo liggen de Cayos de Manzanillo, grotendeels onbewoond en ontoegankelijk. Ze maken deel uit van verschillende eilandengroepen die samen de Jardines de la Reina Archipiélago vormen.
Manzanillo is de bakermat van de son. Met de opkomst van het toerisme probeert de stad die muziekcultuur weer nieuw leven in te blazen. Tot nu toe mag het geen naam hebben.
De havenstad is aardig als rustplaats op een reis langs de kust van Granma, maar heeft behalve een aardig strand, El Ranchón, weinig te bieden voor een langer verblijf.
La Demajagua
Ongeveer 10 km ten zuiden van Manzanillo, in de richting van Media Luna, ligt de ruïne van het plantagehuis La Demajagua, vroeger eigendom van Carlos Manuel de Céspedes. Op 10 oktober 1868 gaf hij zijn slaven hier de vrijheid en riep hen op samen ten strijde te trekken tegen de Spaanse overheersers. Hier begon de vrijheidsstrijd die uiteindelijk eindigde met de terugtrekking van de Spaanse koloniale autoriteiten in 1898.
In enkele gerestaureerde gebouwen is een museum ingericht over de onafhankelijkheidsoorlogen en de betrokkenheid van De Céspedes. Zo is de klok te zien waarmee hij de vrije slaven opriep zich te verzamelen en zich bij het bevrijdingsleger aan te sluiten.
MUSEUM. Geopend: di.–za. 9–17, zo. 9–13 uur.
Landingsplaats van de Granma
Zowel liefhebbers van natuur en rust die het avontuur niet schuwen, als zij die de plaatsen van de revolutie nareizen, moeten beslist de kust van Granma verder volgen.
Volg de borden naar Niquero via Campechuela en Media Luna. In dat laatste plaatsje staat het geboortehuis van Celia Sánchez met een klein museum voor deze revolutionaire kameraad en vriendin van Fidel Castro.
Bij Niquero staat een groot monument voor de martelaars van de Granma. De plaats waar de revolutionairen op 2 december 1956 aan land gingen, het nauwe Playa las Coloradas, ligt nog zo’n 20 km zuidelijker.
De landing markeerde het begin van de revolutie, maar was allesbehalve succesvol. De troepen van Batista waren voorbereid. Al bij Alegría del Pío, op 5 december, vielen de eerste doden door een hinderlaag van het leger. De groep splitste zich op in drie eenheden. Zo’n kleine twee weken later vond bij Cinco Palmas de hergroepering plaats. Onderweg waren nog eens 16 revolutionairen en 32 boeren gesneuveld.
De kust bij Las Coloradas is helemaal bedekt met mangrovestruiken en dat gaat zo door tot Cabo Cruz, op het uiterste puntje van het eiland. Voor een beetje behoorlijke stranden moet je naar Marea del Portillo aan de zuidkust. Daar kun je alleen komen via Niquero en Pilón.
Bij Pilón staat tussen de suikerrietvelden het huisje van Celia Sánchez, waar de revolutionairen in 1957 regelmatig bijeenkwamen om de te volgen strategie te bespreken.
Op zo’n 20 km van Pilón ligt Marea del Portillo, zonder twijfel een van de mooiste plekjes aan de zuidkust van Cuba. Het strand ligt aan een baai, opgesloten door de rotsen en de subtropische vegetatie. De donkere kleur krijgt het zand door de erosie van de rotsen. Vanwege de schoonheid van deze kust zijn er de laatste jaren hotels gebouwd, onder meer bij Chivirico.
Vanuit Marea del Portillo loopt de kustweg over een afstand van 150 km (drie uur rijden) naar Santiago de Cuba. Maar het is de moeite waard, al is het alleen maar vanwege de Pico Turquino (35 km van Marea del Portillo), het schitterende Parque Nacional Sierra Maestra (60 km) en de stranden van Chivirico en Caletón Blanco. Gezien het potentieel aan natuurschoon is het een regio met grote mogelijkheden voor het toerisme. Aan de andere kant is het een kwetsbaar ecologisch gebied waar hopelijk heel zorgvuldig mee zal worden omgesprongen.
Verscheidene touroperators hebben inmiddels wandelexcursies in dit gebied georganiseerd.
De kust, aan de voet van de Sierra Maestra, is in trek bij sportduikers. De rifformaties hebben bizarre vormen; door de stroming is er veel grote vis en liggen er nogal wat wrakken. Het beroemdst is El Cristóbal Colón, een Spaanse kruiser die in 1898 tijdens de Slag om Santiago door Amerikaanse oorlogsbodems tot zinken werd gebracht. Dit schip is door alle koraal en sponsenbegroeiing heen nog goed herkenbaar. Bij de hotels zijn uitgebreide duikcentra, en kun je ook andere watersporten beoefenen.
Trekking rond de Pico Turquino
Daar ecotoerisme erg ‘in’ is, kon het natuurlijk niet uitblijven of er moest een trektocht naar de top van de hoogste Cubaanse berg komen. Doorgaans is Alto del Naranjo de uitvalsbasis voor trektochten in de Sierra Maestra. Alto is te bereiken vanuit Manzanillo en Bayamo, via Yara en Bartolomé Masó. Dat kan alleen met eigen vervoer of met een georganiseerde trip. Er zijn inmiddels ook georganiseerde trektochten (van een dag of meer) te boeken in de hotels bij Marea del Portillo en in Santiago. De echte avonturiers beginnen bij Las Cuevas, aan de Caribische kust. Eerst ‘doe’ je La Esmajagua (600 m) en passeer je de Pico Cardero (1260 m) en de Pico Cuba (1870 m, met een schuilhut op 1600 m). Dan doemt de Pico Turquino voor je op (1972 m en een klim van 13 km). Via de Paso de los Monos, de Pico Joachín en het plaatsje La Platica kun je vervolgens doorgaan naar Alto del Naranjo. Je hebt er dan een dag of drie lopen en klimmen op zitten en je kunt je dan een beetje voorstellen wat voor ontberingen Fidel, Che en de andere guerrilleros hebben moeten doorstaan voordat de revolutie een feit was.
De kust voorbij Las Cuevas is voor de Cubanen een historische plek. Bij El Uvero, 18 km in de richting van Chivirico en Santiago, vond op 28 mei 1957 de eerste veldslag tussen de guerrillatroepen en het Cubaanse leger plaats. De guerrilleros overmeesterden een legerkamp en maakten een grote hoeveelheid wapens en munitie buit. Vijf km ten westen van Las Cuevas staat het Museo de la Plata, gewijd aan deze slag en de operaties van de revolutionaire troepen in de Sierra Maestra. Het is genoemd naar La Plata, het commandocentrum van Fidel in de bergen.
De stad Santiago de Cuba, hoofdstad van de gelijknamige provincie, wordt vanuit historisch oogpunt ‘de wieg van de revolutie’ en de ‘Heldenstad’ (Ciudad Heroe) genoemd. Zowel in de 19de eeuw als in 1953 werden hier aanzetten gegeven tot respectievelijk de onafhankelijkheidsstrijd en de revolutie. Talrijke monumenten en plekken herinneren aan deze heldhaftige periodes in de Cubaanse geschiedenis.
Santiago ligt ingeklemd tussen de uitlopers van de Sierra Maestra en de Bahía de Santiago de Cuba. De hoogteverschillen in de stad zorgen voor fraaie panorama’s en schilderachtige steile straatjes.
Door de ligging in de luwte van de bergen bereikt de temperatuur in Santiago ’s morgens vrij snel tropische waarden. Samen met de opvallende mengeling van de bevolking geeft dit de stad, meer dan waar ook in Cuba, een Caribische allure. Heet Santiago fascineert en swingt. De muzikanten op de schaduwrijke pleintjes in het oude stadscentrum vormen misschien wel de hoofdattractie van de stad. Het carnaval in juli geldt als het beste van Cuba én het Caribisch gebied. Maar helaas is het carnaval vanwege de crisis al een paar keer niet doorgegaan.
De toeristische infrastructuur in Santiago de Cuba is redelijk goed. Er zijn behoorlijke hotels, enkele goede restaurants en ook de omgeving biedt mogelijkheden voor interessante uitstapjes. Even ten noordwesten van Santiago bevindt zich de voornaamste religieuze plek van Cuba: de basiliek van Cobre, gewijd aan Nuestra Señora de la Caridad, de beschermheilige van de natie.
Langs de kust in oostelijke richting ligt het Parque Baconao, een uitgestrekt natuurreservaat met veel attracties waaronder een prehistorische vallei, een zee-aquarium en enkele aardige stranden. Een apart bezoek waard is de Gran Piedra, ook aan de oostelijke kust (13 km van Santiago), de hoogste top in het gebied en een prachtig natuurgebied met mooie wandelroutes.
Geschiedenis
Santiago de Cuba is in 1514 gesticht door Diego Velázquez en genoemd naar St. Jago, de Heilige Jacobus. In die tijd was een ander Santiago – Santiago de Compostela – in Spanje een beroemde pelgrimsplaats vanwege de daar, naar wordt gezegd, begraven stoffelijke resten van de apostel Jacobus. Diego Velázquez, de eerste gouverneur van Cuba, was gecharmeerd van de ligging van de stad en maakte Santiago de Cuba meteen tot hoofdstad. Dat bleef zo tot 1553, toen Havana de nieuwe hoofdstad werd.
Santiago maakte naam als uitvalsbasis voor de verdere verkenning van Midden-Amerika door de Spanjaarden. Behalve Velázquez verbleef Hernán Córtez er, de veroveraar van Mexico. Santiago werd een welvarende stad dankzij de kopermijn van El Cobre en later met de slavenhandel. Diverse keren waren er overvallen en plunderingen, onder andere door de Franse piraat Jacques de Sores in 1554. Hij viel de stad ’s nachts met vier schepen aan en overmeesterde de bevolking volledig. De Sores deelde vervolgens gedurende een maand de lakens uit, gijzelde enkele belangrijke notabelen en ging er met 80.000 goudstukken losgeld vandoor.
In 1633 begonnen de Spaanse bestuurders met de bouw van een aantal verdedigingswerken in en rond de stad. Zo werd bij de nauwe ingang van de baai boven op de rotsen El Morro opgetrokken, een bijna onneembaar fort. Toch slaagde de beruchtste piraat in het Caribisch gebied, Henry Morgan, er in 1662 in om het fort te overmeesteren en de stad te plunderen. Behalve El Morro, nu een piratenmuseum, zijn de fortificaties bij La Socapa en La Estrella uit die tijd bewaard gebleven.
Santiago is altijd een stad van immigranten geweest. De slavenhandel bracht de Afrikanen. Aan het eind van de 18de eeuw vestigden zich enkele tienduizenden Fransen in de stad en omgeving. Ze waren gevlucht voor de grote slavenopstand in naburig Saint Domingue (het tegenwoordige Haïti.). De Fransen legden de basis voor de koffieproductie op de hellingen van de Sierra Maestra.
Behalve door de terreur van piraten werd Santiago in het verleden enkele keren zwaar getroffen door natuurgeweld. De aardbevingen van 1776 en 1852 brachten veel schade aan gebouwen en kostten honderden inwoners het leven.
Het beginsignaal van de Cubaanse revolutie werd gegeven met de aanval op de Moncada-kazerne, op 26 juni 1953. Santiago de Cuba was de eerste grote stad die in 1958 de poorten opende voor de revolutionaire strijdkrachten.
Pijn lijden voor een balletcarrière
‘La flaquita llora, de dunne huilt,’ murmelt een meisje op spitzen met haar hand voor haar mond. ‘Ze is vast weer flauwgevallen tijdens de les.’ Smal gevormde meisjes in strakke balletmaillots lopen het kleine hoofdkantoortje van de bekendste balletschool van het hele land sierlijk in en uit. Ze zijn bezorgd om (‘schrijf maar’) Teresa, hun zieke vriendinnetje, geïrriteerd over de hardheid waarmee de lerares haar aanpakte en bang voor de consequenties die onherroepelijk zullen volgen. Dit voorval hebben ze immers vaker meegemaakt.
De speciale balletpsychologe bromt raadgevingen als ‘meer eten, het lichaam minder verwaarlozen, een evenwicht tussen extreem fanatisme en de liefde voor het dansen.’
Volgens Marta Fernandez (45), Teresa’s lerares en tevens onderdirectrice van de balletschool, oefenen de leerlingen zo’n 4 uur per dag, maar veel estudiantes putten hun lichaam uit. ‘In combinatie met de verplichte lessen als wiskunde, aardrijkskunde en geschiedenis is de opleiding gewoon zwaar. We vergen voortdurende concentratie van onze leerlingen.’ Om talloze binnenlandse en buitenlandse dansliefhebbers een goede opleiding te kunnen bieden, richtte de beroemde prima ballerina Alicia Alonsa (1921) meer dan een halve eeuw geleden, in 1948, het Ballet Nacional de Cuba op. Twee jaar later was ze eveneens de grondlegster van de Escuela Nacional de Ballet de Alicia Alonso. In het begin voerde deze nationale balletschool vooral klassieke stukken als Giselle en het Zwanenmeer op. Later volgden ook Doornroosje en Don Quichote. De revolutie van 1959 luidde een nieuw ballettijdperk in: nieuwe dansers en choreografen werden aangetrokken. Alonsa maakte ruimte voor de ontwikkeling van kunst en organiseerde jaarlijkse dansreizen naar Europa, Azië en Amerika.
Oriëntatie
Santiago is in de loop van de tijd om de baai heengegroeid. Aan de noordkant ligt het havengebied met de industrie. De grote verkeersader in noord-zuidrichting is de Avenida Jesús Menendez met aan de waterkant het treinstation.
In het noordelijk deel van de stad ligt het Cementerio Santa Ifigenia, de laatste rustplaats van nogal wat Cubaanse helden.
Santiago’s flaneerboulevard is de Paseo de Martí; rijkelijk voorzien van monumenten ter nagedachtenis aan belangwekkende nationale figuren en historische gebeurtenissen. De gevels zijn, als altijd, verveloos en vervallen.
De Paseo de Martí komt uit op de Avenida de los Libertadores, met het complex van de vroegere Moncada-kazerne.
Verder naar het noordoosten bevindt zich het Plaza de la Revolución met een groots monument ter ere van Antonio Maceo.
Vanaf dit plein loopt een andere grote verkeersader, de Avenida de las Américas, in oostelijke richting. Behalve sportcomplexen en gebouwen van de universiteit staan hieraan onder meer het Teatro Heredia en Hotel Santiago, het enige vijfsterrenhotel in de stad.
Aan de oost- en zuidkant van de stad wordt het heuvelachtiger en overheersen de woonwijken.
Het historische centrum van Santiago is compact en overzichtelijk. In het hart ligt het stadsplein Parque Céspedes met onder andere de kathedraal en het Casa de Velázquez.
De vier straten die het plein kruisen zijn Aguilera en Heredia in oost-westrichting en Félix Pena en General Lacret in noord-zuidrichting. Ze vormen goede oriëntatiepunten tijdens het verkennen van dit levendige deel van Santiago.
Stadswandeling
Deze wandeling in het oude stadscentrum duurt ongeveer drie uur en heeft als beginpunt het Parque Céspedes.
Parque Céspedes
Officieel heet dit plein Plaza Carlos Manuel de Céspedes naar de ‘vader des vaderlands’. Een weelderig groen bladerendak biedt een natuurlijke bescherming tegen de geselende zonnestralen. Vroeg in de morgen strijken de eerste grijsaards neer op de stenen banken om hun krantje te lezen of om bij te praten. Iets later nemen de handige jongens van de straat hun posities in. Geen toerist ontkomt meer aan hun priemende vragen. ‘Hey friend, you wanna buy black coral?’, ‘you wanna change money?’, ‘where you from?’; dit alles om een paar dollar te versieren.
Kinderen doen spelletjes en achter in de middag komen de muzikanten. In de vooravond lijkt het alsof de vogels het plein overnemen met hun vrolijke gezang. ’s Avonds wordt er druk geflaneerd.
Het opmerkelijkste gebouw staat aan de westkant, aan de Calle Felix Pena: het Casa de Velázquez. De stichter van Santiago gaf in 1515 opdracht tot de bouw, die in 1530 werd afgerond. Volgens documenten is het Casa de Velázquez het oudste woonhuis in Cuba en één van de oudste door kolonisten gebouwde huizen in Amerika. Hoe het ook zij, Don Diego Velázquez, de ‘stichter van de zeven steden’ en eerste gouverneur, betrok de bovenverdieping van het huis al tijdens de bouw en stierf er in 1524.
De bewerkte, donkere houten balkons en vensters, de zware deuren en golvende daklijst zijn karakteristiek voor de Spaanse vroegkoloniale architectuur. Bij de laatste verbouwing (1965–1970) zijn authentieke ornamenten en voorwerpen gevonden, onder meer de oven waar goud werd omgesmolten. In de massief houten deuren aan het plein zitten de authentieke koperen spijkers. Ook enkele muren zouden origineel zijn. Sinds 1970 is in het Casa de Velázquez het Museo de Ambiente Histórico Cubano gehuisvest.
Santiago de Cuba
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven,
rechtsboven, linksonder en rechtsonder.
Een ander markant bouwwerk aan het plein is de Catedral Metropolitana, aan de zuidkant. Van de houten kerk die op deze plaats in 1523 als kathedraal werd ingezegend, is weinig over. Het was de eerste in Cuba en de tweede in Latijns-Amerika (de eerste staat in Santo Domingo). De kerk is diverse keren verwoest door piraten en bij aardbevingen. Het huidige bouwwerk in neoklassieke stijl dateert van 1852 en heeft een grote opknapbeurt gehad in 1922.
De hoofdingang van de kerk wordt gemarkeerd door vier Corinthische zuilen en het beeld van aartsengel Gabriël boven de timpaan. De contouren van de pilaren zijn ook weer terug te vinden in de twee torens.
In het interieur is de stijl sober. Naast het hoofdaltaar staat het eerste kerkorgel dat in Cuba werd geplaatst, afkomstig uit Spanje. Bij het altaar uit 1852, van Carrara-marmer, aan de zijkant wordt nog één keer per week een Latijnse mis opgedragen.
De serie schilderijen van de kruiswegstaties dateren van de 18de eeuw, evenals het houten beeld van de apostel Paulus. De beeltenis van de Virgen de la Caridad is een kopie van het authentieke beeld in El Cobre. Aan de staat van de fresco’s op de zijmuren van het schip is te zien dat onderhoud heel erg hard nodig is.
CATEDRAL METROPOLITANA, Calle Heredia. Geopend: tijdens de
mis, dag. 18.30 uur.
Onder het bordes van de kathedraal zijn een boekhandel en een kunstgalerie gevestigd.
Op de hoek van Heredia en Lacret staat hotel Casa Granda, een stijlvol hotel dat de afgelopen dertig jaar sterk in verval was geraakt. Het is nu evenwel volledig gerenoveerd en heeft een grand café/restaurant met uitzicht op het plein. Op het terras van de benedenverdieping vinden af en toe concerten plaats. Op straatniveau hebben Havanatur en andere toeristenorganisaties een kantoortje.
Het fraaie neoklassieke gebouw naast Casa Granda is in gebruik als Casa de Cultura en Casa de Matrimonia (trouwhuis). In dit gebouw uit de 19de eeuw, het eerste met drie verdiepingen in Santiago, was vóór de revolutie de exclusieve Club San Carlos gevestigd. De initialen staan nog in de vloer bij de ingang.
Schuin aan de overkant, in de Calle Aguilera, staat een ander bouwwerk in neoklassieke stijl: de Ayuntamiento, het vroegere stadhuis. Nu zetelt de Poder Popular er. Op het balkon kondigde Fidel Castro op 1 januari 1959 het begin van een nieuw tijdperk aan.
Calle Aguilera
Loop de Calle Aguilera in oostelijke richting in en je passeert links op de hoek het Casa del Té, een goede plaats om even uit te rusten. Verderop bevindt zich links het Palacio Provincial, waar het provinciebestuur zetelt. Aan de rechterkant, op de hoek met de Calle Pio Rosado, staat het Museo Emilio Bacardí. In dit imposante neoklassieke bouwwerk is het provinciaal historisch museum gevestigd.
Vóór de hoofdingang van het museum, aan de Pío Rosada, ligt een rustiek pleintje met in de hoek de Coro Madrigalista, waar op woensdag- en zaterdagmiddag trova en salsa zijn te beluisteren.
Als je de Aguilera verder uitloopt, kom je op het Plaza de Dolores. Dit is voor de bevolking het uitgaansplein van de stad met enkele restaurants, gezellige bars en de danszaal Nuevo Colonial. Centraal op het plein staat het beeld van Francisco Vicente Aguilera (1821–1877).
Plaza de Marte
De Calle Aguilera komt uit op het Plaza de Marte, een hommage aan de vrijheidsstrijders van de 19de eeuw. Direct in het oog springt de grote vrijheidszuil uit 1902, omgeven door vier kanonnen. José Martí en Camilo Cienfuegos worden geëerd met een eigen beeld. De begrenzing van het plantsoen, centraal op het plein, wordt gevormd door twee fraaie pergola’s met Dorische zuilen. Ze vormen een klassiek decor voor de straathandelaren, de domino- en kaartspelers die er de schaduw hebben opgezocht.
Vanaf het Plaza de Marte is het niet ver meer naar de gebouwen van de voormalige Moncada-kazerne, ongeveer 15 min. lopen in de richting van de Avenida de los Libertadores.
Calle Heredia
Loop via de schilderachtige Calle Heredia terug in de richting van het Parque Céspedes. In de avond en in het weekend is dit de gezelligste straat van het centrum, als de bewoners de koelte van de wind opzoeken en er muziek wordt gemaakt. Op de hoek met de Calle Pío Rosado bevindt zich het Museo del Carnaval.
Het lage blauwe huis er schuin tegenover is het geboortehuis (Casa Natal) van José Maria Heredia (1803–1839), een dichter uit de vroege 19de eeuw. Een fragment van zijn gedicht Niagara staat afgebeeld in een marmeren steen in de gevel.
Een bezoekje binnen is de moeite waard. Het huis is ingericht met meubels uit de 18de en 19de eeuw. De kamer waar José Maria geboren is, zou nog grotendeels in de oude staat verkeren, net als de originele edities van zijn gedichtenbundels in de vitrines.
Loop vervolgens door naar het Parque Céspedes. Vlak bij het plein, praktisch tegenover het Casa Granda, is het Casa de la Trova te vinden. Dit is de beste plaats om de onvervalste trova te horen. Alleen al vanwege de rijkelijk met foto’s en tekeningen versierde wanden is dit muziekcafé een bezoek waard. Vele beroemdheden hebben deze plek in de loop van de tijd bezocht.
Balcón de Velázquez
Voor het beste uitzicht moet je aan de westkant van het Parque Céspedes zijn, bij het Balcón de Velázquez op de hoek van de Calle Corona en Heredia. Het panorama over de benedenstad en de baai is ongeëvenaard, ook al zorgen de raffinaderij en andere industrie tegenwoordig voor de nodige horizonvervuiling.
In vroegere tijden konden de voorname burgers hier zien welke schepen binnenliepen of uitvoeren. Zo zou vanaf deze plek Hernán Cortéz uitgezwaaid zijn op weg naar de verovering van Mexico.
Het schilderachtigste straatje van Santiago, de Calle Padre Pico, ligt drie blokken (cuadras) verder naar het zuiden. Je loopt er via de Calle Corona en Calle Diego Palacios (Santa Rita) het snelst naartoe. De veelgefotografeerde trappartij verbindt het hogere en lagere gedeelte van de oude stad. De kleurrijke gevels en romantische sfeer van het straatje hebben talrijke dichters en muzikanten geïnspireerd. Het Museo de la Lucha Clandestina op de hoek van de Calle General Rábi is vlakbij.
Santo Tomás
Aan de noordkant van het Parque Céspedes, een paar blokken verderop in de Calle Félix Pena, ligt een ander interessant pleintje. De straat heette vroeger naar de kerk die hier staat, Santo Tomás. De meest memorabele gebeurtenis in deze kerk was de doop van José Martí.
Tegenover de kerk staat het Teatro Martí, waar nu hoofdzakelijk videofilms worden gedraaid. Helemaal aan de overkant van het plein bevindt zich het oude hoofdkwartier van de vrijmetselarij. Zowel ideologisch als door de inzet van nogal wat leden heeft de vrijmetselarij in Cuba een voorname rol gespeeld in de strijd voor de onafhankelijkheid. Later heeft de vrijmetselarij in Cuba gedenkstenen en monumenten gefinancierd.
Overige bezienswaardigheden
Cuartel Moncada
Op 26 juli 1953, onder de dekmantel van het carnaval in de stad, viel een groep lichtbewapende revolutionairen onder leiding van Fidel Castro de Moncada-kazerne aan. Ze dachten met deze aanval op de tweede belangrijke militaire kazerne van het land een startsein voor de revolutie te geven. Drie groepen, in totaal ongeveer 200 man, waren bij de operatie betrokken. Ze maakten allemaal gebruik van personenauto’s en een enkele bestelbus. De groep van Fidel zou de kazerne zelf aanvallen, dicht bij het wapenmagazijn. Twee andere groepen, de ene geleid door Fidels broer Raul, de andere door Abel Santamaría, moesten respectievelijk het nabijgelegen ministerie van Justitie en het ziekenhuis bezetten om de vluchtroute vrij te houden. Maar direct al bij het hek van de kazerne, waar Fidels groep naar binnen wilde, ontstond een schietpartij. Het verrassingseffect was daarmee verdwenen. In het hevige vuurgevecht, dat daarop volgde, hadden de aanvallers geen schijn van kans.
Slechts een handvol revolutionairen overleefde de aanval, waaronder de broers Castro. Abel Santamaría werd gedood.
Sinds 1961 is de kazerne in gebruik als schoolcomplex. In het deel van de voormalige kazerne waar het hevigst is gevochten, bevindt zich het Museo Histórico 26 de Julio. Alleen het museum is voor publiek toegankelijk.
Aan de overkant van Avenida de los Libertadores staat een indrukwekkend monument voor Abel Santamaría.
Plaza de la Revolución
Met een groots monument wordt de legendarische generaal Antonio Maceo geëerd op het Plaza de la Revolución. De generaal zit op z’n paard met 26 machetes daaromheen geplaatst; een verwijzing naar de militaire campagne van 90 dagen onder zijn leiding in 1895 en de datum van de aanval op de Moncada in 1953. Zo zijn de revolutionairen van de vorige en van deze eeuw symbolisch met elkaar verbonden.
Niet ver van het plein, waar meestal de grote manifestaties plaatsvinden, staat het moderne Teatro Heredia. Je bevindt je dan op de Avenida de las Américas. Deze brede boulevard loopt verder naar het zuidoosten langs enkele sportstadions, universiteitsgebouwen en het Bosque de los Héroes. Dit ‘Bos van de Helden’ is een park, dat is aangelegd ter ere van allen die gestreden hebben voor de revolutie. De Avenida de las Américas komt uit bij Hotel Santiago, een mooi staaltje van moderne en functionele architectuur.
Cementerio Santa Ifigenia
Legendarische personen uit de Cubaanse geschiedenis hebben hun laatste rustplaats op het Cementerio Santa Ifigenia, zoals José Martí, Carlos Manuel de Céspedes, de familie Maceo (niet Antonio!), Frank País, Emilio Bacardí en talrijke anonieme strijders, Caidos por la Defensa, gevallen bij de verdediging van de revolutie.
De graftombe van José Martí is de grootste bezienswaardigheid. Martí is afgebeeld, zittend en kijkend naar z’n eigen kist op de onderste verdieping. Aan de binnen- en buitenkant van het zeshoekige mausoleum staan de wapens en symbolen van de provincies. Naast het bouwwerk staan monolieten, grote stenen: één voor elk kampement tijdens de laatste veldtocht van José Martí in 1895. Op elke steen staat een tekstfragment van Martí.
CEMENTERIO SANTA IFIGENIA, Avenida Crombel, achter de haven
en het spoorwegemplacement, vlak bij de wijk José Martí. Geopend:
dag. 7–18 uur.
El Morro
Een indrukwekkend bouwwerk is het fort El Morro bij de ingang van de baai. Het fort, dat officieel San Pedro de la Roca heet, werd in 1663 door de Spanjaarden gebouwd als onderdeel van een nieuwe gordel verdedigingswerken in de stad. Het is geheel gerestaureerd.
Alleen al voor het uitzicht over de rotsige kustlijn en de baai is het fort een bezoek waard. Cubanen komen er kijken naar de vliegtuigen. Ook vanuit het restaurant is het uitzicht schitterend. In het fort is het Museo de la Pirateria ondergebracht, maar dat is nu gesloten wegens restauratie.
EL MORRO, Carretera del Morro, 7 km in zuidelijke
richting.
Cayo Granma
Een verrassend plekje is Cayo Granma, een eilandje in de baai. De houten huizen zijn in verval geraakt, maar goed zichtbaar is nog altijd de totaal andere architectuur. De versierde veranda’s, gekleurde luiken en rode dakpannen doen sterk Caribisch aan. De bevolking stamt dan ook af van donkere immigranten uit Frans- en Engelstalige delen van het gebied. Op Cayo Granma kun je heerlijk slenteren en voortreffelijk eten in één van de paladares. Je komt er met de pont. Vertrek: iedere 45 minuten (50 centavos) vanaf de kade onder fort El Morro.
Musea
Museo de Ambiente Histórico Cubano
De authentieke sfeer van het Casa de Velázquez vormt een gepast decor voor de meubels, gebruiksvoorwerpen en decoratieve voorwerpen uit de Spaanse koloniale tijd. Vooral in de 18de en 19de eeuw werden de woonhuizen van de voorname burgers in Cuba groter en de inrichting fraaier. De rijkdom van toen is af te lezen aan de sierlijke houten meubels die in Cuba zelf gemaakt werden en aan de verfijnde porseleinen en kristallen voorwerpen uit Europa.
MUSEO DE AMBIENTE HISTÓRICO CUBANO, Calle Felix Pena 612.
Geopend: di.–za. 9–17, zo.–ma. 9–13 uur.
Museo Histórico 26 de Julio
Kogelgaten aan de buitenkant zijn stille getuigen van het vuurgevecht tussen de groep van Fidel en soldaten van Batista. In het museum is de jammerlijk mislukte aanval van de opstandelingen helder in beeld gebracht op een maquette. Verder zijn er tal van foto’s, documenten en krantenartikelen van de gebeurtenissen op die 26ste juli, waarmee de eerste aanzet tot de revolutie werd gegeven. De geïmproviseerde wapens en explosieven geven een onbedoeld goede indruk van de amateuristische wijze waarop de rebellen, natuurlijk noodgedwongen, werkten. In andere zalen zijn de onafhankelijkheidsstrijd in de 19de eeuw en de revolutionaire successen in beeld gebracht.
MUSEO HISTÓRICO 26 DE JULIO: Avenida Guillermo Moncada.
Geopend: ma.–za. 9–17, zo. 9–13 uur.
Museo del Carnaval
Wie meer wil weten over het carnaval in Santiago, moet absoluut naar het carnavalsmuseum. Behalve een beeld van de kleurige kostuums, de muziekinstrumenten en foto’s van het straatcarnaval wordt de geschiedenis van het carnaval verteld. Daarbij is een scherp onderscheid gemaakt tussen de koloniale, de republikeinse en de revolutionaire tijd. Zo is te zien hoe in de jaren veertig en vijftig de miljonairs het carnaval vercommercialiseerden. Grote reclameborden overheersen het straatbeeld op de foto’s. Tijdens de revolutie verdwenen die borden. En de vermaledijde verkiezing tot ‘Reina de Belleza’ (schoonheidskoningin) moest plaatsmaken voor die van de ‘Estrella del Carnaval’ (de Ster van het Carnaval). In het museum zijn ook de banieren en symbolen van de bekendste comparsas (carnavalsscholen) te zien.
MUSEO DEL CARNAVAL, Calle Heredia (hoek Calle Pío Rosado).
Geopend: di.–vr. en zo. 9–17, za. 9–23 uur.
Museo Emilio Bacardí
Dit prachtige historische museum is genoemd naar de industrieel Don Emilio Bacardí Moreau. Bacardí was een van de grote weldoeners van de stad en participeerde actief in het aankopen van kunstwerken.
Op de archeologische afdeling zijn enkele opmerkelijke mummies uit Peru te zien. Ze stammen uit de Paracas-beschaving en zijn op een natuurlijke wijze gemummificeerd door de gecombineerde werking van de extreem droge woestijnlucht en de nitraathoudende grond waarin ze begraven werden. Bacardí zelf nam een mummie uit Luxor in Egypte mee voor het museum. De collectie schilderijen uit de koloniale tijd is een van de uitgebreidste in Cuba.
MUSEO EMILIO BACARDÍ, Calle Pío Rosado
(op de hoek met Calle Aguilera). Geopend: di.–za. 9–18, zo. 9–13
uur.
Museo de la Lucha Clandestina
Dit museum biedt een aardig beeld van de ondergrondse acties tegen het Batista-regime. Vooral is er veel aandacht voor Frank País García, de studentenleider die in Santiago het verzet organiseerde. Gebruikmakend van steeds andere schuilnamen als ‘Salvador’, ‘David’ en ‘Cristian’ – hij was een gelovig man – slaagde Frank País erin lange tijd uit de handen van Batista’s politie te blijven. Op 30 november 1956, ter ondersteuning van de landing van de Granma, viel hij met medestanders de politiepost aan die voorheen in dit gebouw gevestigd was. Op 30 juli 1957 werd Frank País bij toeval op straat door een politiepatrouille herkend en direct geliquideerd.
MUSEO DE LA LUCHA CLANDESTINA, Calle General Rábi 1 (om de
hoek bij de Calle Padre Pico). Geopend: ma.–za. 9–17, zo. 9–13
uur.
Casa Natal de Antonio Maceo
In dit bescheiden, blauw-wit geschilderde huisje in een volkswijk vlak bij het centrum, werd op 14 juni 1845 Antonio Maceo y Grajales geboren.
In het museum zijn behalve foto’s van zijn jeugd en familie, documenten en beschrijvingen van Maceo’s grote veldslagen in de oorlogen van 1868 en 1895 te zien. Op de patio staat de illegale drukpers die Maceo gebruikte en die hij ‘de artillerie van de revolutie’ noemde.
CASA NATAL DE MACEO, Calle Los Maceo 207. Geopend: ma.–za.
9–17 uur.
Museo de la Pirateria
In het fort El Morro is een bescheiden museum dat gewijd is aan de piraterij in het Caribisch gebied.
MUSEO DE LA PIRATERIA, Castillo del Morro. Geopend: di.–zo.
9–18 uur.
El Cobre
Op zo’n 18 km van Santiago de Cuba aan de weg naar Bayamo, is voor gelovige Cubanen de grote bedevaartplaats El Cobre. De naam ontleent het plaatsje aan de kopermijn die de Spanjaarden er exploiteerden. De gelovigen komen voor het Santuario Nacional a Nuestra Señora de la Caridad del Cobre, de basiliek waar het originele beeld van de Zwarte Maagd wordt bewaard. Ze verscheen in 1606 aan drie vissers in de Bahía de Nipe, aan de kust van de provincie Holguín, en maakte zich bekend als la Virgen de la Caridad (‘de maagd van de liefdadigheid’).
Het beeld dat even later in de golven boven kwam, werd in opdracht van de mijn-opzichter in processie naar Villa de El Cobre gebracht. De eerste kapel die er werd gebouwd trok jaarlijks duizenden bezoekers. De devotie onder de Cubaanse bevolking voor ‘La Virgen’ groeide in de 19de eeuw. ‘La Virgen integreert, verzoent en bevrijdt… alle Cubanen, kinderen en broeders’, vertelt de tekst ons bij de ingang van de basiliek. In 1927 werd de grote basiliek geïnaugureerd. En vanaf 10 mei 1916 is La Virgen de patrones van Cuba.
Een bijzonder interessante ruimte is de kapel bij de achteringang, waar veel beroemde Cubanen en het gelovige volk hun ex-voto’s hebben achtergelaten. Er hangen brieven, insignes, medailles, foto’s, baseball-ballen, kettingen en banieren. La Virgen is er voor alle Cubanen. Carlos Manuel de Céspedes bracht de Maagd zijn zwaard in november 1868, na een overwinning op de Spanjaarden. Op 19 maart 1861 werd de bevrijding van de slaven met een officiële plechtigheid gevierd, net als de overwinning op de Spanjaarden in 1898. Er hangen vlaggen, insignes en uniformen van vrijheidsstrijders, van de M26-7 (de Beweging van de 26ste juli) en van Batista’s soldaten. Ernest Hemingway heeft zijn gouden medaille voor de Nobelprijs in 1954 geschonken aan de Maagd. En ook een beroemde brief van Fidel Castro’s moeder aan de Maagd zou er moeten hangen. Maar de laatste twee, met nog andere bijzondere ex-voto’s, zijn achter slot en grendel opgeborgen.
Boven het hoofdaltaar, via een trap te bereiken, is een aparte ruimte voor het beeld van ‘La Virgen’. Al naar gelang de dienst, in de kerk zelf of hierboven in de kapel, wordt het beeld gedraaid. Voor de katholieke Cubanen is 8 september, de dag van Nuestra Señora, nog altijd een grote feestdag. De kapel is dan overladen met bloemen en er is een processie.
SANTUARIO NACIONAL A NUESTRA SEÑORA DE LA CARIDAD DEL
COBRE: te bereiken met de auto op de weg naar Palma Soriano en
Bayamo (18 km). Geopend: dag. 7–18 uur; elke dag om 8 uur is er een
mis; de turistaxi vanuit Santiago de Cuba kost US $
20.
Parque Baconao
Langs de kust ten zuidoosten van Santiago de Cuba strekt zich een enorm natuur- en recreatiepark uit: Parque Baconao. In totaal beslaat het zo’n 800 km2, ingeklemd tussen de uitlopers van de Sierra Maestra en de Caribische Zee.
Parque Baconao leent zich voor een langer verblijf of voor een dagtocht vanuit Santiago, met een excursie of met eigen vervoer.
Het park begint op zo’n half uur rijden van Santiago. De weg in de richting van Siboney voert langs de dierentuin en de botanische tuin van Santiago, beide geen echte bezienswaardigheden. Eenmaal buiten de stad wordt er om de paar honderd meter een monument aangekondigd. Het zijn gedenkstenen voor de helden van de Moncadakazerne. In de vroege ochtend van 26 juli reden ze vanaf een boerderij, de Granjita Siboney, langs deze weg naar hun aanvalsdoel in Santiago.
De hoofdattractie in Parque Baconao is La Gran Piedra, ‘De Grote Steen’. Sla na ongeveer 14 km op de weg Santiago-Siboney linksaf en rij via een kronkelende weg nog eens 14 km naar deze rotspunt. De klim omhoog is al een belevenis. Beneden moest je nog beschutting zoeken tegen de felle zon. Boven kan het zelfs kil aanvoelen, door de dennenbomen, laaghangende bewolking en de frisse bries.
Opvallend in de begroeiing langs de weg zijn de verwaarloosde koffiestruiken. Ze stammen uit de tijd (rond 1800) dat Franse planters zich op de heuvelhellingen vestigden.
In het gebied van La Gran Piedra staan de resten van enkele grote koffieplantages uit die tijd: Perseverancia, La Idalia, Siberia, La Aurora, La Isabelica en San Jimy.
Juist vanwege de begroeiing en de koelte is La Gran Piedra een uitstekend wandelgebied. Vanaf een plateau, met schitterende panorama’s van het bergachtige binnenland en de grillige kustlijn, voert een steil pad omhoog naar de rotspunt, die volgens een bordje 77.000 kg moet wegen. De inspannende klim, tussen de tientallen verschillende soorten varens door en langs felgekleurde orchideeën, is ook al de moeite waard vanwege het uitzicht. Met helder weer kun je zo’n 70 km ver kijken.
Op 1,5 km van het plateau staat het gerestaureerde plantagehuis La Isabelica. Op de benedenverdieping is een kleine tentoonstelling ingericht van landbouwwerktuigen en archeologische vondsten uit het gebied. Het woongedeelte, op de bovenste verdieping, is helemaal in de stijl van de 19de eeuw gelaten.
LA ISABELICA, Carretera de La Gran Piedra. Geopend: di.–za.
9–17, zo. 9–13 uur.
Granjita Siboney
Op 16 km van Santiago ligt rechts van de weg de Granjita Siboney. Abel Santamaría kocht de boerderij onder de dekmantel er kippen te gaan fokken. In werkelijkheid werd hier de aanval op de Moncada-kazerne voorbereid. Deze historische plaats is nu een museum, met onder meer foto’s van de voorbereidingen voor de actie, kleding en andere persoonlijke eigendommen van de deelnemers, en enkele wapens.
In de tuin is nog meer te zien, de schotten waarmee de auto’s aan het oog onttrokken werden en de waterput met dubbele bodem, waarin de wapens waren verstopt.
GRANJITA SIBONEY, Carretera de Siboney. Geopend: di.–zo.
9–17 uur.
Stranden
De zuidoostelijke kust bestaat voornamelijk uit rotsen, af en toe onderbroken door een strandje. De stranden zijn hier een stuk minder mooi dan die aan de noordoostelijke kust, maar er is over het algemeen goed te zwemmen. Bij de meeste stranden zijn overnachtingsmogelijkheden, variërend van weekendhuisjes tot comfortabele vakantiecomplexen.
Playa Siboney kom je het eerst tegen. Het ligt op 1,5 km van de hoofdweg, verscholen onder de bomen. Vooral op zondag en in de vakantie is dit strand bij de lokale bevolking in trek. Er rijden dan weliswaar bussen naartoe vanuit Santiago, maar te weinig. Veel mensen gaan daarom met de fiets of liften. Dat maakt de weg tussen Santiago en Siboney drukker dan andere delen van de kustweg. Er zijn een restaurant en een complex vakantiehuisjes, die in principe alleen voor Cubanen toegankelijk zijn. Maar de tijden veranderen… Buiten de drukke dagen heb je grote kans dat ze dollars accepteren.
De stranden Aroyo de la Costa, Juraguá, Daiquirí en El Indio liggen wat verder van de kustweg af. Omdat er hotels in de buurt staan, kun je er eten en drinken en zijn er watersportfaciliteiten. Vanaf Playa Daiquirí en Playa El Indio zijn duiktochten te maken naar de talrijke wrakken, barcos hundidos, die hier voor de kust liggen.
Bij het plaatsje El Verraco buigt de kustweg naar de zee en blijft daarlangs lopen tot Baconao.
Playa Verraco is druk en gezellig. Verderop langs de kust liggen weinig stranden, maar staan enkele eersteklas-hotels met mogelijkheden om te duiken, te vissen en paard te rijden.
Valle de la Prehistoria
Dit dal wordt ook wel de Vallei van de Dinosaurussen genoemd. Ineens doemen ze op langs de weg, stenen replica’s op ware grootte van dinosaurussen: brontosaurussen, tyrannosaurussen en tientallen andere soorten. De Valle de la Prehistoria is in 1983 opgezet als onderdeel van het grote recreatiepark Baconao. Zelfs het café-restaurant, in de vorm van een soort hunebed, is in stijl.
Iets verder aan de linkerkant van de weg staat een zeldzame collectie oldtimers uit de periode 1914–1970; schaalmodellen van Buicks, Chevrolets, Mercury’s en andere beroemde merken. De tentoonstelling maakt deel uit van het expositiepark La Punta. Er zijn verder exposities over archeologische vondsten, postzegels, keramiek en klederdracht te bewonderen.
LA PUNTA (EXPOSITIEPARK), La Punta. Geopend: di.–zo. 8–17
uur.
Enkele kilometers na El Verraco ligt een cactustuin, een speeltuin en El Mundo de la Fantasía, een Cubaanse versie van Fantasy World. Het is een beetje armoedig en bovendien erg heet, want lang niet alle objecten en speeltoestellen staan in de schaduw.
Veel leuker is het Acuario, direct aan de kust. Er zijn aquaria, die een beeld geven van de kleurrijke onderwaterwereld in de Caribische Zee. Ook zijn er open bassins met kleine haaien, dolfijnen, schildpadden en zeehonden. Op bepaalde tijden mag je via een ingenieuze constructie haaien en morenen voeden. Een beetje afgekeken van Sea-world in Florida is de 30 meter lange tunnel die dwars door één van de bassins loopt. Wie durft mag voor een paar dollar zwemmen met de dolfijnen.
ACUARIO, Centro Recreacional Sigua, vlak bij Hotel Carisol.
Geopend: di.–zo. 9–17 uur. Dolfijnenshows om 10.15, 11.30 en 14.45
uur.
Laguna Baconao
De kustweg komt uit in Baconao. Het plaatsje zelf is niet bijzonder, wel het natuurpark rond het meer: de Laguna Baconao. Je kunt er vissen, waterfietsen of een boottocht maken langs de krokodillenfarm en, als je geluk hebt, zie je pelikanen, flamingo’s, pauwen en papegaaien. Vanuit Baconao kun je door de bergen naar de autoweg Santiago-Guantánamo, een kleine 40 km over een weg die niet altijd even gemakkelijk te rijden is. Vooral ’s avonds en bij regen kun je deze tocht beter niet maken. Voorbij Baconao liggen minder toegankelijke, maar daardoor mooie stranden als Playa del Este, El Yarey en El Morrillo.
De oostelijkste provincie van Cuba, Guantánamo, is hoofdzakelijk bekend vanwege de gelijknamige Amerikaanse marinebasis. De locatie van de basis, op het grondgebied van de communistische ‘vijand’, is uniek. Maar daarmee is alles gezegd. Het vlakke, moerassige stuk land rond de baai waaraan de marinebasis ligt, is niet interessant. Het plaatsje Guantánamo moet het ook uitsluitend van z’n naam hebben. Op andere plaatsen biedt deze provincie veel meer moois. Driekwart van het oppervlak bestaat uit bergland.
Geschiedenis
Het exotische landschap van Guantánamo viel Columbus ook al op. Columbus verkende de hele noordelijke kust van Guantánamo tijdens zijn eerste reis in de Nieuwe Wereld en beschreef deze nauwkeurig. Op dat moment bewoonden de Taino-indianen dit schitterende deel van Cuba. Ze leefden van de landbouw en maakten aardewerk. De Tainos waren een trots volk, dat zich weigerde te onderwerpen aan het gezag van de Spanjaarden. Hoofdman Hatuey is het symbool van het indianenverzet op Cuba.
Baracoa was de eerste nederzetting die de Spanjaarden op Cuba stichtten. Eind 18de eeuw kwam daar een tweede nederzetting bij: Guantánamo.
Met de komst van een grote groep Franse planters uit Haïti kreeg de economie van de provincie vroeg in de 19de eeuw een stevige impuls. De immigranten stonden aan de basis van de koffie-, suikeren katoenproductie.
Guantánamo was tijdens de onafhankelijkheidsoorlogen het toneel van hevige gevechten.
De stad Guantánamo
De stad Guantánamo kun je gerust overslaan, of je moet iets van de Engelse Caribische sfeer willen proeven. Ooit zijn er immigranten uit Jamaica neergestreken. Vandaar de aanwezigheid in de straatjes van Guantánamo van een, voor Cubaanse begrippen, bovenmatig aantal rasta’s en het aanstekelijke ritme van de reggae. Het Parque Central is hier het hart van de stad, met als voorname straten Calle José Martí (oost-west), Avenida General Perez en Avenida Calixto García (noord-zuid).
Het andere Guantánamo, de Amerikaanse basis, is voor de meeste buitenlanders de enige reden dit gebied te bezoeken. Sinds 1902 heeft de Amerikaanse regering het in gebruik als uitvloeisel van het Platt-amendement. De marinebasis was indertijd bedoeld om een oogje in het zeil te houden en snel in te kunnen grijpen als de stabiliteit op Cuba in gevaar kwam. Later werd Guantánamo een van de grootste militaire bases in het Caribisch gebied (alleen die op Puerto Rico is groter) en een bruggenhoofd in het Cuba van Fidel Castro.
Tussen de stad Guantánamo en Caimanera (22 km) ligt een onheilspellend niemandsland. Er heerst leegte en stilte. Het prikkeldraad en de wachttorens brengen je even terug in de sfeer van de Koude Oorlog. Zowel het dorp Caimanera als de basis zelf zijn niet toegankelijk voor buitenlanders, behalve met een speciaal visum. Van de marinebasis, met vliegveld, dokken, werkplaatsen en woonwijken, is op de grond weinig te zien. Het beste overzicht heb je vanuit het luxe Hotel Caimanera. De basis wordt volledig bevoorraad vanaf zee, aangezien het Cubaanse regime zelfs de zoetwatertoevoer naar het gebied heeft afgesloten. Vanaf zee zijn de laatste jaren tijdelijk duizenden illegale vluchtelingen uit Haïti en Cuba naar de basis gebracht.
Een heel andere wereld is Baracoa. Lange tijd was het plaatsje weggezonken in de vergetelheid, verstopt achter het bergland. De enige manier om er te komen was vanaf zee. En dat deden de Spanjaarden. Columbus was nogal geïmponeerd door de vreemde vorm van El Yunque. ‘Een hoge, vierkante berg, die op een eiland lijkt,’ schreef hij in zijn logboek.
Baracoa was de eerste Spaanse nederzetting op Cuba en sommigen zeggen in heel Amerika. Diego Velázquez vond de plaats aan de monding van de Maniguanigua-rivier goed genoeg voor de stichting van de eerste Cubaanse hoofdstad: Nuestra Señora de la Asunción de Baracoa. Drie jaar bleef Baracoa de hoofdstad.
De activiteiten en de interesse van de Spaanse conquistadores verplaatsten zich echter snel naar andere delen van het eiland. Baracoa werd vergeten, totdat in de jaren zestig van deze eeuw een weg werd aangelegd die Baracoa met Guantánamo verbond. De bouw van de weg, ook wel het Viaducto de la Farola genoemd, is vanwege de constructie een huzarenstukje zonder weerga op Cuba. De ene kant steunt op de rotsen, de andere kant op hoge pilaren.
De nieuwe verbinding biedt Baracoa meer ontwikkelingsmogelijkheden. Gelukkig zijn die nog niet ten volle benut. Het plaatsje heeft, juist door de langdurige isolatie, z’n oorspronkelijke charme behouden. De idyllische stranden in de omgeving zijn stil en onbedorven. De omgeving van Baracoa leent zich goed voor een verkenning te voet.
Nederlandse ondernemers op Cuba
Mede dankzij Sluis Cigar Machinery uit Kampen beschikken sommige Cubaanse sigarenfabrieken inmiddels over moderne inpakapparatuur en andere machines. Tweedehands Nederlandse bussen maken deel uit van het straatbeeld van Havana. Dankzij Unilever wassen Cubanen hun onderbroeken al jaren met Omo. En de toeristische sector floreert omdat de ING-bank Cubanen sinds 1994 leningen laat afsluiten voor het aankopen van hotelmeubilair en -apparatuur.
In tegenstelling tot de relatief geringe belangstelling van Nederlandse non-profitorganisaties om samenwerkingsverbanden met Castro aan te gaan, grijpen Nederlandse ondernemers al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw hun kans. Het zijn er inmiddels een twintigtal, grote en kleine. Sommige hebben een joint venture opgericht met een Cubaanse (staats) onderneming, maar de meerderheid doet gewoon zelfstandig zaken met de Cubanen. De Rotterdamse zakenman Willem van ’t Wout was een pionier in Cuba. Hij kent Fidel Castro persoonlijk – zijn dochter verzorgt de kostuums van de leider – en hij was jarenlang voorzitter van het Nederlands-Cubaanse Centrum voor Handelsbevordering (NCCH). Van ’t Wout heeft in de jaren negentig een vermogen verdiend met de lucratieve importcontracten voor Cubaans nikkel, dat hij via de Rotterdamse haven over de wereld distribueerde.
Naast metalen importeren Nederlandse handelsondernemingen als Van ’t Wouds Fondel NV onder meer rum, vis, garnalen, kreeft, honing, tabak en koffie.
De handel tussen Cuba en Nederland is de laatste vijftien jaar met circa vijftig procent gestegen.
‘Cubanen hebben het entrepreneurschap in hun handen,’ hoor je vaak in ondernemerskringen. ‘De regering hoeft maar de casas particulares toe te staan, en je kunt gelijk de meest fantastische kamers krijgen,’ zegt Willem van ’t Wout, die al veertig jaar zaken doet met de ‘goed opgeleide’ Cubanen. Hij omschrijft hun handel en wandel als prettig, pretentieloos, informeel (‘met spijkerbroek en shirtje’), serieus en stipt. Ook andere Nederlandse ondernemers roemen de positieve instelling van de Cubanen. Niks geen gedoe met ‘Cubaanse tijd’, ze zijn vrij goed geïnformeerd, humoristisch, warm en aardig. Voor de meeste bedrijvige Nederlanders is alleen al daarom het communistische systeem – waarin de op dollars geënte concessies van Castro voor duidelijk zichtbare klassenverschillen hebben gezorgd – geen sta in de weg. Over mensenrechten, angst, honger, vrijheid en over het feit dat Cuba slechts één officiële vakbond telt en de rechten van de arbeiders nog niet volledig aan de internationale eisen voldoen, voert men wel degelijk discussies ‘en heus niet enkel aan het zwembad onder het genot van een glas Havanaclub-rum en een dikke Cohiba-sigaar’. Nu de macht van Fidel Castro wat tanende is, en zijn broer Raúl de leiding van het land heeft overgenomen, verwachten de Nederlandse ondernemers dat Cuba een meer Chinees ontwikkelingsmodel gaat volgen: een strak politiek regime, een redelijk liberaal economisch beleid. Arend van der Sluis, directeur van Sluis Cugar Machinery, zegt in het Financieele Dagblad van 18 januari 2007 dat de transitie al is begonnen. Niemand weet hoe die zal verlopen, maar de Cubanen zijn zich duidelijk zakelijker gaan opstellen. Gerard van Hattem, directeur van Lippol Leaf, distributeur van Cubaanse bladtabak en voorzitter van het NCCH, denkt dat Raúl ‘sterk genoeg in het zadel zit’ om voor een rustige overgang te zorgen.
De laatste berichten wijzen op toenemende kansen, met name in de agrarische sector. Maar het gaat stroef en er is veel geduld nodig om als Nederlandse ondernemer aan de slag te kunnen.
De website www.cuba.web-log.nl biedt actuele, kritische informatie over de Cubaanse economie en samenleving.
Bezienswaardigheden
Plaza Independencia
Zoek het centrale plein en je voelt het hart van het sociale leven kloppen. Het Plaza Independencia is de ontmoetingsplaats voor jong en oud in Baracoa. Indianenhoofdman Hatuey kijkt toe met z’n imposante kop. En vanzelfsprekend is er de kerk. Dit keer een heel bijzondere. De Nuestra Señora de la Asunción is de oudste kerk op het eiland. De eerste stenen werden gelegd in 1512, net na de aankomst van Diego Velázquez. Nadien zijn delen van de kerk vervangen. Nu geniet het gebouw hoofdzakelijk bekendheid als bewaarplaats van een van de waardevolste historische voorwerpen in de hele Nieuwe Wereld: een houten kruis van minstens 500 jaar oud, waarschijnlijk onder toezicht van Columbus zelf gemaakt tijdens zijn eerste bezoek aan de kust van Cuba. Lange tijd verkeerde men in de veronderstelling dat het Cruz de la Parra door de admiraal vanuit Spanje was meegenomen. Na zorgvuldig onderzoek van de houtsoort in de jaren tachtig bleek dat het kruis op de oever van de rivier de Toa, bij Baracoa, gemaakt moet zijn. Nadat Columbus en zijn manschappen weer waren vertrokken, is het kruis in het water en in een verwilderde wijnstok terechtgekomen. Vandaar de naam: parra betekent wijnstok of wingerd. Sinds de mannen van Diego Velázquez het vonden, is het kruis symbolisch voor de suprematie van het christendom. Zo werd het bij de bekering van de indianen ook gebruikt. Het relikwie zou een heilzame werking hebben op de gelovigen.
In de loop van de tijd bezochten duizenden pelgrims het kruis, waarbij het gebruikelijk was een stukje van het hout af te krabben en mee te nemen. Oorspronkelijk moet het Cruz de la Parra meer dan twee meter hoog zijn geweest. Nu is het nog geen meter hoog. Om te voorkomen dat het waardevolle religieuze voorwerp nog verder verdwijnt, zijn de uiteinden in tin gegoten.
NUESTRA SEÑORA DE LA ASUNCIÓN. Mis dag. om
19 uur. Buiten die tijd is de kerk doorgaans gesloten, tenzij je
een afspraak maakt.
Naast de kerk aan de Calle José Martí, is het Casa de la Trova te vinden. In de avonduren zijn er meestal optredens. Een andere ‘muziektempel’ in Baracoa is het Casa de Cultura, aan de westkant van het plein, aan de Calle Antonio Maceo. In het weekend is dit de plaats waar de lokale jeugd zich uitleeft.
Fuerte Matachín
Via de Malecón loop je naar het Fuerte Matachín, onderdeel van de verdedigingswerken tegen de frequente aanvallen van piraten. In de 19de eeuw werden ze nog eens versterkt door de Spanjaarden om de onafhankelijkheidsstrijders tegen te houden.
Bij de resten van een ander fort, La Punta, is een restaurant. Het fort El Castillo is afgebouwd door Amerikanen; het is nu een hotel. Fort Matachín is in oude stijl gerestaureerd en in gebruik als museum: het Museo Municipal.
Dit museum biedt een interessant overzicht van de geschiedenis van Baracoa en het leven van de indianen. Ook de piraten komen aan bod. Aparte aandacht is er voor het fenomeen ‘La Rusa’, een geïmmigreerde vrouw uit Rusland, lid van de Beweging van de 26ste juli.
Heel bijzonder zijn de gekleurde huizen van de slak Polymita picta, die uitsluitend in de omgeving van Baracoa schijnen voor te komen. Een indiaanse legende verhaalt over het hoe van de prachtige kleuren. Ooit waren de slakkenhuizen gewoon wit. Tot één van de slakken aan de wandel ging en de schitterende omgeving van Baracoa ontdekte. Eerst vroeg de slak iets van het groen van de overweldigende vegetatie. Daarna wat blauw van de azuurblauwe lucht. Gekomen op het goudgele strand vroeg de slak een beetje geel en tenslotte wat van de kleur van het water.
MUSEO MUNICIPAL, Fuerte Matachín. Geopend: di.–za. 9–17,
zo. 9–13 uur.
Zo’n 10 km buiten Baracoa ligt een eigenaardige dierentuin in steen. Dit is het werk van de koffieplanter die zo verzot was op beeldhouwen dat hij tientallen dieren in steen vormgaf, de meeste op basis van foto’s en tekeningen.
El Yunque
Voor natuurliefhebbers is een bezoek aan El Yunque zeker aan te raden. De vreemde tafelrots, die de Spanjaarden de naam yunque (aambeeld) gaven, is niet weg te denken uit het silhouet van Baracoa. De Taino-indianen en later veel gevluchte slaven hielden zich schuil in de dichte begroeiing aan de voet van de rots. Vandaar dat er veel waardevolle archeologische vondsten zijn gedaan. Het is een verademing om in dit uitgestrekte natuurgebied te wandelen.
Stranden
De kust bij Baracoa is gezegend met mooie stranden. Zoals bijvoorbeeld aan de zuidkant van het plaatsje, langs de kust tot aan de monding van de Río Yamurí.
Aan de noordoostkant van de Río Duaba tot aan de monding van de Río Toa liggen, vaak verscholen tussen de rotsen, enkele prachtige stranden. Het beste strand is Playa Maguana, zo’n 24 km van het plaatsje. De ligging is subliem: een inham in de kustlijn, met goudgeel strand en daarlangs kokospalmen en andere exotische vegetatie. Een koraalrif voor de kust breekt de golven en zorgt voor goede duiken snorkelmogelijkheden.
Een favoriet tijdverdrijf op de stranden bij Baracoa is het zoeken naar kleurige slakkenhuizen.