Kennismaking met Cuba                 1

Cuba is het grootste eiland in het Caribisch gebied. Samen met Jamaica, Hispaniola (Haïti en de Dominicaanse Republiek) en Puerto Rico vormt het de Grote Antillen. Als een lange krokodil ligt het eiland op de drempel van dit eilandrijke gebied. De Spanjaarden maakten er een versterkt bastion van, vanwege de strategische positie op de koloniale handelsroutes. Maar ze konden de ruim 1000 kilometer lange strook land, met vóór de kust nog eens honderden eilanden, niet overal verdedigen. De rijke handelsnederzettingen waren daarom ook populair bij piraten en kaapvaarders.

Nu zijn het de toeristen die in steeds grotere aantallen de zonovergoten stranden overspoelen. Ze ontdekken de natuurlijke rijkdommen en de enerverende historie van de Cubanen. Ze raken gefascineerd door hun gevoel voor muziek.

Toch kun je als buitenstaander niet heen om de grote problemen waar de Cubanen mee te kampen hebben. Sinds de revolutie van 1959 zijn Cuba en de Verenigde Staten uit elkaar gedreven, terwijl het eiland op nog geen 180 km van de kust van Florida ligt. De schaarste aan alles is de steden, het platteland en de mensen duidelijk aan te zien. Het is een godswonder dat de Cubanen desalniettemin blijven lachen. Ze geven het beste van het land aan de buitenlandse gasten. Want ze beseffen dat het toerisme hun voornaamste bron van inkomsten is geworden.

Geologie en landschap

De Republiek Cuba is eigenlijk een grote archipel van zo’n 1600 eilanden, die deel uitmaakt van een langgerekte gordel verheffingen in de aardkorst die de begrenzing van de Caribische Zee vormt. Het hoofdeiland Cuba is het grootste.

In tegenstelling tot de kleine Oost-Caribische eilanden is er op Cuba nauwelijks nog vulkanische activiteit. Wel volgt de zuidoostkust van het eiland precies de rand van het zogenoemde Noord-Amerikaanse Schild. Door de tegengestelde beweging van deze landmassa en die van het Caribische Schild is dit een aardbevingsgevoelige zone. In dit tectonisch beweeglijke gebied kon Cuba’s grootste bergmassief ontstaan, de Sierra Maestra. De hoogste top is de Pico Turquino (1972 m).

De Sierra Maestra is voor de Cubanen de bakermat van de vrijheidsstrijd, zowel in de 19de eeuw als aan de vooravond van de Cubaanse revolutie. De dichtbegroeide hellingen van het bergmassief vormden destijds een ideale schuilplaats voor de rebellen. Er zijn de afgelopen eeuw veel nederzettingen en wegen aangelegd, maar met z’n tropische vegetatie blijft het gebergte zonder twijfel het spectaculairste landschap op Cuba.

Twee minder hoge verheffingen, die voor afwisseling zorgen in het landschap, zijn de Sierra del Escambray, ongeveer halverwege het eiland (de provincie Cienfuegos), en de Cordillera Guaniguanico (provincie Pinar del Río).

Voor het overige deel bestaat het langwerpige Caribische eiland uit een overwegend vlak land waar de oorspronkelijke begroeiing is verdwenen. Al in de Spaanse tijd moest menige boom eraan geloven ten behoeve van de Spaanse handels- en oorlogsvloot. Later werd er gekapt om koffie- en suikerrietplantages te kunnen aanleggen.

Aan de noord- en zuidkant wordt het hoofdeiland Cuba geflankeerd door honderden grotere en kleinere eilanden en ontelbare koraalriffen. In het noorden liggen de Archipiélago de Sabana en de Archipiélago de Camagüey. De meeste eilanden hier zijn onbewoond en ontoegankelijk, en meestal beschermd gebied. Op de maagdelijke stranden leven uitsluitend schildpadden en in de lagunes zoeken tientallen soorten vogels ongestoord naar voedsel. Sommige eilanden zijn opengegooid voor het toerisme. Cayo Coco, in de Archipiélago de Camagüey, ontwikkelt zich tot een fantastisch toeristenparadijs.

Aan de zuidkant van Cuba ligt de Archipiélago de los Canarreos waartoe Isla de la Juventud en Cayo Largo behoren, de twee meest bezochte eilanden van Cuba.

Van de talrijke vormen van watersport die langs de Cubaanse kusten mogelijk zijn, is vooral het duiken populair. De riffen zijn altijd een kleurrijke wereld vol wonderlijke koraalformaties en schitterende tropische vissen. In de kalkrotsen langs de kust bevinden zich bovendien talrijke verborgen grotten. Het gebied vóór de kust is de laatste rustplaats van honderden schepen uit de koloniale tijd. Sommige vergingen met schatten en al. Ze vormen de basis van spannende verhalen. Al deze rijkdom samen maakt Cuba tot een duikersparadijs.

Van kapokboom tot zeekoe

Rijke bomen- en bloemenwereld

Natuurliefhebbers kunnen in Cuba hun hart ophalen aan de sierlijke kurkpalmen, de ranke koningspalmen of aan de breedstammige kapokboom, de ceiba; deze laatste was voor de indianen al een heilige boom en ook nu nog behandelen de Cubanen hem met grote eerbied.

Een opvallende verschijning in het landschap en op de stadspleinen is de flamboyant, met felgele of felrode bloemen. Wanneer de bloemen uitblijven, is dat voor de Cubanen een voorbode van een huwelijkscrisis. Daarom kerven verliefde paartjes hun initialen in de bladeren.

Kleurrijke bloemen dragen ook de jacaranda en de hibiscus. Op veel plaatsen komen in de stad de mango-, avocado- en papayaboom voor. Behalve overheerlijke vruchten bieden ze namelijk veel schaduw.

Bijzonder in trek bij de Spanjaarden waren de ceder en de mahonieboom. Ze lieten er hun meubels van maken en gebruikten het hardhout bij de bouw van hun huizen en paleizen.

Zoals al gezegd is de oorspronkelijke begroeiing op de meeste plaatsen verdwenen. Een uitzondering is het nationaal park La Guïra, in de Sierra de Los Organos. Het gebergte is onderdeel van de Cordillera Guaniguanico in de provincie Pinar del Río. Nergens anders op Cuba is het oerwoud van pijnbomen, mahoniebomen en ceders zo goed bewaard gebleven.

Langs de kust vind je uitgestrekte mangrovewouden en moerassen. Hier komt de casuarina veelvuldig voor, een altijd groene boom met lange sparachtige naalden. Aan de kust, meestal bij het strand, groeit ook de uvera, de strandwijnrank. Kenmerkend zijn de dikke bladeren en de op druiven lijkende vruchten.

Casas particulares

Jesus geeft op straat zijn visitekaartje aan vakantiegangers die hem passeren. ‘Casa particular. Heel mooi en veilig, schoon en met terras. We hebben vaak feestjes en live muziek!’ Met een vriendelijk handgebaar zonder benauwende vrijpostigheid probeert hij buitenlanders naar binnen te lokken. Eenmaal binnen wacht verse mangosap en een aantal vragen: Willen jullie de kamers zien? Hoe lang denken jullie te blijven? Van wie hebben jullie ons adres gekregen? Wat vinden jullie van de badkamer? Waar komen jullie vandaan? Het is een mengeling van oprechte hartelijkheid en interesse, warme gastvrijheid en zakelijkheid op basis van ervaring.

Voordat Jesus de sleutels van het huis overhandigt, vertelt hij over de formaliteiten: de kamer kost twintig dollar, paspoortnummers met naam en adres moet hij in zijn speciale boek schrijven, handtekeningen moeten worden gezet. Betalen, verzekert hij, mag gerust aan het einde van de week.

Ofelia, de vrouw des huizes, stond vanochtend om half zes al naast haar bed. Om de inmiddels tot vrienden bestempelde buitenlanders uit te zwaaien. Na een halve emmer douche verdwijnt ze in de keuken waar het vuur van het fornuis voortdurend brandt en twee gigantische Russische ijskasten tot aan het vriesvak volgepropt zitten: boter, kaas, eieren, melk, twintig flessen water, groenten, fruit en af en toe kip of vis. Per dag scharrelt Ofelia minstens zes uur in de kookruimte rond. Om de koffiebonen te branden, de rijst te ontdoen van vieze zwarte frutsels, knoflook te snijden, bonen te koken voor het middag- en avondeten, sinaasappels te persen en eieren te bakken. De slaapkamers zijn ruim, de bedden schoon en de ventilatoren draaien hun rondjes op volle toeren. De douchestralen zijn bij vlagen zelfs heet en in de badkamer hangt – hoewel de familie zonder blikken of blozen zelf elke dag het laatste nummer van Granma gebruikt – een grote rol toiletpapier. De televisie gaat ’s middags aan en pas ver na middernacht draait iemand de knop om. Niemand gunt de beeldbuis een blik waardig, totdat het journaal en de soaps van start gaan. Op de eerste verdieping staan ramen en balkondeuren altijd open. Roddels, opwaaiend stof van voorbijrijdende vrachtwagens, muziek, de geur van schone wapperende was en versgezette koffie worden zo onbewust met buren en voorbijgangers uitgewisseld. In zijn kooi op de grond snatert de huispapegaai onophoudelijk de salsa mee. ‘Que rico, que rico’ herkauwt hij zijn welkomstgroet wanneer kinderen, familie, buren, kennissen en vrienden in en uit lopen. Iedereen draagt een steentje bij om het huis in een hotel om te toveren. De kinderen van Jesus en Ofelia ruilen met liefde hun Spaanse slang voor enkele woordjes Engels, Duits of Nederlands. Het is een bruisende, gezellige boel waar wonderwel voldoende vakantierust te vinden is: een schommelstoel, zachte rumbamuziek aan de overkant van de straat, een glas mierzoete pesoswijn en op het dakterras sterren turen.

We moeten met de hele familie hard werken om ons hoofd boven water te houden. Maar we laten de moed nooit zakken, dat heeft geen zin,’ vindt Ofelia. Het contact met de toeristen maakt volgens haar veel goed: ‘Het is gezellig en leerzaam’. Ruilen met de buitenlanders wil ze niet. ‘Ik houd van mijn land. Ik zit hier goed. Op Cuba valt genoeg te doen, maar het is ook lekker rustig. Laat mijn kinderen maar reizen, ik hoef niet zo nodig weg.

Op hun visitekaartje hebben Jesus en Ofelia ware woorden uit Cuba laten drukken: Intentar es triunfar, proberen is overwinnen.

Dierenleven

Het moerasgebied van de Ciénaga de Zapata is de natuurlijke habitat van de manatí, een zeekoesoort die met uitsterven wordt bedreigd. Vandaar dat jagen daar uitdrukkelijk verboden is. Dat geldt ook voor de krokodillen in dat gebied. Je kunt ze bekijken op een grote krokodillenfarm bij La Boca, aan de weg naar Playa Girón.

Op Cuba leven veel soorten reptielen, waaronder reuzenleguanen, en allerlei amfibieën, waaronder salamanders.

Vogelliefhebbers kunnen op dit Caribische eiland, en met name in de beschermde natuurgebieden, uitgebreid aan hun trekken komen. Er komen ruim driehonderd soorten vogels voor. In het kustgebied en bij de cayos, de eilanden, kun je de flamingo’s, pelikanen en reigers eigenlijk niet missen. Van de exotische vogels is met name de zunzuncito, nog kleiner dan de kolibri, een bezienswaardigheid.

Omdat Cuba op de route van de vogeltrek ligt, is het een goede locatie voor de jacht op trekvogels. Hiervoor zijn een twintigtal speciale gebieden ingericht. Daar kan trouwens ook gejaagd worden op ander wild dat in de rijke Cubaanse natuur veelvuldig voorkomt.

Er is natuurlijk volop vis in de wateren rondom het eiland. Maar de Cubanen zelf moeten de visrijkdom nog ontdekken. Cubanen zijn nooit fanatieke vissers geweest, wat voor indruk het werk van Hemingway ook mag wekken. Zwaardvis, kreeft, snapper… ze staan op de meeste menukaarten in de toeristenhotels. Maar als het er is, eten de Cubanen zelf liever vlees.

Een zelfbewust volk

Trots zijn de Cubanen altijd gebleven. Het is een zelfbewust volk dat zich in de 19de eeuw al heldhaftig verzette tegen het Spaanse totalitaire bewind en de vorige eeuw in opstand kwam tegen dictators als Machado en Batista. Zelfs het totale isolement dat de Verenigde Staten de Cubanen sinds de Koude Oorlog oplegden, heeft de gemiddelde Cubaan niet gebroken. De Cubanen zijn er zelfs door gesterkt. Want welk ander volk in de wereld kan zeggen tegen de grootste economische en militaire macht van de 20ste eeuw te hebben standgehouden. Hierin ligt ongetwijfeld de verklaring waarom de Cubanen de ontberingen van de laatste jaren betrekkelijk lijdzaam over zich heen hebben laten komen. Natuurlijk was er de angst voor de represailles van het bewind, maar aan de andere kant weten de Cubanen wat ze aan de revolutie te danken hebben. Ze zijn trots op hun helden: de grote vrijheidsstrijders uit de 19de eeuw met José Martí als vader des vaderlands. En in de 20ste eeuw Fidel Castro, die het verzet tegen de dictatuur leidde en de revolutie vorm gaf. Door de economische crisis en de beperkte vrijheden voor de Cubanen is de steun voor hem de laatste jaren danig afgebrokkeld. Alleen de doorgewinterde communisten blijven geloven in de zegen van het socialisme. Als je met hen praat hebben ze hun standaardantwoorden klaar. ‘Het zijn de imperialisten die onze problemen veroorzaken met hun embargo’, en ‘Cuba is meer dan Fidel; als hij weggaat is de revolutie niet voorbij, want de partij is sterk.’

Sinds Fidel, noodgedwongen vanwege de beroerde economische situatie, de teugels moet laten vieren, is het makkelijker om met die gewone Cubaan in gesprek te komen. Ze wachten je op om hun producten of diensten aan te bieden, of ze knopen een praatje met je aan. In die gesprekken blijken ze uitermate nieuwsgierig en vriendelijk. Ze beschikken over een onverbeterlijk gevoel voor humor, waarmee ze de ellende van alledag van zich af lachen. ‘Wat is de definitie van socialisme…?, de langste weg tussen kapitalisme en kapitalisme.’ In de revolutionaire slogan ‘socialismo o muerte’ (socialisme of de dood) gelooft niemand meer. Wel in ‘sojalismo o muerte’, want tegenwoordig wordt in praktisch al het voedsel soja gestopt, als surrogaat.

De Cubanen zijn behalve een gedreven ook een vindingrijk volk, wat zich uit in de improvisatie waarmee ze zich door de problemen heen slaan. Aan de ene kant heeft de schaarste-economie dat afgedwongen. Het regelen en ritselen is, zoals in alle communistische landen en armere landen, een tweede natuur geworden. Zo dwingt de manier waarop old-timers al die tijd in beweging zijn gehouden meteen respect af.

Aan de andere kant zijn de virtuositeit, levensvreugde en passie ingebakken in het karakter van de Cubanen. In de muziek en de dans blijken het geboren artiesten.

Demografische ontwikkelingen

Cuba telt bijna 11 miljoen inwoners. Het Cubaanse volk is ontstaan uit het samengaan van Spanjaarden en Afrikaanse slaven. Ongeveer tweederde deel van de bevolking (62 procent) zijn criollos, afstammelingen van Europese (voornamelijk Spaanse) voorouders. De tweede grote bevolkingsgroep zijn de mulatten, de mulatos, met gemengd Europees-Afrikaans bloed (22 procent). Eén op de acht Cubanen (12 procent) stamt rechtstreeks af van de Afrikaanse negerslaven.

De negros wonen behalve in de hoofdstad Havana vooral in het zuidoostelijk deel van het eiland.

Na de afschaffing van de slavernij kwamen er Aziaten als contractarbeiders naar Cuba om op de plantages te werken. Hun afstammelingen, met name Chinezen en Indiërs, vormen één procent van de bevolking. In de tijd dat Havana een vooraanstaande havenstad was, vestigden zich er Arabieren en joden.

Steden

Ruim driekwart van de Cubaanse bevolking woont in steden. De basis voor die verstedelijking is gelegd in de Spaanse koloniale tijd. De hoofdstad Havana is de absolute metropool op het eiland met ruim twee miljoen inwoners, een vijfde deel van de bevolking dus. Het beleid van de revolutionaire regering om de toeloop naar de grote stad te ontmoedigen, had maar ten dele succes. In de jaren zestig en zeventig is er vooral geïnvesteerd in nieuwbouwwijken in de andere steden en in nieuwe modelnederzettingen op het platteland. Maar de bewoners lieten zich niet ontmoedigen. Met veel improviseren schiepen ze hun eigen woonomgeving in de oude herenhuizen van de stad. Pas in de jaren tachtig, onder meer vanwege de doorgaans erg gebrekkige woonomstandigheden in oud-Havana, ging de overheid bouwen voor en bij de grote stad. Iets ten oosten daarvan verscheen de moderne satellietstad Alamar, een schoolvoorbeeld van wat de socialistische leiders vonden dat een moderne volkswijk moest zijn.

De tweede stad van Cuba is Santiago de Cuba (400.000 inw.) in het zuidoosten. Andere grote steden zijn: Camagüey (250.000 inw.), Holguín (185.000 inw.), Santa Clara, Pinar del Río en Cienfuegos.

Diaspora

De revolutie heeft de afgelopen decennia gezorgd voor een Cubaanse diaspora. In de jaren na de revolutionaire omwenteling in 1959 vluchtten minstens 200.000 Cubanen naar de Verenigde Staten. Ze vestigden zich vooral in Florida, in en rond Miami. In 1980 namen nog eens 125.000 Cubanen de wijk naar Florida. Ze hadden genoeg van de schaarste, de sociale controle en het gebrek aan perspectief. Ze mochten van Castro weg nadat een groep van enkele duizenden de Peruaanse ambassade had bezet.

De volgende, massale uittocht vond plaats in augustus en september 1994. Opnieuw verkozen tienduizenden Cubanen de vrijheid en welvaart in de Verenigde Staten boven de sociale zekerheid in Cuba. Op zelfgemaakte vlotten maakten ze de levensgevaarlijke overtocht (common1 pp. 177-178).

In de afgelopen decennia hebben ook critici van de revolutionaire koers hun vaderland moeten verlaten, onder hen kunstenaars, schrijvers, politici en zelfs oud-medestrijders van Fidel. Ze gingen met name naar de Verenigde Staten, Mexico, Venezuela en Spanje.

Naar schatting leeft nu een miljoen Cubanen gedwongen in het buitenland. Vooral de harde kern van anti-Castristen in Miami is een aanzienlijke politieke machtsfactor in de Verenigde Staten geworden. Op allerlei manieren proberen ze de door hen gehate Castro het leven zuur te maken.

Religieuze vermenging

De vermenging van twee culturen waaruit de Cubaanse bevolking is ontstaan, is heel goed zichtbaar in de beleving van het geloof. Er zijn nieuwe religies ontstaan met Afrikaanse goden, mythen en rituelen gehuld in een rooms-katholiek jasje. De versmelting van Afrikaanse en katholieke religieuze elementen stamt uit de tijd van de slavernij. De slaven mochten hun eigen goden, de orishas, niet openlijk vereren. Hun rituelen waren verboden. Wel toegestaan was vanzelfsprekend de katholieke eredienst die de Spanjaarden uit Europa hadden overgebracht. De Afrikanen gingen de christelijke heiligen, ceremoniën en feesten gebruiken om in het geheim hun eigen goden te eren. Zo kwamen er tientallen orishas, met zowel christelijke als Afrikaanse namen.

De Maagd van Cobre, beschermheilige van Cuba, is tegelijkertijd Ochún, godin van het zoete water. Ze verscheen in 1606 aan drie vissers in de Bahía de Nipe, bij de kust van de provincie Holguín.

De Zwarte Maagd van Regla, beschermheilige van Havana, is tevens Yemayá, de godin van de zee.

De Heilige Lazarus is voor de aanhangers van de Afro-Cubaanse religie Babalu-Ayé, de god van de zieken. Elegguá (de Heilige Antonius) is de godheid van het toeval. Wie hem niet respecteert, kan voor onaangename verrassingen komen te staan.

Van de Afro-Cubaanse religies is de santería in Cuba het meest verbreid. Een santería-ceremonie is een kleurrijke en indrukwekkende gebeurtenis, die soms diverse dagen duurt. Zo neemt de ceremonie voor Changó, de god van de mannelijkheid en het vuur, drie dagen in beslag.

De ceremoniële ruimte is versierd met objecten en kleuren van de verschillende orishas. Het altaar wordt overladen met spijzen: vruchten, gekookte maniok en yucca, mierzoete suikertaartjes en schotels rijst met zwarte bonen, zelfs sigaren en een fles rum. Het is alsof de orishas ieder moment komen eten. Het ritueel onder leiding van een priesteres wordt ritmisch begeleid door drums, de batá, in verschillende maten en kleuren. In de trommelslagen die de dansende gelovigen opzwepen en in extase brengen spreken de orishas. Het felst klinken de felgroene en lilakleurige trommeltjes, respectievelijk voor de oorlogsgoden Ogún en Ochosí. De blauwe en witte middelgrote trommels zijn van Yemayá, de godin van de zee en Ochún, de godin van het zoete water, de liefde en de vrouwelijkheid. De met bloedrode zijde beklede en met hanenkammen versierde grote trommels zijn voor Changó. Als de gelovigen bij het dansen bezeten raken door een van de orishas, nemen ze in kleding en attributen de gedaante van die god aan. Obatalá, schepper van de aarde en de mensen, is geheel in het wit. Ogún, in felgroene kleding, heeft op z’n rug een tijgervel.

Hoeveel Cubanen de santería aanhangen is niet te zeggen. Maar aan de drukte in de basiliek van de Virgen de la Caridad del Cobre (vlak bij Santiago de Cuba) of in de kerk van Nuestra Señora de Regla (bij Havana) is te zien dat het spirituele leven springlevend is.

Diep in z’n ziel moet iedere Cubaan een gelovig mens zijn.

Zelfs de meest rechtgeaarde atheïst zal het op Cuba wel uit z’n hoofd laten om een ceiba, een kapokboom, om te hakken. Voor Cubanen is dat namelijk een heilige boom.

Echt gelovige Cubanen hebben in huis een eigen altaartje of enkele voorwerpen die horen bij hun orishá. Daar of in de kerk vragen ze die om geluk, genezing of genade. Vooral in het zuidoosten van Cuba kun je langs de weg bij een kapel, een boom of begraafplaats santeríaattributen tegenkomen.

Maar het gerucht gaat dat ook Fidel tussen zijn twee polshorloges een kleurige armband draagt ter ere van zijn orishá. In ieder geval hebben tal van revolutionairen, toen ze zich moesten schuilhouden in de Sierra Maestra, persoonlijke eigendommen en boodschappen achtergelaten in de kapel van de basiliek in Cobre. Ze hebben er gebeden voor de overwinning van de revolutie.

Cuba na de paus

‘Er is veel moed nodig om niet te geloven,’ zegt Irene. ‘Er is veel moed nodig om te geloven,’ zegt juffrouw Berta in het boek Tuyo es el reino (het eiland van de eeuwigheid) van de Cubaanse schrijver Abilio Estevez. De woorden van het door de schrijver in het leven geroepen personage juffrouw Berta slaan volgens Padre Fernando de la Vega van het aartsbisdom Havana de spijker precies op de kop. ‘In Cuba is het dapper wanneer je blijft geloven. De mensen zijn bang. Niet alleen voor sociale controle, maar vooral voor de toekomst. Ze gaan wel naar de mis – de opkomst is veel hoger dan vroeger en mensen laten zich vaker dopen – maar hoop op hervormingen ontbreekt. Twee jaar geleden dachten we dat de paus zou komen om onze problemen op te lossen. Maar niets bleek minder waar.

Manipulatie zegeviert hier nog steeds. De wet predikt godsdienstvrijheid, maar in de praktijk heeft de kerk amper toegang tot krant, radio of televisie. In Havana maken we een keer per maand het tijdschriftje Palabra Nueva (Het Nieuwe Woord), maar door geldgebrek hebben we slechts een oplage van 20.000 voor een bevolking van 11 miljoen onder wie 3 miljoen katholieken.’ Volgens De la Vega heeft het eiland bovendien te weinig kerken. ‘Op Cuba staat nu hetzelfde aantal “templos” als toen we 5 miljoen inwoners hadden. Nieuwe en potentiële leden uit Alamar moeten helemaal naar Oud-Havana komen want een nieuw godshuis mogen we niet openen. Paters moeten oppassen wat ze zeggen, wat ze doen, met wie ze omgaan. Op school weet iedereen wie Lenin was, maar vraag niet om het levensverhaal van Jezus. Sinds 1992 zijn we zogenaamd geen atheïstische staat meer, maar de scholen blijven a-religieus.

Geronimo (24) heeft die godsdienstlessen op zijn school in Santa Clara echter nooit gemist. Hij gelooft nagenoeg nergens in. ‘Ik geloof niet in de kerk, niet in de paus en niet in God. Ik geloof niet in het communisme, noch in Fidel. Ik kan rustig leven met uitsluitend het geloof in mijn familie, in mijn vrienden en in mezelf.’ Maar wat denkt hij van de ontmoeting tussen Juan Pablo Segundo en Fidel Castro waar veel Cubanen hun hoop op hadden gevestigd? Niets dus. Aan geen van beiden heeft Geronimo een boodschap. Wel is Castro voor hem ‘del mal, el menos’: van twee kwaden, de minste. ‘Fidel laat ons rustig weer kerstfeest vieren, kerkgangers mogen sinds een jaar of acht ook gewoon lid van de partij zijn. Maar als God werkelijk bestaat, zou de schaarste hier gelijk verdeeld zijn.

Alleen het geloof houdt me op de been,’ zegt Gladys (58). Bijna elke doordeweekse dag is ze in een kerk te vinden, in het weekend en op woensdagavond gaat ze naar de mis. De paus is haar ‘amigo’ en Kerstmis het mooiste feest dat bestaat. Met op haar schoot een bijbeltje uit Spanje (‘van vrienden’) zit Gladys op de trappen van de Catedral de Nuestra Senora de la Asuncion in Santiago de Cuba. Ze verkoopt haar zelfgemaakte houten kruisjes. In pesos. ‘Nee, geen fula, geen dollars. Het klopt dat de economische situatie ernstig is, maar ik verkoop mijn ziel niet. In Cuba hebben we weinig geld, maar we hebben tenminste het geloof.’

Kerk en staat, een moeizame relatie

Een halve eeuw communisme heeft de invloed van de katholieke kerk teruggedrongen. In de ogen van veel Cubanen stond de officiële kerk aan de kant van de dictatuur in de tijd van Machado en Batista. De revolutionaire idealen sloten ook niet erg aan bij de katholieke heilsboodschap. Officieel werd Cuba zelfs atheïstisch.

Vooral door de betrokkenheid van enkele priesters bij de contrarevolutionaire actie in de Varkensbaai (1961) raakte de relatie tussen de Cubaanse staat en de kerk ernstig verstoord. Zo verdween het godsdienstonderwijs op school, werden christelijke feestdagen van de kalender geschrapt, religieuze publicaties verboden en was het voor de kerk nagenoeg onmogelijk om nog Cubaanse priesters op te leiden. Voor praktiserende gelovigen was het voortaan onmogelijk om een behoorlijke baan te krijgen of om aanspraak te maken op één of andere beurs (muziek, sport, studie).

In de jaren tachtig ontdooide de kille relatie. Opmerkelijk is dat Fidel Castro zelf daaraan een belangrijke bijdrage leverde, door zijn interview in 1985 met de Braziliaanse dominicaan Frei Betto. Deze maakte er een publicatie van, Fidel y la religion, op Cuba meteen een regelrechte bestseller. Fidel praat daarin openhartig over zijn jeugd, studententijd en de ontwikkeling van zijn politieke en religieuze ideeën. Hij blijkt als jongen in de leer geweest bij de jezuïeten en ziet de revolutionaire christenen als strategische bondgenoten. Ook buiten Cuba bleef het boek niet onopgemerkt.

Sinds die tijd zijn de Cubaanse katholieke kerk en de staat met elkaar in dialoog. Er is meer ruimte gekomen voor priesteropleidingen en kloosterorden, kerkbezoek is uit de taboesfeer, zelfs de Communistische Partij staat weer open voor katholieken. Er blijft echter sprake van een breekbare relatie op het moment dat de bisschoppen zich kritisch uitlaten over de burgerrechten en de ondemocratische toestand in het land.

Dankzij het bezoek van paus Johannes Paulus II in januari 1998 zijn de Cubanen weer een beetje katholieker. Vooral de veroordeling van het Amerikaanse embargo door de heilige vader heeft zelfs de meest verstokte atheïst goed gedaan. De paus schuwde ook de kritiek niet tijdens zijn verblijf, en daaruit putte de bevolking nieuwe hoop en kracht. Het communistische onderwijs en het liberale abortusbeleid moesten het ontgelden. De mis op het Plein van de Revolutie in Havana werd bijgewoond door 300.000 Cubanen. Voor het eerst in de geschiedenis van de revolutie kreeg een niet-communist de gelegenheid om zo’n mensenmassa toe te spreken.

De Nieuwe Mens

Fidel Castro en Ernesto ‘Che’ Guevara hadden een ideaal. In Cuba zouden ze een samenleving bouwen, gebaseerd op gelijkheid en rechtvaardigheid, vrij van uitbuiting en onderdrukking. In die samenleving stond de ‘Nieuwe Mens’ centraal. Een mens die zich zou kenmerken door onbaatzuchtigheid, opofferingsgezindheid, discipline en patriottisme. Hij dient het collectief, geeft naar zijn vermogen en krijgt daarvoor terug hetgeen hij nodig heeft. Fidel en Che waren er heilig van overtuigd dat het ideaal van de Nieuwe Mens op Cuba zou worden gerealiseerd.

Als directeur van de Nationale Bank, aan het begin van de revolutie, speelde Che zelfs al met de gedachte het systeem van beloningen en geld af te schaffen. Praktische overwegingen hielden dat tegen. Wel werden grote inkomensverschillen uitgebannen en de socialistische wedijver, de emulación, ingevoerd, maatregelen die tot op de dag van vandaag nog overal doorwerken. Goed gedrag op de werkvloer, in de woonbuurt, op school, in de strijdkrachten en zelfs als patiënt in het ziekenhuis wordt beloond met de titel destacado (onderscheiden). Je hebt je dan onderscheiden van de rest door extra inzet en bent een voorbeeld voor jouw omgeving. Obreros destacados, estudiantes destacados, compañeros destacados; deze maandelijks uitverkoren Cubanen wedijveren jaarlijks voor de titel vanguardia (voorhoede). Dan ben je écht een held van de revolutie. Behalve dat jouw foto dan op het bord op het plein, in de fabriekshal of bij de schoolingang komt te hangen, krijg je voorrang bij de aanschaf van een nieuwe woning, een auto of een ijskast. De vanguardia op nationaal niveau mag zelfs op kosten van de staat een paar weken vakantie vieren.

Dus toch materiële prikkels om de Cubanen te stimuleren tot een grotere inzet en een hogere productiviteit. De revolutionaire regering moest al vrij snel toegeven dat voor de wording van de Nieuwe Mens nog een lange weg te gaan was.

Alle prachtige borden met revolutionaire slogans ten spijt. Want aan socialistische retoriek hebben de Cubaanse overheidsfunctionarissen nog altijd geen gebrek.

Inmiddels is het ideaal van de Nieuwe Mens verder weg dan ooit. Door de aanhoudende schaarste in de economie en het systeem van de emulación is een tweedeling in de samenleving ontstaan. De enorme contrasten tussen puissante rijkdom en de troosteloze armoede van vóór de revolutie zijn verdwenen. Maar nu zijn er de kaderleden van de partij, aanverwante organisaties en de vanguardia van de revolutie, die privileges hebben. De overgrote meerderheid van de Cubanen hangt daaronder.

In de loop van de revolutie lijkt het verheven ideaal van de Nieuwe Mens te zijn verdrongen door de angst voor de contrarevolutie. De emulación is overgegaan in een bijna benauwend systeem van sociale controle. Op het werk en in de woonbuurt wordt de handel en wandel van de Cubanen in de gaten gehouden. Het diepst ben je gezonken als je helemaal niet meedoet in het systeem, kritiek hebt en weg wilt. Dan ben je gusano (worm). Er leven inmiddels zo’n half miljoen gusanos in het buitenland.

Wetgeving en vooroordelen

Cuba heeft een voor Latijns-Amerikaanse begrippen zeer egalitaire grondwet waarin de gelijke rechten van iedereen zijn gewaarborgd. Anders dan in veel landen bleef de wet geen dode letter. Zo is de positie van de vrouw tijdens de revolutie sterk verbeterd. Van jongs af aan worden jongens en meisjes opgevoed met de gezamenlijke verant-woordelijkheid voor de opvang van kinderen en het gelijke recht op ontplooiing. Gelijke honorering en behandeling zijn wettelijk vastgelegd. Kinderopvang is, zeker in vergelijking met andere Latijns-Amerikaanse landen, voorbeeldig. Vrouwen zijn te vinden in de industrie, de handel, de vrije beroepen en de volksvertegenwoordiging. Alleen in managementfuncties komen de vrouwen minder goed door, evenals in de hoge bestuursfuncties in het overheidsapparaat.

Dit alles neemt niet weg dat de Cubaanse man het machismo maar moeizaam verleert. Haantjesachtig en opschepperig gedrag lijkt hem met de paplepel te zijn ingegoten.

Hardnekkig zijn de vooroordelen ten opzichte van donkerder gekleurde landgenoten. Nog minder dan vrouwen zijn zwarte Cubanen te vinden in het management van overheidsorganisaties en bedrijven. Meestal hebben ze de lager betaalde en ondergeschikte baantjes.

De zwarte bevolking wordt buitenproportioneel getroffen door de crisis. Vandaar dat je ze ziet in de straathandel, in het zwartgeldcircuit en in de prostitutie.

Voor homoseksuelen en travestieten is het leven in communistisch Cuba bijzonder moeilijk. Ze gelden als decadent, gedegenereerd en anti-sociaal (common1 pp. 115-117). Aan het begin van de revolutie waren er zelfs heropvoedingskampen voor de homo’s. Duizenden homoseksuelen, waaronder schrijvers en kunstenaars, hebben het land moeten ontvluchten.

Halverwege de jaren negentig kwam er een kentering. Mede dankzij het overweldigende succes van de film Fresa y Chocolate is homoseksualiteit bespreekbaar geworden. Er is iets meer tolerantie. Toch heeft de meerderheid van de Cubanen er nog altijd grote moeite mee. De homoscene blijft zich voltrekken in de marge van de samenleving.

Cuba was in 1959 op alle gebieden een ontwikkelingsland. Een groot deel van de bevolking leed honger en in de krottenwijken heersten ziekten als tyfus en cholera. Ruim een kwart van de Cubaanse volwassenen was analfabeet. Slechts de helft van de kinderen tussen 6 en 14 jaar ging min of meer regelmatig naar school. Als ze naar school gingen, zaten ze in overvolle klassen en moesten ze werken met onvoldoende en slecht lesmateriaal. De schoolgebouwen vertoonden allerlei gebreken. Verder leren was uitsluitend weggelegd voor de kinderen van welgestelde ouders, die naar dure particuliere scholen konden gaan.

De trots van de revolutie

Tot de grote verworvenheden van de Cubaanse revolutie behoren zonder enige twijfel het onderwijs en de gezondheidszorg: altijd en overal onderwijsmogelijkheden voor iedereen, gratis en kwalitatief goede gezondheidszorg. Voor het merendeel van de landen in de wereld is het tot nu toe een utopische gedachte gebleven, niet op Cuba. In betrekkelijk korte tijd werd er een onderwijs- en gezondheidszorgsysteem opgezet dat zich kan meten met dat in de meest ontwikkelde landen. Helaas heeft de economische crisis de mooie resultaten voor een groot deel weer tenietgedaan, met name in de gezondheidszorg.

Onderwijs

Eén van de eerste grootschalige campagnes na de overwinning van de guerrilleros was de alfabetisering. In 1961 werden de scholen acht maanden gesloten; alle leerkrachten en scholieren boven de 13 jaar die konden lezen en schrijven werden erbij ingezet. Binnen een jaar waren er een miljoen analfabeten minder. In 1964 kende Cuba officieel geen analfabeten meer.

‘Cuba: één grote school’ werd het motto van het onderwijsbeleid. Tot in de verste uithoeken van het land verrezen gebouwen voor basis- en voortgezet onderwijs. In de hoofdsteden van de provincies kwamen universiteiten. Er werd enorm geïnvesteerd in nieuw onderwijsmateriaal en in de opleiding van leerkrachten. Leren en studeren werd gratis gemaakt en iedereen, jong en oud, man en vrouw, werd gestimuleerd naar school te gaan.

Er is nu leerplicht tot 12 jaar, waar in de praktijk bijna alle kinderen aan voldoen. De deelname aan het voortgezet en hoger onderwijs is, in vergelijking met omringende landen, uitzonderlijk hoog. Zo gaat 70 procent van alle kinderen door in het voortgezet onderwijs en studeert nog eens 20 procent daarvan verder aan universiteit of hogeschool. Als tegenprestatie moeten afgestudeerden twee jaar werken voor de gemeenschap, bijvoorbeeld als arts, onderwijzer of ingenieur.

Behalve op school krijgen jonge Cubanen vorming in de pioniersbeweging, waarvan alle scholieren van 6 tot 15 jaar deel uitmaken. Ze krijgen daar een of meer keren per week extra socialistische vorming en maken kennis met allerlei beroepen. De ‘pionierspaleizen’ waar dat meestal gebeurt zijn indrukwekkende complexen met sportfaciliteiten, theaters en proefbedrijven.

Cuba, geliefd Cuba, we verdedigen je met heel ons hart en lichaam… Voorwaarts met de banieren fier omhoog… Lang leve de revolutie.’ Als nuchtere buitenstaander frons je de wenkbrauwen bij het horen van de collectieve yell van de pioniers met hun rode sjaaltjes, strak in het gelid.

Vooral onder de jeugd is de teleurstelling over het gebrek aan perspectief de laatste jaren groter geworden. Dat heeft z’n weerslag op de studieresultaten en de motivatie van de jongeren. Cuba is qua investeringen in het onderwijs, en met de hoge scholingsgraad van de bevolking, in Latijns-Amerika nog altijd een unicum. Maar wat doe je met een goede opleiding als er geen werk is en je geen dollars in je zak hebt?

Gezondheidszorg

Cuba kan pronken met z’n gezondheidszorg, alhoewel de crisis ook hier heeft toegeslagen. Lange tijd was het ziekenhuis Hermanos Ameijeiras, aan de Malecón in Havana, zelfs het modernste van Latijns-Amerika. De eerste harttransplantatie in dit deel van de wereld vond er plaats.

Cubaanse specialisten zijn al sinds het begin van de revolutie een exportartikel. Ze zwermden tot de jaren tachtig uit naar bevriende landen om daar te helpen de gezondheidszorg op een hoger plan te brengen. Tegenwoordig bezoeken jaarlijks duizenden buitenlandse patiënten het eiland voor behandeling in één van de gespecialiseerde klinieken. Op het gebied van oogheelkunde, de behandeling van neurologische aandoeningen en bronchitis heeft Cuba een internationale reputatie. Men spreekt van ‘medisch toerisme’ en de staat verdient er een lieve duit aan.

Net als de economie is het systeem van de gezondheidszorg strak georganiseerd. Gezondheidszorg is voor de Cubaanse bevolking gratis en in principe overal bereikbaar. De staat zorgt voor de medicijnen; er is een gelimiteerd aantal geneesmiddelen, die tegen kostprijs verkrijgbaar zijn in vrijwel elke apotheek.

Cubaanse laboratoria hebben een goede reputatie op het gebied van de ontwikkeling van medicijnen. Zo is enkele jaren terug een vaccin tegen meningitis ontwikkeld. Door gebrek aan geld kon het echter niet op de internationale markt worden gebracht.

De relatief goede en gratis toegankelijke gezondheidszorg heeft z’n effect op de demografische ontwikkeling niet gemist. De kindersterfte, de laatste jaren schommelend rond de 6 (per duizend inwoners), is voor Latijns-Amerika uitzonderlijk laag. Maar ook het geboortecijfer van 11 promille is zeer laag, zelfs in vergelijking met de rijke Westerse landen. Aanvankelijk speelde de campagnes voor geboortebeperking, de emancipatie van de Cubaanse vrouw en de promotie van voorbehoedmiddelen daarbij een grote rol. Nu zijn er andere verklaringen bijgekomen: de slechte leefomstandigheden, het gebrek aan perspectief, en de vele jongeren die het land de afgelopen decennia hebben verlaten. De bevolking groeit niet meer en vergrijst in hoog tempo; 15 procent van de bevolking is nu 60 jaar of ouder. In 2020 zal dat 22 procent zijn.

Uit de manier waarop Cuba de aidsproblematiek aanpakt, blijken nog eens de rationele aanpak en strakke organisatie van de gezondheidszorg. Sinds de dodelijke ziekte voor het eerst in 1986 op Cuba werd gesignaleerd is een ambitieus onderzoeksprogramma gelanceerd. Iedere Cubaan moet halfjaarlijks gecontroleerd worden op HIV. Dat geldt tevens voor iedere buitenlander die anders dan als toerist of voor zaken het eiland bezoekt. Bij medische behandeling wordt in de meeste gevallen een bloedtest afgenomen.

De keerzijde van de medaille is dat door het internationale isolement en de daaruit voortgekomen crisis de gezondheidszorg in de verdrukking is gekomen. Het onderhoud van de ziekenhuizen en klinieken is verwaarloosd, de medische apparatuur verouderd en de wachttijden voor een consult of behandeling zijn lang. Medicijnen zijn voor de Cubanen niet meer zo gemakkelijk te krijgen als voorheen.

Economische situatie

Al bijna twintig jaar wankelt de Cubaanse economie. Tenminste als we de buitenlandse critici en de media moeten geloven. Sinds ‘grote vriend’ de Sovjet-Unie ging hervormen en uit elkaar viel, zijn de Cubanen op zichzelf aangewezen. Een grote economische crisis was het gevolg, en de Cubaanse regering moest pijnlijk genoeg constateren hoe kwetsbaar de socialistische economie was.

Het was nog een kwestie van tijd voordat de Cubaanse economie compleet zou instorten, riepen en schreven de kritische analisten en anti-Castristen. Maar net als de opperste leider zelf is de economie van Cuba blijkbaar zo veerkrachtig, dat er steeds weer nieuwe perspectieven waren. De suikerindustrie, eens de grote trots van de revolutie, is compleet ingestort. Het toerisme en de mijnbouw dragen nu de economie. En Cuba heeft nieuwe vrienden gekregen, China en Venezuela, die het land door moeilijke tijden heen kunnen helpen.

Planeconomie

Sinds de jaren zeventig voert de Cubaanse regering een centraal geleid economisch beleid. Naar het voorbeeld van de socialistische broederlanden in Oost-Europa werd een vijfjarenplan gehanteerd. De strategie was er vanaf het begin op gericht om in versneld tempo te industrialiseren en de economische basis te verbreden. Op het platteland zijn grote agro-industriële complexen opgezet, die behalve voor de binnenlandse markt ook voor het buitenland produceren. Zo werd het exportpakket breder en kon de afhankelijkheid van de suiker- en nikkelproductie worden verminderd.

Dit beleid kan niet los worden gezien van de economische boycot door de Verenigde Staten en de toentertijd sterke oriëntatie op de Sovjet-Unie en Oost-Europa.

De Amerikaanse regering sneed in 1961 de economische banden met Cuba door met de bedoeling de revolutionaire regering van Fidel Castro op de knieën te dwingen. Amerikaanse bedrijven werd het verboden handel te drijven met Cuba. Het personen- en goederenverkeer met het Caribische eiland werden stopgezet. Voor de Cubaanse economie was dat een zware slag, want deze was indertijd met handen en voeten gebonden aan die van de Verenigde Staten. Voor de revolutionaire leiders, Fidel Castro en Che Guevara voorop, betekende de Amerikaanse boycot een extra stimulans om de economische oriëntatie te verleggen naar andere landen. En de communistische regimes in Oost-Europa, met name de Sovjet-Unie, sprongen daar graag op in.

De Cubaanse economie is in de jaren zeventig en tachtig gedragen door de banden met het voormalige Oostblok. De suikerproductie werd voor een veel hogere prijs dan de wereldmarktprijs afgenomen. Cuba kreeg uit de Sovjet-Unie olie voor een vriendenprijs, die de Cubanen weer grotendeels door mochten verkopen voor harde dollars.

Deze gunstige kunstmatige economische situatie heeft in twintig jaar tijd nauwelijks structurele verbetering gebracht. Wel is er zichtbaar aandacht besteed aan de uitbreiding van de citrusproductie, de veeteelt en de industriële ontwikkeling.

Wie door de provincies Matanzas en Ciego de Ávila reist, zal langs grote citrusplantages komen. Met moderne technologie is in de provincie Ciego de Ávila de bananenteelt ter hand genomen. Pinar del Río is vanouds de provincie van de tabak. De tabaksproductie is tegenwoordig ook van belang in Santa Clara, Sancti Spíritus en Cienfuegos. Grote coöperaties en staatsveebedrijven beheersen de economie van Camagüey. Daar is de afgelopen decennia veel geïnvesteerd in de verhoging van de melkproductie van koeien en zeboes, onder meer door toepassing van biotechnologie.

De industriële vernieuwing speelde zich vooral af rond de stad Cienfuegos. Er staan een enorme kunstmestfabriek, een olieraffinaderij, een cementfabriek en een, inmiddels stilgelegde, kerncentrale.

Maar over het algemeen is de arbeidsproductiviteit van de staatsbedrijven en coöperaties laag gebleven. Allerlei prikkels om die productiviteit te verhogen hadden niet het gewenste effect.

De ironie wil dat de particuliere sector nu toch redding moet brengen. Begin jaren tachtig was de Mercado Libre Campesino (vrije markt voor boeren) al een succes. Hier mochten boeren een deel van de productie zelf verkopen. Dat deden ze zo gretig dat de hele planeconomie werd ondermijnd. Omwille van de ideologische zuiverheid werd deze liberalisering in 1986 om zeep geholpen.

De zorgwekkende voedselsituatie en vooral het feit dat het land ruim eenderde van zijn basisvoedselbehoefte moet invoeren, leidden opnieuw tot aanpassing van het beleid. Sinds 1994 zijn de boerenmarkten weer toegestaan. Coöperaties van boeren mogen de grond bebouwen die niet optimaal in gebruik is bij staatsbedrijven. Dat heeft geresulteerd in veel meer productie en een beter gebruik van agrarisch grondgebied.

Verreweg de grootste verandering heeft zich de afgelopen decennia voorgedaan in de sectoren die verbonden zijn met het toerisme. Daar zijn buitenlandse investeerders toegelaten en krijgt het ondernemerschap voorzichtig een kans met de casa particulares en de paladares. De eerste is de Cubaanse versie van bed and breakfast, de tweede zijn kleine restaurants, vaak aan huis.

Het volgende raadsel is inmiddels erg populair. Wat is de Cubaanse definitie van ‘communisme’? Antwoord: ‘De langste weg van kapitalisme naar kapitalisme.’

De vergane glorie van de suikerindustrie

Ooit was de suikerindustrie de trots van de revolutie, de kurk waar de socialistische economie op dreef. Een groene golvende zee, zover het oog reikte, en aan de horizon was altijd wel de rokende schoorsteen van een suikerfabriek zichtbaar. Dat was het karakteristieke beeld van het Cubaanse platteland. De macheteros, de suikerrietarbeiders, waren de ‘helden van de revolutie’. Ze kregen het best betaald en genoten vele privileges.

Legendarisch waren de oogstcampagnes in de jaren zeventig en vroege jaren tachtig van de vorige eeuw, waarbij Fidel zelf in televisie-spotjes de honderdduizenden macheteros en vrijwilligers opriep tot een uiterste krachtsinspanning om een recordoogst binnen te halen. Het magische getal van 10 miljoen ton is nooit gehaald. Maar zelfs dan wist de Cubaanse leider van een nederlaag een overwinning te maken met een vlammend betoog over de enorme inzet en de overgave van de arbeiders.

De redevoeringen van de grote leider, de bedrijvigheid op de velden en de wegen tijdens het oogstseizoen; het is allemaal voorbij. Door het wegvallen van de lucratieve contracten met andere communistische landen, is de Cubaanse suikerindustrie in verval geraakt. De productie is dramatisch gedaald. In 1992 bedroeg de oogst nog 7 miljoen ton, in 1994 werd nog slechts 4 miljoen ton binnengehaald. De laatste jaren komt de productie met moeite boven de 2 miljoen ton uit.

Van de vele honderden suikerfabrieken, die ooit op volle toeren draaiden, zijn er nog maar zo’n tachtig in werking. Bij de meeste fabrieken hebben de elementen vrij spel. Troosteloos staan de installaties erbij. Buiten in het veld zie je de verroeste karkassen van wat eens oogstmachines waren. Duizenden van de gecombineerde kapen-snijmachines zijn indertijd uit de Sovjet-Unie geïmporteerd om het loodzware en smerige werk van de macheteros over te nemen. Ze waren de symbolen van de vooruitgang, die definitief een eind maakten aan de erfenis van het slavenverleden. Bij gebrek aan brandstof, onderdelen én werk staan ze nu als industrieel erfgoed langs de kant van de weg.

De eens zo fraaie huizenblokken, gebouwd voor de suikerarbeiders, zijn in verval geraakt. Vanwege de ondervoeding en de verslechterde leefsituatie zijn velen naar de stad getrokken.

Bij de nog draaiende centrales, zoals de suikerfabrieken heten, hangt een weeïge geur van het uitgeperste sap dat wordt gekookt en ingedikt. Uit die taaie kristalmassa komt door centrifugeren de kristalsuiker vrij. De resterende melasse dient als grondstof voor onder meer rum, spiritus en farmaceutische producten. Buiten de fabriek liggen grote bergen bagazo, de vezels die na het uitwringen van de rietstengels overblijven. Daar worden weer verschillende producten van gemaakt, zoals karton, textiel en spaanplaat.

De Cubaanse regering ziet nog steeds kansen voor de suikerindustrie, bijvoorbeeld door energieproductie voor de kleinere plattelandskernen en voor grootschalige productie van ethanol voor autobrandstof.

Schaarste

Al zolang de revolutie duurt, heeft de Cubaanse bevolking een tekort aan elementaire goederen en voorzieningen. Lange rijen bij de bushalte, de ijssalon, het restaurant, in het ziekenhuis en natuurlijk bij de blokwinkel als er eindelijk weer eens boter is, of vlees, of zeep. De Cubanen zijn er zo langzamerhand aan gewend geraakt. Ze ondergaan het wachten met een bewonderenswaardig geduld. Vooral die blokwinkel is het symbool van de schaarste-economie geworden. Iedere cuadra, huizenblok in een wijk, heeft zo’n winkel waar rijst, suiker, bonen, aguardiente (de mindere kwaliteit rum), bier en andere alledaagse levensmiddelen te krijgen zijn op de libreta (bonboekje). In zo’n libreta is precies aangegeven op welke porties van welke producten iedere Cubaan recht heeft. Voor gezinnen met kinderen en ouderen zijn er speciale rantsoenen. De gerantsoeneerde producten zijn te koop tegen sterk gesubsidieerde prijzen. Daarnaast is er in de winkel een afdeling voor venta libre, de vrije verkoop. Die producten, meestal conserven, zijn stukken duurder.

Door de rantsoenering kreeg iedereen in Cuba de garantie van een basispakket aan voedingsmiddelen. Honger was daarmee aanvankelijk uitgebannen.

De schaarste aan luxe-artikelen is tijdens de revolutie aangewend om arbeiders en ambtenaren die zich extra inzetten te belonen.

Een groot contrast met de blokwinkels en nog meer met de lege warenhuizen vormen de dollarwinkels. In deze winkels puilen de schappen uit met alle denkbare westerse artikelen, maar je kunt er alleen met (convertibele) dollars betalen.

Crisis

Vóór 1990 importeerde Cuba jaarlijks gemiddeld voor zeven miljard dollar uit de voormalige Oostbloklanden. De Cubaanse export ging voor 90 procent naar de socialistische landen.

De politieke omwentelingen in dat deel van Europa en vooral de desintegratie van de Sovjet-Unie hadden voor Cuba rampzalige gevolgen. De lucratieve handelscontracten werden door de nieuwe democratische regeringen in Oost-Europa opgezegd. Voortaan moest Cuba met harde dollars betalen.

De Cubaanse overheid trachtte de crisis het hoofd te bieden door drastische bezuinigingen. Aan de bevolking werd gevraagd de broekriem verder aan te halen en zich nog eens extra in te spannen voor de overwinning van de revolutie.

Maar de crisis werkte als zand in een machine. Het systeem van rantsoenering en materiële beloningen is zwaar onder druk gekomen. Er was een tekort aan alles, zelfs aan de meest elementaire voedingsmiddelen die via de libreta worden gedistribueerd. Verschijnselen van ondervoeding deden opnieuw hun intrede. Eind 1992 brak er in Cuba een geheimzinnige epidemie uit van neuritis optica, een aandoening van het centrale zenuwstelsel. De ziekte ging gepaard met een verlies van het gezichtsvermogen en verspreidde zich razendsnel over het eiland. Hoofdoorzaak bleek een gebrek aan de vitamines B1 en B12, die voorkomen in juist die voedingsmiddelen die voor Cubanen nauwelijks meer te krijgen zijn, zoals vers vlees, melk, eieren en brood. Het eenzijdige dieet van moros y cristianos (zwarte bonen en witte rijst) zorgt ervoor dat de natuurlijke aanmaak van vitamine B op een laag pitje is komen te staan.

Eufemistisch noemde Fidel de crisis aanvankelijk de ‘speciale periode’, noodzakelijk om de economie aan te passen aan de nieuwe omstandigheden. Ook al is die sinds een paar jaar officieel afgelopen, de meeste Cubanen hebben het niet beter gekregen.

Groente en vlees zijn schaars en alleen op de boerenmarkt voor dollars te koop. Hetzelfde geldt voor melk en andere zuivelproducten, en voor fruit. Medicijnen voor chronisch zieken zijn regelmatig op. Het interlokale busvervoer is vorig jaar vier keer zo duur geworden, en benzine is alleen in voldoende mate bij de dollarpomp te koop. Dan mogen de salarissen het afgelopen jaar iets omhoog zijn gegaan – gemiddeld verdient een Cubaan nu 300 tot 400 pesos per maand – maar wat heb je daar aan als je vrijwel niets kunt kopen?

Toerisme

De Cubaanse regering zet in op het toerisme als nieuwe kurk waar de Cubaanse economie op moet drijven. Alle smadelijke herinneringen aan de uitbuiting en de prostitutie van vóór de revolutie zijn opzij geschoven, want Cuba heeft dollars nodig. Voor het eerst is de hermetisch gesloten socialistische planeconomie geopend voor buitenlandse investeerders. De ontwikkeling is spectaculair. Grote internationale hotelketens uit Mexico, Spanje, Canada en zelfs Nederland hebben zich in de vorm van jointventures met Cubaanse staatsbedrijven op de Cubaanse markt begeven. Aan de stranden van Varadero, Santa Lucia, Cayo Coco, Guardalavaca en Cayo Largo zijn moderne vakantieparadijzen gebouwd. Overal op het eiland wordt gewerkt aan de uitbreiding van de toeristische infrastructuur. Van de buitenlandse investeerders gaat een stimulerend effect uit naar de Cubaanse toeristenorganisaties. De kwaliteit van de dienstverlening is sterk verbeterd.

Het aantal buitenlandse vakantiegangers is met sprongen gestegen. In 1989 bezochten 325.000 toeristen het eiland; in 2008 2,35 miljoen. De bezoekers uit met name Europa, Canada en Latijns-Amerika brengen nu per jaar maar liefst tweeënhalf miljard dollar in het laatje van de Cubaanse staat. Toerisme is in korte tijd de hoofdbron van inkomsten geworden.

De samenwerking met buitenlandse investeerders is uitgebreid naar de olie- en mijnbouwsector, de lichte industrie, de bouw, de landbouw en het transport.

Mede dankzij de sterke prijsstijging voor nikkel en kobalt krijgt de economie nieuwe impulsen. De lucratieve deal met Venezuela – olie in ruil voor artsen, verplegers en medicijnen – geeft de overheid meer financiële ruimte voor het broodnodige onderhoud van scholen, ziekenhuizen, nutsvoorzieningen en het transport.

De dollareconomie

De liberalere houding ten aanzien van het particulier initiatief, en natuurlijk vooral de zware economische crisis, hebben geleid tot de eerste aarzelende concessies aan de Cubanen zelf. In juli 1993 werd het verbod op het bezit van dollars opgeheven. Daarmee is de deur opengezet voor geldzendingen van gevluchte Cubaanse familieleden in Florida. Met die remisas kunnen de Cubanen nu legaal de producten in de dollarwinkels kopen die voor pesos niet meer te koop zijn.

Particuliere initiatieven in de handel en dienstensector krijgen meer ruimte. Zo zijn er de afgelopen jaren steeds meer restaurants, taxibedrijfjes, souvenirwinkeltjes, fietsverhuurbedrijven en kappers gekomen. De ondernemende Cubanen richten zich vooral op de snel expanderende toeristenmarkt. Dat doen ook de prostitué(e)s, want helaas is het oudste beroep van de wereld voor veel vrouwen en mannen de enige mogelijkheid om het schamele inkomen aan te vullen met wat extra geld in de vorm van convertibele pesos.

Een andere mogelijkheid is de zwarte markt. Die heeft zich sinds het toestaan van geldzendingen uit de VS dramatisch uitgebreid. En logisch, want voor pesos is nauwelijks nog iets te koop. Een modaal maandinkomen bedraagt in Cuba rond de 250 pesos. Alleen door z’n maandelijkse rantsoen sigaretten te verkopen kan de Cubaan op de zwarte markt het salaris van een leraar of arts verdienen.

De verkapte dollareconomie zorgt voor een nieuwe tweedeling in Cuba: aan de ene kant de burgers met familie in het buitenland, zij die werkzaam zijn in het toerisme en de slimme kleine ondernemers (al dan niet op de zwarte markt), en aan de andere kant Cubanen die niet of (nauwelijks) aan dollars kunnen komen of die gehate munt zelfs afzweren, zoals de trouwe communisten. Juist op de laatste groep heeft de Cubaanse regering altijd gesteund. Misschien juist daarom trok de Cubaanse regering de liberalisering van de dollar een paar jaar geleden weer in. Er mag officieel niet meer met dollars worden betaald. En dollars omwisselen is voor zowel toeristen als Cubanen een dure grap. Je betaalt een commissie van 10 procent. De schaduweconomie is daarmee niet verdwenen; deze draait nu op zogenaamde convertibele pesos, de CUC’s en euro’s.

Cuba culinair

De hoorn des overvloeds; dat is het restaurant voor toeristen vergeleken met hetgeen de Cubanen zelf kunnen eten. In de hotels en speciale restaurants krijgen buitenlandse toeristen het beste voorgeschoteld dat Cuba op culinair gebied te bieden heeft.

Restaurants

Het beste eten is te krijgen in de toeristengebieden, in het bijzonder in de hotels. De gerechten zijn afgestemd op de buitenlandse gasten. Behalve een à la carte restaurant zijn er vaak specialiteitenrestaurants in het complex aanwezig (grill, Italiaans).

Internationaal is ook het ontbijt (desayuno) dat je als buitenlands bezoeker krijgt geserveerd. Meestal is het in de vorm van een buffet met broodjes, broodbeleg, vruchten, spek, eieren, vruchtensappen, yoghurt, koffie en thee.

De laatste jaren zijn er buiten de hotels en vakantievilla’s in de toeristengebieden aardig wat restaurants bij gekomen. Meestal zijn ze van de overheid, maar er komen steeds meer particuliere restaurants. De bediening is ten opzichte van een paar jaar geleden met sprongen vooruitgegaan. Je krijgt als gast, zeker als je met dollars betaalt, alle aandacht. Helaas is de kwaliteit van het eten niet in alle restaurants verbeterd. Daarbij speelt het gebrek aan ingrediënten, maar ook ervaring, een belangrijke rol.

Toch zijn er in de specifieke toeristengebieden behoorlijke tot goede restaurants te vinden. Je kunt er genieten van de Chinese, Franse, Italiaanse, Arabische of Spaanse keuken. Vooral in Havana is de keus wat ruimer. In de meeste steden zijn pizzerias gevestigd, waar de Cubanen graag naartoe gaan. Het is goedkoop en eens wat anders. Daar is alles mee gezegd, want door een chronisch tekort aan groenten en vleeswaren zijn ze meestal karig ‘aangekleed’.

Woordenlijstje voor in het restaurant

mag ik de menukaart?

el menú, por favor

ontbijt, lunch, diner

desayuno, almuerzo, cena

heeft u brood?

hay (tiene usted) pan?

boter

mantequilla

met (zonder) ijs

con (sin) hielo

bier

cerveza

vruchtensap

jugo

een glas, een bord

una copa, un plato

frisdrank

refresco

vlees (varkens, rund)

carne (puerco/cerdo, vaca)

kip, vis

pollo, pescado

groente

vegetales

de rekening alstublieft

la cuenta, por favor

Paladares

Cubanen mogen tegenwoordig zelf een restaurant aan huis beginnen en dat is ontegenzeggelijk een aanwinst. Deze zogeheten paladares geven meer waar voor je geld en zijn meestal sfeervoller. Soms bestaat een paladar uit één tafel in de huiskamer, soms zijn er enkele tafels in de tuin of binnenplaats gezet. De familie kookt zelf, want dat is een voorwaarde. Op het particulier in dienst hebben van personeel rust voor Cubanen nog altijd een vloek.

Net als bij de casas particulares (common1 pp. 17-18) heft de Cubaanse staat een hoog percentage belasting op de inkomsten van de paladar. Dat maakt ze niet écht goedkoop, maar ze concurreren nog altijd qua prijs, sfeer en vooral bediening goed met de staatsrestaurants.

Net als voor de casas particulares geldt, hoef je in Cuba nauwelijks te zoeken naar een paladar. Voor je het weet spreekt iemand je aan of je zin hebt om bij iemand thuis te eten; tegen betaling welteverstaan. Achter in deze gids zijn enkele van de aardigste paladares genoemd.

Cocina criolla

De Cubaanse keuken is samengesteld uit ingrediënten die de Spanjaarden en andere immigranten (Aziaten) in het verleden meenamen naar het eiland. De Afrikaanse slaven deden met hun wijze van bereiden invloed gelden. Het eindresultaat is een cocina criolla (creoolse keuken), met veel calorieën, maar wel smakelijk.

Rijst met bonen en vlees vormen de basis van de voornaamste Cubaanse gerechten. Het volksvoedsel is moros y cristianos (moren en christenen), dat bestaat uit zwarte boontjes met rijst. Varianten daarop zijn congri, rode boontjes met rijst, en arroz con pollo, rijst met boontjes en kip.

De nationale schotel is ajiaco criollo, een stoofschotel met tropische groenten en vlees. Daar kunnen in zitten: zoete aardappel (boniato), cassave (yuca), gebakken banaan (plátanos fritos), varkens- (puerco/ cerdo) of rundvlees (res).

Bij gebrek aan verse groenten kun je gebakken banaan en yuca als garnering verwachten, naast een schijfje tomaat, wat koolsla en kom-kommer.

Cubanen houden van vlees, al hebben velen dat in jaren niet gegeten vanwege de schaarste.

Picadillo a la Habanera, klein gesneden vlees met stukjes paprika, is een lekkernij.

Ook al zijn de Cubanen geen vissersvolk, aan de kust is er volop goede vis te krijgen. De langosta (kreeft) is altijd aan te bevelen, voor relatief weinig geld (ongeveer 20 US $). Anders is er altijd wel pescado (vis), de vangst van de dag.

Cubaanse rum

Natuurlijk vormt rum de basis voor iedere échte Cubaanse borrel. Uit de molasse, die bij de suikerrietproductie vrijkomt, wordt de scherpe aguardiente bereid. De naam (brandend water) klopt helemaal: een brandend vocht dat de slokdarm in tweeën lijkt te scheuren. De Cubanen hebben er geen moeite mee, maar gelukkig voor ons, eenvoudige buitenlanders, ondergaat de aguardiente verdere verwerking tot rum (rón). Goede Cubaanse rum is als een goede Cubaanse sigaar, maar bij rum geldt: hoe ouder, hoe zachter, hoe beter. Echte rumliefhebbers drinken de rum puur: die van zeven (añejo siete años) of vijf (cinco años) jaar oud. De rum van één of drie jaar (tres años) wordt gebruikt voor Cuba’s beroemde cocktails. Legendarische Cubaanse rummerken zijn Havana Club, voor het eerst gebotteld in 1878, Bacardi, Obispo en San Carlos. Bacardi wordt sinds de revolutie niet meer gemaakt, ook al heeft de familie in Cuba z’n sporen nagelaten. Populaire merken, want minder duur, zijn Caribbean Club en Bucanero.

Cafés en bars

In het Casa de Té drink je natuurlijk vooral thee, soms met een stukje cake of zoete taart erbij. Een Cubaans café heeft meestal uitsluitend koffie. Espresso-apparaten zijn er nauwelijks, behalve in de exclusieve restaurants. Je moet het dus doen met de doorgaans sterke Cubaanse zwarte koffie (met suiker) of slappe café americano. Wil je koffie zonder suiker, dan moet je dat uitdrukkelijk vermelden.

Ondanks de Amerikaanse boycot is er in Cuba in de bars en restaurants Coca Cola en Pepsi Cola te krijgen. Het wordt ingevoerd via andere landen, overigens tot grote ergernis van de Amerikaanse regering. De Cubanen hebben een eigen variant ontwikkeld: Tropicola. Het is mierzoet, net als de andere Cubaanse frisdranken. Guarapo is het uitgeperste suikerrietsap dat, mits goed gekoeld, best lekker is.

Behalve aguardiente en rum is er in een Cubaanse bar weinig te krijgen. In Pinar del Río kun je nog guayabita vinden; ook zeer sterk, gemaakt van de guayabita, een plaatselijke bes-achtige vrucht.

Cervecerías (bierbars) waren heel druk bezocht, maar er is geen Cubaan die dat nog kan betalen. De Cubaanse bierproductie gaat nu voornamelijk naar de toeristen. Hatuey is het meest voorkomende bier. Cristal en Bucanero zijn andere merken. En natuurlijk kun je Heineken, Tuborg en Amerikaanse biersoorten (!) krijgen in de hotelbars. Want stappen beperkt zich in Cuba meestal tot het aflopen van een aantal hotelbars. Alleen in Havana, Varadero, Trinidad en Santiago de Cuba vind je enkele gezellige cafés en bars, waar je buiten het hotel nog een afzakkertje kunt halen.

Cocktails

Cuba Libre is de bekendste Cubaanse cocktail: rum, cola, citroen en ijsblokjes.

Mojito: rum, citroensap, sodawater, suiker, muntblad en gemalen ijs.

Daiquirí: rum, suiker, citroensap, gemalen ijs; gemixed in een blender.

Piña Colada, ook wereldberoemd geworden: rum, kokosmelk, ananassap, gemalen ijs; gemixed in een blender.

Mulata: 7 jaar oude rum, crème de cacao, en verder als een daiquirí bereid.

Presidente: rum, Blue Curaçao, rode vermout, grenadine, een sinaasappelschilletje, ijsblokjes; afgemaakt met een kers.

Ron Collins: rum, suiker, citroensap, sodawater en ijsblokjes.