Midden-Cuba omspant de provincies Cienfuegos, Villa Clara, Sancti Spíritus, Ciego de Ávila, Camagüey en Las Tunas. Dit deel van het land is landschappelijk het minst interessant. Een groene zee van suikerriet, en in mindere mate tabak en citrus, zover het oog reikt. Aan de horizon is af en toe de schoorsteen van een suikerfabriek zichtbaar en meestal daarbij in de buurt de nederzetting van de arbeiders. Deze verveloze vierkante blokkendozen die boven de suikerrietvelden uitsteken, voegen ook al weinig spannends toe aan het eentonige landschap. Maar er wordt wel hard gewerkt. De charme van Midden-Cuba ligt in de typische plattelandssfeer die er hangt, bepaald door groepjes arbeiders of brigades van de een of andere school die werken op het land, een tractor die zich door het groen heen baant of een volgeladen vrachtwagen die een spoor van rietstengels achter zich laat. Meer naar het zuiden, in Camagüey bijvoorbeeld, liggen grote ranches waar men Holsteiner runderen fokt.
De mooiste gebieden in Midden-Cuba zijn de Sierra del Escambray in de provincies Cienfuegos en Sancti Spíritus, en de Cayería del Norte, een groep langgerekte eilanden (cayos) aan de noordkust.
De Sierra del Escambray is een bergachtig gebied dat begint ten oosten van de stad Cienfuegos. De natuur is op z’n mooist op de Topes de Collantes, niet voor niets een kuuroord, en rond het Lago Hanabanilla. Bij het historische plaatsje Trinidad ligt de Valle San Luís. Deze vallei van oude suikerrietmolens en plantagehuizen is vanwege zijn bijzondere historie door de UNESCO als erfgoed van de mensheid aangemerkt.
De cayos voor de kust van de provincies Ciego de Ávila en Camagüey ontwikkelen zich in razend tempo voor het toerisme.
De witte stranden, de soms prachtige natuurlijke omgeving en het kristalheldere water gaan in de toekomst Varadero zeker naar de kroon steken. Cayo Coco is het verst in deze ontwikkeling. Via een 30 km lange dam (waarop een weg is aangelegd) is dit eiland met het vasteland (Ciego de Ávila) verbonden. De spectaculaire tocht over de dam voert langs schuimende golven en kolonies flamingo’s.
Midden-Cuba
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven,
rechtsboven,
linksonder en
rechtsonder.
Historisch gezien is Midden-Cuba minder interessant dan Havana en de Oriente, maar er zijn plaatsen die je op een reis door Cuba zeker niet mag missen. In dit hoofdstuk worden ze besproken. Te beginnen met Santa Clara, dat beroemd is door de aanval van Che Guevara en zijn mannen op de geblindeerde trein van Batista’s leger. Daarmee werd het lot van de dictator bezegeld. Vervolgens komt de stad Cienfuegos aan bod. Achter de vervallen façades van prominente bouwwerken gaat een rijke historie schuil. Daarna wordt het stadje Trinidad, dat in z’n geheel tot nationaal monument is verklaard, besproken. In het autoloze historische centrum, met authentieke bebouwing en straatjes met kasseien, waan je je even in de Spaanse koloniale tijd. Er zijn verschillende interessante musea.
Vervolgens komen de provincies Sancti Spíritus en Camagüey aan de orde, met aandacht voor de koloniale provinciale hoofdsteden en vooral de stranden van Cayo Coco en Santa Lucía.
Santa Clara is de hoofdstad van de provincie Villa Clara. De stad (200.000 inw.) is, in vergelijking met andere grote Cubaanse steden, betrekkelijk jong. In 1685 werd ze gesticht door enkele families die de oudere nederzetting Remedios aan de kust ontvluchtten. Remedios moest het regelmatig ontgelden bij aanvallen van piraten en kaapvaarders. Al snel ontwikkelde Santa Clara zich als pleister- en handelsplaats aan de route van Havana naar de Oriente. Santa Clara is in Cuba een beetje de stad van Che Guevara. Met zijn peloton ‘Ciro Redondo’ overviel hij op 29 december 1958 de Tren Blindado die bij het station stond. Deze gepantserde trein was één van de troeven van Batista’s strijdkrachten. De succesvolle verrassingsaanval van Che, waarbij grote hoeveelheden munitie werden veroverd, was beslissend voor het slagen van de revolutie. Che heeft in Santa Clara een indrukwekkend standbeeld en een eigen museum gekregen.
Bezienswaardigheden
Parque Vidal
Het centrale plein van Santa Clara heet Parque Vidal. De bankjes rondom de neoklassieke muziektent en onder de flamboyants en casuarina’s zijn een ideale plaats om even bij te komen en het stadsleven te aanschouwen. De dubbele bestrating op het plein dateert van de tijd dat er gescheiden wandelgebieden waren voor blanken en zwarten. De laatsten mochten niet in het eigenlijke park rond de muziektent komen. ’s Avonds is er muziek op en rond het plein, van het plaatselijke orkest – soms in de muziektent, meestal in het Casa de Cultura – tot disco.
Een prominent gebouw aan de noordkant van het plein is het Teatro La Caridad uit 1885, met een stijlvolle hal en zaal (’s avonds geopend voor bezichtiging). Aan dezelfde kant van het plein bevindt zich het Museo de Artes Decorativas met een uitgebreide collectie meubels, gebruiksvoorwerpen en kunst uit koloniale villa’s. De machthebbers van toen spiegelden zich aan Europa en volgden de stijl die daar in de mode was: rococo, neoklassiek, empire, art nouveau. Alle meubels zijn wel in Cuba gemaakt. Ieder vertrek in het museum heeft z’n eigen stijl, met soms prachtige vazen en servies van de beste Europese porseleinhuizen.
Santa Clara
Vrij bijzonder is een rijtuig in porselein. Aardig om te zien is de tinajero, het waterfilter dat in de eetzaal werd gebruikt.
MUSEO DE ARTES DECORATIVAS, Calle Marta Abreu (hoek Luis
Estevez). Geopend: ma., wo.–do. 9–18, vr.–za. 13–22, zo. 18–22
uur.
Aan de oostkant van het Parque Vidal staat het in deze eeuw nieuw, in neoklassieke stijl gebouwde Palacio Provincial, waarin het provinciebestuur en de bibliotheek huizen. Hier sprak generaal Máximo Gómez op 13 februari 1899 het Cubaanse volk toe, nadat de troepen van de mambises (vrijheidsstrijders) de stad waren binnengetrokken. Iedere zaterdag is het bordes van dit gebouw het domein van de klusjesmannen. Je kunt er bijvoorbeeld je aansteker of horloge laten repareren.
De zuidwesthoek van het plein is de muziekkant, met in het groene gebouw het Palacio de la Salsa. Het straatje naast Hotel Santa Clara Libre, waar de kogelgaten van de gevechten met Che’s troepen nog in de gevel zitten, puilt in het weekend uit van opgedofte jongeren. Ze staan te wachten tot ze de disco in mogen. Naast het hotel staat het Casa de Cultura, waar regelmatig klassieke muziekvoorstellingen en tentoonstellingen zijn.
Tren Blindado
Vlak achter het Parque Vidal, aan de noordzijde, ligt de Calle Independencia, een verkeersader die ook bekendstaat als ‘Boulevard’. Volg deze in oostelijke richting naar het treinstation. Net na de rivier en de spoorwegovergang staat de Tren Blindado. Twee wagons zijn ingericht als museum, waar een beeld wordt geschetst van de aanval op 29 december 1958. De oorspronkelijke trein bestond uit twee locomotieven en 22 wagons met grote hoeveelheden munitie. Op het pleintje staat een monument voor de gevallenen bij de belangrijke aanval.
TREN BLINDADO, aan de weg naar Remedios, net buiten het
centrum. Geopend: di.–za. 8–12 en 15–19, zo. 8–12 uur.
Plaza de la Revolución
Dit plein aan de zuidwestkant van de stad, ligt wat uit de route maar is absoluut een bezoek waard. Op dit plein, dat speciaal ontworpen is voor grote volksmanifestaties, prijkt een groots beeld van Che Guevara.
‘Hasta la victoria siempre’ (‘Op naar de overwinning, altijd’) is één van zijn meest aangehaalde uitspraken. Links van het beeld is in steen de guerrillastrijd uitgebeeld. Rechts zien we Che zijn bijdrage leveren aan vrijwilligerswerk. Indrukwekkend is de brief die hij in 1965 op een internationale missie in Kongo aan Fidel schreef. Het bleek zijn laatste brief. Had hij een voorgevoel? ‘…Als mijn laatste uur nadert onder een andere hemel zal mijn laatste gedachte aan het volk en aan jou zijn… Ik dank je voor jouw lessen… ik blijf je trouw tot het eind.’
Aan de achterkant van het monument is het Museo de la Revolución, met vanzelfsprekend veel aandacht voor Che: zijn jeugd in Argentinië, de kennismaking met Fidel in 1955 in Mexico-Stad, de expeditie met de Granma en de guerrilla. Er zijn unieke foto’s te zien van Che samen met Camilo Cienfuegos, van de guerrillastrijd in het Escambray-gebergte en de slag om Santa Clara. Die slag wordt helder weergegeven op een grote maquette. De film ‘Che para siempre’ die in de videozaal wordt vertoond, mag je niet missen. Authentiek filmmateriaal uit de jaren vijftig en zestig ondersteund door romantische revolutionaire muziek.
MUSEO DE LA REVOLUCIÓN, Plaza de la Revolución. Geopend:
ma.–za. 8–17, zo. 8–12 uur.
Lago de Hanabanilla
Een kleine 40 km ten zuiden van Santa Clara in de Sierra del Escambray ligt het grootste door mensen gevormde meer van Cuba: Lago de Hanabanilla. De natuurlijke omgeving van het meer en de dam zijn prachtig. Cubanen komen er graag. Er zijn nu ook faciliteiten voor toeristen. Je kunt er wandelen, jagen en vissen. Naar men zegt is dit meer één van de beste plekken voor baars en andere zoetwatervissen.
Remedios
Op 3 mei 1514 stichtte de Spanjaard Vasco Porcallo de Figueroa aan de noordkust San Juan de los Remedios. Het was daarmee één van de eerste Cubaanse nederzettingen en de eerste in deze latere provincie. De ontwikkeling van het plaatsje ging als de meeste Spaanse nederzettingen; het exerceerplein, het plaza de armas, de voornaamste gebouwen en daaromheen de burgerij naar graad van belangrijkheid. Vanwege de aanvallen van piraten lieten de rijke families Remedios eind 17de eeuw voor wat het was en stichtten Santa Clara. Het stadje verstilde in de tijd en heeft nu net 16.000 inwoners.
Een bezoek aan Remedios (45 km van Santa Clara) is alleen al de moeite waard vanwege het plein, dat nu Plaza Martí heet. De gebouwen zijn niet de oorspronkelijke, want die gingen verloren bij de brand die in 1692 een groot deel van Remedios verwoestte. Daarna zijn ze weer opgebouwd. Alleen de Iglesia San Juan Batista (1545) werd gespaard voor de vlammenzee. Een flinke aardbeving in 1939 beschadigde de kerk echter alsnog. Het gerestaureerde bouwwerk mag er toch zijn. Heel bijzonder voor een kerk is het rijke interieur in rococostijl.
IGLESIA SAN JUAN BATISTA: voor en na de dagelijkse mis van
19 uur.
Het Museo de las Parrandas geeft een beeld van een typisch regionale folklore: de parrandas. Letterlijk betekent parranda ‘lol maken’; het lijkt een beetje op carnaval. Twee rivaliserende groepen maken ieder in het diepste geheim een grote praalwagen rond een bepaald thema. Tijdens het grote feest, op de laatste zaterdag van het jaar, trekken beide groepen door het stadje. Ze besluiten hun optreden met een spectaculair vuurwerk en daarna gaat het feest door tot in de kleine uurtjes. In het museum de foto’s, modellen, kostuums en andere voorwerpen uit de historie van het feest.
MUSEO DE LAS PARRANDAS, Calle Máximo Gómez 71, Remedios.
Geopend: di.–za. 9–12 en 13–17, zo. 9–13 uur.
Cienfuegos (125.000 inw.) is de derde havenstad van Cuba (na Havana en Santiago) en de voornaamste exporthaven voor suiker. Verder staat er nogal wat industrie, zoals een grote raffinaderij, cementfabriek, kunstmestfabriek én de eerste, nooit afgebouwde Cubaanse kerncentrale.
De charme van Cienfuegos zit in de gemoedelijke sfeer, de korte maar rijke historie en de fascinerende architectuur. De stad is een goede uitvalsbasis voor een bezoek aan Trinidad.
Cienfuegos
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven,
rechtsboven,
linksonder en
rechtsonder.
De Bahía de Jagua, de baai waar de stad Cienfuegos aan ligt, ontleent zijn naam (Jagua) aan de indiaanse tijd. Het centrum was Caonao, ten oosten van de huidige stad. Hier woonden onder meer de Taino-indianen. Tot de 19de eeuw bleven er slechts enkele verspreide nederzettingen rond de Bahía de Jagua. Om die tegen de piraterij te beschermen bouwden de Spanjaarden in 1745 een fort bij de ingang van de baai.
In 1819 stichtten Franse kolonisten de stad Fernandina de Jagua (nu Cienfuegos). De talrijke statige herenhuizen en paleizen verwijzen naar een kosmopolitisch en rijk verleden. De welvaart van de stad was vooral verbonden met het vruchtbare achterland en de haven aan de Bahía de Jagua. In Cienfuegos kwamen puissant rijke handelsfamilies op. Ze lieten kapitale villa’s bouwen en sponsorden de bouw van openbare gebouwen en zelfs voorzieningen als de waterleiding. Zo iemand was Tomás Terry, grootgrondbezitter, die onder meer een wonderschoon theater liet bouwen. En ook José Ferrer Sirés moet genoemd worden, die naast verschillende suikerplantages een handelsmaatschappij bezat. Rond de jaren twintig was hij de rijkste man van de stad. Eén van de paleizen van Sirés, helaas sterk verwaarloosd, staat aan het stadsplein. Het doet nu dienst als Casa de Cultura.
De grootste bezienswaardigheid van de stad is het Palacio del Valle, aan de baai. Dit Moors aandoende paleis is neergezet door een Spanjaard en later verfraaid door Asiscolo Valle Blance, een machtig man in Cienfuegos in de eerste helft van de 20ste eeuw.
Oriëntatie
Het is niet moelijk om in Cienfuegos de weg te vinden. De stad is volgens het schaakbordpatroon opgezet. De avenidas lopen van oost naar west, de calles van noord naar zuid. De grote flaneerboulevard is de Paseo del Prado (eigenlijk Calle 37). Net als in Havana is de Prado met z’n standbeelden en 19de-eeuwse façades een prachtig decor van vervlogen tijden. Het zal een kapitaal kosten om de gebouwen met portieken, zuilengalerijen en balkons te renoveren. Daar waar de Prado bij de baai aankomt, verandert de naam in Malecón. Helemaal aan het eind daarvan ligt de wijk Punta Gorda, waar ooit de rijksten van de stad woonden. Sommige villa’s zijn in gebruik, andere volledig in verval. De mooiste is het Palacio del Valle, dat met recht een paleis mag worden genoemd.
Bezienswaardigheden
Parque José Martí
Vanaf de Paseo del Prado een vijftal blokken naar het westen ligt het grote stadsplein, het Parque José Martí. Opmerkelijk is de rust die het plein uitstraalt; een groot verschil met de levendige pleinen in andere grote steden. Het komt vooral doordat de Paseo del Prado de grote ontmoetingsplaats in Cienfuegos is. Daar spreek je af, laat je jezelf zien of ga je gewoon wat slenteren.
Dat neemt niet weg dat het Parque José Martí zeker een bezoek waard is. In 1819 werd hier de stad gesticht. Twee leeuwen bewaken de toegang tot het plein aan de ene kant. Aan de andere kant wordt het plein begrensd door de triomfboog, die de arbeiders ter ere van de vorming van de republiek in 1902 aan de stad schonken. In het midden staat het beeld van Martí met de symbolen van vrijheid, gelijkheid en broederschap; afgekeken van de Fransen dus. Net als in alle voorname straten van Cienfuegos bestonden op dit plein tot halverwege deze eeuw gescheiden wandelgebieden voor de blanke en zwarte burgers. Het binnenste deel van het plein was voor zwarten verboden terrein.
Aan de oostkant van het Parque Martí staat de kathedraal van de stad. Met de bouw ervan werd direct bij de stichting van de stad begonnen. De Catedral de la Immaculada Concepción, zoals hij volledig heet, is in romaanse stijl gebouwd. De kleine toren is origineel, de andere is later vergroot. Erg mooi zijn de gebrandschilderde ramen met afbeeldingen van de apostelen. In de nissen onder meer beelden van de Virgen del Carmen en de Virgen de la Caridad, de patrones van Cuba.
CATEDRAL DE LA IMMACULADA CONCEPCIÓN. Geopend rond de mis
van 18–20 uur. Fietsen kunnen in de kerk worden
gestald.
Het mooiste gebouw aan het plein is het Teatro Tomás Terry, genoemd naar de weldoener die de stad door de bouw van dit prachtige theater mee wilde laten delen in zijn voorspoed.
De bouw begon in 1890, de opening was vijf jaar later met de opvoering van Aïda, onder meer gezongen door de legendarische Enrico Caruso. Zijn gage was zo hoog, ergens tussen de twintig en dertigduizend pesos, dat de kaartjes voor de meeste inwoners onbetaalbaar waren. Het plein stond tijdens de openingsvoorstelling dan ook bomvol met gewone burgers die de historische gebeurtenis toch wilden meebeleven.
Het onlangs gerestaureerde theater is gebouwd in eclectische stijl. De façade is bovenin versierd met drie kleurenmozaïeken van de verschillende kunstvormen. In de hal prijkt het marmeren beeld van Tomás Terry, gemaakt in Italië. In het interieur zijn fantastische fresco’s aangebracht, onder andere boven de orkestruimte.
TEATRO TOMÁS TERRY, Parque José Martí: buiten de
voorstellingen worden soms rondleidingen gegeven. Melden bij de
portier.
Aan dezelfde kant van het plein staat het neoklassieke Colegio San Lorenzo, een prominent schoolgebouw van rond de eeuwwisseling. In het pompeuze Palacio Municipal met Griekse zuilen en marmeren vloeren zetelt de Poder Popular, Cuba’s versie van de gemeenteraad.
In de zuidwesthoek aan het plein staat het paleisje van José Ferrer Sirés. Tegenwoordig doet het dienst als Casa de la Cultura. In de zaal aan de straatkant op de eerste verdieping zijn regelmatig klassieke concerten. De rest van het gebouw is in verval en dat is jammer, want het Jugendstilachtige interieur is samengesteld uit bijzondere materialen. Het trappenhuis voor is van Carrara-marmer. Achter in het pand is nog een kleinere trap voor het personeel. De wanden rond de patio en in de gangen zijn afgezet met azulejos uit Castilië.
Loop even door naar het dakterras en schrik niet van het omgekeerde hakenkruis dat in de vloer is verwerkt. Het is het indiaanse symbool voor kracht en moed. Er is een klein paviljoen van smeedijzer en kristallen ramen waar vroeger bij speciale gelegenheden het glas werd geheven. Het uitzicht over de stad en de baai is uniek, maar regenwater en roest hebben helaas vrij spel gekregen. Nog beter is het uitzicht vanaf de mirante, het uitkijktorentje op de hoek van het gebouw. Een smeedijzeren wenteltrap brengt je naar het beste en meest stijlvolle uitkijkpunt van Cienfuegos.
De familie Sirés is hier tot 1980 blijven wonen. Ze stond bekend als notoire contrarevolutionairen, maar werden geduld door Castro. In dat jaar kozen de laatste Sirés voor een leven in ballingschap. Hopelijk komt er gauw geld om dit historische gebouw van de ondergang te redden.
Palacio de Valle
Aan de Malecón staan nog meer stadspaleizen van de rijken van weleer. Het fraaiste is zonder meer het Palacio de Valle, helemaal aan het eind van de boulevard.
Het voorste deel, aan het water, stamt uit 1872 en is indertijd gebouwd als landhuis in Moorse stijl, geïnspireerd op de magnifieke architectuur van het Alhambra in Granada. Toen de Spanjaard Alejandro Suero Balbin het kocht, vond de eerste uitbreiding plaats. Hij heeft er echter zelf nooit gewoond, maar gaf het als huwelijkscadeau aan zijn dochter Ámparo Suero die trouwde met Alejandro del Valle Blanco. Zij lieten het bouwwerk tussen 1913 en 1917 uitbreiden tot wat het nu is. In tegenstelling tot andere paleizen kwamen praktisch al de bouwmaterialen uit Europa.
De ingang is nu aan de feitelijke achterzijde van het gebouw, aan de kant van Hotel Jagua. Alledrie de grote ruimtes op de begane grond hebben een eigen stijl: de vestibule is gotisch, de ontvangstsalon is neoklassiek en de recreatiesalon is in barokstijl versierd. Deze ruimtes zijn tegenwoordig in gebruik als exclusief restaurant. De beste locatie is het theeterras. Dit is de kamer in de hoek met uitzicht op de Malecón. Met alle ramen rondom open is het inderdaad net een terras.
Als je naar boven loopt, passeer je wonderlijke geschilderde taferelen van de Drie Koningen. Ze zijn zo aangebracht dat ze oplichten door de natuurlijke lichtval van buiten.
Het is de bedoeling dat de kamers op de eerste verdieping dienst gaan doen als hotel. Via een smeedijzeren trap kom je op het terras met drie torentjes, die El Amor (de liefde), La Fuerza (de kracht) en La Religión (het geloof) voorstellen. Het torentje aan de voorkant is geïnspireerd op de Chinese bouwkunst. ’s Avonds is dit terras een heerlijke plek om te vertoeven. De zeebries brengt verkoeling en je hebt een mooi uitzicht over de stad.
De gasten die het gebouw bezoeken, worden steevast ontvangen door Carmencita, directe nicht van de nationale dichter Nicolas Guillén. Met veel verve brengt ze vervolgens een bekend Cubaans lied ten gehore terwijl ze zichzelf begeleidt op de piano.
PALACIO DE VALLE, in de villawijk Punta Gorda, Calle 37,
aan het eind van de Malecón. Wie met de bus wil moet lang wachten;
neem bus 9 vanaf de Paseo del Prado.
Museo Histórico Naval
Een interessant museum is het Museo Histórico Naval. De nadruk ligt in deze collectie op de ontwikkeling van de scheepvaart in de regio. Aardig zijn de replica’s van de drie schepen waarmee Columbus op z’n eerste reis op Cuba aankwam. In dit museum is ook uitgebreid aandacht voor de rol die Cienfuegos gespeeld heeft in de aanloop naar de revolutie.
MUSEO HISTÓRICO NAVAL, hoek Avenida 60 en Calle 21,
helemaal bovenaan. Geopend: 9–17, zo. 9–14 uur.
Cementerio Tomás Acea
Aan de weg naar Playa Rancho Luna en Trinidad, enkele kilometers buiten het centrum, ligt een begraafplaats die tot nationaal monument is verklaard. Het monumentale marmeren pantheon met 64 klassieke zuilen is een replica van het Griekse Parthenon. Op de begraafplaats zijn monumenten voor de gevallenen van de opstand in 1957, waarbij zeelieden, studenten en vakbondsleden onder meer een deel van de elektriciteitscentrale van Cienfuegos verwoestten.
CEMENTERIO TOMÁS ACEA. Geopend: 7–17 uur.
Dame in het blauw
Er is een legende die verhaalt van een zwarte vogel die iedere avond rond Fort Jagua cirkelde en dan veranderde in een ‘dame in het blauw’, vervolgens door het kasteel spookte en de soldaten angst aanjoeg. Volgens sommigen was de dame de geest van de overleden vrouw van de eerste commandant Juan Castilla Cabeza de Vaca (‘koeienkop’).
’s Avonds wilde er nooit iemand op wacht staan. Een dappere soldaat die dat wél een keer deed, werd de volgende ochtend gevonden, zijn zwaard in de hand en over het hele lichaam bedekt met stukken blauwe stof. De rest van zijn leven bracht hij door in een psychiatrische inrichting. Het mysterie is nooit opgehelderd.
Jardín Botánico
Cienfuegos heeft een botanische tuin met een internationale reputatie. Aan het begin van deze eeuw werd deze aangelegd en gefinancierd door de Harvard University. Er zijn meer dan 2000 verschillende soorten (sub)tropische planten te vinden. Wie niet gelooft dat er minstens 300 variaties van de palmboom bestaan, moet hier beslist gaan kijken. Ze staan er allemaal, waaronder de zeldzame ‘dikbuik’-palm en de ‘kurk’-palm, in feite twee levende fossielen. Verder staan er 200 soorten cactussen. Een lust voor het oog zijn de ruim 20 soorten jasmijn, Cuba’s nationale bloem.
JARDÍN BOTÁNICO, 14 km ten oosten van de stad, tussen de
dorpjes San Antón en Guaos. Geopend: di.–za. 9–17 uur.
De omgeving van Cienfuegos
Fortaleza Jagua
Het mooiste plekje in de omgeving van Cienfuegos is het Fortaleza Nossa Señora de los Angeles de Jagua. Je kunt hier, nippend aan een drankje, genieten van het prachtige uitzicht op de Caribische Zee en het panorama van de baai met de stad.
In de vroege 18de eeuw bouwden de Spanjaarden hier, aan de nauwe toegang tot de baai, een eerste fortificatie om de Engelse smokkelaars en piraten te weren. Die gebruikten de baai om vers water, brandhout en vlees van de plaatselijke bevolking in te slaan. Het huidige fort werd opgetrokken tussen 1732 en 1745 tijdens de Spaans-Engelse Oorlog.
Het fort is grondig verbouwd en zal in de toekomst een museum over de geschiedenis en de piraterij huisvesten.
De bootreis naar Fort Jagua duurt ongeveer een uur en brengt je langs het vissersplaatsje Pasacaballos (zo genoemd omdat de Spanjaarden er hun paarden door het water een flink stuk van de weg naar Cienfuegos lieten afsnijden) en de Ciudad Nuclear.
FORT JAGUA. Te bereiken met de boot vanaf de kade bij Calle
29. De boot vertrekt drie keer per dag: om ongeveer 7, 12 en 17
uur.
Playa Rancho Luna
Zo’n 16 km naar het zuidoosten ligt Playa Rancho Luna, een fraai strand in de vorm van een halvemaan. Er zijn diverse verblijfsmogelijkheden en het is er vooral goed snorkelen en duiken. Ongeveer 100 m voor de kust wordt het rotsplateau onder water ingesneden door spectaculaire spleten met kleurrijke en grillige koraalformaties. Er liggen verscheidene wrakken waarop gedoken kan worden, zoals de vissersboot Camaronero. In het hele gebied liggen 27 duikplekken. Er is een duikclub aan het Playa del Partido (vroeger exclusief recreatiegebied van de Cubaanse Communistische Partij), vlak naast Hotel Faro de Luna.
Trinidad (50.000 inw.) is samen met oud-Havana de architectonische schatkamer van Cuba. De proporties zijn echter totaal verschillend. Terwijl Havana uitgroeide tot eerste handelscentrum, grote haven en hoofdstad, bleef Trinidad niet meer dan een regionaal centrum. Maar wel een rijk centrum, want in de vruchtbare valleien in de directe omgeving lagen grote suikerplantages. De wat geïsoleerde ligging van het stadje, achter de Sierra del Escambray, zorgde ervoor dat Trinidad bleef zoals het was. Nergens in Cuba krijg je een beter beeld en proef je meer de sfeer van het leven in de koloniale tijd dan hier.
De charme van het stadje komt je tegemoet bij iedere stap die je zet op de kasseien in het autovrije oude stadsdeel. De herenhuizen rond het Plaza Mayor zijn gebouwd in neoklassieke stijl vermengd met elementen uit de barok en rococo. De smeedijzeren (rejas) en houten hekwerken voor de ramen zijn soms ware kunstwerken. In de mooiste huizen zijn nu musea gehuisvest. Buiten het plein loop je de volkswijken in, minstens zo aardig. Achter de vervallen historische gevels wonen tenminste mensen. Daar ligt de échte ziel van Trinidad. Vooral in de vooravond, als het gewone volk op straat komt, gaat Trinidad leven.
Trinidad is ‘Monumento Histórico de Nación’, nationaal monument, en ook de UNESCO heeft het op de lijst van waardevolle culturele erfgoederen gezet.
Geschiedenis
Of het nu de derde of de vierde stad was, in ieder geval was Trinidad één van de eerste nederzettingen die Diego Velázquez midden op het eiland stichtte. Dat gebeurde in 1514.
Eerst werd er in de naburige rivieren Agabama en Yayabo wat goud gevonden. Die goudwinning stelde al gauw niets meer voor toen er in Mexico door de Spanjaarden goud en zilver werd ontdekt. In de 16de eeuw was smokkel het voornaamste bestaansmiddel in dit gebied.
De ontwikkeling van Trinidad is vooral verbonden geweest met de suikerrietcultuur in de nabijgelegen Valle San Luís en de haven Casilda. De planters bouwden statige herenhuizen in Trinidad en het stadje werd het handelscentrum, ook voor slaven, in de regio. Dat was bekend bij de piraten die in Jamaica hun basis hadden. De streek werd in de 17de en 18de eeuw diverse keren aangevallen en geplunderd. De Spanjaarden sloegen ook terug met kapertochten. Aan het eind van de 18de eeuw streken Franse planters in de regio rond Trinidad neer. Ze waren gevlucht voor de grote slavenopstand in Saint Domingue (nu Haïti).
De eerste helft van de 19de eeuw was de grote bloeitijd van Trinidad, waar behalve suiker de tabaksteelt en de veehouderij sterk opkwamen. De rijkdom trok ook kunstenaars en architecten aan. In opdracht van families als de Brunets, de Ortizes en de Sanchez-Iznagas bouwden en verfraaiden ze de stadspaleizen.
Later in de 19de eeuw nam de welvaart af. Door de opkomst van Cienfuegos viel Trinidad langzaam terug tot slapend provinciestadje. De afschaffing van de slavernij en met name de Eerste Onafhankelijkheidsoorlog luidden het einde in van de plantagecultuur. In de oorlog gingen veel plantages in de vallei in rook op. Veel plantersfamilies trokken weg naar de grote steden en lieten ook hun eigendommen in Trinidad achter. In de 20ste eeuw kabbelde het leven in het historische plaatsje verder, totdat de aantrekkelijkheid voor het toerisme werd ontdekt. Samen met Havana en Varadero is Trinidad de belangrijkste toeristische attractie van Cuba geworden.
Trinidad
Bezienswaardigheden
Het Plaza Mayor is de beste plaats om de verkenning van Trinidad te beginnen. Zonder twijfel is dit het best geconserveerde stadsplein in Cuba. De bouwwerken staan er als plaatjes bij. Ze zijn stuk voor stuk zorgvuldig gerestaureerd. Rond het binnenplein met de koninklijke palmen staan de originele hekken die ooit dienden om de slaven buiten te houden. Het plein wordt gevormd door de volgende straten: Calle Fernando Hernandez Echemendia, Calle Simón Bolívar en Calle Desengaño.
Iglesia de la Santísima Trinidad
Natuurlijk springt de kerk het eerst in het oog. De Iglesia de la Santísima Trinidad is gebouwd in de 18de en verfraaid in de 19de eeuw. Opmerkelijk zijn de 14 houten altaren en de fraaie schilderijen. Voor de bouw van de altaren, in opdracht van de dominicanen, tekenden voornamelijk twee kunstenaars uit Trinidad: Siberio Marín en Vicente Ruíz. Rechts in de kerk staan onder andere het altaar en beeld van Nuestro Señor de la Humanidad y Paciencia, dat tijdens de processie tijdens de Paasweek door het stadje wordt gedragen; aan het eind rechts is het altaar van de Virgen de la Caridad, de patrones van Cuba, te vinden.
Boven het hoofdaltaar hangt het schilderij van de Heilige Drievuldigheid, waaraan de kerk is opgedragen en waaraan het stadje z’n naam ontleent.
Aan de linkerkant bevinden zich onder meer het altaar en de afbeelding van Santo Cristo de Veracruz, gemaakt in 1713 in Barcelona en van de Señora de la Merced, uit wier naam slaven werden vrijgekocht. Bij het altaar van de Virgen de la Soledad is ook het liggende houten beeld van Christus te zien, gewikkeld in een doek.
IGLESIA DE LA SANTÍSIMA TRINIDAD, Plaza Mayor. Geopend:
ma.–za. 11.30–12.30, zo. 8–12 uur.
Museo Romántico
Aan dezelfde kant als de kerk aan het Plaza Mayor staat het Palacio Brunet, met daarin het Museo Romántico. De graaf van Brunet liet het paleis in de 18de eeuw bouwen; hij woonde er zelf van 1740 tot 1757. Later is de bovenverdieping er bijgekomen (1808). Het interieur geeft een beeld van de weelde waarin de aristocratie baadde. De meeste meubels komen uit Trinidad en andere delen van Cuba. Kunstwerken en servies zijn vooral afkomstig uit Europa, vooral Italië en Frankrijk. De keuken is origineel uit de 18de eeuw, met waterfilter. Er waren zelfs al een badkamer en een wc; voor die tijd een ongekende luxe.
De salon op de eerste verdieping biedt het mooiste plaatje van de stad: de toren van de Iglesia de San Francisco met op de achtergrond de Escambray.
MUSEO ROMÁNTICO, Calle Fernando Hernandez Echemendia 52 of
Plaza Mayor. Geopend: di.–za. 9–12 en 14–17, zo. 9–13
uur.
Museo Arqueológico
In een markant gebouw in rococostijl uit de 18de eeuw is het Museo Arqueológico de Guamuhaya gevestigd. Guamuhaya is de oude indiaanse naam voor de bergen aan de voet waarvan later Trinidad werd gesticht. Het museum biedt een overzicht van de Cubaanse samenleving vóór de komst van de Spanjaarden, waaronder archeologische vondsten van rond 3500 v.Chr. Op de plaats van dit gebouw zou het huis van Hernán Cortéz hebben gestaan, voordat deze naar Mexico vertrok om het imperium van de Azteken te veroveren.
MUSEO ARQUEOLÓGICO, Calle Simón Bolívar 457. Geopend:
di.–za. 9–12 en 14–17, zo. 9–13 uur.
Museo de Arquitectura Colonial
Aan de overkant van het plein staat het Museo de Arquitectura Colonial, dat een goed overzicht biedt van de bouwwijze en bouwstijl in de koloniale tijd; het heeft nog de originele daken, hekwerken (rejas) en ornamenten. Gegevens over de economische en demografische ontwikkeling illustreren de rijke geschiedenis van Trinidad. Wandel even naar de patio, waar een verzameling schitterende aardewerken potten is te zien.
MUSEO DE ARQUITECTURA COLONIAL, Calle
Desengaño 83, Plaza Mayor. Geopend: di.–za. 9–12
en 14–17, zo. 9–13 uur.
Aan de zuidkant van het plein, op de hoek met de Calle Simón Bolívar, is de Galería del Arte gevestigd, met wisselende exposities van toonaangevende kunstenaars uit Cuba en Latijns-Amerika.
Loop dan de Calle Simón Bolívar in. Links bevinden zich El Mesón del Regidor, een stijlvol restaurant in het huis van één van de vroegere notabelen (regidor: wethouder) en verderop onder meer een zaak voor kunstnijverheid. Het prominentste bouwwerk in deze straat is het Palacio Cantero, weer zo’n weelderig aangekleed stadspaleis. Achter de opvallende roze en witte gevel huist tegenwoordig het Museo Histórico Municipal.
Museo Histórico Municipal
Het interieur van dit voormalige Palacio Cantero is al een bezoek waard. In de collectie wordt een overzicht gegeven van de geschiedenis van het gebied. Er zijn indiaanse voorwerpen, er wordt aandacht besteed aan de plantagecultuur en de slavernij, de onafhankelijkheidsstrijd en er zijn beelden te zien van de ontwikkeling van het stadje.
MUSEO HISTÓRICO MUNICIPAL, Calle Simón Bolívar 423.
Geopend: ma.–vr. 10–17, zo. 9–13 uur.
Op de hoek met de Calle Piro Guinart (voorheen La Boca) is een ander aardig café-restaurant, El Jigüe genaamd. Het ligt in de schaduw van de boom waaraan het restaurant z’n naam ontleent. Dit is een historische plaats, want met Kerstmis 1513 zouden Diego Velázquez en zijn gevolg hier de eerste mis hebben bijgewoond. Een plaquette in de muur herinnert daaraan.
Iets verderop in de Calle Martinez Villena is een ander markant café gevestigd: La Canchánchara, een ideale maar druk bezochte plaats voor een lunch of een cocktail. De naam komt van het favoriete drankje dat de kapers en smokkelaars ooit dronken: een mix van rum, honing en limoen, aangelengd met water.
Via de Calle Guinart loop je naar een ander karakteristiek plekje van Trinidad, het voormalige Convento de San Francisco, met de bekende toren. In het klooster is tegenwoordig het Museo de la Lucha Contra Bandidos gevestigd.
Museo de la Lucha contra Bandidos
Dit museum biedt een overzicht van de strijd van de Cubaanse militie en politie tegen contrarevolutionaire groepen die in de jaren zestig in de Sierra del Escambray actief waren. De bandieten waren dus de contra’s. In één van de zalen worden de helden geëerd die voorop gingen in de strijd tegen de contra’s. In een volgende zaal worden de acties van beide partijen uitvoerig in beeld gebracht, zoals bijvoorbeeld de operatie ‘Limpia del Escambray’ (schoonmaak van de Escambray). Op de binnenplaats zijn een deel van een U-2 spionagevliegtuig van de CIA te zien, en een motorboot met twee mitrailleurs en sonar aan boord, waarmee de ‘piraten’ acties uitvoerden voor de kust.
MUSEO DE LA LUCHA CONTRA BANDIDOS, Calle del Cristo, hoek
met Calle Piro Guinart (La Boca). Geopend: di.–za. 9–12 en 14–17,
zo. 9–13 uur.
Het loont de moeite de straatjes achter de Iglesia de la Santísima Trinidad even in te lopen. In de Calle Cristo, in het gele huis rechts, verbleef de beroemde wetenschappelijke ontdekkingsreiziger Alexander von Humboldt in maart 1801.
Het houten kruis tegen de gevel verderop markeert de eerste statie tijdens de kruiswegprocessie met Pasen. Sinds enkele jaren, nadat deze een lange periode door de autoriteiten werd verboden, wordt die processie weer gehouden.
Op het driehoekige pleintje rechts bevindt zich het Casa de la Trova. Pilaren en houtwerk zijn origineel, uit het eind van de 18de eeuw. Dit is de beste plek om samen met de lokale bevolking te drinken en van de Cubaanse schlagers te genieten. Links aan het pleintje staat het houten kruis van de tweede statie. Boven aan het plein, aan de Calle de Amargura, zijn een paar karakteristieke huizen met mooi bewerkte balustrades. Sommige zijn gerestaureerd, andere sterk vervallen of zelfs helemaal ingestort. Het nauwe straatje rechts brengt je naar de volkswijk Ermita, een levendige buurt, waar het oudste huis van de stad en de verwaarloosde Iglesia de Santa Ana staan.
Tegenover de ruïne van de kerk, aan de Calle Camilo Cienfuegos, bevindt zich het Plaza de Santa Ana. In de koloniale tijd was dit een gevangenis, nu is het omgebouwd tot een cultureel centrum met winkeltjes, werkplaatsen voor kunstenaars en live muziek.
Je kunt nu verder de heuvel op lopen (via de Calle Simón Bolívar) naar de overblijfselen van de Nuestra Señora de la Candelaria de la Popa. Hier heb je het mooiste uitzicht over het plaatsje. In de buurt staat hotel Las Cuevas. De onvermoeibaren kunnen nog verder omhoog, naar de top van de Cerro de la Vigía. Hier heb je uitzicht over Trinidad en de hele kuststreek.
Paradepaardje met een prijskaartje
‘Raken in Cuba overal en altijd alle cijfers zoek, behalve als Fidel ze nodig heeft? Duurt het altijd een eeuwigheid voordat “de juiste man” voor je staat? Zoek dan snel naar mij,’ schertst maag- en darmspecialist Enrico (43). Volgens zijn eigen woorden is hij ‘een dokter van cijfers’: ‘Ik had liever wiskunde gedaan, maar ze hebben soms médicos nodig.’
Tegenwoordig kan de bevolking rekenen op een dokter per 169 mensen. De gemiddelde levensverwachting op Cuba is 75,5 jaar. Het land behoort tot de landen met de laagste kindersterfte: 7,1. En het sterftecijfer komt neer op 3,8 per tienduizend kinderen. Iets meer dan de helft van het totale aantal artsen en verpleegkundigen houdt op het ogenblik het systeem in stand van een médico de familia, een gezinsarts.
Vladimir (34) werkt als wijkarts in Centro Habana en waakt over de gezondheid van zo’n 700 inwoners. ’s Ochtends houdt hij spreekuur en ’s middags gaat hij op pad om bedlegerige patiënten te onderzoeken. ‘Om dokter te worden, moet je in Cuba tien jaar studeren. Eerst kreeg ik een algemene opleiding van zes jaar, daarna heb ik me vier jaar gespecialiseerd. Het eerste jaar van die vier jaar heb ik me ingewerkt. Ik moest el barrio, de wijk leren kennen. Ik moest weten wie hier woonde, hoe de hygiënische situatie was en welke sociale problemen hier speelden.’ Vladimir is elke dag meer dan tien uur in de weer. Om vijf uur ’s ochtends staat hij op om rond de klok van zevenen in zijn praktijkruimte te zijn. ‘Ik kom ’s avonds na zeven uur thuis en heb dan weinig puf om leuke dingen te doen. Soms heb ik ook in het weekend dienst. Ik vind mijn werk fantastisch. Het frustrerende is alleen het gebrek aan medicijnen. Ik kan mijn buurman van 74 rustig vertellen dat hij bronchitis onder de leden draagt, maar wat heeft dat voor nut? Hij wil enkel een pilletje om de pijn te verlichten. De juiste medicijnen heb ik zelden. De apotheken evenmin. Daar komen de Cubanen alleen nog om te klagen. Wanneer mijn buurvrouw bijvoor beeld roept dat ze naar de apotheek gaat, weet iedereen dat ze behoefte heeft haar hart te luchten.’ In de winkels van duurdere hotels zijn allerhande medicijnen voor zieke of zwakke toeristen te krijgen. Van doosjes tampons tot aspirine. In dollars welteverstaan. ‘De gezondheidszorg is gedegen, de artsen hoog opgeleid, de behandelingen gratis. Ja, ja. Maar wil je weten hoe het een zieke Cubaanse man op leeftijd vergaat, zo eentje die pijn heeft in al zijn botten? Het kopen van een doosje aspirine voor zo’n zes dollar is voor zijn dochter – hijzelf heeft immers een pensioen van 150 pesos – met haar salaris van twaalf dollar per maand bijna hetzelfde als een Nederlander die van de helft van zijn salaris een stereo-installatie aanschaft. Alleen, de Nederlander zal beslist minder lang twijfelen want zijn avondeten en douche zijn niet afhankelijk van een wel of niet gekochte muziekinstallatie. Wanneer je in Cuba medicijnen koopt die je nodig hebt, verrek je ’s avonds van de honger. Daar word ik misselijk van.’
De omgeving van Trinidad
Topes de Collantes
Hoog in de Sierra del Escambray ligt het kuuroord Topes de Collantes, een ideaal natuurgebied met wandelmogelijkheden en sportfaciliteiten. De weg naar Topes begint ongeveer 5 km van Trinidad aan de weg naar Cienfuegos, en gaat dan 20 km omhoog de bergen in. De vegetatie verandert zienderogen, en af en toe krijg je een mooi overzicht van de kuststrook.
Een reusachtig massief bouwwerk op 570 m hoogte huisvest het sanatorium; het is in de jaren vijftig gebouwd voor tbc-patiënten. Na de revolutie deed het gebouw dienst als opleidingsinstituut voor onderwijzers (onder andere tijdens de grote alfabetiseringscampagne).
Sinds enkele jaren is het weer een kuuroord met internationale reputatie; er komen patiënten uit heel Latijns-Amerika.
Geïnteresseerden worden op afspraak rondgeleid. Je moet je melden bij de portier. Zorg dat je op het terras aan de voorkant naar buiten mag. Het uitzicht over de bergen is het mooist.
In de vallei ten zuiden van het kuuroord zijn enkele hotels voor een gewone overnachting te vinden. Routes voor wandeltochten worden op aanvraag verstrekt. Er zijn faciliteiten voor tennis, zwemmen en andere sporten. Het gemoderniseerde Hotel Los Helechos is de beste uitvalsbasis.
Playa Ancón
Ongeveer 12 km ten zuiden van Trinidad ligt een klein schiereiland met strand. De rotsen en het koraalrif vormen een belemmering voor zwemmers, maar daar staat tegenover dat Ancón geldt als één van de betere duiklocaties aan de zuidkust. Duiktrips, andere watersporten en boottochten zijn te bespreken in de haven Marina Cayo Blanco, in het nieuwe resort Trinidad del Mar en bij Hotel Ancón.
PLAYA ANCÓN: genoemde hotels hebben eigen transport van en
naar Trinidad. Je kunt er ook fietsen en brommers huren. Er is geen
openbaar vervoer naar dit strand.
Valle San Luís
Ooit waren er in de Valle San Luís meer dan 50 suikermolens in gebruik. Vandaar de bijnaam ‘Valle de los Ingenios’. De plantage-eigenaren hadden hier een royale woning, terwijl hun paleis in Trinidad of Sancti Spíritus stond.
Je rijdt de vallei vanzelf in op weg naar Sancti Spíritus, op 12 km van Trinidad. Veel van de plantagegebouwen zijn in de Eerste Onafhankelijkheidsoorlog verwoest. Want aan de rijkdom en weelde van de suikertijd, die vooral ten goede kwam aan de planters en hun familie, zat een donkere keerzijde: de slavernij. Symbool voor de onderdrukking is de Torre Manacas-Iznagas uit de 18de eeuw. De 45 m hoge toren in Italiaanse renaissancestijl, 45 m hoog, diende als uitkijkpunt om de slaven op de immense plantage van de familie Iznaga in de gaten te houden. Volgens de overlevering waren de Iznagas zo rijk dat ze eens hebben overwogen de vloer van hun stadspaleis in Sancti Spíritus met munten in te leggen in plaats van tegels. De Spaanse autoriteiten wilden daarmee alleen instemmen als die munten op hun kant werden gezet; om te voorkomen dat de gasten over de koning of het nationale wapen heen liepen. Toen lieten de Iznagas het plan maar varen. In het plantagehuis is nu een restaurant gevestigd.
De hoofdstad van de gelijknamige provincie Sancti Spíritus ligt in een gebied waar de economie behalve op suiker ook op tabaksteelt en veeteelt steunt. De stad (80.000 inw.) haalt het wat betreft architectuur en bijzondere musea niet bij Trinidad, maar het oude centrum is niet onaardig. Sancti Spíritus is zeker de moeite waard om op doorreis aan te doen.
Geschiedenis
Op 1 april 1514 liet Diego Velázquez aan de Spaanse koning weten dat de nederzettingen Santísima Trinidad en Sancti Spíritus waren gesticht. Sancti Spíritus lag aanvankelijk aan de Río Tuinico. In 1522 werd de nederzetting verplaatst naar de oever van de Río Yayabo. Nadien is het plaatsje diverse keren verwoest bij aanvallen van piraten en kaapvaarders. De bevolking weerstond de gewelddadigheden iedere keer en bouwde het plaatsje steeds weer op. De welvarende suikerproductie in de omgeving, vooral in de Valle San Luís, gaf ook Sancti Spíritus een grote impuls. In 1867 mocht het zich stad gaan noemen.
Bezienswaardigheden
Vanaf de Carretera Central, de doorgaande verkeersverbinding, leidt de Avenida de los Martires naar het historische hart van de stad. Via het Parque Central kom je bij de oever van de Río Yayabo, waar het oudste bouwwerk van de stad staat: de Paroquial Mayor. Kom je vanuit Trinidad dan kom je over de Yayabobrug de stad binnen, en rij je als het ware tegen deze kerk aan.
In 1522 kwam hier al een houten parochiekerk te staan. In 1612, nadat de kerk grotendeels was verwoest door een aanval van piraten, kwam er een grotere houten kerk op dezelfde plaats. Zoveel mogelijk werd het oude hout weer gebruikt.
In 1680, na opnieuw een aanval van de piraten, kwam de huidige stenen kerk er te staan.
PAROQUIAL MAYOR, Avenida Jesús Menéndez. Onregelmatige
openingstijden; de meeste kans maak je bij de mis van 19
uur.
Tegenover de kerk ligt de Puente Yayabo, net als de kerk één van de grote monumenten van de stad. De bouw begon in 1817 en de officiele opening was in 1825. Met z’n vier bogen lijkt hij geïnspireerd op de middeleeuwse bruggen in Europa.
Iets terug in een zijstraat van de Avenida Jesús Menéndez staat een ander koloniaal bouwwerk: het voormalige paleis van de familie Iznaga, rond 1900 de rijkste familie van de stad. In het paleis, dat in zeer goede staat is gehouden, is het Museo de Arte Colonial gevestigd. Je krijgt er een uitstekend beeld van de pracht en praal waarin de plantersklasse toentertijd leefde.
MUSEO DE ARTE COLONIAL, Calle Plácido 64. Geopend: di–za.
9–17, zo. 8–12 uur.
De stad Ciego de Ávila (75.000 inw.) vormt het bedrijvige centrum van een rijk agrarisch gebied. Naast suikerriet en veeteelt is in de gelijknamige provincie de fruitteelt opgekomen, vooral ananas. Ciego de Ávila heeft de grootste ananasplantages van het eiland. In de stad staat een conservenfabriek. Verder zijn er zuivel- en vleesfabrieken. Historisch of cultureel heeft de stad weinig te bieden. De interessante plekken liggen in het zuiden en het noorden van de provincie.
In het zuiden vóór de kust ligt de Archipiélago de los Jardines de la Reina (de tuinen van de koningin), een wonderschone eilandengroep. De Jardines zijn beschermd gebied; daar kunnen flamingo’s, zeeleeuwen, pelikanen, leguanen, schildpadden en allerlei andere exotische diersoorten ongestoord leven. Voor de kust, in de Caribische Zee, ligt wel een gebied dat toegankelijk is voor sportvissers, dat genoemd is naar de archipel.
Tijdens de Eerste Onafhankelijkheidsoorlog (1868–1878) liep de frontlinie dwars door de provincie Ciego de Ávila. Om het rebellenleger te stuiten bouwde het koloniale leger een lint verdedigingswerken van Júcaro (30 km van de stad Ciego de Ávila) naar Morón (40 km van Ciego) in het noorden. De rebellen onder aanvoering van Máximo Gómez en Antonio Maceo, slechts gewapend met machetes en een handvol geweren, slaagden er toch in de linie te nemen. Overblijfselen van deze verdedigingslinie, de Trocha, zijn nog te zien aan de weg naar Morón.
Morón
San Fernando de Morón is zo’n typisch Cubaans provincieplaatsje (40.000 inw.) met een drukke hoofdstraat, de Calle José Martí, en een gemoedelijk pleintje. De bezoeker wordt welkom geheten met keurig verzorgde bloemperken langs de straten naar het centrum.
De hoofdstraat onderscheidt zich niet alleen door de drukte van de overige straten en pleinen, maar vooral ook door de gebouwen. Die zijn groter en fraaier, met zuilengalerijen, balkons en ornamenten rond ramen en deuren.
Het Casa de Cultura, in een voormalig college aan de Calle José Martí, heeft op de begane grond regelmatig interessante exposities van Cubaanse kunstenaars. De zaal boven is bestemd voor muziekrecitals.
Morón ligt op 15 km van de kust en vormt een goede uitvalsbasis voor een bezoek aan Cayo Coco, een toeristenparadijs in opkomst vóór de noordkust.
De gloednieuwe weg naar Cayo Coco gaat langs twee natuurgebieden: de Laguna de la Leche en de Laguna Redonda.
De Laguna de la Leche ontleent z’n naam aan de kleur van het water, dat melkwit wordt als er een stevige wind staat. De beweging van het water, slaat dan de kalksteenbodem los. In het meer broeden verscheidene watervogels, waaronder vele duizenden flamingo’s.
Aan de andere kant van de weg ligt de Laguna La Redonda, een internationaal vermaard gebied voor vissers op baars en forel.
Even voordat de weg over de dam naar Cayo Coco begint, kom je langs de Ciudad Modelo. Dit is een modeldorp dat vanwege de inspiratiebron van de architect het ‘Hollands Dorp’ genoemd wordt. Er is weinig Hollands aan te zien, of het moeten de tuintjes voor en achter de huizen zijn. Voor Cubanen blijft dat heel apart.
De eilanden in het noorden (Cayería del Norte)
De Cubanen zelf noemen ze de ‘Robinson Crusoë-eilanden’. De Cayería del Norte, de archipel voor de kust van de provincies Villa Clara, Ciego de Ávila en Camagüey, bestaat inderdaad voor het grootste deel uit onbewoonde eilanden.
De natuur gaat er nog z’n eigen gang. Ongestoord broeden er flamingo’s, pelikanen en andere prachtige vogels. De stranden zijn van een oogverblindende schoonheid. Ze zijn niet allemaal onbewoond geweest. Op de grote eilanden, zoals Cayo Coco en Cayo Romano, zijn sporen van indiaanse stammen gevonden. In de 16de eeuw werden deze grote eilanden de uitvalsbasis voor piraten en kaapvaarders. De locatie was ideaal, aan het strategische Canal Viejo de las Bahamas. In 1555 zou de Franse kaapvaarder Sorel een groep mooie creoolse vrouwen, die hij had meegenomen uit geplunderde nederzettingen in de omgeving, op Cayo Coco hebben achtergelaten. Later kwamen de smokkelaars en slavenhandelaars, voor wie de eilanden ook ideale schuilplaatsen waren. In 1868 landde Generaal Manuel de Quesada op Cayo Romano en kwam de hele archipel in handen van het bevrijdingsleger. En ook tijdens de Tweede Onafhankelijkheidsoorlog vonden er gevechten op de eilanden plaats.
Van permanente vestiging was tot op dat moment geen sprake. Pas in de 20ste eeuw probeerde men de eilanden economisch te exploiteren. De eerste poging, in 1927, om veeteelt van de grond te krijgen en sinaasappelbomen te planten mislukte. De grond bleek niet zo vruchtbaar. Enkele jaren later was de productie van houtskool wel succesvol. Grote delen van de oorspronkelijke bossen en struikvegetatie zijn ervoor gekapt. Op het hoogtepunt waren bij de houtskoolproductie zo’n 600 arbeiders werkzaam. De voornaamste nederzetting was in die tijd Bautista.
In de jaren veertig kwam er bij La Jaula toch een veeranch en begon een Amerikaanse oliemaatschappij met drie boortorens naar olie te zoeken. Vergeefs. Bij de overwinning van de revolutie is de houtskoolproductie, door overexploitatie, sterk teruggevallen. De meest memorabele gebeurtenis is dan dat de net opgerichte coöperaties van houtskoolwerkers worden gebruikt als proeftuin voor de later zo succesvolle alfabetiseringscampagne in Cuba. Twee maanden lang verbleven twaalf jonge onderwijzers uit Camagüey op Cayo Coco om de houtskoolwerkers te leren lezen en schrijven. En nu komen er dan de toeristen, in het voetspoor van piraten, smokkelaars, vrijheidsstrijders, een enkele veeboer en de houtskoolwerkers.
Van de tientallen eilanden, waaruit de archipel bestaat, worden er sinds de jaren tachtig enkele voor het toerisme ontwikkeld. Cayo Coco, voor de kust van de provincie Ciego de Ávila, heeft in dat opzicht het meeste te bieden. Cayo Santa María, vóór de kust van Villa Clara, is een toeristische bestemming in ontwikkeling.
Cayo Coco
Sinds 1988 is Cayo Coco via een dam, de piedraplén, verbonden met het vasteland. De rit, 26 km over een smalle weg door het diepblauwe water en langs de mangrovebossen en poelen bij het eiland, is een indrukwekkende ervaring. Honderden arbeiders hebben twee tot drie jaar lang dag en nacht gewerkt om de weg aan te leggen. Duizenden tonnen rotsen, stenen en aarde zijn ervoor aangevoerd. En het lijkt alsof de weg er altijd al lag. Het menselijke kunstwerk is volledig opgenomen in de fascinerende ecologie van het eiland. Onverstoorbaar stappen flamingo’s aan weerskanten van de weg in het water. Pelikanen scheren boven de kustlijn. De altijd bezige kolibri geeft vrolijke kleurtjes aan de dichte begroeiing vlak langs de weg. Hopelijk zal dat zo blijven, want de plannen die de Cubanen hebben voor Cayo Coco liegen er niet om.
Langs de 22 km maagdelijk witte stranden van het eiland zijn al diverse grote hotelcomplexen verrezen; in totaal moeten er 6000 overnachtingsplaatsen komen. Tryp Cayo Coco, onderdeel van een Spaanse hotelketen, is een schoolvoorbeeld van hoe het eruit gaat zien. Een vakantieparadijs met alles erop en eraan, gebouwd als een Caribisch dorp in Spaans koloniale stijl, én direct aan het strand.
Toerisme en natuurbehoud hoeven elkaar niet te schaden. Op Cayo Coco probeert de Cubaanse regering het toerisme zorgvuldig in te passen in de omgeving. Zo ligt naast het hotel een beschermd gebied waar de ecologie van de kuststrook wordt bestudeerd.
Behalve zonnen, zwemmen en genieten van de rust kun je op Cayo Coco ruimschoots van de natuur genieten. Op het eiland komt het grootste aantal inheemse vogelsoorten op Cuba voor. In de moerassen, poelen en mangrovebossen aan de zuidkant van het eiland kun je vogeltochten maken, onder andere naar de grootste flamingokolonie van het land. Verder zijn er wandel-, fiets- en paardrijroutes door de resterende bosgebieden.
De noordkust is ideaal om te vissen op onder meer groupers, snappers, barracuda en kreeft. Het rif vóór de kust biedt mooie plekken om te duiken.
De bus
‘Komt u uit Nederland?’ De bestuurder van het gele voertuig laat meteen zijn stuur los en steekt beide duimen vrolijk de lucht in. ‘De Nederlandse bussen zijn de beste bussen van het eiland,’ roept hij enthousiast. ‘Ik ben Holanda dankbaar dat ze aan ons denken. Deze bussen zijn vlug, groot en sterk. En ik lig tenminste niet de hele dag te sleutelen omdat de motor weer eens hapert.’ Voor één peso of 40 centavos rijdt Rodolfo (44) zeven dagen achter elkaar zijn passagiers van de binnenstad naar één van de buitenwijken en terug. Rodolfo schudt zijn hoofd en steekt vermanend zijn wijsvinger op tegen een gevaarlijk overstekende toerist die pas omkijkt wanneer hij hard maar bijna muzikaal mooi de toeter indrukt. Met diezelfde wijsvinger draait Rodolfo zijn mini-transistorradio iets harder. Draait het losbungelende knopje van zender naar zender – alsof hij naarstig op zoek is naar de woorden van zangeres Celia Cruz om zijn eigen uitleg over het functioneren van het transportsysteem te ondersteunen. Zij bezingt in haar liedje La guagua (spreek uit: whawha) het hedendaagse ‘busprobleem’. Aan de lange gezichten die mensen trekken, de eindeloos lange wachttijden en rijen bij de bushalte, de ongeregelde vertrektijden, het tekort aan zitplaatsen, het gebrek aan licht en frisse lucht en de ontelbare tegen elkaar geplakte lichamen waar de Cubaanse salsakoningin ritmisch over verhaalt, kan hij ‘jammer genoeg’ weinig veranderen. Net zomin als hij invloed heeft op de Italiaanse, Canadese, Mexicaanse en Duitse toeristen die zich tegen dollars in dure, grote auto’s laten rondrijden. ‘Van mij hoeven ze echt niet met mijn bus mee, maar tegenover de hardwerkende Cubanen vind ik het niet helemaal eerlijk.’ Tijdens zijn verwijt laat Rodolfo de Nederlandse toeristen bewust achterwege. Hij weet maar al te goed dat dit ‘kleine landje’ de afgelopen jaren honderden NZH en RET bussen aan het eiland doneerde en ook nog eens de invoer van Braziliaanse bussen mede financierde. Samen met de extra lange lichtroze, oranje en bruine vrachtwagenachtige metrobussen met twee bulten, de camellos, zorgen ze voor de snelste verbinding tussen huis en werk. ‘Die bussen uit Nederland kunnen nog net, maar onze kamelen zien er niet uit,’ zegt passagier Francisca. ‘Die gekke dingen passen niet in de stad. Ze horen thuis in Afrika,’ gilt ze terwijl ze zich lachend tussen de andere instappende buspassagiers wurmt.
Met de komst van nieuwe Chinese bussen zijn de meeste Nederlandse bussen naar de provincie ‘verbannen’. Daar kun je nu nog een gele ‘RET’ of ‘NZH’ bus met bestemming ‘IJsselmonde’ aantreffen.
Cayo Guillermo
Veel kleiner is Cayo Guillermo, ten noordwesten van Cayo Coco. Dit eiland heeft ook fantastische stranden met een lengte van 5 km en de beste duikmogelijkheden van de archipel. Het rif ligt hier op nog geen kilometer van de kust. Natuurliefhebbers kunnen genieten van de kolonies flamingo’s, pelikanen en zeemeeuwen. Cayo Guillermo is via de weg vanaf Cayo Coco te bereiken.
Cayo Romano
Aan de zuidoostkant van Cayo Coco ligt Cayo Romano, waar de natuur nog de baas is. Op Cayo Romano zelf zijn geen verblijfsmogelijkheden. Op Cayo Paredón Grande, aan de noordkant, liggen de mooiste stranden. Dit gebied is over de weg te bereiken vanaf Cayo Coco.
Cayo Sabinal
Voor de kust van de provincie Camagüey ligt Cayo Sabinal. Het is eigenlijk meer een schiereiland, met het vasteland verbonden door een moerassige strook land. De dichtstbijzijnde plaats is Nuevitas. Playa Santa Lucía ligt hier niet ver vandaan, op zo’n 30 km. Cayo Sabinal heeft ruim 30 km maagdelijke stranden, waarvan Playa Bonita het mooist is.
De provincie Camagüey, de grootste van Cuba, bestaat uit uitgestrekte vlaktes, meestal volgeplant met suikerriet of met vee erop. Dat zijn vanouds de voornaamste bronnen van inkomsten. De fruitproductie is in opkomst. Nuevitas, aan de noordkust is van oudsher nog altijd een havenstad van enig belang, vooral vanwege de verscheping van suiker. De hoofdstad Camagüey (240.000 inw.) heeft wat betreft architectuur en sfeer het meeste te bieden van alle hoofdsteden in Midden-Cuba.
Camagüey is de stad van de tinajónes, terracotta kruiken in allerlei vormen en maten. Vroeger kampte de stad met een groot watertekort. De omringende vlakte was doorgaans droog en als er regen viel, kon dat onvoldoende worden vastgehouden. Aanvankelijk gebruikten de Spanjaarden lege olijvenpotten om het probleem op te lossen. Later werden die kruiken nagemaakt met plaatselijke klei, die makkelijk was te bewerken. Je ziet ze nu vooral op de binnenplaatsen waar ze, soms half ingegraven in de grond, het regenwater opvangen. Ze worden ook gebruikt als versiering.
In de provincie Camagüey ontwikkelt de kuststrook bij Playa Santa Lucía zich tot een eersteklas toeristengebied.
Geschiedenis
De hoofdstad Camagüey op de huidige plek stamt uit 1528. Daarvóór was er een eerste nederzetting aan de kust bij Punta del Guincho, niet ver van Nuevitas. Vanwege de voortdurende aanvallen van piraten verhuisden de Spanjaarden meer naar het binnenland. Op de plaats die bij de inheemse bevolking bekendstond als Camaguei, aan de rivier Caonao, ontstond de nieuwe stad. Maar ook die stad bleef niet gespaard voor aanvallen van piraten. In 1668 viel ‘Captain’ Henry Morgan, die z’n thuisbasis had in Port Royal op Jamaica, Camagüey vanuit het zuiden aan. In 1679 was de beurt aan de Franse piraat François Granmont. In beide gevallen liep de stad veel schade op, maar weerde de bevolking zich heldhaftig. Naar verluidt heeft het grillige verloop van de straten in Camagüey te maken met de verdediging tegen piraten. De bewoners legden meanderende straten aan, soms met één uitgang, om de aanvallers in een hinderlaag te lokken.
Camagüey
Ook tijdens de onafhankelijkheidsstrijd kreeg de stad het zwaar te verduren. Op 20 juli 1869 bombardeerde een groep vrijheidsstrijders onder leiding van Ignacio Agramonte de koloniale troepen in de stad met een enorm kanon. Twee jaar later benoemde Carlos Manuel de Céspedes deze Agramonte, die geboren en getogen was in Camagüey, tot generaal van de Divisie Camagüey. Ignacio Agramonte vond de dood op het slagveld, in mei 1873. Hij is één van de grote namen in de geschiedenis van de stad.
Tijdens de Tweede Onafhankelijkheidsoorlog was de stad het toneel van beslissende gebeurtenissen. Op 2 november 1898 werden de koloniale troepen er verslagen door onder andere de legers van de generaals Máximo Gómez en Antonio Maceo.
De overgebleven Spaanse troepen vertrokken met de trein naar Nuevitas en vandaar naar Spanje. Dezelfde dag droeg de burgemeester het bevel over de stad over aan generaal Carpenter van het Amerikaanse leger. Camagüey heeft zich in deze eeuw verder ontwikkeld als agrarisch-industrieel centrum.
Bezienswaardigheden
Het aardige van Camagüey is dat de bouwwerken niet de protserige uitstraling hebben van de grote stadspaleizen elders in Cuba. De stijl van de stad is veel ingetogener en soberder, geheel in overeenstemming met de aard van haar bevolking. Alhoewel de kronkelende straatjes en rustieke pleintjes heel schilderachtig zijn, ligt de werkelijke schoonheid verborgen achter de gevels en poorten. De patios van Camagüey behoren tot de mooiste van het land. In de grotere gebouwen van de rijke handelaren, de bestuurders en de kloosters, zijn ze omgeven door bogengalerijen, met in het midden een monumentale fontein. In de bescheidener bouwwerken zijn de balustrades en pilaren van smeedijzer en mahoniehout er niet minder om. En altijd is er het weelderige groen van de medicinale en aromatische planten en bloemen. In dat unieke decor hebben de tinajones hun vaste plaats.
Het oude stadshart van Camagüey wordt gevormd daar waar de Avenida Ignacio Agramonte, de Avenida General Gómez en de Avenida República bij elkaar komen. Op die plek ligt het Plaza de los Trabajadores, dat beschouwd kan worden als de ontmoetingsplaats in deze stad.
Aan dit plein staat het Casa Natal de Ignacio Agramonte, het geboortehuis van één van de aanvoerders in de Eerste Onafhankelijkheidsoorlog. Agramonte was een humanist en tegelijk een groot militair commandant. Zijn strategie bestond uit een verrassingsaanval van een kleine groep goed getrainde soldaten. Die trokken zich dan snel terug, met de bedoeling de vijandelijke eenheid in een hinderlaag te lokken waar zijn hoofdmacht zich bevond. Agramonte ging meestal voorop in de strijd, te paard en zwaaiend met z’n machete.
In het geboortehuis zijn vooral persoonlijke eigendommen en een levensbeschrijving te zien van deze patriot. De familie Agramonte woonde al in 1828 in dit huis. Na de restauratie in 1973 is het interieur weer helemaal in de stijl van de 19de eeuw teruggebracht.
CASA NATAL IGNACIO AGRAMONTE, Avenida Ignacio Agramonte 59.
Geopend: di.–za. 10–18, zo. 9–12 uur.
Steek nu voor de Iglesia de la Merced, een koloniale kerk uit 1748 (herbouwd in 1848), het plein over en loop de Padere Valecia in. Rechts staat het Teatro Principal. Dit fraaie 19de-eeuwse bouwwerk is de thuisbasis van het Ballet de Camagüey.
Via de Independencia loop je vervolgens drie blokken in zuidelijke richting. Je komt bij het Parque Agramonte. Dit plein was ooit exercitieterrein voor de cavalerie. Twee voorvechters van de Cubaanse onafhankelijkheid zijn er in 1826 terechtgesteld. Een monument op het plein herinnert daaraan. In 1851 onderging een ander groepje vrijheidsstrijders hetzelfde lot op het plein. Agramonte wordt op het plein geëerd met een groot ruiterstandbeeld.
In 1864 werd met de bouw van de gezichtsbepalende kathedraal begonnen, de Catedral de Nuestra Señora de la Candelaria, op de plaats van een kerkje uit de 16de eeuw. Net als bij de overige kerken van Camagüey is restauratie van de kathedraal hard nodig.
Op de hoek met Martí zit het Casa de la Trova.
Een karakteristiek pleintje uit de 18de eeuw is het Plaza San Juan de Dios, te bereiken vanaf de kathedraal via de Calle Cisneros. De twee prominente gebouwen aan het plein zijn de gelijknamige kerk en het oude ziekenhuis, ook met dezelfde naam. Dit ziekenhuis was het eerste in de stad. Vanwege de goede staat van het plein en de gebouwen is het tot Nationaal Monument verklaard. In de straten eromheen staan waardevolle koloniale huizen.
Aan de noordkant van de stad, vlak bij het station, bevindt zich het Museo Ignacio Agramonte. Het gebouw stamt uit 1848 en is gebouwd als kazerne voor de cavalerie en was nog even in gebruik als hotel. De vertrekken zijn nu aangekleed met meubels en kunstvoorwerpen uit de 18de en 19de eeuw. Er hangt bovendien een uitgebreide collectie schilderijen van bekende Cubaanse schilders, zoals Acoste León.
MUSEO IGNACIO AGRAMONTE, Avenida de los Mártires. Geopend:
di.–za. 9–17, zo. 9–12 uur.
Aan de noordkust van de provincie Camagüey is het 20 km lange strand van Santa Lucía de voornaamste troef voor het toerisme. Het strand is breder dan in Cayo Coco en heeft schaduwrijke plekjes onder de palmen. Vanwege het rif, zo’n 100 tot 150 m voor de kust, is het water rustig en ideaal voor waterrecreatie. Het rif zelf biedt uitstekende duiklocaties.
Op de lange weg om de Bahía de Nuevitas heen is aan niets te merken dat je de kustlijn nadert. Het landschap is vlak en groen. Soms kom je een opstelplaats voor vee tegen, waar de kuddes in vrachtwagens worden geladen.
Bij de kust zit je plotseling tussen de vakantiehotels. Er zijn er al een vijftal gevestigd, meestal laagbouw en in de vorm van bungalows. Deze hotels bieden de gast een volledige zonvakantie met mogelijkheden voor één- en meerdaagse excursies en natuurlijk sport en vertier. Vooral jeep-safari naar de prachtige stranden van Cayo Sabinal is een aanrader. Zoals gezegd komen sportduikers in Santa Lucía goed aan hun trekken. In alle hotels zijn duiktochten te boeken, meestal bij de duikschool Shark’s Friends. Deze duikschool bevindt zich aan het strand tussen de hotels Villa Coral en Club Caracol. Per boot of bus ga je van daaruit naar het rif of één van de spectaculaire locaties vlak vóór de kust. Zo wordt er in en vlak voor de monding van het kanaal naar de Bahía de Nuevitas op enkele wrakken gedoken. En, zoals de naam van de duikschool al doet vermoeden, een ontmoeting met een forse bull shark, één van de dikste haaiensoorten, staat vast op het programma.
Tussen de hotels en het kanaal, naar de baai, ligt Playa de los Cocos. Een heerlijk strand met kokospalmen, waar ook enkele vissers wonen. Dit sfeervolle plekje geeft je wat meer dan in de hotels het idee in Cuba te zijn.
De provincie en de hoofdstad Las Tunas zijn niet bijster interessant. De basis van de economie hier is suiker. Van de zes raffinaderijen horen er enkele tot de grootste van het land.
De provincie bestaat grotendeels uit één grote groene vlakte. Ten zuiden van de hoofdstad en aan de kust is het landschap door de uitlopers van respectievelijk de Sierra Maestra en de moerassen en baaien wat spannender.
Vóórdat de Spanjaarden kwamen, heette het gebied Maniabón en was het in handen van indianen. Diego Velázquez gaf opdracht om het te koloniseren, en zo geschiedde. Aanvankelijk viel het gebied van Maniabón onder het gezag van de stad Bayamo. Eind 18de eeuw kon de nederzetting Las Tunas de Bayamo zich wat ontworstelen aan de greep van de zuidelijke hoofdstad. In 1853 kreeg zij stadsrechten. Las Tunas kreeg het in de strijd voor de onafhankelijkheid zwaar te verduren. Op 23 september 1876 namen mambises (rebellen) onder leiding van de Vicente García de stad in. In 1897 gebeurde dat weer, nu door generaal Calixto García, en ging een groot deel van de stad in vlammen op.
In het centrum van de stad Las Tunas (100.000 inw.) staat een handvol oude gebouwen. De paardenkoetsjes, die ook hier de hoofdmoot van het openbaar vervoer uitmaken, geven de stad nog wel iets vriendelijks. Maar over het algemeen is de stad Las Tunas wat saai.
Aan de noordkust van de provincie liggen enkele mooie stranden. Via het vissersplaatsje Puerto Padre kom je bij de gelijknamige baai, de Bahía de Puerto Padre. Het schiereiland in die baai is moerassig en daardoor moeilijk toegankelijk; aan de noordoostkant is de kust wel toegankelijk, daar liggen Playa la Llanita, en iets verderop langs de kust Playa La Herradura en Playa Covarrubias. De riffen voor de kust zorgen voor goede mogelijkheden om te duiken en te snorkelen. De faciliteiten zijn nog niet zo goed ontwikkeld als in Cayo Coco of Santa Lucía, maar de rust en authentieke sfeer maken veel goed. Onlangs is hier het eerste all inclusive resort geopend: Villa Covarrubias, onderdeel van de Gran Caribe-keten.