‘The old Europe was a corner shop or neighbourhood bar. The new Europe is a multi-national chain store.’ (Blake in zijn artikel over de euro) En een citaat van een citaat, nl uit The Corrections: ‘A character deemed unfit for any form of economic activity except buying things.’
16/12
Nog twee keer slapen… In Antananarivo is het nu 32°c.
Gisteren met Kat, Tom en Lau naar Pulp Fiction gekeken – nog meer genoten dan de eerste keer in die zaal in Berlijn, de enige in de hele stad waar films in originele versie werden vertoond. Zaal zat vol met Amerikanen en Engelsen die op alle juiste ogenblikken lachten of stil waren, zodat het leek of de hele zaal met dezelfde twee ogen keek, met dezelfde mond lachte en met dezelfde longen ademhaalde. Wat me dan weer deed denken aan San Francisco, november ’79, toen ik daar met Steve een week logeerde in een hotelletje dat naar curry rook, en wij iedere dag twee, drie voorstellingen bijwoonden, ook op een avond The Rocky Horror Picture Show. De zaal brulde de dialogen mee, schoot met waterpistolen als het in de film regende, stak aanstekers aan als iemand een sigaret opstak et cetera. En altijd als we diep in de nacht naar huis terugkeerden lag er een zwerver op de dorpel van het hotel te slapen en moesten we heel voorzichtig over hem heen stappen. Het was ook geen echt hotel. Gewoon een huis waar een extended Pakistani-familie woonde die hun vrije kamers aan passanten zoals wij verhuurden.
Heb daarnet een hotelkamer op Charles de Gaulle gereserveerd via een telefoonnummer dat ik op het net had gevonden en dat me met een centrale in de VS verbond, van waaruit het hotel in Parijs werd geboekt. Ik dacht: dit is dus globalisation in action.
Beelden van het dorp in Peru dat Steve en ik via een pad binnenwandelden; geur van houtskool en eucalyptus; kakelende kippen; alles groen of beige; vrede.
Steve en ik op de maandag na onze trouwdag op weg naar de tramhalte in de rue De Wand. Mijn rugzak is rood. Om in de Isambard Close te komen zullen we een tram, een trein, een ferry, nog een trein en een metro moeten nemen. En een twaalftal uur onderweg zijn.
18/12
Twee keer Herman in mijn brievenbus. Eén keer een foto gemaakt door een zekere Wilfried Rentmeesters, die blijkbaar zijn kasten en lades heeft opgeruimd. Hij schrijft
betreft: foto H. Deconinck [sic]
Mevr. Hemmerechts,
Ik ben zo vrij u deze foto op te sturen.
Deze is genomen zo’n acht jaar geleden tijdens de NCR-Literatuurwedstrijd te Antwerpen.
Met vriendelijke groeten.
De NCR-Literatuurwedstrijd. I like that. De wedstrijdgedachte, bedoel ik. Schrijvers verzamelen aan de start; wie het eerst over de meet gaat met het langste gedicht van de eeuw, wint. Maar die NCR-prijs werd volgens mij altijd in Brussel uitgereikt. Het ene jaar ging hij naar een Vlaming, het andere naar een Franstalige. Het is een wat vage, slappe foto geworden. Alsof Herman uit water komt opgedoken. Maar dat is ongetwijfeld mijn inbeelding.
Verder een artikel van Onno Blom dat op 8/9/97 in Trouw heeft gestaan nav de codadag in Watou, waarop Herman nadrukkelijk werd herdacht.
‘Wat ben ik de laatste tijd toch verstrooid? Straks vergeet ik nog te bestaan.’ Dat zei HdC tegen dichter en essayist Stefan Hertmans toen hij hem de laatste keer aan de telefoon had. Bijna alle dichters hadden wel zo’n anekdote over hun gestorven vriend en collega. (…) Toen Kopland achter het katheder plaatsnam, was de stemming zwaar geworden, sacraal haast. Iedereen werd, naarmate de middag vorderde, steeds stiller. (…) Aan het einde van deze grande finale kreeg de schrijfster Kristien Hemmerechts, de vrouw van HdC, zijn laatste postume dichtbundel overhandigd. (…) Hemmerechts las een handvol gedichten van haar overleden echtgenoot. ‘Ik vind dat ik hier niet hoef te staan, maar omdat hij koppig dood blijft, moet ik wel,’ zei ze met vaste stem.
Foto van die grote witte tent; op de voorgrond een koppeltje dat vastbesloten lijkt elkaar nooit meer los te laten; op de achtergrond mensen die bij de ingang van de tent aanschuiven. Dat alles onder een loodzware, grijze hemel.
Als ik niet beter wist zou ik zweren dat het in een ander leven was gebeurd.
Zinnetje uit Eyes Wide Shut. Kidman/Alice die tegen Cruise/Bill zegt: ‘I think ours is a sad and tender love.’ En dat dat misschien voor elke liefde geldt, of in elk geval voor elke liefde die op haar grenzen is gestuit; zich aan die grenzen heeft bezeerd, en ze vervolgens met enige gelatenheid heeft aanvaard. Maar dus ook met tristesse.
Havan Humo. Sta altijd te kijken van het grote gemak waarmee Bart met mensen gaat praten die hij nauwelijks kent. In vergelijking met hem ben ik de vleesgeworden schuchterheid.
Voor het eerst sinds de verhuizing in een droom naar het huis van mijn ouders teruggekeerd. Ik kwam aan in het gezelschap van Miche (?) op het moment dat mama samen met een vriendin de deur uitging. Mama was hartelijk tegen Miche, koel en afstandelijk tegen mij. Ik haalde er de schouders bij op. Binnen in het huis bleek de grote schoonmaak net achter de rug. In alle kamers waren muren en plafonds en vloeren grondig geschrobd. De vloeren waren met nieuwe blauwe balatum bedekt die met Vim was geschuurd waardoor het blauw al was verbleekt. Later zat ik beneden met Hugo en Miche te praten, toen er een storm losbarstte. De regen viel in bakken neer. Met grote tegenzin sleepten wij ons naar mama’s schone slaapkamers, waar wij inderdaad de ramen hadden laten openstaan zodat de regen in vuile plassen op mama’s schone vloeren stond. Wij sloten de ramen en probeerden met dweilen het water op te moppen. Nu spoot er ook water uit tuinslangen. Mama kwam thuis en besefte net als wij dat het onbegonnen werk was. Toch gingen wij dapper verder met dweilen.
Artikel in DS over prostitutie op Madagaskar. En dat er zoveel kindhoertjes zijn waardoor het een paradijsje voor pedofielen is.
19/12
Plassen op Charles de Gaulle – c’est à dire de luchthaven. Paspoort op de grond naast de pot leggen. Denken aan die keer in Manchester toen ik mijn paspoort in de toiletten op de grond had gelegd en het daar vervolgens had laten liggen. Bij immigration – de toiletten lagen in het niemandsland tussen de gates en hun loketten – KH zonder paspoort. KH met politie-escorte naar de toiletten, KH langdurig ondervraagd, KH die net niet zegt: ‘Do you seriously think I’m an IRA terrorist?’ Vervolgens denken aan al die keren dat ik naar Engeland ben gevlogen om een minnaar te ontmoeten, en aan Catherine Millet die daar elk detail over zou opschrijven met naam en toenaam en een gedetailleerde beschrijving van hoe en waar, maar ik ben dus CM niet. (‘Natuurlijk heeft Clinton over Lewinsky gelogen,’ schreef Marquez. ‘Als gentleman had hij die plicht.’ Of, zoals Jean-Luc dat zegt: ‘On ne peut pas vivre sans secrets, Kristien.’ Altijd een beetje vaderlijk tegen mij, Jean-Luc. Raad gevend. Het leven uitleggend. Maar ook erg lief.) En dan ook nog denken: hoe zalig een minnaar hier bij de hand, en zou Bart ook daarom vroeger zo dikwijls in het buitenland hebben gezeten. Discretie en vrijheid. Manchester was voor Philip – Noord-Ierse Philip aan wie Kathy een bloedhekel had en alleen al daarom kon het niets worden maar misschien ook anders niet. Ik geen zin om nog eens naar Engeland te verhuizen, hij die geen enkele toekomst in België had. Onlangs zijn naam op Google ingetikt, maar alleen dat ene boek over Wilkie Collins gevonden, gebaseerd op zijn proefschrift. Een beetje lui en sloom, onze Philip, maar een bedreven minnaar. Hij was – naar eigen zeggen – door een oudere vrouw in de liefde ingewijd, en ik weet nog dat ik dacht hoe mooi het was dat vrouwen elkaar via hun minnaars genot doorgeven.
Bij het inchecken daarnet Barts tasje met gereedschap moeten afgeven. Vooral de schroevendraaiers zorgden voor enige paniek. We mogen het tasje niet bij ons houden, krijgen het pas bij aankomst terug. Vorig jaar mocht het probleemloos in de handbagage mee, maar de grimmige schim van Bin Laden waart op alle luchthavens. Ironisch genoeg hebben ze niet de scheermesjes in de toiletzak gevonden. Die zitten nu in de tas pal boven ons hoofd. Zou het makkelijker zijn om een vliegtuig met een schroevendraaier dan wel met een scheermesje te kapen?
Airbus met in de rug van de stoel voor me een schermpje en in de leuning van mijn stoel een afstandsbediening. Keuze tussen een tiental programma’s. Beetje bizar als je bedenkt dat we onderweg zijn naar een van de armste landen ter wereld. Veel rommel maar ook een prachtige documentaire over een Franse danseres en choreografe, Marie-Claude Pietragalla, klassiek getraind in de Opéra de Paris, daarna een opleiding hedendaagse dans. Focus van de documentaire is haar choreografie over Camille Claudel. Als Camille laat ze zich opsluiten in een gecapitonneerde isoleercel en hangt er aan de wand zoals Christus aan zijn kruis, maar dat zie je pas wanneer haar cel openzwaait. Even kan ze zich bevrijden, maar dan komen mannen in het wit met een dwangbuis voor haar. De moeder van Camille loopt op stelten en is als een reus in een stoet dubbel zo groot als haar dochter. Ze is een spinvrouw met geen onsje liefde voor de dochter die ze in een psychiatrische inrichting laat opsluiten. Veel herkenbaars in wat Pietragalla vertelt over het vak, over het harde werk en de discipline, het perfectionisme, de eenzaamheid zodra ze het podium verlaat. Tweemaal aangegrepen, eenmaal omdat ik me plotseling niet meer zo eenzaam of aberrant in mijn gedrevenheid voel, een tweede keer omdat ze uitgerekend Camille Claudel danst en ik uiteraard Veerle in die scène zie staan. En opnieuw gedacht aan iets wat ik naar aanleiding van die verschrikkelijke roman The Virgin Suicides heb gelezen, namelijk dat die vijf zussen door hun moeder de ruimte wordt ontzegd om ervaringen op te doen – ‘to experience what life has on offer’ of iets in die trant. Ze mogen eigenlijk niets en contact met de buitenwereld wordt ontmoedigd, dus leven ze samen in dat rommelige huis en uiteindelijk sterven ze er ook samen. En ik staarde naar die zinnen en ik wist dat ze over mij gingen, over het gezin waarin ik ben opgegroeid. Ook ons werd ingehamerd dat de wereld buiten dat gezin onbetrouwbaar en waardeloos was op enkele uitzonderingen na die ver buiten ons bereik lagen, een professor bijvoorbeeld, of een bewonderenswaardige dirigent of politicus, een hartchirurg. En toen moest ik denken aan de twee stenen waarmee Veerle en ik een zomer lang in Spanje speelden, dag na dag met die twee stenen, en op het einde van de zomer begroeven we ze in de hoop ze het jaar daarop terug te vinden, maar natuurlijk waren ze spoorloos. Nooit heb ik die stenen vergeten, nooit heb ik geweten wat ik ermee moest, maar altijd heb ik het een ongelooflijk triestig verhaal gevonden, die twee zusjes met hun stenen, en nu denk ik dat ik weet waarom. Dat is wat wij mochten: braaf spelen. Met het zand, met stenen, met poppen, met kleurpotloden, met een bal. Zolang we braaf speelden, was er niets aan de hand. Maar dan komt er een leeftijd waarop je niet meer braaf kunt spelen. Zelfs als je het nog zou willen. Je moet iets anders gaan doen. En terwijl ik dit opschrijf weet ik dat wat ik schrijf tegelijk ook niet waar is. Het was veel complexer dan dat. Het is waar én het is niet waar, en nooit zal ik de woorden vinden om te zeggen: dit is hoe het was.
Toen Mary Tudor Calais aan de Fransen verloor, verklaarde ze dat na haar dood de naam Calais in haar hart gegrift zou blijken te staan. En soms denk ik: in mijn hart staat Veerles naam gegrift, en dan schiet ik in de lach vanwege zoveel pathetiek. Ik breng het zelfs niet meer op om haar op te zoeken. DUS. En misschien heeft mama gelijk en aanvaard ik het nog altijd niet. Ja natuurlijk aanvaard ik het niet. Ik zal het nooit kunnen aanvaarden, laat staan begrijpen. Misschien zou ik het kunnen aanvaarden indien iemand me kon uitleggen wat ik moet aanvaarden.
20/12
Nog geen etmaal in Tana en al tweemaal bestolen, één keer mijn bril, daarna vijfduizend frank maar dan in geld van hier, des francs malgaches of Fmg. Tweemaal door superbehendige zakkenrollers, tovenaars of goochelaars eerder dan dieven, als je het mij vraagt. Het is nu halfvier en we hebben ons in onze hotelkamer teruggetrokken of misschien eerder verschanst. Goddank heb ik mijn leesbril nog. Lieve Jezus van de reizigers, laat het hierbij blijven, alstublieft.
Paradoxaal genoeg maakt Tana een haast ouderwetse, vredige, schone indruk. Koloniaal sfeertje ook met een nog altijd sterke Franse aanwezigheid: Champion, Crédit Lyonnais, La vache qui rit, Air France, Maggi soupe (is dat Frans?) en een pijnlijk nauwgezette, hemeltergend trage administratie. Het goede nieuws is dat we een vlucht uit Tuleari hebben kunnen boeken op 6 januari zodat we zestien dagen hebben om 940 km te fietsen, dus plusmin 60 km per dag. Het goede nieuws is ook dat onze fiets officieel is gedesinfecteerd, of beter: de fietsbanden zijn gedesinfecteerd. En het feit dat we de tandem het land hebben binnengebracht is in een dik register genoteerd.
Ik trilde toen ik de tweede diefstal ontdekte, maar Bart werd juist nog een tikkeltje rustiger dan anders. Hoe groter het gevaar, hoe rustiger Bart, vermoed ik. Maar het was heerlijk om vanmorgen wakker te worden met de zon op ons bed. De kamer baadde in licht. Deed me denken aan dat Griekse eiland, Leros, waar ik met Philip was, back in 1988, wat zeg ik: 1987.
Onder ons raam staat een politieagent het verkeer te regelen – zo’n politieagent met een kepie en een keurig wit hemd. Het kan niet anders of dit uniform maakt deel uit van het koloniale erfgoed. Gemiddeld drie keer per minuut fluit hij op zijn fluitje waardoor ik deze middag geen minuut echt heb kunnen slapen. Al soezend aan het begrip roofmoord gedacht. Hoe iemand je kamer zou kunnen binnendringen en met een zwaai van een scherp mes je keel zou kunnen doorsnijden. En hoe je bloed dan aan zijn handen zou kleven, je dikke warme bloed aan zijn handen en aan de dollars die hij van je zou stelen. Vervolgens me afgevraagd of twee mensen die gedurende een lange periode veel met elkaar neuken, door de intense uitwisseling van lichaamsvocht fysieke kenmerken van elkaar overnemen.
Het is by the way op Madagaskar een beetje zoals in Burundi en Rwanda, alleen heten de Tutsi’s en de Hutu’s hier Merina en Côtiers. De Merina beschouwen zich als superieur – adel zeg maar – en stammen van Indonesiërs af. Sommigen zien er zo Indonesisch uit dat volgens mij nooit enige voorouder met een Afrikaan heeft geneukt. De Côtiers – die aan de kust of côte wonen – stammen van Afrikaanse slaven af. Zij zijn in de meerderheid maar slagen er niet in de economische macht van de Merina te breken.
Er wonen pas een tweeduizend jaar mensen op dit eiland, misschien zelfs minder, en from day one, staat er in de reisgids, hebben ze de strijd met de natuur aangebonden. Vanuit de lucht leek alleen Tana verlicht. We’ll be moving to darkness. Casteleintje ligt te lezen. Ik zelfs daar te tam voor. Grote behoefte om me te laten leeglopen. May God protect us tomorrow.
21/12
Eerste dag van de winter, hier van de zomer. Discussie met Bart of dat betekent dat de dagen langer dan wel korter worden. Bij ons worden ze langer, dus hier allicht korter. Kwart voor zes en prachtig licht. Zacht, teder, zuiver. Het eerste verkeer onder ons raam dat pal boven een kruispunt ligt. Een van de straten die elkaar hier snijden heet rue de Liège. Vannacht had de politie uitgerekend op deze plek een checkpoint geïmproviseerd. Auto na auto minderde vaart, waarop telkens een heftige discussie losbarstte, de motor werd afgezet en de chauffeur uitstapte. De discussie werd voortgezet tot de chauffeur eindelijk zijn auto opnieuw startte en wegreed. Een beetje om gek van te worden als je er noodgedwongen naar ligt te luisteren. Nu zou ik het liefst meteen vertrekken maar Bart slaapt nog. Op zijn bil zit een grote muggenbeet. Ik heb er eentje op mijn rechterheup. Vanaf morgen slapen we onder het muskietennet. Tana ligt op dertienhonderd meter, hoog genoeg volgens Bart om niet gevaarlijk te zijn [ivm malaria]. Goddank vannacht niet te veel over zakkenrollers liggen malen. Dorst. Gisteren Chicken Masala gegeten.
Halfzeven en Bart nog altijd in diepe slaap. Zon al hoog. Veel zin om hem te wekken maar hij kan straks beter uitgerust zijn. Ben al onder de douche geweest en heb reisgids tien keer gelezen sort of, en heb mijn muggenbeten geteld en met zalfje ingesmeerd. Niets is kwetsbaarder dan een slapend lichaam.
Famadihana – het opgraven en opnieuw begraven van de doden, ook le retournement des os genoemd – is hier blijkbaar een diepgewortelde traditie en lievelingsbezigheid. Doet me denken aan de santeria op Cuba, voodoo-achtige riten en tradities die naast en onder het opgedrongen christelijke geloof zijn blijven bestaan en die nu een van de grote toeristische attracties vormen.
Je kunt je natuurlijk ook een heel andere reis voorstellen waarbij je een gids in de arm neemt en je naar alle mooie en typische plekjes laat brengen. Maar dan zit je dus wel de hele tijd met die gids opgescheept.
Dag met haperingen begonnen. In het hotel in Tana konden we niet met Visa betalen – ‘désolé, madame, mais il n’y a pas de réseau à présent’, maar ik had dus ook niet genoeg cash dankzij mijn gulheid jegens de zakkenrollers. Banken, verzekerde men ons, zouden wel réseau hebben. Wij naar bank nummer één, maar opnieuw désolé, on n’accepte pas les cartes de crédit, dus naar bank nummer twee waar we één miljoen Fmg opnemen, een 7500 Belgische frank of 190 euro. De hele operatie duurde twee uur maar heeft me wel van mijn angsten verlost. Tot mijn eigen stomme verbazing durfde ik niet meer alleen met geld de straat op. Had zin om tegen de mensen van het hotel te zeggen dat als ze geen réseau hadden, ze mijn handje onderweg naar en van de bank zouden moeten vasthouden. Goddank is Bart meegegaan, al vond hij dat ik overdreef. Bart is een echte man, ik dus duidelijk niet. Echte mannen laten zich niet gaan, ik dus wel. Ik dacht: ik heb counselling nodig. Posttraumatische counselling.
Overal in de straten mensen met iele plastic kerstboompjes, en kraampjes met kerstlichtjes en kerstversiering. Dit alles te koop eerder dan in gebruik.
Eenmaal uit de drukte van Tana heerlijk fietsen op de N7, de enige goeie weg op Madagaskar, die onlangs met Europees geld opnieuw is aangelegd. Om de kilometer staat er een mijlpaal – een kilometerpaal, dus – met op het ene vlak de afgelegde afstand, op het andere het aantal kilometers dat ons nog van Tuleari scheidt. Indien deze streek ooit met oerwoud of bos bedekt is geweest, dan is ze in ieder geval grondig kaalgekapt. Op enkele eenzame eucalyptussen na is er geen boom te bespeuren. Nochtans is het landschap prachtig, bij momenten zelfs idyllisch met rijstvelden en terrasbouw en verrassend mooie huizen, die met hun verdieping en balkonnetjes iets van Zwitserse chalets weghebben. Meestal staan ze in groepjes van vier, vijf bij elkaar, in volstrekte harmonie met hun omgeving. Donkerrode huizen zoals de aarde waarvan de bakstenen zijn gemaakt. Schutkleurhuisjes.
Madagaskar. Nu eens het rode eiland genoemd, dan weer het groene. Rode aarde, groene rijstvelden. Elders ongetwijfeld ook groen regenwoud, maar niet hier. Anders dan op Cuba overal kraampjes met fruit, drank, brood, rijst. Supervriendelijke mensen die uitbundig naar ons zwaaien, en om één uur ’s middags ‘bonsoir’ roepen, en giechelen of schrikken want een tandem hebben ze duidelijk nog nooit gezien. ‘Eh’, zeggen ze dan, zo’n ‘eh’ dat zegt: hé, heb ik gezien wat ik denk te hebben gezien, en vervolgens schateren ze het uit. De diefstallen zijn hun vergeven en vergeten. Ik hou van dit volk en ben bereid het mijn hebben en houden toe te vertrouwen. C’est la ville die corromp. (Of moet dat zijn: corrompt?)
Verdere bezienswaardigheden onderweg die in dit toeristische verslag een vermelding verdienen: de zeboes, de pousse-pousses of riksja’s, de auto’s en vrachtauto’s die uit Europa zijn ingevoerd, afdragertjes van ons met soms nog de oorspronkelijke nummerplaat. Zo hebben wij een rood 2CV’ke gezien met een Belgische nummerplaat vooraan en helemaal geen nummerplaat achteraan, maar ook een Déménagements de Lausanne en een Visvervoer uit Oostende en last but not least R4’kes van Belgacom, zowel de oude oranje die ik in geen eeuwen had gezien als de huidige turkooizen. En ten slotte menen wij ook graftomben te hebben opgemerkt. De mensen begraven hun doden hier niet in de grond, maar leggen hen in een lijkwade in een graftombe. Wanneer na een drietal jaar al het vlees is weggerot, wordt het skelet opnieuw ingepakt en wordt ermee gedanst en gegeten en gedronken en gefeest. In de meeste graftomben liggen meerdere lijken en mensen maken afspraken over met wie ze later een tombe willen delen. Dit alles nemen wij in ogenschouw vanaf onze tandem die, zoals gezegd, een bron van groot vermaak is. Volgens de gids besteden mensen soms meer geld aan de bouw van een tombe dan aan een huis, maar dat lijkt mij schromelijk overdreven.
Zeventig kilometer gefietst vandaag, wat niet veel is, maar we zijn laat vertrokken én hadden allebei slecht geslapen. Veel bergaf maar ook de onvermijdelijke bergop. Na een kilometer of veertig viel ik stil, waarmee ik bedoel dat ik niets meer zei en ook geen zin had om nog iets te zeggen. Ik word dan een trappende machine, denk nog aan dit en aan dat maar zit helemaal in het ritme van de open-neer gaande pedalen, en ook Bart zei niet veel meer. Onder andere aan fitnesscentra gedacht waar mensen veel geld betalen om op machines te fietsen en hoe vreemd het is dat ik daar nooit een stap zou binnen zetten maar nu dus wel op een tandem lijd. De laatste vijf kilometer serieus afgezien. Een zware klim en geen energie meer. Leeggereden, noemt Bart dat. Je mag nooit leegrijden. Maar vandaag voelde ik op een bepaald moment dus letterlijk: nu zit ik op de bodem van mijn emmertje met energie. Een schraal ontbijt en daarna alleen maar cola en bananen. Ik kreeg kotsneigingen. Heb Bart dikwijls horen zeggen dat hij moet kotsen als hij te diep is gegaan – te ver in het rood, noemt hij het – en voilà, nu heb ik dat eens meegemaakt.
Ook aan Cuba gedacht. Plotseling sloten die twee reizen naadloos bij elkaar aan, alsof er geen jaar tussen zat.
Ik tegen Bart: ‘Ik denk dat Herman tevreden zou zijn dat je zijn zonnehoedje draagt.’
Bart: ‘Dat heb je vorig jaar ook gezegd.’
Ik: ‘Is dat niet vervelend om een zwembroek onder je shortje te dragen ipv een onderbroek?’
Bart: ‘Dat heb je vorig jaar ook gevraagd.’
Ik: ‘Je zou eens een nieuw shortje moeten kopen.’
Hij: ‘Maar nee, Kristieneke.’
Om drie uur naar Radio Vlaanderen Internationaal geluisterd. Er wordt een witte kerst in België verwacht en Kim Clijsters is sportvrouw van het jaar.
En nu zitten we in een supergezellig restaurantje in een stadje waarvan de naam op -lampy eindigt. Het is moeilijk om uit te leggen waarom dit nu zo gezellig is, maar het doet me denken aan – o hulp, ik ben zijn naam vergeten maar ik zie zijn foto, een mooie, blonde jongen die nog voor Sotheby’s heeft gewerkt en daarna is gaan reizen en prachtig over Australië en Patagonië heeft geschreven – okay, ik weet het weer, Bruce Chatwin. Anyway, in In Patagonia beschrijft hij een restaurant met op de tafels plastic waterkannen in de vorm van pinguïns. Hier staan geen pinguïnkannen maar ze zouden niet misstaan. Toen ik naar het toilet ging, zag ik dat je hier ook kunt slapen en dus hebben wij in kamer vier onze intrek genomen. Er zijn hier vijf kamers, allemaal zonder ramen die op een buiten uitkijken. Er zijn ramen, maar die kijken op een zaaltje uit waar een pingpongtafel staat. Bleek dat zowel Bart als ik ‘in onze jeugd’ veel gepingpongd hebben. O ja, het is ook het soort restaurant waar de muziek wordt aangezet als de klanten binnenkomen. Voor muziek lees tapejes met kerstmuziek en popmuziek (Elvis, ‘Girls Want To Have Fun’), die al zo dikwijls zijn gespeeld dat ze af en toe de moed verliezen en erg langzaam gaan draaien, waardoor de muziek diep en vals klinkt. Vanavond zijn wij de enige klanten in het restaurant. Al onze pogingen om de muziek te laten uitzetten zijn voorlopig tevergeefs.
Over het gezeul met lijken en beenderen. Een vrouw vertelt dat een voorouder in een droom aan haar is verschenen om zijn beklag te maken over de kou. Hij heeft nieuwe kleren nodig want de oude zijn versleten. Nieuwe kledij betekent een nieuwe lijkwade. De levenden besluiten dat er dringend een retournement moet worden georganiseerd. Maar psychiater Kristien denkt dus dat die vrouwen er gewoon voor zorgen dat ze aandacht krijgen. Als ze vinden dat hun familie hun ontsnapt, of dat het jonge volkje een tikkeltje te eigengereid wordt, dan verzinnen ze gauw een droom.
En nu ga ik lezen in De kleur van je hart van Antjie Krog, samen met wie ik ergens in januari iets moet ‘doen’. Antjie die ik in Kaapstad ontmoette en die lichtjes met Herman flirtte of misschien was ze gewoon lief, maar Herman genoot er wel van. Iets met een tomaatje dat ze in zijn hand drukte. Hij hield zijn handen op de rug en zij stopte er een tomaatje in, zo’n klein aperitieftomaatje, en dat vond Herman heerlijk. Wel tien keer vertelde hij me over dat tomaatje. En later toen Antjie verslagen ging schrijven over de hoorzittingen van The Truth and Reconciliation Commission faxte ze die ook naar ons omdat Herman ze in het NWT afdrukte, en soms werd de verbinding verbroken en stokte de fax, en dan belde ik haar en schokte de fax na een tijdje weer verder, en ondanks globalisation vond ik dat een wonder, die fax uit Kaapstad die ons huis binnenrolde. Ooit zelfs de stem van V.S. Naipaul op het antwoordapparaat. Heel hoffelijk en precies om te zeggen dat hij helaas geen bijdrage voor het Antwerpen-nummer van het NWT zou schrijven, en ik, oen, die de boodschap uitwiste. ’93 moet het zijn geweest. Antwerpen Cultuurstad. Herman die het themanummer groots aanpakte. Aan alle belangrijke namen heeft hij toen een bijdrage gevraagd.
Dit hotel/restaurant heet Chez le Marseillais. En als ik al sympathie voor de antiglobalisten voel dan is het omdat indien de globalisten hun gang blijven gaan, dit soort plekken finaal van de aardbol zullen verdwijnen en de hele wereld in een Pizzahut of McDonald’s zal worden omgetoverd.
Er is hier zopas een tapeje Dalida opgezet.
22/12
Bed met uitdagingen. Of ik lag zo dicht bij Bart dat ik hem bij elke beweging wakker maakte, of ik lag op de rand en kon elk ogenblik uit bed donderen. Uit pure armoede met mijn hoofd aan Barts voeten gaan liggen – zoals James Joyce en Nora Barnacle soms sliepen in de hoop geen kinderen meer te verwekken – maar dat veroorzaakte algehele verwarring. Midden in de nacht ook nog eens gestommel van luidruchtige, late gasten. Lig nu op een riant bed in het Grand Hotel des Thermes, het chicste hotel van Antsirabe, vervallen koloniale glorie, voorlopig meer glorie dan verval. Ruimte en stilte en de kans dat we eindelijk goed zullen kunnen slapen. Kleine dip hier bij Hemmerechts – te veel armoede gezien vandaag: kinderen in lompen en op blote voeten, kinderen van hooguit vijf met een kind van één in een doek op de rug gebonden, overal kinderen en wat moet er met die kinderen gebeuren, welke toekomst is er voor hen. Lijkstoetje gezien – dat hielp ook al niet. Voorop de mannen. Een van hen droeg het lijkje dat in een witte doek was gewikkeld. Om beide uiteinden was een touw geknoopt zodat het pakje eruitzag als een grote bonbon. Verder een man met een boeketje blauwe bloemetjes. De vrouwen volgden de mannen. In Zaïre, zei Bart, zou er veel kabaal worden gemaakt, en geroepen en getierd, maar deze mensen waren stil en ingetogen. Het was een kinderlijkje, dat kon je duidelijk zien, en vreemd genoeg groetten ze ons, niet de mannen, wel de vrouwen. Vroeg me af of we als een goed dan wel een slecht voorteken zouden worden geïnterpreteerd. Misschien een goed. Tandem met blanke mensen waarop kindje naar overkant wordt meegevoerd. Later ter compensatie een konvooi auto’s gezien nav een bruiloft. Zitten denken dat mensen als een zwerm sprinkhanen op dit eiland zijn neergestreken. Op dit eiland en op de hele wereld. Alles is kaalgevreten en wat overblijft zijn wat rijstvelden, akkertjes met maïs, aardappelen of groenten. We stopten ergens in een dorpje en dronken koffie – 250 Fmg, dat is nog geen vijf eurocent – en ik dacht: wat een troep. Wat een bende hebben we ervan gemaakt. Want alles was vuil en groezelig en vies en kapot. En tegelijk is het eiland ook prachtig en heerst er bij momenten een verrassende bedrijvigheid. Dan zie je mensen huizen bouwen, planken zagen, cement maken, auto’s repareren, akkertjes omploegen. Veel koopwaar voorbijgereden, altijd keurig gegroepeerd. Nu eens een hele reeks vrolijk geschilderde houten speelgoedautootjes, -vliegtuigen en -vrachtwagens, dan groenten en aardappelen, dan bundeltjes hout, één keer zelfs gipsen Mariabeelden.
De zadelpijn heeft serieus toegeslagen en rare delen van mijn lijf zijn verbrand, zoals de linkerhelft van mijn linkervoet. De hele dag eten bij elkaar gescharreld in de stalletjes onderweg – lekker en waarschijnlijk gezond – maar af en toe visioenen van een tearoom gehad, zo’n mooie Britse waar je scones kunt bestellen.
Tweeënzeventig mensen werken hier, zegt de kelner – of misschien is hij de maître d’hotel. Met zijn vieren zijn ze om ons te bedienen – de ene brengt de kaart, de volgende het bestek, een derde een fles bier. Nummer één draagt een rood jasje, nummer twee een groen, drie en vier moeten het zonder jasje stellen maar hun hemd is wel kraakwit. Voorlopig zijn wij de enige gasten in het restaurant van het Grand Hotel des Thermes. Dat heeft volgens de kelner/maître d’hotel alles met de verkiezingen te maken – hun corrupte president, die al vierentwintig jaar aan de macht is, werd op 16 december weggestemd maar weigert zijn nederlaag te erkennen. Heel binnenkort zal hij niet anders kunnen dan de uitslag bekendmaken, waarna hoe dan ook rellen zullen losbarsten. Ik denk aan de volle vlucht van Air France maar hou mijn mond. De toeristen blijven niet weg uit Madagaskar, wel uit Antsirabe. We bestellen een Malagasy-gerecht – rijst met wat onbestemd vlees – en intussen komt een derde klant het restaurant binnen. Tot onze niet geringe opluchting zwermt het vierkoppige personeel nu rond hem. Het muzikale gedeelte van de avond wordt ingezet: drie zangeressen en vier begeleidende muzikanten brengen Franse golden oldies zoals ‘A la Claire Fontaine’ en ‘J’entends le train siffler’, waarbij ik meteen aan Herman denk die daar altijd giechelend J’entends le chien pisser van maakte. Bart en ik gaan dansen en applaudisseren na elk nummer uitbundig. We worden hiervoor bedankt alsof we honderd mensen zijn.
Schuldbewust sluipen we uit het restaurant weg en laten het legertje zangeressen, kelners en muzikanten bij de ene klant achter. Het park achter het hotel is verlicht, al wandelt er niemand behalve wij. De tweeënzeventig man personeel zijn nodig voor het onderhoud van het zwembad, het minigolf, de tennisvelden, het volleybalterrein en het hotel zelf natuurlijk, dat in 1901 is gebouwd – drie jaar eerder dan het huis waar ik woon. Het is trouwens met dezelfde liefdevolle aandacht voor het ornamentele detail ontworpen. Wat een woord. Ornamenteel. De thermen van Antsirabe openen niet dikwijls meer hun deuren en het hotel wacht tevergeefs op gasten, maar het is niet moeilijk om je in te beelden hoe hier ooit de beau monde uit Tana kwam luieren en kuieren, dansen en schransen, baden en gokken. Want ja, het Grand Hotel des Thermes is zelfs met een casino uitgerust. En wat meer is: het heeft grandeur.
Op onze kamer horen we nog steeds de zangeressen. Is het mogelijk dat we 353 000 Fmg hebben betaald om nog eens een nacht wakker te liggen? Besef plotseling dat de kelner/maître d’hotel met zijn hele maandsalaris geen nacht in zijn eigen hotel kan betalen. Hij verdient 250 000 Fmg en zijn vader heeft een tweedehandsauto uit België. Toen hij het over die auto had, werd hij plotseling opgewekt. Vrolijk haast.
Bart over mijn dip verteld. We zijn het er allebei over eens dat Bush zo’n fietstochtje zou moeten maken. En, zei Bart, waarschijnlijk hebben we het ergste nog niet gezien. – Nee, zei ik, dat zal wel niet. Nochtans houden we allebei veel meer van Madagaskar dan van Cuba. Voorlopig in ieder geval. Beelden ook van Tunesië, waar ik met Jan Van Rompaey door reed op weg naar de woestijn. Kinderen in lompen en blootsvoets op lemen wegen tussen lemen huisjes. Kinderen die zelf de kleur van leem hadden. En onze karavaan 4x4’s die hen voorbijreed. En beelden van Peru, natuurlijk, want veel mensen hier zijn zo klein en taai en lenig en pezig als de indianen daar.
Honderd kilometer gefietst vandaag. Morgen negentig. Als het morgenvroeg niet regent gaan we eerst nog zwemmen. Mijn voorhoofd is zo verbrand dat ik het niet meer kan fronsen. Die kelner daarnet begon bijna elke zin met: ‘on peut dire que’. ‘On peut dire qu’il y a beaucoup de pauvres à Madagascar.’ – ‘On peut dire qu’il n’y a pas beaucoup de monde ici.’ – ‘On peut dire que le président a fraudé.’
Het personeel hier is permanent aan het schoonmaken. Kwestie van hun nut te bewijzen.
Halftwaalf en de zangeressen en muzikanten geven er god zij geloofd en geprezen de brui aan.
23/12
Prachtige ochtend na regenbui van gisteravond. Vanaf ons terras uitzicht op het park. Zwembad leeg. Wel water, geen mensen. Vreemd dat je in het Nederlands niet kunt zeggen: het is leeg van mensen. It’s empty of people. Zo meteen wij erin. Begin al heel wat meer begrip voor die kolonialen op te brengen.
Terwijl wij als kleine vorsten op het terras onder een mangoboom het ontbijt nuttigen – een pain au chocolat, een croissant, een jus de fruits, een café au lait, een yaourt au vanille – stroomt het park vol voor la fête de Christmas – spreek uit: krisjmasj. Je hoort hier nooit ‘Noël’, altijd ‘bonne année, merry Christmas’. Cotona, de katoenfabriek van Antsirabe, organiseert een kerstfeest voor het personeel – drieduizend mannen en vrouwen – en hun gezinnen: muziek, spelletjes en draaimolentjes voor de kinderen. Ambiance de krisjmasj.
Jezus heet hier Jesosy. Zo staat het althans op de geïmproviseerde kerkjes van de Seventh Day Adventists geschilderd. Jesosy Mamomsy. Het is zondag en overal zijn opgedirkte mensen onderweg van of naar de kerk. De meisjes dragen groezelige, gescheurde satijnen jurkjes die ooit wit zijn geweest en waar nog een handvol pareltjes op is gestikt. Niet iedereen kan zich het uitstapje naar de kerk veroorloven. Of niet iedereen heeft er zin in of is lid van de club. Een mevrouw in een roze satijnen jurk komt met de vazaha’s (zeg: vazas) een praatje maken. Ze heeft nog drie tanden en haar jurk past haar zo slecht dat je heel haar bh kunt zien, maar ze ontpopt zich als de zelfverzekerde lokale woordvoerster en wint precieze informatie over onze reisroute in. Dan zien we een fietser met een truitje van Heny en het logo van de ‘Wakkere trappers van Elverdinge’. Heny is de fietshandel in Poperinge waar Bart onze drinkbussen heeft gekocht; Elverdinge ligt op een boogscheut van zijn huis. Opgetogen maakt hij foto’s van de jongen, die trots poseert.
De hele verdere dag verrukt gezwaai en geroep naar de vazaha’s – donne moi un bonbon de christmas, donne moi un cadeau, bonjour vazaha, salaam vazaha – maar nooit opdringerig of agressief. Zelden probeert iemand ons iets te verkopen, zelfs niet als we bij vreemdsoortige rieten manden halt houden. Het lijken twee fuiken die op elkaar zijn gezet. Zij noemen ze ‘poef’. Bedachtzaam herhalen we het woord ‘poef’, maar worden er niet wijzer van.
Koffie gedronken aan een tafeltje voor een ‘huis’: een kamer met plaats voor niet meer dan een ijzeren bed. Een vrouw met een baby en een jong kind lagen er futloos te rusten. Naast hen een bijbel. Toen de vrouw me zag, veerde ze op en kwam met een brede glimlach haar baby tonen. ‘Il va bien le bébé?’ – ‘Il va très bien.’
Overal langs de weg lijken tempeltjes te staan maar het zijn geen tempeltjes, wel ovens waarin bakstenen worden gestapeld en gebakken. Onderaan wordt in een drietal openingen gestookt. Na een maand zijn de stenen klaar – of gaar – en kan aan de ‘tempels’ worden geknabbeld om huizen te bouwen.
Ambositra. 94 kilometer gefietst. Lange afdalingen en wind in ’t gat, zoals Bart dat zegt, maar toch is hij uitgeput als we rond halfvier het Grand Hotel binnenstappen. Geen luxe, wel gezellig en netjes, en een heerlijke koele THB – Three Horses Beer – bij aankomst. Altijd hetzelfde ritueel als we inchecken: op bed vallen, soezen, vrijen, onder de douche, wat lezen, schrijven, eten en gaan slapen. Geen van beiden behoefte om de straat op te gaan. Daar zijn we de hele dag geweest. En als er al een museum in de buurt is, dan kunnen we dat allebei zonder enige scrupules links laten liggen. Genoeg musea, kerken en tempels voor de rest van ons leven bezocht. Casteleintje ondanks vermoeidheid en pleine forme. We’re really moving in tandem now. As we should. Zo’n fietstocht wordt echt heerlijk als je nog nauwelijks iets tegen elkaar zegt en al helemaal niets meer denkt. Je hoofd dat leegloopt. Alleen nog kijken en trappen. Soms zelfs alleen nog naar de pedalen kijken.
Daarnet zei een jongen die hier als gids werkt: ‘Nous faisons partie de l’Afrique mais nous ne sommes pas l’Afrique.’ En het klopt: het is Afrika, maar ook Zuid-Amerika en Indonesië. Als ze al hun eiland verlaten, dan is dat gek genoeg eerder richting Frankrijk dan richting Afrika.
Roffel van regen op het golfijzeren dak over het binnenplaatsje van het hotel. Voor het eerst lekker en genoeg gegeten. Gulle porties voor gulzige vazaha-buiken. Meisjes van de keuken en de dienst onderdanig en gedwee alsof ze op een missiepost zijn opgeleid. Gedrild. Meisjes die beseffen hoe dankbaar ze mogen zijn dat ze hier de afwas mogen doen. Daar ook iedere minuut van de dag aan worden herinnerd. Van de prostitutie geredde meisjes. Bart zit gewoontegetrouw de kaart te bestuderen. Uren en uren tuurt hij naar het lijntje dat de N7 voorstelt. Elke bocht en reliëflijn prent hij in zijn hoofd. Morgen 95 kilometer tot Ambohimahasoa.
Dit hotel pakt trots met zijn e-mailadres uit. Het vloekt een beetje met de omgeving, eerlijk gezegd.
24/12
Een oudere wereld. Een wereld gericht op hoe het was. Op tradities en voorouders. En dus wel honderd keer gedacht wanneer we een handvol huizen voorbijreden: zo moet het bij ons in de Middeleeuwen zijn geweest. Zo leefde men toen. Misschien heeft het met de huizen te maken, waarin geen ‘echte’ ramen zitten maar gaten die met een houten luik kunnen worden afgesloten. En met het feit dat zodra we ergens halt houden mensen uit alle hoeken en gaten naar ons toe gehold komen. En met de ambachtelijke bedrijvigheid op straat, de veehoedertjes met hun zweep, de steenhouwers naast de berg keien die ze uit rotsblokken hebben geklopt, de vijzels waarin de maniok wordt gestampt. Met het in elkaar geknutselde van de dingen en de virtuele afwezigheid van synthetische stoffen. Alles komt uit de natuur en zal er ook weer door worden afgebroken, zoals de rieten manden waarin groenten en kippen worden vervoerd, en die op straat worden gegooid als ze kapot of versleten zijn. Rien ne se perd, rien ne se crée. Vuilnis wordt niet opgehaald want er is geen vuilnis. Als we ergens een lege fles water neerzetten, wordt die meteen weggegraaid. Alles wordt eindeloos gerecupereerd tot er niets meer te recupereren valt. Als ik vraag wat ik met de verpakking die rond een wafel zat moet doen, wijzen ze naar de grond. Vuilnis hoort op de grond. Waar het vergaat en die grond weer voedt. Het was trouwens een volstrekt smaakloze wafel. Je moet hier geen dingen kopen die ergens in een fabriek zijn gemaakt. Dingen die vuilnis genereren.
Onder ons raam krijst een varken. Andermaal een stralende ochtend. Als ik in de spiegel kijk, zie ik tot mijn verrassing een gebruind gezicht. Mijn lijf al slanker en gespierder. Minder vormloos. Speklaagje dat wegsmelt.
Wakker geschrokken uit droom. Ik stond in een badkamer en zag dat een plank van de vloer vlam had gevat. Mijn vader en broer lichtten de vloerbekleding op en toonden triomfantelijk een eindje leiding. ‘Ah,’ zeiden ze, ‘hij heeft dat niet geïsoleerd.’ ‘Hij’ was Bart en ik dacht: Achterlijke wezens, alsof jullie ooit iets hebben geïsoleerd. Nog geen seconde later is er opnieuw alarm. Dit keer in de kamer van Veerle, want nu zijn we duidelijk in het huis van mijn ouders – het ouderlijk huis dat het ouderlijk huis blijft zelfs nu ze elders wonen. Uit het plafond van Veerles kamer vallen zakken en balen. Ze wringen zich naar buiten, ploffen neer op het bed. Eén voor één komen ze te voorschijn uit de ruimte waarin ze waren gestouwd. Er komt geen einde aan. Iemand zegt: ‘Ja, die kamer is nog altijd rot. We hadden dat moeten laten opknappen. Nu valt alles eruit.’
Bart over mijn dromen verteld. De ik-dool-rond-in-mijn-huis-enontdek-kamers-waarvan-ik-het-bestaan-niet-vermoedde-dromen. Meestal zijn die kamers in erg slechte staat, maar ik besef dat ze met een kleine investering makkelijk kunnen worden opgeknapt. Volgens Laure-Anne staan die kamers voor facetten van mijn persoonlijkheid. Blijkbaar onuitputtelijk, die persoonlijkheid van mij. En dan zijn er ook de vele ik-ben-naar-een-kostschool-zonder-toiletten-gestuurd-en-moet-plassen-dromen. Soms ontdek ik een toilet, maar de pot is niet met een afvoer verbonden, zodat de pis onder de pot sijpelt. Of ik hurk in een douchecel of een pashokje, maar dan wordt het gordijn opengetrokken en jaagt iemand me boos weg. En in weer andere dromen krijg ik een brief van de universiteit omdat ik nog altijd een examen moet afleggen. Nederlandse taalkunde. Altijd opnieuw die Nederlandse taalkunde. Dus moet ik terug naar Leuven waar ik op een ongelooflijk vuil en stoffig kot terechtkom. Tot overmaat van ramp kan niemand me vertellen wat ik precies moet studeren. Nergens vind ik notities en al helemaal weet ik niet waar de colleges worden gegeven. Soms wordt de droom door de andere geïnfiltreerd, en moet ik ook nog eens op zoek naar toiletten, want alweer kan ik nergens plassen.
Beetje bewogen dag. Beloftevol begonnen met zon en indrukwekkend landschap. Hoe verder van Tana, hoe mooier, maar ook hoe armer de mensen. En hoe vriendelijker. Eindeloos bonjour en bonsoir vazaha. Voor het eerst hoedjes van raffia gezien. Heb me al dikwijls afgevraagd wat de mensen hier vroeger droegen. Op hun hoofd raffia dus.
Kort na de middag werd een dichte kap grijze regenwolken over het eiland getrokken, en wat later stortte de regen neer. Eerst schuilden we onder een rieten afdakje, maar algauw werden we ergens binnengeroepen. Het hing er vol rook want er werd zonder schouw gestookt. Twee kletsnatte vrouwen vielen giechelend binnen. De doek die ze om zich heen hadden geknoopt, was doorweekt, en ze grabbelden in een grijze plastic zak totdat ze iets vonden wat hen min of meer paste. Een van hen diepte ook een trui op voor een jongetje van een jaar of twee. Ze schepte wat eten uit de pan die op het vuur stond te pruttelen, nam het kind op haar schoot en begon het te voeden. Veertien mensen telde ik in dat huisje, waar de rook in mijn ogen en longen prikte. Als die daar allemaal woonden, moest er om beurten worden geslapen. Of zittend.
Het wilde maar niet opklaren, en wij konden niet praten met die mensen, want ze spraken alleen Malgache, dus reden we verder. In minder dan geen tijd was ik zeiknat: mijn haar, mijn schoenen, mijn hemd, mijn fietsbroek, mijn regenjasje. Ik begon aan Dixie Dansercoer te denken, volgens wie alles tussen de oren zit, en er niets is wat een mens niet aankan als hij het maar wil. Intussen was ik ook behoorlijk afgekoeld maar ook dat, knoopte ik mezelf in en tussen de oren, deerde me niet. Telkens als een auto ons kruiste, koesterde ik me in de warmte van zijn uitlaatgassen. Hoe ellendig ik me ook voelde, de plaatselijke bevolking beleefde wilde pret aan ons. Twee verregende vazaha’s zwoegend op een tandem! Tegelijk zaten we eindelijk in hetzelfde schuitje: de regen plensde zonder onderscheid op vazaha én Malgache.
Kort na vier uur reden we Ambo-dinges binnen. ‘Le problème du village,’ zei de eigenaar van Hotel Mimosa, ‘c’est qu’il n’y a pas d’eau.’ Het water viel uit de lucht, maar stroomde niet in leidingen. Maar we hadden een dak boven ons hoofd en een redelijk bed. Bart erg teder. Noemt me taai en kranig. Lichtjes ongerust ook over mijn rechteroog dat dichtzit vanwege een insectenbeet. Goddank hangen hier geen spiegels. Maar de beet blijft zwellen en ook de regen neemt niet af. Kerstavond. Zal me aan Dixie Dansercoer moeten vastklampen om opgewekt te blijven. Daarnet ergens ‘Stille Nacht, Heilige Nacht’ gehoord, en ook uit de kerk klinkt ijl gezang, maar van een kerstsfeer is hier nauwelijks sprake. Althans niet in mijn ogen. Mijn opgezwollen, kapotte ogen.
Veel geklommen vandaag. Bart hard gevloekt want het was onvoorzien. De kaart geeft het reliëf erg onnauwkeurig aan. Bart ligt op bed in een hemdje met korte mouwen en een short. Ik heb al mijn kleren aangetrokken en heb het nog koud. Alles is klam. Ook tussen mijn oren, vrees ik. Mag vooral niet denken ik-wil-hier-weg-ik-wiliets-lekkers-eten-ik-wil-mijn-haar-wassen-ik-wil-een-goed-bed.
In het restaurant televisie gekeken. Eerst een diep romantische film met een exclusief blanke cast, vervolgens nieuws met de kaart van Afrika en een vermoeid kerstboompje op de achtergrond. Uitsluitend lokaal nieuws met hoog propagandagehalte. Een minister die ergens een lint doorknipt; arme kindertjes die van liefdadige dames kerstcadeautjes krijgen. Ondertussen reclamespotjes voor spullen die niemand zich hier kan veroorloven. Aan de muren van het restaurant posters van de Spice Girls. We krijgen rijst met wat kip en een kom warm water. Bart doopt er na het eten zijn vingers in, maar als later een buslading Malgaches en route naar Tana gauw iets in het restaurant komt eten, blijkt het water bouillon te zijn waarin de rijst moet worden gesopt. Stel je voor, zegt Bart, dat je bij ons je vingers in de soep doopt, ze aan je servet afveegt en de soep vervolgens laat staan.
De baas van het hotel spreekt over zijn huwelijken in termen van bedden – zijn premier lit, son deuxième lit. Heb zin om hem te vertellen dat Bart mijn troisième lit is, maar ik hou wijselijk mijn mond. Bart wil weten of de man ook ‘bureaux’ heeft, de vaste uitdrukking in Kongo voor een minnares, maar de man begrijpt hem niet, of doet alsof. Hij heeft voor Didier gestemd, voor de president dus, omdat hij tegen verandering is. Wanneer Didier naar Ambohimahasoa komt, houdt hij zijn meetings in dit hotel. Dat is uiteraard een doorslaggevend argument. Didier heet voluit Didier Ratsiraka en zijn tegenstrever heet Marc Ravalomanana, maar wij noemen hen gemakshalve bij de voornaam.
25/12
Lange nacht. Veel wakker gelegen en pikdonker. Denken aan mijn bedje thuis en mijn donsdeken en mijn wc en douche. Me het heimwee van vroeger op scouts- en sportkampen herinnerd, de slapeloze nachten op een gammel veldbedje of in een klamme slaapzak, het aftellen van dagen en nachten. En toen was ook mijn verterende heimwee in Engeland plotseling weer daar, het heftige verlangen naar huis, de hartverscheurende schreeuw in mijn hoofd die buiten mezelf niemand kon horen. Vanmorgen haar vuil en vies, en oog nog altijd dicht. Honger ook. ‘Zalig Kerstmis,’ zei Bart. Tja. Ben een emmer water gaan vragen en heb me bij de omheining gewassen. Geen idee wat van zo’n vazaha in actie wordt gedacht. Iedereen lijkt hier alleen zijn gezicht en handen te wassen. Mag er niet aan denken hoe dat moet stinken als iemand geplast en gepoept heeft, én ongesteld is, én seks heeft gehad. Of bevallen is. ‘Propreté n’est pas vice’, zei mijn grootvader altijd, zonder dat ik ooit geweten heb wat dat ‘vice’ wilde zeggen of hoe het gespeld werd, maar het betekende dat je je beter te veel dan te weinig kon wassen. Mooi gezang uit de kerk aan de andere kant van de omheining. Het is dus Kerstmis. Als Bart moe is, doet hij stoer. Als hij armoede ziet, zegt hij dat de mensen eigenlijk genoeg hebben.
Goddank schitterend weer. Mensen op hun paasbest – of moet dat kerstbest zijn – op weg naar de kerk. Veel bergaf. Na net geen zestig kilometer Fianarantsoa, een zo te zien redelijk welvarend stadje met mooi geklede mensen, kuierend en flanerend op straat. We nemen de laatste kamer in Tsara Guest House, een ware oase van rust en goede smaak. Gisteravond lagen we over ons ideale kerstmenu te fantaseren, en nu al worden we door le bon petit Jésus op onze wenken bediend want het eten is hier verrukkelijk. Later drinken we thee in de tuin van het hotel – rieten stoelen met kussentjes, parasols, kostbaar servies, discreet personeel. Vreemd om weer door witte gezichten omringd te zijn, nieuwsgierige gezichten ook want bijna iedereen heeft ons onderweg verschillende keren gekruist. Een man die op Mayotte woont, moppert over de anarchie op Madagaskar. ‘En maar bomen wegkappen voor hun houtskool!’ Hij spuwt het woord uit. ‘Leur charbon.’ Op Mayotte is dat blijkbaar anders, daar heb je ook nog veel lemuren, maar Mayotte is Frans, al zijn de Fransen het eiland liever kwijt dan rijk. Ik vraag hem niet waarom hij er dan woont. Er zal wel een reden voor zijn zoals alles altijd zijn reden heeft. Een positievere man merkt op dat alles snel kan veranderen. Kijk naar Mauritius, zegt hij. Sinds ze daar vrije handelszones hebben is het eiland onherkenbaar. Die komen nu op Madagaskar ook, want Mauritius is te duur geworden. ‘En zullen ze de mensen een beetje betalen?’ vraag ik. ‘250 000 Fmg. Normaal krijgen ze 125 000 Fmg. De jongeren willen vooruit. De jongeren willen verandering.’ Zijn vrouw komt met een brede glimlach bij ons zitten. Het is min twee graden in Parijs, heeft ze net in een mailtje van hun kinderen vernomen. Sinds twee jaar heeft Madagaskar e-mail, en een jaar geleden zijn mobiele telefoons ingevoerd. De mensen laten zich opbellen want zelf bellen is te duur. De vrouw is lerares Frans op het lycée français in Tuleari, maar volgend jaar loopt haar contract af en keren zij en haar man naar Parijs terug. De mopperende man woont al heel zijn leven ‘in de tropen’. Misschien verklaart dat het verschil. De weg die we volgen, zou naar het zuiden veel slechter worden. ‘Il y a des nids d’éléphants dans la route.’ Olifantennesten in de weg. Nooit eerder die uitdrukking gehoord. Alsof er olifanten uit de lucht vallen. Hoe dan ook, voorlopig zitten we even in een aards paradijsje. Beetje ironisch om uitgerekend hier in Antjies boek te lezen hoe Afrikaners gemoord en gefolterd hebben om hun stukje Afrika blank te houden.