EPILOOG
1
Amsterdam 14 april 2002
Beste Kristien Hemmerechts,
Naar aanleiding van uw ‘beslissende boek’ in NRC heb ik het ‘drama’ dat er destijds ook bij mij ‘diep’ heeft ingehakt nog eens uit de kast gepakt. Na lezing is het grappig je te realiseren hoe de herinnering in de loop der tijd vervormt, een eigen leven gaat leiden. Zelf had ik weer een andere variant overgehouden (…) Ter informatie heb ik het laatste hoofdstuk gekopieerd.
Met vriendelijke groet,
Angela Dekker
Citaat uit het NRC-artikel:
‘Het boek [Blijf toch bij ons, Ingertje!] speelt in Zweden,’ herinnert Hemmerechts zich. ‘Ingertje is een kind dat in de stad opgroeit. Ze is enig kind, niet erg gezond en moet van de arts een zomer naar buiten naar een boerderij. Daar vindt ze alles vies en akelig. Ze komt terecht in een groot, rommelig gezin, met veel warmte en ze bloeit helemaal op. Aan het einde van de zomer komt haar moeder haar weer ophalen – dat is een stadse mevrouw, heel deftig en keurig, emotioneel veel afstandelijker en koeler. Iedereen vindt het vreselijk dat Ingertje weer weg gaat, maar ja, de moeder is de moeder en dus gaat ze terug – dat moet in een kinderboek. Ik herinner me heel goed dat ik het boek in bed heb uitgelezen, het licht heb uitgeknipt, het boek onder het bed heb geschoven en dat ik toen vreselijk begon te huilen. Ik kon niet slapen zolang dat boek daar lag, met die wending. Toen heb ik het licht weer aangeknipt, het slot weggeschrapt en een ander einde geschreven.’
In Hemmerechts versie blijft het meisje op de boerderij wonen en gaat de moeder alleen terug naar de stad. Voor het eerst zette Hemmerechts in fictie de wereld naar haar hand.
Dit is het slot van Blijf toch bij ons, Ingertje! zoals het door Aili Konttinen werd geschreven en me door Angela Dekker is toegestuurd. ‘Mama’ is de ‘echte’ moeder; ‘moeder’ de boerin. Maw Ingertje blijft ook in de ‘oorspronkelijke’ versie op de boerderij.
Mama lachte hen allen vol liefde toe. Toen legde zij met een onzegbaar treurig en lief glimlachje Ingertjes handje in de grote, sterke hand van moeder.
Het werd hoog tijd om te vertrekken.
‘Het gaat u allen goed!’ groette zij in het Fins.
‘Tot weerziens!’ riepen ze allemaal.
Toen verbeterde zij het en ze riep in het Fins: ‘Tot ziens, tot weerziens!’
De auto verdween in een stofwolk.
‘Ik moet Töpö hooi brengen,’ zei Ingertje.
Er zijn twee mogelijkheden:
ik heb nooit een ander slot geschreven (maar nee, ik zíe het mij nog doen; ik zíe die letters)
in míjn slot gaat Ingertje met haar echte moeder mee terug; het hele boek lang loopt ze om haar mama te treuren (ze blijft trouwens een heel jaar op die boerderij en niet zomaar een zomer) en daarom had de boerin haar mama laten komen. ‘Een jaar lang heeft ze naar mij verlangd en nu ben ik hier om haar te halen. Natuurlijk wil ze wel met me mee. Ze zal zo dadelijk wel tot bedaren komen,’ zegt die. Maar Ingertje bedaart dus niet. Nu haar moeder er is, wil ze niet meer met haar mee en haar moeder ziet in dat ze haar op de boerderij moet laten. Een wending die ik dus blijkbaar ondraaglijk moet hebben gevonden. Wat betekent dat ik mij met Ingertjes heimwee – en níet met haar verlangen naar een andere omgeving – had geïdentificeerd.
Twee lijkt mij het meest waarschijnlijk, maar waarom heb ik – of beter: heeft mijn geheugen – de situatie omgedraaid? Omdat ik me er achteraf voor geneerde dat ‘mijn’ Ingertje zich niet van haar mama kon losmaken? Omdat ik geen mama’s kindje wilde zijn? (Wat ik volgens mijn moeder wel degelijk ben geweest. Meer zelfs, ik werd ermee geplaagd, al werd het tegelijk ook aangemoedigd.) Wilde ik bewijzen dat ik wel van mijn moeder weg kon? Dat ik er mijn hand niet voor omdraaide?
Hoe dan ook is het een opluchting te merken dat het boek bestond en bestaat, en nog altijd in sommige boekenkasten is te vinden. Dát heb ik tenminste niet verzonnen.
Wie dit leest mag deze ‘ontmaskering’ zelf interpreteren. Ze zet in elk geval het waarheidsgehalte van dit dagboek op losse schroeven. Catherine Millets ambitie ‘dire la vérité de tout ça’ blijkt plotseling een ijdel project. Het is niet uitgesloten dat alle mensen die in dit dagboek voorkomen weinig meer dan hun naam met de ‘echte’ persoon gemeen hebben. Ik heb – zo besef ik – genoteerd hoe zij zich aan mij hebben voorgedaan, en daarmee heb ik van hen – en van mezelf – personages gemaakt. Zie Franks verwijt nav mijn bespreking van de Vivienne-Eliot-biografie. Dit inzicht is verontrustend zowel als bevrijdend.
Een enkele keer heb ik bewust de feiten naar mijn hand gezet door gebeurtenissen die na 15 februari 2002 plaatsvonden het dagboek binnen te smokkelen. Misschien ben ik in de eerste en laatste plaats een schrijfster van fictie. Zie George Lakoffs ‘You obviously have a lot of fantasy’.
Nav de moord op Pim Fortuyn op de Nederlandse radio een gesprek over het fundamentele verschil tussen veiligheid en veiligheidsbeleving. Elk woord dat de expert over deze materie weet te melden bevestigt de les van de Ingertje-geschiedenis: niemand van ons leeft in de objectieve werkelijkheid, die al dan niet bestaat. Wij leven in ons hoofd; in onze subjectiviteit.
3
Na de Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen van 6 maart komt Pim Fortuyn voortdurend in beeld en meen ik hem te ‘herkennen’. Ooit, zo herinner ik me, heb ik samen met hem in een radioprogramma gezeten. Tussendoor vertelde hij over Leefbaar Nederland en kondigde hij aan dat ook in Vlaanderen weldra zo’n partij zou worden opgericht. En ik zou nog veel van hem horen. Een hoffelijke, minzame, rustige man, vond ik toen; een zonderlinge figuur die een eenmanspartijtje had opgericht.
Wanneer Fortuyn is vermoord begin ik deze ‘herinnering’ aan mensen te vertellen. Ik vertel haar zelfs tijdens De avond van het boek, de televisie-uitzending nav de uitreiking van de Librisprijs in Amsterdam. Mijn verhaaltje maakt indruk. Mensen luisteren, slaken diepe zuchten. Dan krijg ik een medewerker van Jac Goderie aan de lijn en weet ik: dáár heb ik ‘Pim’ ontmoet. Kan het, vraag ik, dat Fortuyn en ik bij jullie voor dezelfde uitzending waren uitgenodigd? Even kijken, zegt de vrouw, die nu ook is geïntrigeerd. Wij hebben Pim gehad, maar nee, dat was eerder. Toen u bij ons was, zat iemand van Leefbaar Nederland in het programma om over cultuur te praten, maar dat was niet Fortuyn zelf. Weet u, voegt ze er troostend aan toe, ik zie hem ook overal sinds hij is vermoord.
Maar als verhaaltje was het mooi.
In de schitterende film Sous le sable van François Ozon houdt Marie vol dat haar vermiste echtgenoot Jean nog bij haar woont. Zo overtuigd is ze van zijn aanwezigheid dat ze met hem kan praten, hem kan aanraken, hem een stukje toast kan aanbieden.
5
Ik vraag aan een vriend hoe het gaat met gemeenschappelijke vrienden van ons die anderhalf jaar geleden hun zoontje van acht bij een verkeersongeluk hebben verloren. Er is nu een nieuwe baby. ‘Goed,’ zegt hij. – ‘En zal het huwelijk het overleven?’ wil ik weten. – ‘Ja, natuurlijk, het heeft het overleefd. Het is nu toch al anderhalf jaar geleden.’ – ‘Máár anderhalf jaar,’ verbeter ik hem. ‘Wat zoiets in een gezin aanricht moet je dan nog gaan ontdekken.’ – Hij: ‘Bij sommige mensen gaat dat sneller.’ – Ik: ‘Was ik maar zo’n mens.’
6
‘Vroeger was ik altijd de jongste.’ (Hugo Claus nav de première van Koningsblauw[de literaire tournee nav de vijfde verjaardag van Hermans sterfdag] in Genk op 19 mei 2002)
7
‘Ik denk dat hij eindelijk is begraven; dat ik hem eindelijk heb begraven.’ (ik tegen Bart nav de dernière van Koningsblauw én de feestelijke onthulling van Hermans monument op de Tramplaats/Draakplein op 26 mei 2002)
8
Er waren eens een mama en een kindje die zoveel van elkaar hielden dat ze elkaar beloofden altijd bij elkaar te blijven. Wat er ook gebeurde, nooit zouden ze elkaar verlaten. Het kindje zou nooit groot worden, en de mama nooit oud of lelijk. En altijd zouden ze gelukkig zijn.
‘Ze gelooft het echt,’ zei de mama met een vertederde glimlach tegen de papa. Ze stonden bij het bedje waarin hun dochtertje vredig sliep. Mama gaf een tikje tegen de mobile die boven het bed hing. Er hingen grappige figuurtjes aan, die van haar en Ingertje allemaal een naam hadden gekregen. In het licht dat uit de gang naar binnen viel, kon ze zien dat een knuffeldiertje op de grond was gerold. Mama raapte het beertje op en legde het liefdevol op zijn vaste plekje, vlak boven het hart van het meisje.
‘Ze is nog een kind,’ zei de papa tegen de mama. ‘Natuurlijk gelooft ze het.’ Hij kuste haar. ‘Ik wil trouwens ook altijd bij jou blijven. Iedereen wil bij jou blijven.’ Hij lachte.
‘Stil,’ zei de mama en legde een vinger op haar lippen. ‘Ze slaapt. Straks maak je haar nog wakker!’
Maar Ingertje had ieder woord gehoord. Wild ging haar hart in haar borst tekeer. Ze was een dom, onnozel wicht! Een kind dat geloofde wat haar mama haar vertelde! Nooit, nee nooit, zou ze nog… Maar het was haar niet duidelijk wat ze nooit meer zou doen. Mama mocht niet weten dat zij wist… Als zij deed alsof ze het niet wist, dan zou mama misschien… Alles moest blijven zoals het was. Ze zou het allemaal uitwissen. Dat was het beste wat ze kon doen.
De deur van haar slaapkamer werd zachtjes dichtgetrokken. Ingertje was alleen.