Wat ik niet begrijp. Verhofstadt [eerste minister] die het Vlaams Blok een deel van de verantwoordelijkheid voor de Johan Sauwensaffaire in de schoenen schuift. Het Blok zou een poging hebben ondernomen om de regering te destabiliseren. Ze zouden Sauwens – minister Sauwens! – in een valstrik hebben gelokt. Alsof het Blok Sauwens naar die bijeenkomst gesleurd heeft. Alsof hij daar niet geheel onafhankelijk en op eigen initiatief naar toe is gegaan.
In De Morgen die ik bij Bart lees: ‘Plots gingen alle gsm’s zowat tegelijk af. En dan zegt Mieke: “Ja, Ludo?” En Steve: “Ja, Patrick?” En ik: “Ja, Karel?” De Gucht zei me meteen dat het gedaan was.’
Klef die voornamen. En wat een genot het hun moet verschaffen ze te kunnen gebruiken. Maar hun aanpak van de Sauwens-affaire is feller en eenduidiger dan in DS. En niet één lezersbrief met sympathie voor Johan Sauwens.
En ook: wie is Ludo?
Gisteren om elf uur ’s avonds tuindouche met Bart. Tuindouche is douche in tuin met zonverwarmd water – meer bepaald: water verwarmd door zonnekanon, een Bart-constructie. A l’africaine, zei Bart. In elk geval uiterst romantisch. Hollywood B-movie-achtig. Maar dan een goeie B-movie. Eentje waarin ik graag meespeelde. En Bart ook.
15/5
Steffi Peeters’ eindwerk over slow motion: ‘Douglas Gordon’s 24 Hour Psycho – Hitchcock’s Psycho vertraagd tot 24 uur. Alsof vertraging het onderbewustzijn van de film naar boven bracht, zaken die onmogelijk gecontroleerd hadden kunnen worden.’
‘Borges schreef een verhaal The immortals, over een samenleving die bestaat uit onsterfelijken – zonder de dood geen reden meer tot leven. Apathisch bestaan.’
‘Zodra er sprake is van beweging is er sprake van anticipatie, een zekere verwachting naar hetgeen komen zal.’
17/5
Straks lezing in Bonn. Geen idee van mijn publiek. Nederlandstaligen in Duitsland? Of Duitsers? Lezing op de tast.
Gisteren laatste les creatief schrijven op KUB. Postgraduaat Cultuur en Communicatie wordt afgeschaft. Fase 1 van het rampenplan, vrees ik.
Gisteren ook in Dansaertstraat Josse de Pauw met dochtertje en Tom Jansen tegen het lijf gelopen. Josse was door Nienke Rooijakkers gebeld met vraag of hij in toneelversie van Taal zonder mij wilde spelen. Josse als Herman dus. Hij had er ontzettend veel zin in, zou met Nienke gaan praten maar had eigenlijk geen tijd voor het project vanwege agenda al vol. Hij zag vooral Nienkes visie zitten, zei hij. Het idee om van een ‘echt’ iemand een personage te maken. Dat was toch even een opluchting. Niet Herman en ik worden op het podium gezet, maar personages die op ons gebaseerd zijn. Ben ik dan ook zelf een personage? Een rol die ik met grote overtuiging speel?
Daarna eindelijk weer eens afspraak met – oververmoeide – Frank. Ook nog even naar Mort Subite waar Bart met mensen van Fonds Pascal Decroos zat. Babbel met een zekere Chuck die een bureau voor Investigative Journalism heeft opgericht. Allemaal interessant en plezant, maar veel te laat in bed.
18/5
Internationale doorbraak duidelijk nog niet voor vandaag. Gisteren in Bonn twaalf man in de zaal. Allemaal mensen die niets of weinig met literatuur hadden, maar kwamen luisteren uit nostalgie naar het vaderland en/of de moedertaal. Kan daar vreemd genoeg van genieten. Niet van de lezing, wel van het onderweg zijn, aankomen in een stad waar ik nooit eerder ben geweest, beetje rondlopen, stukje eten. En niemand die weet waar ik ben. Niemand die me kan bereiken. Mijn leventje, mijn wereldje. Ik ben een stoïcijn in het diepst van mijn gedachten. Of een solipsist. Of – zo zou Jean-Luc zeggen – een narcist.
Daarnet treinkaartje naar luchthaven gekocht. Bediende vroeg: ‘En? Waar gaat de vlucht naar toe? Milaan?’ – ‘Nee, Turijn.’
Maar hij had dus op televisie gehoord dat ik – samen met andere schrijvers – naar Italië ging. Voelde me even minder een schim.
Vrijdagavond – vroege avond – luchthaven propvol mensen die op vakantie gaan – zo kan het dus ook.
Altijd tristesse op luchthaven vanwege herinneringen aan H en de vele keren dat wij hier samen ergens naar toe vertrokken. Eindelijk alleen wij tweeën. Zin om lijstje aan te leggen van de plekken waar ik sinds zijn dood ben geweest, ik bedoel buitenlandplekken. Het allerergst waren Canada en Boston. Allebei letterlijk en figuurlijk in de winter. Vrieskou.
Zal op de vierde verjaardag van Hermans dood op een literatuurding in Turijn zijn terwijl hij vier jaar eerder op een literatuurding in Lissabon was. Vraag me af of iemand zich dat daar zal herinneren. Waarschijnlijk wel, al was het maar omdat Anna Enquist er ook zal zijn. Altijd bang voor confrontatie met haar. En dus met hém, of meer precies: met zijn dood. Vreemd hoe wij door hem aan elkaar zijn geklonken. Of we dat leuk vinden of niet.
In bus van luchthaven naar hotel babbel met Fransman die Nederlands blijkt te spreken vanwege getrouwd met een Nederlandse. Hij is directeur van het Institut français hier en zijn vrouw heeft ook een boeiende baan, al vang ik van zijn uitleg niet meer op dan Verenigde Staten, Afrikanen, lezingen, veel Hollanders. Nou ja. Hoe vloeiend hij ook Nederlands spreekt, toch heb ik grote moeite om hem te verstaan. Een verkeerde klemtoon, een lange klinker die kort wordt uitgesproken, en ik verdwaal al in zijn woorden. Ongetwijfeld een van mijn slechtste eigenschappen, dit onvermogen om talen gesproken met een accent te begrijpen. Heb zelf resoluut de toerist uitgehangen en geen enkele poging ondernomen om zelfs maar ‘dank je’ in het Italiaans te zeggen. Er zou toch maar wat Spaans uit mijn mond zijn gekomen. Broebelspaans, welteverstaan.
Niet echt de ideale buurt om alleen rond te lopen, in elk geval niet rond halftwaalf ’s nachts. Geen andere vrouwen op straat, en mannen die je volgen onder de arcades. Griezelig, hoe oud ik ook ben. Te oud om verkracht te worden, niet om overvallen te worden. Naar hotel teruggekeerd maar eerst nog verrukkelijke cappuccino gedronken in mooie, ouderwetse bar op hoek van de straat. Zal mijn ‘local’ worden, denk ik. De hele buurt is oud zoals Boedapest en Praag oud zijn. Statige gebouwen. Brede straten. Onduidelijke overgang van stoep naar straat.
Terug in hotel even staan luisteren naar gekibbel in de kamer naast de mijne. Een vrouw haalde fel uit naar man die te laat was komen opdagen, en die zijn stuk niet naar Hilversum had doorgebeld. En het was niet de eerste keer dat dit gebeurde. Ook niet de tweede of de derde. De vrouw wond zich meer en meer op, de man reageerde nauwelijks. Ben benieuwd wie deze buren zijn. Herkende in elk geval hun stemmen niet.
19/5
Ontbijt met Paul Buekenhout, met wie ik gestudeerd heb en die ik toen al erg aardig vond, maar die daar nooit naar wil verwijzen, ik bedoel naar die studietijd samen, en dus verwijs ik er ook niet naar, al heeft dat soms iets onwezenlijks. Hij zag er vreselijk vermoeid uit, had blijkbaar geen oog dicht gedaan. Vind het altijd vreemd dat slechte slapers uitgeput raken. Als ik moe ben, slaap ik. Als ik wakker word, ben ik uitgeslapen. Oh, zei ik tegen Paul, lijd jij aan slapeloosheid? – Ja, ja, zei hij, in Londen heb jij mij nog wonderpillen aangeraden, en ik heb ze toen gekocht, maar voor mij deden ze niets. Maw hij en ik hadden het toen uitgebreid over zijn slapeloosheid gehad maar van het gesprek was niets bij zeef-Hemmerechts blijven hangen. Vaag sijpelden er nu herinneringen in mijn geheugen. Ook aan mijn eigen slaapproblemen na Hermans dood. Slaapproblemen die ik met alcohol en Valerial probeerde te bestrijden. De laatste Valerial genomen de eerste keer dat Bart bij mij sliep en ik door een verwarrende mengeling van onrust en schuldgevoelens naast zijn slapende lijf lag te woelen. Dus sloop ik naar de badkamer om een slaappil te nemen, en zag zijn broek daar liggen met de portefeuille die uit zijn broekzak puilde. Voorzichtig haalde ik er zijn identiteitskaart uit om te zien hoe oud hij was. Jonger dan ik, besefte ik, maar ik wist niet hoeveel jonger. Mijn verziende ogen tuurden naar de getallen. Nou, dat was even schrikken. Maar daarna had ik die slaappillen niet meer nodig.
Halverwege het ontbijt kwam Frans Denissen bij ons zitten. Man met mooie stem. Babbel over Taalunie-vertaaldag in juni waar we allebei een lezing moeten houden. Ik gooi het zinnetje ‘Try a little tenderness’ in de groep, door Raymond vertaald als ‘Probeer een beetje tederheid’. Werkt omdat Raymond het zingt, maar het is eigenlijk geen Nederlands. Frans stelt voor: ‘Probeer eens een beetje lief te zijn.’ Ik stel voor: ‘Wees eens lief.’ Paul ziet het probleem niet. Volgens hem is ‘Probeer een beetje tederheid’ prima Nederlands. Goddank vindt Frans dat niet, anders zou ik andermaal zwaar aan mezelf moeten twijfelen. In elk geval aan mijn taalgevoel.
Het probleem met vertalingen is a) dat vertalers bar slecht betaald worden en b) dat ze te weinig tijd krijgen. Tijd bijvoorbeeld om een dag te lopen nadenken over ‘Try a little tenderness’. Frans zegt: ‘Een derde van de vertalingen uit het Nederlands zijn meer dan behoorlijk.’ Hij vindt dat een behoorlijk aantal. Paul schrikt: ‘Een derde maar?’ – ‘Ach,’ zegt Frans, ‘als de belangrijke teksten maar goed worden vertaald.’ Frans is een pragmaticus.
Bij de lift Mieke Musschoot tegen het lijf gelopen. Iedereen erg lief tegen mij. Ligt dat aan mij of aan hen? En ook: zouden zij er zich van bewust zijn dat overovermorgen, vier jaar geleden, die lieve Herman in een andere Zuid-Europese stad tegen de vlakte is gegaan?
Panelgesprek over la memoria – Il Teatro della Memoria. Zes mensen die allemaal iets over het geheugen kwijt moeten willen – drie Italianen, twee Belgen, één Nederlander. De Italianen doen het met oeverloos gebabbel, zweverige uitspraken, huis-, tuin- en keukenfilosofie. De ‘noorderlingen’ zijn veel concreter en to the point. Vooraf noteer ik op een envelop: ‘Actually I have a poor memory and it gets worse by writing things down’. Wij mogen immers Engels spreken. Zodra ik een herinnering heb opgeschreven, houdt die op herinnering te zijn en gaat in de stroom van beelden, anekdotes en voorvalletjes op die ooit in mijn teksten – fictie én non-fictie – zijn terechtgekomen. Ik weet niet meer of het echt is gebeurd of bedacht. Natuurlijk weet ik het nog wel, maar ik moet er eerst diep over nadenken want ik voel het niet meer. Door de herinnering op te schrijven, glipt ze uit mijn hoofd en blijft kleven aan het blad. Alsof ze niet tegelijk in mijn hoofd én in mijn boek kan zitten. En zo wis ik langzaam maar zeker mijn geheugen uit. Bij mijn dood is het een leeg vat. Alles eruit getapt.
Iedereen in het panel is het erover eens dat ‘we invent the past’. Maar dit uitvinden van het verleden is tegelijk een vinden van het verleden. Ik betwijfel of dat laatste waar is, maar ben te lamlendig om het hardop oneens te zijn. Er is ook een verleden dat je niet vindt, en ook niet uitvindt, maar domweg zo getrouw mogelijk verwoordt. Denk ik tenminste.
Eric de Kuyper zegt iets hoogst merkwaardigs over kinderen. Die hebben volgens hem geen herinneringen. Die kunnen niets vertellen over wat ze de dag voordien hebben beleefd. Je moet leren herinneringen te hebben, zegt hij. Ik denk dat hij bedoelt: je moet leren herinneringen te formuleren. Te articuleren. En dat proces houdt per definitie een vervorming in. Precies zoals je een droom ‘verandert’ zodra je hem vertelt omdat je hem alleen kunt vertellen als je hem vervormt. Vertellen is vervormen. In een vorm gieten. En dus is elke herinnering een leugen, net als elk verslag van een droom. En dus vinden wij inderdaad het verleden uit. Ons verleden.
Eric zegt ook: ik herinnerde mij niets van mijn kindertijd. Ik ben mij hem pas gaan herinneren door erover te schrijven. Of bedoelt hij: ik heb pas een kindertijd gekregen door erover te schrijven? Ik heb mijn kindertijd bij elkaar geschreven? Ik heb mezelf al schrijvende op een kindertijd getrakteerd?
Bij het ontbijt Anna Enquist kort gesproken. Ook zij was zich erg bewust van de datum. Vier jaar geleden in Lissabon. En de mogelijkheid dat ook deze keer iemand neerzijgt. Vreemd woord dat ‘neerzijgen’. Anna is het soort mens tegen wie je perfect kunt zeggen: Ik zag er vreselijk tegen op je te zien, en die dan precies begrijpt wat je bedoelt.
Volgens Laura Susijn, de literair agente, doet mijn boek het in Duitsland goed. Waarom anders, zegt ze, denk je dat ze nog drie titels hebben gekocht? – Weet ik veel. Ze moeten toch iets uitgeven. Omzet halen. Maandag hapt een Italiaanse uitgever al dan niet toe. Laura – blond, struis, oer-Hollands hoewel ze dat in feite maar voor vijftig procent is – zegt ook nog: als ik kon, sloot ik alle ramen en deuren van mijn huis en las ik alleen nog Hemmerechts. Dat soort mededelingen zijn moordend voor me want geloven doe ik ze nooit. Ze wekken zelfs achterdocht: Waarom geeft iemand me zulke buitensporige lof? Om te verbergen dat ze het allemaal kut vindt?
Van Toorn tijdens het panelgesprek: mijn boek is een monument voor de voorwerpen die de generatie van mijn ouders gebruikte, voor de taal die ze hanteerden én voor hun levenswijze. Het is een poging om ze opnieuw in leven te roepen want die hele manier van leven en spreken is weg.
In elk geval iets in die trant. Heb hetzelfde met mijn grootouders. Geen enkele behoefte om het leven van mijn ouders te reconstrueren. Dat is namelijk of niet weg, of te weinig fascinerend/intrigerend vanwege te nabij. De grote breuklijn is de oorlog. Niet de eerste maar de tweede. Wat erachter ligt, is reddeloos verloren en daarom (?) bijna per definitie een paradijs; een zuiverdere, ambachtelijke tijd. Alles wat na de oorlog komt is/lijkt saai en uniform. De grote keuze voor veiligheid. Voor volle magen en een slot op de deur. Spek in de pan, schoenen aan alle voeten en op tijd naar bed. Elk kind zijn eigen bed. Schone lakens, warme dekens en een nachtlampje. Pensioen en betaald verlof. Penicilline en antibiotica. En tweemaal per week naar de supermarkt.
20/5
Heerlijk gegeten met Ellen, Emile, Cees (Nooteboom) en Simone in del Cambio, het beste restaurant van de stad. Onhandige, soms hilarische bediening met gerechten die steeds bij de verkeerde gasten terechtkwamen, zenuwachtige en ruziënde kelners, maar uitzonderlijk lekker dus. Mijn eerste keer aan tafel met Cees, die inderdaad waanzinnig veel aandacht opeist, onophoudelijk moppert over de bediening, de literaire concurrentie, de pers, de te grote hoeveelheid auteurs, het algehele verval van onze beschaving en de teloorgang van alles wat hem dierbaar is. Verder een haast SM-achtig gekibbel met Simone, tegen wie hij kwetsende opmerkingen maakt – ‘toch makkelijk voor jou om hier in Turijn te mogen zijn zonder dat je daar ooit een boek voor hebt hoeven te schrijven’. Wij glimlachen ongemakkelijk, zij blijft hem dapper ‘schatje’ noemen. Moeilijk om in te schatten in welke mate dit deel is van hun spel, hun opwinding. Verrassend genoeg heeft hij ook iets ondeugends, kwajongensachtigs, guitigs; iets wat Hugo (Claus) ook heeft. Zijn die ‘grote’ schrijvers dan allemaal jongetjes van acht die nu eens hun strenge ‘mama’ afkatten, dan weer bij haar op schoot kruipen? Die van haar weglopen om met hun vriendjes op stap te gaan maar bij haar uithuilen als iets of iemand hen pijn heeft gedaan? Een boze criticus, bijvoorbeeld.
Later met Tom (Lanoye), René (Los), Bart (Moeyaert), Geert (vriend van Bart) en Martine (Cuyt) nog naar een feest in een zeventiende-eeuwse villa buiten de stad geweest. Très Boccaccio. Villa behoorde ooit aan de koninklijke familie, maar stond bij gebrek aan koninklijke aanwezigheid te vervallen tot enkele jaren terug krakers hem hebben ingepalmd en de stad Turijn hem met plezier aan hen heeft afgestaan. Want ze hebben daar verleden en patrimonium zat. De villa is nu min of meer opgeknapt en tot cultureel centrum gepromoveerd. Van koninklijke pracht en praal getuigen vooral de tuin, de trap, de fresco’s op het plafond, en de tunnel waardoor de koninklijke familie naar de overkant van de Po kon vluchten. Lang gebabbeld met Albert, de jongen die ons naar de villa meenam. Albert woont nu drie jaar in Turijn, maar heeft jaren bij Fabre als acteur gewerkt. Is opgestapt omdat hij niet langer in de schijnwerpers wilde staan. Beweert dat het voor hem niet uitmaakte of er één dan wel duizend man in de zaal zaten. Ik weiger dit te geloven, blabla over dialoog met je publiek, alles wat je van hen terugkrijgt. Zonder publiek geen intensiteit, geen uitdaging, geen motivatie. Maar Albert houdt vol dat dat alles niet voor hem geldt. Meer nog, bij zijn laatste project als acteur heeft hij zijn publiek bewust uit de zaal gehouden. De voorstelling heette To be or not to be. Mensen werden uitgenodigd, kregen een drankje maar moesten buiten blijven terwijl hij in de zaal met hart en ziel een voorstelling gaf. Je bent gek, zeg ik. – Dat schreef de pers ook, zegt hij. Maar allebei zijn we het erover eens dat het een interessant statement was. Conceptuele kunst. In hoeverre bestaat een toneelvoorstelling bij de gratie van haar publiek? Is er sprake van een voorstelling bij ontstentenis van publiek? Mutatis mutandis is er sprake van een koninklijke villa bij ontstentenis van het koningshuis? Besef bij zo’n gesprek hoe nuchter en praktisch ik ben. En ook hoezeer ik publiek nodig heb. Erdoor wordt geïnspireerd. Of niet geïnspireerd, uiteraard.
Heerlijk gedanst met Tom Lanoye. Ook dat was verrassend. Om halfvier thuis. Geen druppel alcohol gedronken. Geslapen tot elf uur. Mama jarig vandaag. Drieënzeventig!
21/5
Sommige Italianen zien er ongelooflijk Italiaans uit, andere juist helemaal niet. Albert ziet er absoluut niet Italiaans uit, maar hij is ook helemaal geen Italiaan, woont en werkt hier alleen. Hij heeft Deens, Oostenrijks, Japans, Nederlands, Indonesisch en Italiaans bloed, maar ziet er ondanks die mix redelijk Nederlands uit, of in elk geval iets Noord-Europees.
Gisteren met Ellen en Emile geluncht met de bedoeling over mijn ‘work in progress’ te praten. Kan zo’n woord alleen maar tussen aanhalingstekens gebruiken. Enfin, na een lange aanloop over koetjes en kalfjes dan toch mijn moed in beide handen gevat en over mijn roman en het dagboek verteld. Emile enthousiast over beide projecten, maar houdt niet van de – voorlopige – titel voor de roman. Viermaal Karen. Hij stelt voor om die ‘viermaal’ weg te laten. Ik stel De zoon van de slotenmaker voor. Dat klinkt beter maar dekt de lading niet. Misschien is dat van weinig belang. Ik lees hun stukjes voor uit het dagboek. Ze grinniken, genieten. Maak er maar een kopie van, zegt Ellen.
Daarna afspraak met Albert voor een wandeling in het park. Op zondagmiddag wordt hier of op familiebezoek gegaan of in het park gewandeld of met familie in het park gewandeld. Zoals in België, zeg ik. Of België twintig jaar geleden. En dat is knap vervelend als je zelf niet aan familiebezoek doet. Blijkbaar brengen Italianen ontzettend veel tijd aan tafel door. Tafelen met vrienden, praten, eten, drinken, dat is hun lust en hun leven. Het volk lijkt alleszins relaxed, meer relaxed dan Nederlanders of Britten of Amerikanen. Meer zichzelf ook, wat dat ook moge betekenen.
Albert is de man van de privéprojectjes. Vorig jaar heeft hij al zijn lege pakjes sigaretten bewaard en erop genoteerd waar en wanneer hij ze gekocht heeft. Nu koopt hij de bordjes van bedelaars op. Hij stapt naar ze toe met een stuk karton waarmee ze een nieuw bord kunnen maken én een stift om de nieuwe tekst aan te brengen. Dan legt hij hun uit waarom hij hun bord wil kopen. Niet het nieuwe maar het oude. Hij noemt het readymades. Beetje ouderwets woord. Hoe dan ook, bedoeling is dat hij zijn readymades gaat tentoonstellen. Ik kan me de artikelen in de pers al voorstellen. De ontdekking van het gat in de kunstmarkt. De onvermijdelijke beschouwingen over de schrijnende tegenstelling tussen de straat waar die bedelaars wat lires bij elkaar proberen te schrapen en de galerij waar kunst voor soms astronomische bedragen wordt verhandeld; waar le beau monde zijn kennis en weelde en gesofisticeerde smaak komt etaleren. Veel vragen ongetwijfeld ook over ethiek en esthetiek. Heeft een kunstenaar het recht de armoede van zijn armeluismedemens voor zijn artistieke profijt uit te buiten? En: Is dit kunst?
Zou Albert bedelaars op de vernissage uitnodigen? This is an artistic event for beggars. It beggars belief. En ook nog dit project: op een theaterfestival in Quenca – Spanje – had hij flyers laten drukken waarin hij een onzichtbare vlucht aankondigde. Hij had altijd onzichtbaar willen zijn en hij had altijd willen vliegen, en nu zou hij beide ambities verwezenlijken. Volgens die flyer zou hij stipt om 3 uur van de brug aan zijn onzichtbare vlucht beginnen, en werkelijk, om drie uur stonden de mensen op de brug te dringen, flyer in de hand, om het onzichtbare met hun eigen ogen te aanschouwen.
Gesprek met Italiaanse uitgeefster die van plan lijkt mijn werk uit te geven. We zullen wel zien. Mieke Musschoot zat erbij. Reageerde fel toen ik uitgeefster schuchter Taal zonder mij probeerde aan te bevelen. Mensen houden erg veel van dat boek, zei ik. Ze vertellen me telkens opnieuw over de troost die ze eruit putten. Maar Mieke viel me in de rede. Het boek werkte alleen maar omdat mensen Herman hadden gekend en hem misten – Nee, nee, zei ik, in Nederland vindt het ook veel weerklank en daar was Herman minder bekend. – Jawel, zei Mieke koppig. – Nee, nee, hield ik vol. Regelmatig ontmoet ik mensen die nav Taal zonder mij zijn gedichten zijn gaan lezen. Je hoeft die poëzie of de dichter dus niet te kennen om van het boek te houden. Maar Mieke was niet van haar stuk te brengen. Herman was als dichter in Nederland altijd al heel bekend geweest, én mijn fictie vond ze veel sterker dan Tzm. Dat vind ik zelf ook, maar ik ben zo gewend dat mensen voor Tzm vallen, dat ik niet wist hoe ik moest reageren. Los daarvan was het een beetje bevreemdend en weinig professioneel om deze discussie in aanwezigheid van die Italiaanse uitgeefster te voeren. Ook niet echt commercieel of tactisch, vrees ik.
Het met Mieke M. ook nog lang over de literaire kritiek gehad. Mieke is uiterst formeel: recensies hebben alleen een functie maar geen inhoud. En dus moet je erboven staan. Ja, Mieke, zei ik, maar ze kunnen soms zeer doen.
In het Italiaans zeg je niet: ik ben schrijfster, maar ik ‘doe’ schrijfster. Zoals je in het Engels niet zegt: ik ben KH, maar mijn naam is KH.
Even met Anna Enquist in de lobby van het hotel zitten praten. Iemand kwam erbij zitten en vroeg of wij elkaar kenden. Wel ja, wilde ik zeggen, mijn man is in haar armen gestorven. Besloot toen wijselijk mijn mond te houden. Hoe aardig ik Anna ook vind, zij en ik hebben elkaar weinig te vertellen. Je zou denken dat het een band schept als je man haar armen uitkiest om in te sterven, maar gek genoeg is dat niet zo. Of beter: het schept een band, maar het geeft je geen gespreksstof. Tenzij dat ene onderwerp, natuurlijk.
Als ik merk hoe ik me bij iemand als Albert meteen volstrekt ontspan, dan denk ik: ah, misschien ben ik dus echt wel een kunstenaar; kom ik bij andere kunstenaars een beetje thuis. Kunstenaar tussen grote aanhalingstekens. Ik doe ‘kunstenaar’. Had zelfde ervaring toen ik op het conservatorium ging werken. Eindelijk mijn plek. Eindelijk niet langer hoeven te verbergen wat ik echt denk. Niet dat ik daar zo goed in ben. In dat verbergen, bedoel ik.
Nav Alberts bordenproject vertel ik hem over een ‘project’ dat ik ooit overwogen heb nadat ik in het Brusselse Noord Station in het kantoortje van Western Union geld had gewisseld. Terwijl ik mijn beurt afwachtte, zag ik allerlei mensen die geld naar hun familie kwamen versturen: twee vrouwen uit de Oekraïne met drieduizend frank (onkosten 240 frank), een man uit Ghana met tweeduizend frank, twee Togolezen met vierduizend frank et cetera. Ze graaiden in hun zakken en diepten er verfommelde documenten uit op want Western Union verstuurt alleen geld van mensen die een geldig identificatiebewijs kunnen voorleggen. Op een krukje in een hoekje bekeek ik die stoet angstige, opgejaagde, gespannen mensen, en moest me bedwingen om de belachelijk hoge onkosten niet zelf te betalen. Tegelijk groeide mijn nieuwsgierigheid naar de verhalen van die mensen, en bedacht ik dat je een prachtig stuk voor de krant zou kunnen schrijven als je daar met een bandopnemertje ging zitten en aan die mensen zou vragen om over zichzelf en hun leven en hun ervaringen in België te vertellen. (Albert zei: ‘Je moet daar niet één stuk van maken, maar een heel boek. Stukken zijn zo vluchtig.’ – Ik zei: ‘Ja, je zou er een jaar lang iedere week een dag voor kunnen uittrekken.’)
Toen ik eindelijk aan de beurt was, zei de man achter het loket: ‘’t Is wat, hé, madame Hemmerechts?’ Maar dat er dikwijls ook grote bedragen werden verstuurd, honderd-, tweehonderdduizend frank. Van die Russen met dikke bundels cash los in hun broekzak. ‘Wij, Belgen, onderhouden al die mensen ginder,’ zei hij. ‘Allemaal leven ze van ons.’
In mijn portefeuille Duitse marken, Italiaanse lires, Belgische franken. Nog zeven maanden en dan zitten er alleen euro’s in.
Alles aan mij wordt breder. Mijn voeten, mijn heupen, mijn rug. Vierkanten Hemmerechts.
Gisteren dansten Tom L. en ik in de lobby op geen muziek. Starende blikken van verbijsterde Nederlanders. ‘Kijk,’ zei ik, ‘zo zijn wij Vlamingen. Warm, spontaan en bourgondisch.’ En voorwaar, een zweem van een glimlach op de lippen van Harry Mulisch. En ook op die van zijn vrouw. Ik zweer het. Weinig verbroedering tussen de volkeren. ’s Avonds zitten de Vlamingen aan de ene tafel en de Nederlanders aan de andere.
Il pleut sur Turin. Apparemment il pleut sur le monde entier.
Straks panelgesprek over ‘Seduzione letteraria’. Eén van mijn vele specialismen.
Mieke Musschoot zei daarnet: ‘Je hoeft niet met de hele wereld naar bed te gaan.’ Waarmee ze bedoelde: ‘Je hoeft niet met iedereen bevriend te zijn.’ Niet direct een uitdrukking die je uit haar mond verwacht.
Telefoon Mieke Antuenis. Of ik naar de beurs kan komen om een interviewtje te geven aan een pipo die mensen filmt en op het net zet. Een Italiaanse zangeres is op die manier beroemd geworden. Ik sta in de badkamer – waar ook een telefoontoestel hangt – te druppen, ben uit bad gestapt om telefoon te beantwoorden. Of ze niet iemand anders beroemd kan laten worden? – Nou, Peter (Verhelst) wil niet, maar ze zal het aan Eric De Kuyper vragen. – Doe dat, zeg ik opgelucht, en stap opnieuw in bad.
Mieke M. zei: ‘Mannen kunnen dat nog altijd niet verdragen, een vrouw met meningen zoals jij.’ En ook: ‘De literaire kritiek is een mannelijk discours. Ook als ze door vrouwen wordt bedreven.’
Zal ik eens iets in dit dagboek schrijven wat ik liever voor mezelf hou?
Ooit vroeg Herman me of ik geen slipje wilde dragen in het restaurant. We gingen samen uit eten en hij wilde me naast zich zonder slipje. Ik deed wat hij vroeg, was me elke seconde bewust van het slipje dat ik niet droeg. Rare uitdrukking: geen slipje dragen. Alsof dat iets is: geen slipje, terwijl het eigenlijk niets is.
Altijd als ik eraan denk, me herinneren wat ik ooit over JFK(?) las. Dat hij graag uitging met mooie jonge vrouwen die hij vingerde terwijl ze in een restaurant naast hem zaten. Vrouwen zonder slipjes, uiteraard. De sliploze vrouw als variant op het ritsloze nummer.
Gisteren in het park heeft Albert een flyer opgeraapt om op een hoek ervan een telefoonnummer te noteren. Die flyer is vervolgens in mijn tas terechtgekomen en nu ligt hij voor mijn neus en heb ik geen zin om hem weg te gooien. Duidelijk cijfers gevormd door een Nederlander. Vooral de vier en de negen. Hoe ieder land zijn eigen schrift heeft. Morgenvroeg vooraleer ik naar Rome vertrek zal ik die flyer hier in de papiermand gooien.
Daarnet ‘schrift’ geschreven terwijl ‘wij’ eigenlijk ‘geschrift’ zeggen. ‘Geschrift’ is Vlaams. ‘Schrift’ of ‘handschrift’ is Nederlands. Met Albert spreek ik Nederlands-Nederlands. Zo zeg ik: ‘Zullen we een eindje lopen?’ maar hij denkt dat ik het Vlaamse ‘lopen’ bedoel – Nederlands ‘rennen’ dus. Albert heeft tien jaar in Vlaanderen gewoond en gewerkt, gebruikt soms woorden als ‘ambetant’ en ‘plezant’ maar niet betuttelend of zo. Hij gebruikt ze gewoon. Het grappige is dat ik net een mailtje heb gestuurd naar The New York Review of Books nav Ian Buruma’s artikel The Road to Babel waarin hij het oa heeft over de tendens om uitgestorven talen zoals het Gaelic en het Fries opnieuw tot leven te wekken. En passant verwijst hij naar ‘Flemish, a dialect of Dutch’ waaruit Engelse en Franse woorden zouden worden geweerd. Zo zouden wij bijvoorbeeld ‘wentelwiek’ zeggen voor ‘helikopter’. Ik dus aan Buruma gemeld dat ‘Vlaams’ niet bestaat. Dat je het hooguit kunt hebben over de dialecten die in Vlaanderen worden gesproken of over een Vlaams accent. En dat ik nog nooit iemand het woord ‘wentelwiek’ heb horen gebruiken. In Vlaanderen niet, en ook in Nederland niet. Dat het enige synoniem voor helikopter dat mij bekend is door mijn dochter werd bedacht toen ze twee was. Ze wees naar de lucht en zei: ‘kopmolen’. Dat woord staat in mijn en Steves geheugen gegrift. We waren onderweg naar mijn broer om met een barbecue mijn verjaardag te vieren. Ben sliep in zijn wieg op de achterbank. Kathy was bij mijn ouders in Frankrijk. Een helikopter scheerde laag over de daken en tegelijk zeiden Steve en ik: kopmolen, want wij dachten natuurlijk aan Kathy en brachten een eresaluut aan haar inventiviteit. Een uur later was Ben dood.
Dat laatste heb ik natuurlijk uit mijn mailtje weggelaten. Maar het is wel ironisch dat ik hier voortdurend met het verschil Vlaams-Nederlands geconfronteerd word, een verschil dat dus niet zou bestaan. Tom L. vertelde dat hij in zijn Medea de Grieken Nederlands-Nederlands laat spreken en Medea – de barbaarse prinses – Vlaams. Veel van de misverstanden tussen haar en Jason vloeien daaruit voort.
Gisteren Ellen en Emile over zelfmoord-idee verteld: boek of toneelstuk beginnend met ouders die in hun woonkamer een strop aan het plafond hangen omdat ze niet langer tegen de zelfmoordneigingen van hun dochter willen vechten. Als ze per se zelfmoord wil plegen, laat ze het dan thuis doen, én met hun hulp. Daarnet lees ik in The Observer over een vader die zijn dochter ten einde raad heeft geholpen zelfmoord te plegen. Het meisje – Sarah Lawson, 22 jaar oud – was al tien jaar zwaar ziek. Diagnose: personality disorder, een ziekte die blijkbaar niet kan worden genezen. Sarah had al een aantal zelfmoordpogingen achter de rug. Op de bewuste avond had ze lang met haar vader over haar doodsverlangen gepraat. Uiteindelijk stemde hij erin toe haar te helpen. Terwijl zijn vrouw en zoon elders in het huis sliepen, keek hij toe hoe ze dertig Temazepan-tabletten met sinaasappelsap inslikte. Ze viel in slaap, werd wakker, viel opnieuw in slaap. Ze slikte nog eens dertig pillen maar bleef in leven. Haar vader ging naast haar liggen, zag dat ze maar niet wilde sterven, en trok een plastic zak over haar hoofd. Om zeker te spelen drukte hij ook nog langdurig een kussen op haar gezicht. Daarna ging hij zijn vrouw wakker maken en belde de politie.
22/5
Vandaag dus. Vier jaar geleden. Gisternacht in de lobby toch nog met Anna E. over Herman gepraat. Anna had de hele dag – maandag 21/5 dus – gedacht dat het die dag was. ’s Morgens was ze met Rudi Wester een lange wandeling gaan maken, Rudi die er in Lissabon ook bij was. Anna zei wat ik zelf ook absoluut geloof: dat het voor Herman een goede, snelle, pijnloze dood was geweest. En hoe weinig tijd er verstreken was tussen zijn dood en het moment dat ze nog gewoon met elkaar hadden zitten praten. Het ene moment vertelde hij dat hij wel vaker ’s morgens pijn in zijn borst had, het andere moment gleed hij weg. Zit nu op vlucht naar Rome te wachten en voel absoluut niets. Voel me hooguit moe, of liever: niet uitgeslapen. Italianen slapen weinig. Die indruk krijg ik althans. Gisteren om halfelf afscheidsdiner. Afgelopen om halfeen. Rond twee uur in bed gesukkeld vanwege uitgebreid afscheid in lobby. Voordien op beurs rampzalig gesprek over verleiding en literatuur. Oeverloos gekwetter waar de Italianen blijkbaar dol op zijn. Kon alleen aan de Vlamingen een touw vastknopen. Eric De Kuyper die verklaarde dat hij alleen over de aangename dingen wil schrijven, precies zoals de oude Hollywoodfilms alleen glamour brengen. Dus schrijft hij niet over zijn oudste broer want die mag hij niet. Hij zei ook: in literatuur mis ik lichamen en muziek. Peter Verhelst vertelde over zijn verlangen naar zintuiglijke literatuur. Dat zal wel een beetje op hetzelfde neerkomen, zeker? Hij wil met zijn teksten de lichamen en zintuigen van zijn lezers binnendringen. Zeker niet alleen hun verstand. Zijn ideale mens is de geslachtloze mens, de ideale liefde de platonische. Hoe het een uit het ander volgt is me niet helemaal duidelijk, maar goed, ieder zijn credo, zijn bijbel. Of haar credo, bien sûr. Alleszins blij dat ik niet mevrouw Peter ben als hij bij voorkeur de platonische liefde belijdt.
Seks bestaat voor negentig percent uit fantasie, schrijf ik op een blad dat ik naar Peter doorschuif. Hij is het daar zeer mee eens.
Ik erger me niet aan Italianen. In Engeland en de VS erger ik mij voortdurend. Hier nooit. Dit alles op basis van drie dagen Turijn die ik grotendeels in het gezelschap van Vlamingen en Nederlanders heb doorgebracht. Maar de Engelsen kunnen je bekijken alsof je stront bent. A piece of shit. Je mag er zijn, maar gedraag je dan zo onopvallend mogelijk. Be unobtrusive. En waar haal je het recht vandaan hun iets te vragen. Hen te storen. Te verwachten dat ze je van dienst zullen zijn. We shall not be disturbed. Die indruk geven de Italianen alleszins niet. Ze gaan er gek genoeg vanuit dat ik een Italiaanse ben. Tot ik mijn mond opendoe, natuurlijk. Misschien heeft dat er alles mee te maken.
Mooi interview in The Observer met
Ryszard Kapu
ci
ski die op zijn vierentwintigste in
India aankwam om daar als correspondent te werken maar geen woord
begreep, zelfs niet als de mensen hem in het Engels aanspraken. Dus
kocht hij bij een boekenstalletje een exemplaar van Hemingway’s
For Whom The Bell Tolls en een woordenboekje. Hij keerde naar zijn hotel terug, opende beide
boeken, checkte elk woord, prentte het in zijn hoofd. Doet me
denken aan Heddy’s koppigheid en doorzettingsvermogen toen ze in
Rome op de filmschool zat. Iedere dag spelde ze de Italiaanse
kranten aan de hand van een woordenboek. Maar ze kende al Frans en
Spaans.
Kapu
ci
ski ook nog: ‘I
witnessed in effect history in the making, real history, our
history. But I was also surprised. I never saw another writer in
Africa. I never met a poet or a philosopher or even a sociologist…
then I would return to Europe and I would find them, writers
writing their little domestic stories: the boy, the girl, the
marriage, the divorce.’ [Dat hij dus nooit andere schrijvers in
Afrika ontmoette terwijl daar geschiedenis werd gemaakt.]
En: ‘I have been to places where in the whole country there is one plane and that plane may be broken. So your life becomes a matter of accident, a terrible waste of time. And in that time you are waiting for this lorry or that bus – days, weeks – and you become like a stone. You have to completely disconnect. You have to learn not to worry, not to be anxious. And there are not many people prepared to do this, to waste all this time.’ [Dat je soms erg lang moet wachten in Afrika en dat niet veel mensen bereid zijn dat te doen.]
Dat doet me dan weer sterk denken aan Casteleintje in Kongo.
Daarnet in taxi naar luchthaven aan Rudi Wester verteld dat ik tegen de Italiaanse uitgeefster heb gezegd dat sommige mensen dol op mijn werk zijn en anderen er een bloedhekel aan hebben. – Heb je dat echt gezegd? – Ja, en het viel in goede aarde. – Nou, het zijn geen Amerikanen, natuurlijk. Die willen alléén positieve dingen horen. Selling points.
Casteleintje nog gebeld. Deed grote deugd zijn stem te horen. Sterke stem die mij sterk maakt.
Het hele G2-katern van The Guardian aan het asielprobleem gewijd. Hartbrekende verhalen van mensen die maanden en jaren onderweg zijn. Zonen die naar Londen worden gestuurd om er het geld te verdienen dat hun familie in Afghanistan of Pakistan moet redden. Gezinnen die alles verkopen om die zoon naar het Westen te sturen. Alle hoop op hem gericht. En op het geld dat hij naar huis zal sturen. De onvermijdelijke eenzaamheid, schaamte en wanhoop van die jongens als ze falen. Doet me denken aan ‘Giuseppe’. Jongen van Albanese (?) afkomst die kwam aanbellen. Had een duidelijk gestolen mountainbike bij zich. Was doodzenuwachtig en schichtig. Of Giuseppe thuis was? wilde hij weten. Was Giuseppe daar? Nee? Wat vreemd. Hij zou er vergif op hebben durven innemen dat Guiseppe in mijn huis was. En weg was hij. Later hoorde ik van de buurvrouw dat hij ook bij haar had aangebeld op zoek naar Giuseppe. En nog later bleek dat hij verder in de straat had ingebroken. Ook daar had hij aangebeld, maar de zoon des huizes had zich te lamlendig gevoeld om open te doen. Giuseppe liep zowat in zijn armen. Giuseppe ingerekend. En nog later las ik in de krant dat overal in Antwerpen bijzonder stuntelige inbraken waren gepleegd door vluchtelingen die de onkosten van hun vlucht voor de mensenhandelaars moesten ‘terugverdienen’.
Terechtgekomen in een illustratie van het gezegde: ‘The rich are different from us, they have more money’. Prachtige woning in Rome, ruimte, licht, gigantisch terras, centraal gelegen et cetera et cetera. Gastheer is Leo Peeters, die jaren geleden Herman en mij in New York mee uit eten nam. Restaurant in een kersentuin midden in New York. Het heette ook The Cherry Orchard, geloof ik. Wat me altijd is bijgebleven: Leo die uit de taxi stapt, meteen bestormd wordt door bedelaars, een aantal dollars uitdeelt, zegt: okay, dat volstaat. En dan lopen wij het restaurant in. De man van de wereld. De man die weet hoe je met bedelaars omgaat. De man met smaak en stijl ook, zoals hier opnieuw in Rome: meteen bij aankomst uit Turijn lunch op het terras van een of ander museum, zon, lekker eten, goed gezelschap. Wish B were here.
De behoefte van beeldhouwers om gigantische beelden te maken, zoals Nina, Leo’s vrouw, die minuscule beeldjes maakt als model voor wat ooit zeer zeer grote beelden zullen worden. Elk beeld staat voor een inwoner van Rome en daarom moet zijn grootschalige tegenhanger in cement worden gegoten (?) om de band met de stad uit te drukken. Dan zijn wij, schrijvers, toch bescheidener. Drukken minder letterlijk stempels op onze omgeving.
De bougainville staat in bloei.
In bijna alle verhalen van die asielzoekers uit The Guardian speelt Rome een cruciale rol. Eerst Istanbul, dan Griekenland, vervolgens Albanië, en dan Italië. Maar hier in Rome moet het dus krioelen van mensen die zich klaarmaken voor de laatste sprong: die naar Noord-West-Europa. Naar geld, sociale zekerheid en grijze dagen.
Absoluut bevreemdend om in Rome rond te lopen en te rijden, maar dan niet als toerist. Alles ziet er anders uit, van het Forum tot de Piazza Navona. Gewoner eigenlijk, maar ook surrealistischer. Het besef dat mensen in die oude, verbrokkelde en verhakkelde stad wonen en werken. De residentie van de Belgische ambassade ligt trouwens naast het Forum. Het terras kijkt erop uit. Zag mezelf en Kathy daar lopen, gewapend met reisgids, fototoestel, fles water en het vaste voornemen geen steen over te slaan. Had zin om naar die moeder en dochter te zwaaien, hun ijver te belonen.
Residentie ook schitterend ingericht. Charmante gastheer en gastvrouw, die tegenwoordig vooral met hun dochter Amélie Nothomb roem oogsten. Moeder Nothomb praat precies zoals haar dochter, met veel mimiek en charme. Zuivere cinema, maar grappige cinema. En misschien echt. Weet ik veel. ‘Lorsque Amélie a vendu 150 000 exemplaires de son premier livre, c’était comme si une bombe atomique détonnait dans la famille.’ Enfin, ze zal het wel beter geformuleerd hebben en zonder fouten. En dat Amélie in het begin in het geheim schreef. Dat ze zich op haar kamer opsloot om te schrijven en dat ze haar moeder pas na lang aandringen opbiechtte dat ze een boek aan het schrijven was. Moeder had al die tijd gevreesd dat ze ziek was. Moeder dodelijk ongerust. Amélie, je moet me vertellen wat er aan de hand is. En toen de moeder haar werk las, zei ze: ‘Mais enfin, Amélie, tu ne peux pas garder ça pour toi! Tu dois partager ça avec le monde!’ – ‘Alors,’ zei ik, ‘c’est grâce à vous?’ – ‘Ah oui, c’est ce qu’elle dit toujours.’
En nu ga ik slapen. Ben compleet uitgeteld.
‘Hier op deze plek is Caesar vermoord,’ zegt Jan. Jan is archeoloog. Het zal dus wel waar zijn. Hij drukt me ook op het hart om niet over de val van het Romeinse Rijk te spreken. Wel over de transformatie.
Heb vanavond een stukje uit Taal zonder mij voorgelezen zonder erbij te zeggen dat het de verjaardag van H’s dood was. Voelde nog altijd erg weinig. Alweer het besef dat ik me vier jaar geleden nooit had kunnen voorstellen dat ik die vierde verjaardag op deze manier zou doorbrengen. Wat me dan ook doet beseffen dat ik onmogelijk kan weten waar ik over nog eens vier jaar zal zijn. En of ik er überhaupt nog zal zijn.
Er is iets met Leo, mijn gastheer. Une certaine tristesse. Of melancholie. Hij knippert ook te veel met zijn ogen. Maar een goede man, denk ik.
De hele dag blij geweest dat Leen en Leon hier ook zijn. Leen die soms iets moederlijks voor mij heeft, soms ook absoluut niet.
Zie er vreselijk tegen op om terug te keren naar grijs. In Rome heeft het licht al iets Afrikaans. Goddank gaan we in december naar Afrika, dwz Madagaskar. Mag niet vergeten een muskietennet mee te nemen. Het is er vergeven van de malariamuggen, naar het schijnt.
Dat ik terugga naar werk vind ik minder erg. Vind ik eigenlijk niet erg. Dit was trouwens ook werk. Wat heet werk.
Moeder Amélie ook nog over hoe angstig haar dochter was om dat eerste boek uit te geven. ‘Parce qu’on se met à nu, pas fysiquement (of physiquement?), mais mentalement, ce qui peut être plus dur.’ Allemaal met gebaren erbij. Eigenlijk kunnen ze die moeder net zo goed bij Pivot zetten als de dochter.
Gisteren noemde Hedwige Zeedijk, correspondente voor de VRT, mij een rationele feministe en mijn vader een Vlaamse nationalist. Hedwige is jong en veel moet haar vergeven worden. Leo had Hedwige gevraagd mij te introduceren en dus was ze haar licht bij VRT-journalisten gaan opsteken. Enfin, ik zei dus dat mijn vader geen Vlaamse nationalist was – heaven forbid – (zij zei later dat ze de informatie die ze over hem had gekregen zo had geïnterpreteerd) en dat ik al jaren het label feministe probeer af te schudden vanwege onproductief en agressie opwekkend. Maar dat volgens mij alle vrouwen zich feministe horen te noemen uit grote dankbaarheid tegenover die beweging en strijd waarzonder velen vandaag niet de levens zouden kunnen leiden die ze leiden. En nu bedenk ik dat dat precies is wat Anciaux over het label Vlaams nationalisme zegt, of althans, zo interpreteer ik op dit moment zijn uitspraak dat hij droomt van een tijd waarin alle Vlamingen zich Vlaams nationalist zullen noemen. Punt is dat ik Anciaux geen gelijk geef met zijn Vlaams nationalisme en dat ik dus misschien ook mezelf geen gelijk zou moeten geven ivm feminisme.
Als Italiaanse fotografen een reeks foto’s van je maken, roepen ze om de haverklap ‘Bellissima!’. En het klinkt alsof ze het menen ook.
Heerlijke huizen met personeel, discreet, efficiënt. Bij Leo een Filippijnse die hij in Knokke heeft opgescharreld en mee naar Rome genomen. Ze heet Grace en wordt eerder als een logee dan als een meid behandeld. Maar dan als een logee die het werk van de meid doet. Bij de Nothombs een echtpaar uit India, hij kok, zij van alles anders, zodat je nooit nooit nooit je ook maar om iets hoeft te bekommeren, kunt komen en gaan, vrij als een vogel, een beetje als een gast in je eigen huis. Wil toch eens uitzoeken hoeveel zo’n Grace kost. Zou bij ons wel een Poolse Grace zijn.
(Gisteren Leo: Zou Grace voor mij een hemd hebben klaargelegd? Waar heeft Grace mijn schoenen gezet? Moet bekennen dat ik eerst dacht dat hij het over zijn vrouw had, maar die heet dus Nina.)
Zit hier in het vliegtuig de minuten af te tellen tot ik Casteleintje zie. Nog 55’ om precies te zijn. Plus tijd om uit te stappen én bagage op te halen.
Schuin voor mij zit een man met één hand. Om het stompje waarin zijn arm zonder hand eindigt zit een zwart hoesje of kapje. Het mooie is dat hij die arm omhoog heeft gestoken en tegen de wand van het vliegtuig laat rusten. Boven alle stoelen is het stompje met kapje duidelijk zichtbaar.
Heel af en toe gebeurt het dat ik mij fysiek aangetrokken voel tot een vrouw. Leo’s Nina is zo’n vrouw. Sensueel, sterk, onafhankelijk, ongrijpbaar. Had het meteen na onze eerste korte ontmoeting. Kwam ook door die beeldjes die ze maakt en die overal in het huis staan. Later tijdens het concert in de residentie op de ambassade zat ik schuin achter haar, observeerde haar zonder te beseffen dat zij het was, bewonderde haar schoenen, haar kledij, haar haar, haar profiel. Net als ik verliet ze het concert halverwege. We troffen elkaar op het terras met uitzicht op het Forum, en toen pas besefte ik wie ze was. Ze glimlachte. Ik zei: ‘I hadn’t realized it was you.’ – Zij zei: ‘I realized you didn’t realize.’ – Ik zei een beetje schutterig: ‘I was admiring you.’ Ze glimlachte, alsof ze dat al honderden keren had gehoord. Zat me af te vragen hoe het zou zijn om een vrouw te beminnen en door een vrouw te worden bemind. Nina deed geen enkele poging om met wie dan ook sociaal te doen, ook met mij niet. Na het concert was er een buffet maar daar is ze hooguit een halve minuut gebleven. Toen ik vanmorgen opstond, was ze al naar Milaan vertrokken. Afspraak met een galerijhouder ivm haar beeldjes die beelden moeten worden. Terwijl ik tijdens het concert naar haar zat te kijken, dacht ik: Net film. Kijken naar een film. En later: zo gedraag ik me ook dikwijls. Of beter: gedroeg ik me vroeger ook dikwijls. Weglopen, op de trap gaan zitten, verveling en desinteresse niet verbergen.
De Nothombs serveerden macaroni met ham en kaassaus. Can you believe it?
24/5
Met Kathy naar oude platen geluisterd: Boudewijn de Groot (Picknick), Lotte Lenya (‘Surabaya Johnny’), Randy Newman, Brel, Liesbeth List (door Cees Nooteboom consequent ‘de zangeres’ genoemd), Wannes Van de Velde die in de straten wil verdwalen. Hou nog altijd veel meer van platen dan van cd’s, en Kathy blijkbaar ook. Haar verteld over de gammele platendraaier die Veerle en ik op onze kamer hadden en waarop we afwisselend onze drie of vier lp’s draaiden: Voor de overlevenden, Picknick, de plaat waarop Liesbeth List samen met Ramses Shaffy ‘Pastorale’ zingt (‘Je kunt niet houden van de zon’), én een liveopname van een galaconcert ten bate van Unicef of Unesco. Absolute fans van Boudewijn de Groot, Veerle en ik. Ooit een concert van hem in Vilvoorde waar Veerle naar toe mocht maar ik niet. Zij was vijftien, ik dertien en dus volgens mama te jong. Veerle pas om drie uur ’s nachts terug en mama razend, maar Veerle kon het niet helpen want die mensen met wie ze meereed wilden niet vroeger naar huis. Dat was Boudewijn de Groot, wiens teksten wij uit ons hoofd kenden en die dingen zong als ‘jouw borst als veilig kussen houdt mij warm’ en ‘ik heette toen een aartsschavuit omdat ik aan hun dochters zat’ en ‘prinsesjes lief, als iemand jullie kwetst, of sletten noemt of over zeden zwetst, laat hem een ziekte krijgen vol venijn, wij sliepen samen en dat was fijn; zo ken ik mijn vriendinnen van één nacht’. Dat bestond dus ergens op aarde: vriendinnen van één nacht. (Mama die geschokt verslag uitbrengt over losse zeden aan Zweedse universiteiten waar jongens en meisjes bij elkaar slapen en de volgende dag in dezelfde les zitten alsof er niets is gebeurd.)
Maar onze onovertroffen favoriet was ‘Meisje van zestien’. ‘Ach een kind, zestien lentes zo pril, ach wat lig je daar stil langs de kant van de weg.’ En dan lees ik enige tijd terug een interview met Boudewijn de Groot die zich hoofdschuddend afvraagt wat al die meiden bezielde om met dat lied te dwepen. Want met het meisje liep het bar slecht af. Inderdaad. Slechter kon haast niet. Net zoals in ‘Surabaya Johnny’, trouwens.
En toen op een dag gingen Herman en ik uit eten en kwam the man himself het restaurant binnen samen met zijn platenproducent, Hans Kusters, geloof ik. Die had ook het cd’tje geproduced waarop Herman gedichten voorlas, en bij de koffie nodigde hij ons bij hen aan tafel uit en ZAT IK NAAST MIJN JEUGIDOOL EN ZEI IK NIETS TEGEN HEM. NADA. NIENTE. NIETS. Hij ook niet tegen mij. Wij roerden in onze respectievelijke kopjes. Wij zwegen. Wij luisterden naar het gekeuvel van onze socialere medemensen. Dat interview over ‘Meisje van zestien’ moest toen nog komen. Gelukkig misschien. Maar het ware mooi geweest indien ik mijn zus had kunnen opzappen. Zij zou er alles tegen hem hebben uitgeflapt. Ongetwijfeld zou ze ‘Meisje van zestien’ voor hem hebben gezongen. ‘Ze woonde in een villawijk, haar ouders waren stinkend rijk, toch was er niets meer dat haar bond, ze gaf zich aan een vagebond, die sprak van liefde, ’t oud verhaal en zij geloofde ’t allemaal.’
Picknick heb ik nog, maar Voor de overlevenden is verdwenen. Opgeslorpt door het zwarte gat van verhuizingen? Echtscheidingen? Huwelijken? Terwijl het eigenlijk de beste plaat is. Ik wilde schrijven: de betere. Dat is Engels. Als je het over twee dingen hebt, zeg je: the better of the two. Zoals je zegt: The elder brother. Eldest is voor drie of meer. Best ook. I love grammar. The precision of it.
Prominent ook in de autobiografie aan de hand van platen, liedjes en cd’s een soort Best of Kiri Te Kanawa-plaat en ik ben terug in de Maesstraat, Elsene, waar ik die plaat en nog een handvol andere eindeloos draaide. Nooit zozeer een ‘mijn plek’ gehad als daar. Eerder een toevluchtsoord. Een vluchtheuvel. Veilig. Nooit zo ellendig én gelukkig geweest als in die kleine, benepen, donkere studio. Weten dat ik niet ten onder zou gaan, hoe diep de put ook was. Maar ik was eruit aan het klauteren. Maesstraat vijf. Cinq, rue Maes. Het tochtte er zo hard dat de eigenaar op mijn verzoek plastic voor het raam spande. Het was een groot raam, eerder een etalage. Waarschijnlijk was er ooit een winkel geweest. De eigenaar was een Pool, die af en toe met zijn zoontje langskwam om koffie te drinken. Vaag herinner ik me Dirk Van Babylon en Daniël Robberechts met wie ik daar had afgesproken want we zouden samen in een panelgesprek zitten nav Letter en Tetter in het Paleis voor Schone Kunsten. En op een avond kwam Jan Flamend langs en zei: ‘Waarom straf jij jezelf zo?’ De volgende dag al ging ik naar iets anders op zoek.
Van Robberechts herinner ik me alleen dat hij in Everbeek woonde en ik in Everberg had gewoond. Everbeek, zo meende ik uit het gesprek te mogen opmaken, is een groene gemeente, en de keuze van Robberechts voor Everbeek als woonplaats had daar alles mee te maken. Hij staarde naar het plastic voor mijn raam, raakte het zelfs even aan, maar zei niets. Ook zonder woorden kon ik zijn gedachten lezen: ‘Hoe houdt ze het achter dat plastic vol?’ Jaren later liep ik ergens in Antwerpen met Monika Van Paemel – zij zou door Paul de Wispelaere geïnterviewd worden in een reeks ontmoetingen met schrijfsters, die Anna Bijns Vlaanderen (dat toen nog bestond en waarvan ik voorzitster was) had georganiseerd. Tijdens dat gesprek met Paul zei Monika iets wat me altijd is bijgebleven: dat het moment waarop je je eerste kind krijgt een breuk in je leven betekent. Dat er een voor en een na is, en dat het voor nooit meer kan worden betreden. Wat er ook met dat kind gebeurt, hoe je ouderschap ook verloopt, niets zal ooit nog zijn zoals vroeger. Hoe dan ook, onderweg naar De Groene Waterman hadden we het over Robberechts die net zelfmoord had gepleegd. ‘De klootzak,’ riep Monika. ‘De klootzak.’ Ze bleef maar herhalen wat een klootzak hij vanwege die zelfmoord wel was. Eva Gerlach zat ook in die reeks, en Anna Enquist, die ik toen voor het eerst moet hebben ontmoet. Ah, mijn jeugdig idealisme en ook: de solidariteit met mijn zusters.
Van de Maesstraat herinner ik me vooral de forse haak aan het plafond. Als ik in bed naar die haak lag te kijken dacht ik altijd: die hangt er niet toevallig. Die haak is een signaal. Heb je het nog niet begrepen, K.? Neem een touw en knoop je op! Maar ik knoopte me niet op. Mijn bed was een matras op de grond, een matras die Steve en ik samen waren gaan kopen nadat ik hem had gezegd dat ik bij hem wegging. Hoe absurd dat je dan nog samen een matras gaat kopen. Bij Ikea, uiteraard, de winkel die op echtscheidingen teert. En als Kathy bij me was sliepen we met ons tweeën op die matras. Als vluchtelingen.
Toen jaren later de hogeschool waar ik lesgaf met een instituut voor vertalers en tolken fuseerde, kwam een van mijn nieuwe collega’s met een stralende glimlach naar me toe. Of ik haar niet herkende? Ik schudde mijn hoofd. Echt niet? Zij had ook in de Maesstraat gewoond, in het appartement boven het mijne, op de eerste verdieping dus. Ik was nog bij haar komen aankloppen op zoek naar de stofzuiger die gemeenschappelijk werd gebruikt. Ah, de stofzuiger herinnerde ik me wel. Die was ooit in de openingszin van een verhaal van me beland. ‘Vanwege de stofzuiger praten we met elkaar. Die staat op de overloop et cetera.’ Een van mijn vele pogingen om de invloed van het materiële op het geestelijke weer te geven. Van onder- op bovenbouw, zoals de marxisten zeggen.
Hoe dan ook, de vrouw zag er ‘normaal’ uit, waardoor in de Maesstraat wonen misschien minder ‘abnormaal’ was dan ik het heb ervaren. Het abnormale zal wel zijn geweest dat ik er mijn echtelijk dak voor had ingeruild. Onderduikdak. De eenzaamheid, het schuldgevoel. Dikwijls niet kunnen geloven dat ik het lef had gehad om bij Steve weg te gaan.
Mijn vader noemde het mijn cel. Mijn monnikencel.
Niet zo lang geleden met Mark Schaevers gaan eten in een restaurant vlak bij dat huis. ‘Daar heb ik nog gewoond,’ zei ik tegen Mark. Altijd wonderlijk dat je naar plekken kunt terugkeren, al zijn het die plekken niet meer. Het zijn nu plekken voor andere mensen. En dus kun je er eigenlijk niet naar terug. The past is another country. They do things differently there. En ook je eigen verleden is ‘another country’ waarin je iemand anders was en andere dingen deed. A country dat je alleen in je verbeelding kunt bezoeken en dat door diezelfde verbeelding uiteraard wordt gekleurd.
Herinnering 118
Steve heeft Kat bij mij afgezet maar niet haar schoenen. Zonder dat hij het had gemerkt is ze op haar pantoffels in zijn auto gestapt. Op zondag nemen we de trein naar Brugge waar we bij Jo en Rika op visite gaan. Beeld: Kat en ik hollen door de Chaussée d’Ixelles Elsense steenweg, waarvan onze rue Maes een zijstraat is, want de bus – bus 71 – komt eraan. Kat op haar pantoffels. Ik denk: net een achterbuurtkind. Bij Jo en Rika worden foto’s gemaakt, die ik met een beetje geluk misschien kan opdiepen. Het is de laatste keer dat ik Tineke zal zien, dochtertje van Jo en Rika. Kort daarop duikelt ze met haar hoofd door een gat in de badkamervloer en komt op de stenen keldertrap terecht. Exit Tineke, drie jaar oud.
Beeld: Tine achter op de fiets bij haar vader. Een rond bol ding met stroblond haar. Een kleine boeddha in een fietsstoeltje. Zonder grenzen is aan haar opgedragen.
En en en. In die Brusselse tijd in opdracht van Bernard Dewulf – toen redacteur van een blad dat door PVSK werd uitgegeven – een tekst geschreven over ‘mijn lievelingskunstwerk’, in mijn geval: de mannelijke kont en de route van bus 71. Toppunt van esthetisch genot: een man met een mooie kont ín bus 71.
In mijn Londense tijd telefoontje op de ambassade waar ik als ‘information officer’ werk. Een duur woord voor een goedkope baan. Of ik kan zeggen waar PVSK voor staat. Man is Brit die teksten uit het Nederlands vertaalt. Trots deel ik hem het antwoord mee. Paleis voor Schone Kunsten. Palais des Beaux Arts. Maar meestal stond ik daar met mijn mond vol tanden, zoals toen de Deense ambassade om inlichtingen over het woonbeleid in België verzocht. Wel, stamelde ik, de mensen wonen in huizen of appartementen… Met een diepe zucht werd de hoorn aan de andere kant neergegooid. What an idiot, that Belgian information officer!
Mijn voorgangster had een soort archief aangelegd met artikelen die ze uit tijdschriften en kranten had gescheurd. Als ik daarin niets vond of zelf niets kon bedenken, belde ik soms naar papa die toen als hoofd van de nieuwsdienst van de VRT op de uitgelezen plek zat om informatie te verstrekken, maar eigenlijk mocht dat niet. Ambassadepersoneel mag niet rechtstreeks met het vaderland – ook niet met een vader – contact opnemen, tenzij met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Maar als je hun een brief schreef, kreeg je in het beste geval drie maanden later antwoord.
Het kantoor op de bovenste verdieping van de ambassade waar een kopie van elke brief die de ambassade in- of uitgaat wordt gearchiveerd. En daartussen een stoffig mannetje dat ondanks de lange jaren in Londen zo Belgisch is gebleven als Stella Artois en Manneke Pis. En de bode die het diplomatieke valies gebruikt om spullen mee te geven voor zijn familie. En de kleindochter van Gerard Walschap die er ook in een kantoortje werkt en met wie ik bevriend raak. Die weinig over haar grootvader weet omdat ze als dochter van een diplomaat in verre buitenlanden is opgegroeid. O ja, zeg ik haar, zijn werk is zeker de moeite waard. Houtekiet moet je echt eens lezen. Ze geeft me haar exemplaar van Dubliners omdat die verhalen haar weinig zeggen. Telkens als ik nu over Joyce lesgeef, pak ik het uit de kast.
25/5
Het ivoren halssnoer gekregen dat papa destijds voor mama uit Kongo heeft meegebracht. Kan ivoor met de beste wil van de wereld niet mooi vinden. Onbegrijpelijk dat hiervoor al die olifanten worden afgeslacht.
Charlotte aan de telefoon. Mensen verdragen geen woede of verdriet, zegt ze. En ook: het is een ziekte. Ze bedoelt vijftigers die hun gezin in de steek laten voor een nieuwe, jonge vrouw. Die tegen de oudere vrouw zeggen: ik hou niet meer van jou.