Telefoon Humo. Of ik wil meedoen aan een reeks interviews over erotische etiquette. Marleen Vanderpoorten doet al mee, en hopelijk ik ook, en vervolgens zijn ze nog op zoek naar een jonge vrouw. Onzichtbaar voor haar glimlach ik. Denk aan wat ik net tegen Kathy heb gezegd. Dat ik straks zesenveertig word en dus onderweg ben naar de vijftig. Ook het meisje dat me belde is een ex-studente.
Met Kat lang naar Bruegels Dulle Griet getuurd omdat ik er iets over aan het schrijven ben. Kat gefascineerd door eivormig figuurtje met armen die tegelijk benen zijn. Ogen en haar zitten onderaan, mond bovenaan tussen armen/benen én is tevens aars. ‘Kijk, mama, hij eet met zijn aars.’ Voor alle duidelijkheid heeft Bruegel lepel in aars gestopt. Vroeger hadden ‘wij’ slechts één opening. Dixit Kathy. Maar dan heel erg vroeger, voor ‘wij’ ‘wij’ waren. Alles ging erin en eruit langs dezelfde weg. Bij slakken is dat nog zo. Handig zo’n slimme dochter.
16/6
Eline vanmorgen op de begrafenis van Tata – Christines tante, Elines groottante: ‘Ze is nu bij Nonk.’ (haar reeds overleden echtgenoot) En ik die dat dan letterlijk niet begrijp, tot ik eindelijk besef: ah ja, Eline gelooft dat Tata en Nonk nu samen ergens op een hemelse wolk zitten.
Wij – de begrafenisgangers – mochten niet zien hoe de kist in de kuil werd neergelaten. Kist werd bij ingang kerkhof neergezet. De kuil was voor wanneer alle nabestaanden uit de buurt waren. Zich nestelden in de koffietafelgezelligheid. Hé, we leven nog. Terwijl ik natuurlijk door die kuil word gebiologeerd.
Schitterende voorstelling in De Bottelarij van Bernard-Marie Koltès In de eenzaamheid van de katoenvelden. Twee acteurs, de ene integraal wit gekleed én geschminkt, de andere integraal zwart. Deed me denken aan een essay dat ik ooit heb gelezen over hoe in literatuur twee personages die elkaars vijanden zijn dikwijls kunnen worden geïnterpreteerd als een voorstelling van een mens én zijn schaduw, de dood. De mens vecht zijn leven lang tegen de dood tot hij hem ten slotte omhelst/aanvaardt. Vijand wordt vriend. Of ook: dood blijkt deel van leven te zijn. Leven en dood horen bij elkaar, net als yin en yang, munt en kruis. Wat de intense, innige band tussen die ‘vijanden’ verklaart. Ze zijn afspiegelingen van één persoon, de levende en de dode, maar de levende weigert dit te zien, blijft zich verzetten tot hij zich gewonnen moet geven.
17/6
Tijdens de begrafenis van Chris haar tante tegelijkertijd twee andere momenten: het huwelijk van Hans en Chris in diezelfde kerk, drieëntwintig of tweeëntwintig jaar geleden, 6 juli 1978 of 1979 of wie weet 1980, hoe dan ook op een dag die later Bens verjaardag zou worden, een verjaardag die nooit zou worden gevierd. Ik sta aan de lessenaar en lees het epistel voor. Het blad in mijn handen trilt. Er wordt een foto gemaakt. Ik draag een lange blauwe katoenen jurk met grote witte bloemen en zonder mouwen.
Moment twee: begrafenis vader Chris. Juni (?) 1973 of 1974. Chris, haar moeder en haar zus in het zwart en gesluierd. Mijn hart breekt als ik Chris daar zo klein en kwetsbaar onder die sluier zie staan. Ik omhels haar. Daar wordt onze vriendschap bezegeld. Sindsdien is het ondenkbaar dat wij rampspoed en verdriet niet zouden delen. Haar bel ik als één van de eersten als Ben is gestorven. Het is een vriendschap voor de slechte momenten. De momenten waarop je elkaar nodig hebt.
In het Engels zou je dit ‘the collapsing of time’ noemen. De afstand die tussen die drie momenten gaapt wordt uitgewist zodat de drie momenten één worden, zich tegelijkertijd afspelen. Het in elkaar klappen van tijd. In elkaar stuiken. Stuiterende tijd. Stuitend.
Laura’tje geslaagd en dus ook afgestudeerd. Mag zich nu Meester in de Grafische Vormgeving noemen. Of Meesteres. En dit alles post-Herman: haar opleiding, Tomas’ huwelijk én echtscheiding.
Regen en donkere lucht die over het zomergroen een dreigende schaduw werpen, precies zoals in de dagen die aan Hermans dood voorafgingen toen wij onder het afdak op de bank zaten en tegen elkaar zeiden: ‘Zo zullen we samen oud worden.’
Soms in Bart ook Herman en Steve voelen; niet in hém maar in mijn omhelzing, liefkozing van hem. Echo’s van de anderen voelen; weten dat de gebaren en de woorden dezelfde waren en zijn.
En ook: meer en meer zijn lijf een stuk van het mijne. En ook niet, natuurlijk.
Tot mijn niet geringe tevredenheid Annemie Neyts [Belgische politica] op BBC Worldservice in voortreffelijk Engels aan het woord gehoord.
18/6
Foto in krant van tennisspeelster met bal die ter hoogte van haar kruis voorbijflitst. Doet me denken aan droom Herman waarin hij met rijpe abrikozen moest tennissen. Al die abrikozen spatten uiteraard op de grond of tegen zijn racket uit elkaar. In diezelfde droom de bekommerde vraag van zijn vader naar de staat van zijn seksleven. Waarop ik repliceerde dat die abrikozen zíjn ballen waren natuurlijk, en de droom zijn angst voor impotentie of op zijn minst seksueel falen uitdrukte. Laura en Kathy diep verontwaardigd over mijn ‘Traumdeutung’. Dit alles in Gigaro waar wij bij het ontbijt elkaar onze dromen vertelden. Maar ik mocht ze van de meisjes niet interpreteren.
Gisteren bij deliberatie toneelexamen studenten Teirlinck grappige taalverwarring. Twee Nederlanders zeggen over een studente met opvliegend karakter: Nou, en dan gaat ze op haar bril zitten… waarbij alle Vlamingen denken dat het om een bestaande uitdrukking gaat, een Noord-Nederlandse variant voor ‘door het lint gaan’, maar ze bedoelen letterlijk dat de bewuste studente op haar bril ging zitten.
Zoals altijd grote ergernis nav Shakespeares vrouwen. Bij Richard III vrouwen die zich als willoze poppen laten inpakken, bij Antonius en Cleopatra vrouw die uit liefdesverdriet zelfmoord pleegt. O for some strong wilful independent women who aren’t bitches either!
19/6
Bie en Miche komen eten. Zitten mee aan tafel met Kat, Tom, Lau en Tomas. Mooie mix van generaties. Intermix. Weelde van eeuwenoude vriendschap.
Interview met weduwe van Johan Anthierens in Humo. Wel twintig keer herhaalt ze wat een lieve man hij was. ‘Lief’ is zo ongeveer het laatste woord dat ik met Johan Anthierens associeer. Charmant, ja. Geestig. Stijlvol. Verbaal. Maar ook: onbetrouwbaar, paranoïde, doortrapt, onvoorspelbaar. Vreemd dat je dat dus van de doden eigenlijk niet kunt zeggen. Ik mocht hem ondanks zijn vele onheuse aanvallen op mij, Herman, mijn vader. Misschien omdat die aanvallen zo wild en ongefundeerd waren. Nauwelijks ernstig te nemen. Soms vond ik ze zelfs grappig. Zoals toen hij schreef dat voor Hugo Claus maar één ding erger had kunnen zijn dan met Veerle De Wit trouwen en dat was een huwelijk met mij…
Universiteiten vormen een behoorlijk sadomasochistisch milieu. On se fait mal et on est fait mal. Waarom het makkelijk maken als het moeilijk kan? Altijd opnieuw de lat hoger gelegd. Op mijn drieëntwintigste nam ik me heilig voor om nooit meer iets met de academische wereld te maken te hebben. Er moest worden gelééfd. Op mijn vijfentwintigste was ik al terug. Misschien moet ik op mijn zesenveertigste maar definitief afscheid nemen. Eindelijk afstuderen.
Mooi briefje van een non voor Bart nav zijn boek [over zijn fietstocht door Kongo – toen Zaïre – en de vele Belgische missieposten die hij daar bezocht]. Mooi vanwege recht-uit-het-hart-eenvoud.
Bart,
Gefeliciteerd met Uw boek ‘Le tour du Zaïre’. Met veel interesse ben ik het aan ’t doornemen. Niet te geloven wat die reis allemaal aan kracht en inspanning gekost heeft. We zijn in April ’97 in Ilebo weg gegaan naar Kin. Onmiddelijk [sic] totaal geplunderd. Eerst door de vluchtende getrouwen van Mobutu, daarna door de Kabilas en om te eindigen de arme mensen van rond onze deur die ook hun deel wilden.
Geen hoop om te herbeginnen. Zo ben ik Lekenaar geworden, maar met nog een stukje heimwee naar ginder.
Nu maar tevreden zijn in het koude België.
Hartelijke groeten,
Zr Yvonne Boone
De Zusters Missionarissen Van Het Onbevlekt Hart Van Maria
20/6
Student op mondeling examen eerste kan KUB: ‘In the nineteenth century the rich are rich and the poor are poor.’ Daar valt natuurlijk geen speld tussen te krijgen.
Blake op de cover van The Guardian: ‘We are a sex-obsessed nation led by prudes.’
Artikel over information fatigue syndrome. Symptomen zijn angst, falend geheugen, korte aandachtsspanne en uitputting. Oorzaak: te veel informatie, te veel mailtjes, faxjes etc. Lijd ik aan IFS? Ja, ik lijd aan IFS. En hoe!
Verbijsterend artikel over een tienjarig Amerikaans meisje dat tijdens een rebirthing-therapie is gestorven. Ze werd in een deken gerold en vervolgens gingen vier volwassen vrouwen op haar zitten. Hun totale gewicht: 673 pond. Het meisje woog zeventig pond. Ze smeekte om lucht – zoals duidelijk te horen is op de video, want de hele rebirthing-moordactie werd gefilmd – maar de vier noemen haar flauw. Wijken niet. Tot ze dus zweeg. Deze idiote therapie zou als bedoeling hebben de band met de biologische moeder te verbreken en het meisje haar adoptiemoeder te laten aanvaarden. ‘Patiënten’ zouden aan RAD lijden: reactive attachment disorder. En hun therapeuten aan LGG: levensgevaarlijke gekte.
Beeld op mijn geheugennetvlies: Steve en ik die in Dover de hoek omkomen. We lopen van ‘onze’ jeugdherberg op Godwin Road naar de centrale jeugdherberg. Ik draag een gehavende nepbontjas die ik van een of ander familielid ‘geërfd’ heb. Omdat wij ‘arm’ zijn dumpen mensen voortdurend hun rommel bij ons. Want wij zullen die spullen wel kunnen gebruiken; ze zullen wel van pas komen. Plotseling denk ik: Hoe loop ik er in godsnaam bij? Of: Zie me hier lopen. De volgende dag al dump ik die jas bij Oxfam.
Toen ik vanmorgen in het station een blikje Spa Rood kocht zei de vrouw naast me: ‘Ik praat vaak over u met mijn leerlingen. Ze zijn dol op uw werk.’ Moest me even in de arm knijpen. Nice way to start the day.
21/6
Alweer een Guardian-verhaaltje, dit keer over mensen in Frankrijk. Een broer (53) en een zus (63) die allebei in het huis van hun steenrijke moeder wonen, hebben zich in de VS twee kinderen laten maken. Ze deden zich voor als een gehuwd echtpaar. Eitjes van een donormoeder werden bevrucht met sperma van de broer. Eén bevrucht eitje werd bij de zus ingeplant, een ander bij de donormoeder. De zus kreeg een zoon, de donormoeder een dochter. Beide baby’s leven nu bij de broer, de zus en de moeder/grootmoeder.
22/6
Geen tijd om de krant te lezen omdat ik een stuk voor de krant aan het schrijven ben.
23/6
Gisteren modeshow in Museum voor Schone Kunsten van een beroemde Japanse ontwerpster die haar modeshow een statement noemt. Meisjes defileren in zalen waar de monumentale doeken van Jordaens en Rubens hangen. Licht voor gelegenheid gefilterd tot roze-rood. Weet niet wat er ‘gestatet’ werd, maar het maakte indruk.
Voortaan mogen homo’s en lesbo’s in België ook trouwen maar kinderen adopteren mag (nog) niet. Als dat zo verder gaat wordt België nog een progressief land.
24/6
Feestje bij Bernard. Iedereen in de wel erg kleine tuin. Tijd stuikte andermaal in elkaar, belandde met een plof in de Maesstraat 5 op het koertje van nog geen vierkante meter groot, maar dan in een driehoek; net genoeg ruimte om er te staan en naar de driehoek lucht tussen de hoge muren te gapen; me ervan te overtuigen dat lucht nog bestond. En vervolgens plofte tijd in tuintje van het pand in de Edelinckstraat waar Singel en dus ook NWT waren gehuisvest, en waar ooit voor het personeel een barbecue werd gehouden en foto’s werden gemaakt die ik zou kunnen opdiepen indien ik niet genoeg aan het beeld in mijn hoofd had. Maar ik heb er genoeg aan.
Luc Dardenne [regisseur] was ook bij Bernard; is getrouwd met een vriendin van Vera, een Vlaamse. Heb hem verteld hoe ongelooflijk goed ik Rosetta en La promesse wel vond; had achteraf het gevoel dat die lof op zo’n feestje in zo’n tuin misplaatst was. Vroeg het later aan Frank die me bezig had gehoord. O ja, zei hij, je had dat niet hoeven te zeggen. Dat is een schuchtere man die niet weet wat hij met al die lof moet. Toen voelde ik me natuurlijk helemaal idioot.
Goddank een interessant gesprek over hun – zijn en die van zijn broer – manier van werken. Eerst schrijven ze acht à tien versies van het scenario, waarbij telkens meer en meer dialoog sneuvelt. Het schrijven is een zoektocht naar lichamen, decor, kleur. Bij het filmen valt nog tekst weg. De acteurs hebben geen inbreng (dit zei hij heel kordaat). Over Emilie Dequenne, hoofdrol Rosetta: dat ze hem een brief had geschreven. ‘Elle voulait être une grande entre les grands.’ En toen had hij haar voor een auditie uitgenodigd én haar de rol gegeven. Ze woont nu in Parijs in het appartement dat ze heeft gekocht met geld dat ze gekregen heeft om niet te filmen. De film waarin ze een hoofdrol had werd vanwege aanhoudende regen telkens uitgesteld, maar ze mocht geen ander werk aannemen, moest steeds klaarstaan om aan de slag te gaan maar werd intussen wel betaald. Hij vertelde ook heel grappig over de jongere zus van Emilie die de rol van toegewijde secretaresse vervult. Want Emilie wordt dus ondergesneeuwd door fanmail, vooral van jonge vrouwen die willen weten wat je moet doen om te slagen zoals zij.
Was te moe om goed Frans te spreken. Ook dat ergerde me mateloos aan mezelf.
Westhoekman.
Beelden van Philip, die op zondagochtend in zijn onmogelijke kamerjas op een krukje de ramen staat te lappen, terwijl ik aan een tafeltje in zijn tuin zit te schrijven, me blauw aan hem erger, al herinner ik me niet precies waarom. Omdat hij in dat kleine huis in dat onmogelijke stadje – Sandbach of zoiets – woonde? £ 600 verdiende met een voltijdse baan als junior lecturer? Engeland onder Thatcher. Allicht geen haar beter onder Blair. Zijn witte benen onder die kamerjas. Zijn afgemeten gebaren. Maar hij hield van mij, was ervan overtuigd dat het allemaal in orde zou komen. Maar om te beginnen zou ik nooit in een ander land dan Kathy zijn gaan wonen. Zeker niet om met een of ander klotebaantje £ 600 per maand te verdienen. Maar zonder hem zou ik nooit bij Steve zijn weggegaan. Springplankman. Zo zijn er nogal wat geweest. Mooie feministe, ik.
25/6
Te voet van unif naar Rogierplein vanwege heerlijke zomerweer en geen zin om onder de grond in metro te zitten. Brussel – dit stuk Brussel – totaal verafrikaniseerd. Ver-Noord- en Ver-Centraal-Afrikaniseerd. Daarnet komt Kathy thuis van uitstapje op fiets in Antwerpen: Mama, wij wonen niet meer in België! Maar zij had vooral chassidische joden gezien. Allemaal met kinderwagens.
Kathy: ik heb even behoefte aan een echte moeder met grote borsten, veel tijd en vooral: zonder baan.
Opnieuw beelden van Philip; echo van woorden ook. Philip die om mij plezier te doen zijn keuken schildert. Die als hij belt steevast zegt: ‘Nothing to report’, zodat ik tegen zijn telefoontjes begin op te zien want ik weet bij voorbaat wat hij zal zeggen: dat hij niets te zeggen heeft. Die toen ik naar de Maesstraat was verhuisd, me een kaart stuurde met de subtiele tekst: ‘I’ll keep it stiff, if you keep it wet.’ Die als hij zin had om te vrijen, voorstelde: ‘Shall we have a little rest?’ Die uitstapjes naar stranden, dorpjes, pubs en toeristische bezienswaardigheden organiseerde. Met wie ik ooit in een huis aan de Mersey logeerde bij een collega van hem – Jenny, geloof ik, een uitgetreden non. Wakker worden in dat huis, de zon op het bed, lui vrijen. Later wandelen langs de rivier, Liverpool heiig aan de overkant, dansende flikkering van licht op het water. De Mersey die een verrassend brede bocht maakt; een arm om Liverpool legt, zou H zeggen. Verhalen van onze gastheer over zijn tijd als politieke gevangene in Zuid-Afrika. Denken: dit is dus Liverpool. Maar dan in het Engels.
Philip die de avond voordien aan tafel – hij aan het hoofdeinde, ik tegenover hem – terwijl de gastheer en gastvrouw in de keuken zijn, bijna snotterend zegt: ‘You are so beautiful, so amazingly beautiful’, en daar op een vreemde manier zijn doodvonnis – nou ja – mee tekent. (Maar waarom verdroeg ik die adoratie niet?) Die een rode 2CV en nieuwe hemden kocht om indruk op me te maken. Die toen ik het uitmaakte, zei dat hij met mij had willen trouwen. Die me jaren later op de universiteit belde om a. te checken of ik nou van Steve gescheiden was (hij leek ervan overtuigd dat ik na de breuk weer in mijn huwelijk was gestapt); b. me te laten weten dat hij uit Sandbach weg was, een blonde vriendin had die ook boeken schreef, én hoofd was van het departement Engels van een hogeschool of universiteit in Newcastle – the youngest head of an English Department in Britain, voegde hij er triomfantelijk aan toe.
Maar als ik eerlijk ben: Philip die ik nooit vergeten ben. For he loved me. En mama die toen ze hoorde dat het uit was, me boos belde. ‘Ge kunt mensen niet zo behandelen, Kristien. Ik moet u dat zeggen, want iemand anders zal u dat niet meer zeggen.’
26/6
Stralende zon en een warreling van beelden in mijn hoofd. Zuid-Franse dorpjes waar H en ik door reden, stenen bruggetjes, oevers, muurtjes, dorpspleintjes met petanque spelers, bougainville en wijngaarden, pastis en café au lait. Herman op zijn gelukkigst. Altijd onze beste tijd, weg uit Antwerpen, weg van het werk, de telefoon, de kroeg.
Lange ontspannen telefoon van papa uit Gigaro. Zijn stem bijna zo krachtig als voor zijn operatie. Kan me niet voorstellen dat er een tijd zal komen zonder die stem. Dat zonder die operatie die tijd nu al aangebroken had kunnen zijn.
Veel over kutten lopen nadenken nav Art and Feminism-stuk dat ik voor SdL heb geschreven, én een artikel in Humo over groepsverkrachting, blijkbaar een populair tijdverdrijf voor jongemannen tegenwoordig. De vrouw als wezen dat verdient verkracht te worden omdat ze een kut heeft. De vrouw als hoer om dezelfde reden. Haar kut levert het bewijs van haar hoerigheid. Kut als scheldwoord, kut als object van verlangen, als fetisj, als geheim, als slagveld. Maar toch vooral: iets wat vernield én aanbeden moet worden. Wat vies is én zoet. Wat een heleboel mannen misschien liever niet aanraken. Wat moet worden geneukt om het zo snel mogelijk te vergeten. Wat door het te neuken moet worden getemd. Op zijn plaats gezet. De mond gesnoerd. (Een kut de mond snoeren door er een penis in te proppen, now that’s interesting, want zo kun je iemand ook letterlijk de mond snoeren, uiteraard. Die bek van jou mag alleen open als ik hem erin wil stoppen!)
Altijd vreemd om te beseffen dat er mensen zijn die echt liever niet willen nadenken. Die daar een aversie tegen hebben, terwijl ik er bij wijze van spreken nooit genoeg van krijg. Het nodig heb als eten en drinken.
27/6
Lees in de krant dat de n.v. Lanoye zijn perscommuniqués voortaan door een literaire agente laat verspreiden. Wat ben ik dan toch een eenvoudig meisje!
Susan Sontag nav de uitreiking (aan haar) van de Jerusalem Prize for literature: ‘The writer’s first job is not to have opinions but to tell the truth (…) and refuse to be the accomplice of lies and misinformation. The job of the writer is to make it harder to believe the mental despoilers. The job of the writer is to help make us see the world as it is, which is to say, full of many different claims and parts and experiences.’
Ben het vooral met dat laatste erg eens. Niets is zo moeilijk als mensen voor een nuance oog te laten hebben. Om een nuance uitgelegd te krijgen. Er aandacht voor op te eisen. Zeker op televisie is dat eigenlijk onbegonnen werk. Daar is het wit of zwart, en kom niet zeuren over tinten grijs, want dan zappen de mensen weg.
28/6
Beetje moeten huilen terwijl ik daarnet het slot van deel één van roman schreef. Altijd een goed teken.
Heb twee uitnodigingen aanvaard om iets in het Frans te doen nav Les hommes un peu, les femmes à la folie (Veel vrouwen, af en toe een man). Er is blijkbaar beslist dat ik daar voldoende Frans voor spreek terwijl ik het in werkelijkheid in mijn broek doe als ik Frans moet spreken. Tenzij met J-L. Vanmiddag nog lange tatertelefoon met hem. ‘Tu es toujours si gaie. Tu racontes toutes ces petites histoires.’ (hij tegen mij.)
Weer zo’n cryptisch beeld in mijn hoofd. Niet het beeld is cryptisch, wel de halsstarrige regelmaat waarmee het op mijn inwendig netvlies wordt geprojecteerd. Decor: de veranda in Asse. Steve is hout gaan kopen om een rek te maken. Hij komt thuis met een smalle lange plank. Eerder een stok dan een plank. Wat ben je daarmee van plan? (ik) – Make shelves. (hij) Of iets in die zin. De woorden zijn weg, alleen het beeld is in mijn geheugen gebeiteld. Hij zet de ‘plank’ tegen de muur, raakt hem nooit meer aan, geeft ook geen woord commentaar. Maar ik veronderstel dat hij hout wilde kopen om een rek te timmeren en in zijn toen erg beperkte Nederlands niet uitgelegd kreeg wat hij zocht. Dus liet hij zich met die plank/stok opzadelen.
Van Desiree een kuttencaleidoscoopfoto gekregen; uiterst vlezig. Benieuwd of Frank hem zal willen plaatsen bij het Art and Feminismstuk, door hem het ‘kutstuk’ genoemd.
Zijn arrogantie; mijn trots. Maar zelfs als het misgaat zijn lijf een deel van het mijne.
Een hele bladzijde vol meningen van mij in De Morgen. Beetje in tegenspraak met uitspraak Susan Sontag. Beetje veel.
30/6
The evil man noemde ik hem op het einde in gedachten. De man die ’s nachts beneden zat, whisky dronk, rookte, tikte, naar muziek luisterde, op zijn dood wachtte, naar de kroeg verdween. Niet Herman was die evil man, maar de dood die zich in ons huis had geïnstalleerd. Die niet zou wijken tot hij zijn buit naar zijn hol had gesleept. Dit eindeloze sterven. The bleeding to death in slow heart beats. En Herman die naar de kroeg vluchtte terwijl de dood zijn opwachting maakte.
Howard Jacobson in The Guardian nav Wimbledon: ‘Wimbledon and television – there’s such alchemy in the conjunction that had someone told me Wimbledon existed only as an abstraction inside television, I might have believed them.’ Dat hij dus bereid was te geloven dat Wimbledon alleen op televisie bestond.
En over het feit dat de ogen van de spelers ongewoon dicht bij elkaar liggen, wat vooral bij Björn Borg het geval zou zijn geweest: ‘Few of them ever look at us. They are locked away inside there, protected from superfluous matter, anything that isn’t a ball, by the circumscription of their vision.’
Als je het woord ‘bal’ door ‘pen’ vervangt is de uitspraak perfect op schrijvers van toepassing.
Enkele weken geleden heeft de tienjarige Laura Buxton uit Blurton in Staffordshire een met helium gevulde ballon opgelaten waaraan een kaartje met haar naam en adres. De ballon landde in de tuin van de tienjarige Laura Buxton uit Pewsey (Wiltshire). Beide meisjes hebben ook dezelfde huisdieren: een labrador, een konijn en een cavia. Ze hopen met elkaar vriendschap te sluiten.
Heb daarnet op de Groenplaats Eddy Merckx in rennersplunje zien lopen, zwetend als een rund. Ton van een buik en haar dat hij verft. Had zin om: ‘Hé, Eddy!’ te roepen, want hij is toch een beetje publiek bezit. Hij hield zijn ogen naar de grond gericht; is blijkbaar een meester in het ontwijken van blikken.
Ik ruik naar was. Heb mijn oksels laten epileren. Straks bruiloft in de Westhoek. Blote jurk. Vandaar die was.
Heb – met Bernards goedkeuring – besloten mijn roman Donderdagmiddag. Halfvier. te noemen. Vind dat met die twee punten heel chic.
2/7
Naar Lieven De Brauwers Pauline en Paulette gaan kijken. Prachtig geobserveerd. Schitterend geacteerd, meesterlijk gebruik van details, maar ook wat ze in het Engels noemen ‘the sentimentalisation of mental disease’. Maw: wat is onze mentaal gehandicapte medemens toch zuiver, schattig en lief! Zie ook Le huitième jour, of zelfs Rain Man. En eigenlijk is dat het zoveelste misbruik van die mensen.
4/7
Kathy geslaagd. 66%. Mooie cijfers. Drie maanden herstel om in oktober opnieuw te beginnen.
E-maildiscussie met Frank nav mijn stuk over Roths The Dying Animal. Meer bepaald nav de zinnen: ‘Ik neem Kepesh [hoofdpersonage] zijn verscheurdheid niet kwalijk. Ik neem hem zelfs niet kwalijk dat hij niet met een ziek lichaam wil vrijen. (…) Maar ik neem Roth die borstkanker kwalijk. (…) Consuela’s [minnares van Kepesh] kanker is geen ‘natuurlijke’ kanker. Hij is haar zonder enige scrupule door haar auteur aangedaan. Haar ziekte loutert immers het egocentrische, libertijnse hoofdpersonage.’
Frank had bezwaar tegen ‘the conflation of levels’. Stel je voor, schreef hij, dat Othello en Ophelia Shakespeare hadden gedagvaard. En: ‘Is de schrijver moreel verantwoordelijk voor het crapuul in zijn romans? Me dunkt van niet.’ Waarop ik er John Fowles bij sleurde, die in The French Lieutenant’s Woman een pleidooi houdt voor de autonomie van het personage. De auteur moet de vrijheid en eigenheid van zijn personages respecteren, kan ze niet zomaar een richting uit sturen, zomaar wat laten overkomen. Consuela wordt geofferd in naam van de plot en de psychologische ontwikkeling van het hoofdpersonage. Dat is verwerpelijk. Niet uit ethische maar uit esthetische overwegingen. Of op zijn minst ergerlijk. Zeker als het opnieuw een vrouw is die naar de slachtbank wordt geleid. Al die dode of wegkwijnende, zieltogende vrouwen in de literatuur. Zielogend, schrijft H. En altijd dezelfde sequentie: neuken, sterven. Of soms: neuken, baren, sterven. Eendagsvliegjes.
Daarnet languit in het gras gaan liggen. Druk verkeer van zwaluwen boven mijn hoofd. Me laten leeglopen. Heb het gevoel dat ik niet nog een blokperiode van Kathy aankan. Terwijl zij het natuurlijk is die moet blokken, dus wat zit ik hier te zeuren?
6/7
Katje naar Frankrijk vertrokken. Benneke zou vandaag zijn achttiende verjaardag hebben gevierd. Benneke rond drie uur ’s morgens aan mijn borst. Ik bel mama die na één keer rinkelen opneemt, wat zeg ik: na een halve keer rinkelen. ‘’t Is een zoontje. Hij is aan het drinken.’ – ‘Maar Kiki, maar Kiki!’ Zoals alleen mama dat kan zeggen. Met een stem die verraadt dat ze huilt van geluk.
Mama die tegen mij zegt: ‘Ge moogt niet boos op uw moeder zijn.’ Of: ‘Ge moogt niet zo boos op uw moeder zijn.’ Of zegt ze: ‘Ge moogt niet zo’n verdriet hebben, Kristien? Ge moogt niet zo huilen?’
10/7
‘You’re hiding from the world because it frightens you. I frighten you. You’ve probably never learned to form real relationships with people.’ (Jonathan Coe, What A Carve Up!) En ook: ‘Well, I’m just not in the business of rescuing people any more. That’s all. I just want you to understand that.’
Opnieuw tijd die in elkaar klapt of zakt of stuikt. Met Bart in een kamertje in Budapest (in het Spartaanse gastenkwartier van het ministerie van Onderwijs) en ik ben terug in het huis waar Benno tijdens zijn gastschrijverschap woonde en waar eind april ’97 Herman, Geert van Istendael en ik ook enkele dagen logeerden vanwege een Nederlandse avond die Benno had georganiseerd. Ik sliep in dezelfde kamer als Benno – de kinderkamer met twee eenpersoonsbedden, Herman sliep op de divan in de woonkamer omdat hij het langst opbleef, en Geert sliep in de kamer van de ouders. De eigenlijke bewoners zaten in Canada of zo. Vage herinnering aan Geert ’s morgens in de keuken in zijn ondergoed. (Kan dat?) Budapest toen nog veel postcommunistischer dan vandaag, waarmee ik bedoel: armetieriger, stoffiger, uit-elkaar-vallender, bij elkaar gehouden met een eindje touw. Lange zwerftochten met Herman door de stad. Bezoek aan het park waar ze hun hele arsenaal communistische beelden bij elkaar hadden gezet. Een kolossale Stalin waarbij Herman poseerde. (Grapje Frank bij het zien van die foto: daar staat Herman, en dan wees hij naar Herman, en dáár staat Kristien, en hij wees naar Stalin.) Zijn laatste goede week – zo lijkt het nu. Zal die ‘goede week’ maar niet met hoofdletters schrijven. Daarna ging hij de nacht in, waarmee ik bedoel: de nacht van de dood, maar ook late nachten van uitgaan en drinken. Alsof hij het wist (wat je achteraf onvermijdelijk denkt). H die op een bank in een park van een ijsje geniet. Absolute zekerheid – toen – dat hij gelukkig was. Zijn grote talent om van de kleine dingen te genieten. Maar ook vrijen met hem op de divan in die woonkamer waar Benno’s tikmachine stond en denken: hij is oud oud oud en ik ben het niet. Nog niet.
Haarscherpe herinneringen alsof mijn geheugen met een donderslag wakker wordt geschud. Idiote details zoals dat tram 2 langs de Donau rijdt, en dat 222 22 22 het telefoonnummer van het enige betrouwbare taxibedrijf is. Ik zou zelfs blindelings naar het Gellerthotel kunnen lopen.
Geert die op zondagochtend met Herman in een warmwaterbad over poëzie staat te praten. Allebei in zwembroek. Ik die tussen Hermans benen duik, niet deelneem aan het gesprek. Andere ‘baders’ die schaken op een bord dat op het water dobbert.
Herman die in een restaurant van de lokale docente Nederlands op zijn donder krijgt omdat hij in het NWT een tekst heeft geplaatst van een man die volgens haar ideologisch volledig fout is. De docente stort argument na argument over Herman uit. Herman zwaar aangeslagen. Krimpt bijna letterlijk in elkaar. Hoofd hangt ongeveer in zijn bord. Ik zeg: Hé, hallo, merkt hier niemand dat die aanval Herman kwetst? Pas dan merken ze het ook. En natuurlijk was het niet zo bedoeld! Oh, en had ze hem gekwetst et cetera et cetera.
Herman, Geert, Benno en ik dalen langs een smalle weg de heuvel af waarop ‘onze’ villa ligt naar de straat waar we de tram kunnen nemen. Er groeit onkruid tussen de stenen. Budapest is eigenlijk twee steden, Buda en Pest. Wij wonen in Buda, de universiteit ligt in Pest. Spreek uit: Pesjt.
‘Nu’ is een luie ochtend: soezen, lezen, vrijen. Gordijnen die door de wind worden opgetild, zonlicht op het bed. ‘Nu’ is ook: met Bart door de stad zwerven. We snuffelen liever aan zo’n stad dan dat we haar bezoeken, lopen er rond alsof we er wonen. Bart koopt drie (!) paar schoenen voor 33 000 HUF (= 5500 fr). In het Hongaars heet schoen cipö. En restaurant etterem.
In de metro straatarme oude mensen. Bedelend of leurend met drie pepers of een hemd of boeketjes bloemen. Mensen van wie het pensioen niets meer waard is. Maar jonge mensen hebben het goed zo op het eerste gezicht.
11/7
Lezing gisteren okay. Drijfnat van het zweet (vooral ik, maar de studenten ook een beetje) vanwege snikheet, al stonden ramen en deuren wagenwijd open. Moeilijk in te schatten hoe goed hun Nederlands is. Pikken ze humor op? Ironie? Woordspelingen? Taal is zoveel meer dan woordenschat en grammatica. Een anderstalige kan uitstekend je taal spreken zonder daarom dezelfde taal te spreken. Goddank na de pauze levendige discussie waarbij ik alle beproefde grapjes en boutades bovenhaal. Eindelijk wordt er gelachen. (Misschien dachten ze dat dat niet mocht.) Mensen content, ik ook. Krijg de groetjes van Raca Seculovic uit Belgrado – een Pierrot-achtige man die ik in juli ’97 in Cambridge heb leren kennen. De tijd van mijn grote verwarring. Wandelende wond. Raca erg lief voor die wond. Een paar keer met hem gebeld tijdens bombardementen op Belgrado nav Kosovo-crisis. In column voor De Morgen toen een mail van hem geciteerd die hij naar al zijn vrienden en kennissen in het buitenland verstuurde en waarin hij de nachtelijke bombardementen beschreef. Beetje CNN-achtig: rapporteren over een oorlog die je vanuit je open raam ‘observeert’. Groetjes ook van een Tsjechische vertaalster die ik me niet herinner maar die ik zeker zou hebben ontmoet. (Wanneer? Hoe?) Ze heeft een verhaal van me vertaald, wordt me verteld. Het is niet gepubliceerd, wel door een actrice op de radio voorgelezen. Moet daar dan niet eerst toestemming voor worden gevraagd?
Bart zegt: Nog even en je krijgt de Nobelprijs.
In het straatbeeld niets, maar dan ook niets dat aan het communisme herinnert, tenzij het uitstekende openbare vervoer. Westerse identiteit wordt nadrukkelijk geprofileerd. Cafés heten Bonnie and Clyde of Alcatraz. Mooie elegante zelfbewuste vrouwen – wat voor enige onrust bij Casteleintje zorgt. Maar ook stuurse weigering om de buitenlandse medemens te helpen. Postcommunistische argwaan en paranoia. Blijkbaar diepgeworteld en ingebakken. Je weet nooit wie zal gaan kleppen over je contacten met het decadente Westen. Nog steeds?
Verrassend genoeg weinig aan H gedacht.
12/7
Moeders die van de vader van hun kinderen scheiden, een andere man nemen, en daarna nog een andere en misschien vervolgens nog een en nog een, en zich daar voor de rest van hun leven tegenover die kinderen schuldig over voelen. Ik dus, en elke vrouw die hetzelfde heeft gedaan en met wie ik daar toevallig over praat. Angst dat die kinderen vanwege de scheiding naar de heroïnespuit zullen grijpen, in de psychiatrie zullen terechtkomen, nooit een diploma zullen behalen. In de watten gelegde kinderen. Kinderen die worden ontzien omdat ze eerst niet zijn ontzien.
13/7
Slaag er minder en minder in om mensen serieus te nemen, lees: om mannen serieus te nemen. Dat hoeft ook niet: zij nemen zichzelf absoluut serieus. Les possesseurs de zizis.
Zinnetje uit roman van Jean Rhys in mijn kop: ‘the repetition of the thing’. Nav een verhouding met een getrouwde minnaar die haar een of twee keer per week opzoekt, neukt, geld geeft. Elk gebaar is voorspelbaar. Nooit wijkt hij van het scenario af.
Mailtjes heen en weer met Blake. Afspraak voor de zoveelste keer uitgesteld. We willen elkaar allebei erg graag zien maar we willen er geen tijd voor vrijmaken.
Soms zou ik stoere verhalen willen schrijven die met potige zinnen beginnen als: ‘Wij woonden al meer dan een jaar in hetzelfde huis maar waren nog nooit bij elkaar op bezoek geweest, toen op een dag…’ Zinnen die eigenlijk in het Engels bij mij opkomen. ‘We’d been sharing a house for over a year without actually having visited one another’s premises, when one day…’ Zinnen die – zoals Herman dat ergens schrijft – recht op hun doel afgaan.
‘Closeness drew apart; rapture faded; one was alone. There was an embrace in death.’ (Mrs D. van Virginia Woolf)
14/7
Belg zijn betekent: ontgoochelingen incasseren. De zoveelste natte zomer; Henin die de finale haalt maar niet wint; Iedereen beroemd dat voor een Oscar wordt genomineerd maar hem niet krijgt. Eurosongfestivals, WK’s, Olympische Spelen, Elisabethwedstrijden… De lijst is eindeloos lang. En altijd hetzelfde verhaal: wij winnen niet.
(Beetje belangrijke dag, veronderstel ik: heb zonet een eerste versie van deel 3 van roman uitgeprint, en aangezien de delen 1, 2 en 4 al bestaan en de roman slechts vier delen telt… Enfin, nu begint het harde werk. Staren en turen naar zinnetjes. Zien dat alles klopt. De titel ligt tenminste vast. Donderdagmiddag. Halfvier.)
Idee voor een film nav iets wat Steve ooit is overkomen. Man rijdt rond, neemt lifters mee in de hoop jongens te ontmoeten die zijn zoon hebben gekend. Zoon is bij motorongeluk gestorven. (Steve heeft ooit op die manier een lift gekregen. Hij bleek in dezelfde klas als die overleden jongen te hebben gezeten. Op een middag hadden ze samen zitten praten over manieren om snel rijk te worden. De jongen had daarover per post een boek besteld. Two budding capitalists, zei Steve.)
15/7
Soms het idee dat mensen verre landen zijn waar je ooit bent geweest, maar die je nu niet meer kunt bereiken tenzij je een lange reis onderneemt. Ik bedoel: mensen die je kent, of hebt gekend. Mensen met wie je geschiedenis hebt.
17/6
Gisteren voor het eerst in een eeuwigheid een avond met Piet op het terras. Alles lijkt zo lang geleden, zei ik. Piet was het daar zeer mee eens.
België uit de bol: Jacques Rogge verkozen tot voorzitter van het IOC. We zijn weer groot (even).
18/7
Ik tegen Frank (over Bart): En hij heeft met alle mannen gemeen dat hij problemen háát.
Frank: Is dat zo? Haten mannen problemen? Of haten ze alleen problemen die er geen zijn?
Een kleine aha-Erlebnis: wat wij vrouwen als probleem zien is voor mannen dikwijls een bijzaak. Een detail (woord van Bart). Waar maak je je druk over?
Berichtje in The Guardian over vrouw die in de gevangenis zit omdat ze twee van haar kinderen zou hebben vermoord. Vrouw zweert dat het om wiegendood ging, maar rechter geloofde haar niet. Blijkbaar is het absoluut uitzonderlijk dat eenzelfde gezin twee keer door wiegendood wordt getroffen. Bij een derde keer gaat het zeker om moord. Vrouw heeft nu het recht verworven om beroep aan te tekenen. Zo zeker was die rechter van zijn zaak dat haar aanvankelijk zelfs dat recht werd ontzegd.
Moet ik nou een brief naar die rechter sturen? (Maar misschien gooit hij mij dan ook in de gevangenis.)
Bart vertelde dat Peter Bossu, met wie hij bevriend is, samenwoont met een nicht van Luc Wallyn, over wie zijn zoon – de zoon van Luc Wallyn dus – een film heeft gemaakt. Herinnerde me al zappend een fragment te hebben gezien, én een interview met de zoon/regisseur. Gast van een jaar of vijfendertig die vertelde hoe hij zijn vader pas had leren kennen toen die in de gevangenis zat. Hoe zijn vader niemand meer had, en hij er dus voor hem moest zijn. Hoe hij in feite een vader voor zijn vader was geworden.
Waarom zijn obstinaat opgewekte mensen zo deprimerend? (nav vrolijke stem aan de telefoon van een mevrouw die het gesprek van zaterdag–radio 2, Nl – even wil voorbereiden) Zal me maar op het ergste voorbereiden, ik bedoel, qua oppervlakkigheid.
19/7
Nachtmerrieseizoen – de gebruikelijke dingen. Zelfs niet echt nachtmerries, eerder klotedromen. Belde Kathy daarnet. Die klaagde over akelige dromen. Laat ze komen, zei ik. Verzet je er niet tegen. Laat het allemaal uit je kop. Beangstigend hoe zij van alles last heeft waar ik al zoveel jaren tegen vecht.
Mailtje van Elli – Duitse vertaalster. Dat zij en die cultuurambtenaar in Bielefeld elkaar nu dagelijks bellen en binnenkort samen op vakantie gaan! Wel, hij is ongetwijfeld de rampzaligste organisator van het westelijke halfrond, maar ook ontzettend aardig en lief. En toen al had ik willen kunnen verdwijnen, want het was duidelijk dat er tussen die twee iets ‘hing’. Waarvoor de literatuur al niet goed is.
Zondvloedweer. Bijna iedereen met vakantie. Alleen Casteleintje en ik in het land.
20/7
Gisteren voor het eerst in lange tijd met Steve gaan eten. Steve moest een beetje snotteren toen hij het over zijn grootvader had, of beter: over de oorlogsmedailles van Peter Burke die nu bij Steve thuis in een lade liggen. Zeven jaar heeft Peter gevochten, oa tegen Rommel voor wie hij blijkbaar erg veel respect had. Peter Burke, die in Ierland in het armenhuis werd geboren en voor wie het leger een uitweg bood. Mooie, rijzige man die ik een paar keer heb ontmoet. Toen Steve hem op zijn sterfbed bezocht, zei hij tegen zijn dochter – Steves moeder: ‘Sheila, get that boy a new pair of shoes.’ Maar ik mocht niet naar de begrafenis. In Wales late jaren zeventig werden vrouwen van begrafenissen geweerd. Ze zouden maar huilen, veronderstel ik. Tsjiepelen, zegt mijn moeder.
Interviewvraagjes nav Zomergasten. Eerste uitzending van de nieuwe reeks op 5 augustus. Vandaar. O ja, zeg ik dan, ik ervoer het als een grote eer. En ja, ik bewaar er niets dan goede herinneringen aan. En het is nog waar ook.
Deel 2 van Donderdagmiddag. Halfvier. Have started thinking this might actually be rather good.
Morgen naar Amsterdam. Ben te hard aan het werken. Snak naar zon. Besef dat we op Madagaskar in volle regenseizoen zullen belanden. Buitenlanders op Madagaskar heten vazaha. En de doden zijn er belangrijker dan de levenden. Eénmaal per jaar worden ze opgegraven, oa om met ze te dansen.
21/7
Grote ergernis hier bij Hemmerechts nav de g8-top in Genua, en de botte domheid van politie en regering die niet inzien dat hun machtsvertoon geweld uitlokt. Of ze zien het wel in en doen het erom. En altijd opnieuw dat waterdichte zinnetje ‘de democratisch verkozen leiders van de acht machtigste landen ter wereld’. Daar heb je dus geen verhaal tegen. En dan zie je Bush hartelijk lachen om iets wat Chirac hem in het oor fluistert (in welke taal?), en Verhofstadt die met zichzelf van contentement geen blijf weet, en dan moment suprême, de leiders van de zes of acht armste landen die ook een handje mogen komen schudden, zich gedragen als arbeiderskinderen op het jaarlijkse kerstfeestje van de baas van hun vader. Mooiste pak uit de kast gehaald, schoenen extra gepoetst, naar de kapper geweest. Interviewtje met een ‘bewildered’ Tony Blair over de betogers: ‘The things these people are angry about (knipper knipper) are the very things (knipper, knipper) we are talking about here: the environment, Africa…’ en daar stokte zijn verweer. Steve zei gisteren over Blair ‘that he was doing his Hugh Grant mannerism’. Hoe dan ook, arme verkeerd begrepen van goede bedoelingen overlopende Tony Blair.
22/7
Heerlijke avond met Heddy. Honderduit gekletst, zij vooral over Frans die nu ook dood is, en over de vraag of hij het recht had zich niet te verzorgen, of toch onvoldoende, of nog preciezer: of hij het recht had om zich te laten sterven. (Bestaat die uitdrukking?) Ik vond van wel, zij van niet. Of althans: zij vond dat hij tegenover hun zoon dat recht niet had. Ik zat te denken: maar hij was ten dode opgeschreven, wat maakte het uit of hij met dure, pijnlijke en uiteindelijk zinloze therapieën zijn leven enkele maanden rekte? Maar blijkbaar heeft een mens het recht niet meer om te zeggen: ja, mijn tijd is gekomen; ja, kom maar, dood. Een heroïsche strijd moet worden geleverd. We must go down fighting. Vraag me af wat ík zal doen als het zover is.
Sprak mezelf gewoontegetrouw tegen. Verdedigde het ene moment het recht om je leven als afgerond te beschouwen, had het het volgende over mijn woede tegenover Herman omdat hij door te sterven mij in de steek heeft gelaten. Maar ik denk dat het goed is om op een gegeven ogenblik los te laten. Wat volgt na het grote oplapwerk is meestal niet meer dan een voetnoot of epiloog. Misschien geldt hetzelfde voor de emotionele aardbevingen. Was het voor mij afgelopen op de dag dat Benneke stierf en voor H. op de dag van Ans dood. Bizar om te beseffen dat we allebei ongeveer even oud waren: ik was de dag voordien achtentwintig geworden, hij hing tussen zijn zevenentwintigste en achtentwintigste verjaardag.
Opgewonden gebabbel ook over ideeën voor een film. Heddy uiterst enthousiast over ‘mijn’ idee. Hebben zelfs een werktitel bedacht: Stand-in. Omdat die man dus op zoek gaat naar jongens die even zijn zoon kunnen zijn; die hem het gevoel geven dat zijn zoon er – even – opnieuw is. Je moet het zo zien, zei ik tegen Heddy. Die man is voor eeuwig uit het paradijs verbannen. Als zo’n jongen bij hem in de auto zit, is hij niet opnieuw ín het paradijs, maar hij snuift de geur op, koestert zich in de weelde van een korte illusie.
Heddy wilde er eerst een zoektocht van maken naar wie die zoon was geweest: van welke muziek hield hij, met welke meisjes ging hij uit, wat dronk hij, at hij, rookte hij. Heddy dacht aan haar en aan haar zoon Stefan, maar ik dacht aan mezelf en aan Rob en Benneke. En dat zal wel de kern van het probleem van de ‘samenwerking’ tussen Heddy en mij zijn: dat we allebei van onze eigen ervaring uitgaan.
Weet intussen niet of ik mij aan het project wil branden. Kan net als vorige keer op niets uitdraaien.
Ontdane Annechien Koerselman aan de lijn nav toneelbewerking De tuin der onschuldigen. Zij en Marjet (?) zijn sinds 11 juli aan het repeteren, en zitten blijkbaar compleet vast. Het verhaal moet meer ingevuld worden, meer geïnterpreteerd. Toneel en film hebben behoefte aan duidelijkheid. Het moet explicieter worden gebracht dan in romans. Of misschien moet het in romans ook explicieter, maar zulke expliciete romans schrijf ik dus niet. Ik heb grootmoedig gezegd: ‘Annechien, ga je gang. Je hebt mijn zegen. Knip door die navelstreng!’ – ‘Echt waar?’ – ‘Echt waar.’ Opluchting voelbaar door telefoon. Ooit op een dag word ik heilig verklaard.
Telefoon Steve. Hem verteld over de ‘filmplannen’ gebaseerd op iets wat hij heeft meegemaakt. Die jongen heette blijkbaar Steve Whitmore en was gestorven omdat hij zijn tong had ingeslikt. ‘He choked on his own tongue’ tijdens een ongeluk met zijn motorfiets. Vader Whitmore reed ook rond op zoek naar leeftijdgenoten van zijn zoon om zijn treurende vrouw en het lege huis te ontvluchten. Well, you know how it is, zei Steve, when someone has died.
In het Latijn krijgen bepaalde werkwoorden een dubbele accusatief. Ik benoem jou tot generaal, bijvoorbeeld. ‘Jou’ en ‘generaal’ moeten allebei in de accusatief, en ‘generaal’ is dan een bepaling van gesteldheid. Denk ik.
Mooi was ook het onderscheid tussen een voorwerps- en onderwerpsgenitief. De liefde van de vader en de liefde tot de vader. Amor patris. En vaagvaagweg meen ik me het bestaan van een woord te herinneren dat twee verschillende genitiefvormen had al naargelang het om een onderwerps- of voorwerpsgenitief ging, maar misschien fantaseer ik dit. Of verwar ik het met een partitieve genitief, en wat was dat ook weer. Ook niet te vergeten: de losse ablatief. Nadat de Romeinen hun kamp hadden opgeslagen, bouwden zij een brug. En dat moest je dan vertalen als: De Romeinen, een kamp opgeslagen hebbende, waarbij zowel kamp (castra?) als opslaan in de ablatief kwam. Voor het werkwoord de ablatief van het participium perfectum, geloof ik. En de schuine optatief natuurlijk, maar die bestond alleen in het Grieks en heette de optativum obliquum, DENK IK. En dan waren er ook nog werkwoorden die qua vorm altijd in het passief stonden, maar een actieve betekenis hadden, en misschien misschien heetten die mediale werkwoorden. En woorden met een cruciale i in hun stam, die slechts bij bepaalde vormen de kop opstak. Regere rego maar facere facio. Net zoals bij omnis, omnes en omne, maar omnia. Omnia cadunt, zei Justus Lipsius (?) en blies zijn laatste adem uit. Alles valt of vergaat. (‘Oostende waar mijn bestaan is begonnen te vergaan’, dicht Claus.) En animal, animalia. Op het vergeten van die i stond toch wel de kogel.
Dat een mens die grammatica zo goed gekend heeft en dat daar zo weinig van is blijven hangen! Carthago delenda est. Carthago moet vernietigd worden. Wat betekent het dat generaties zijn grootgebracht met dergelijke krijgszuchtige voorbeeldzinnetjes? Dulce et decorum est pro patria mori. Het is goed en gepast om voor het vaderland te sterven. ‘The old lie,’ noemde Wilfred Owen dat. En hij kon het weten.
23/7
Richard Holmes op BBC World Service nav zijn boek over de vriendschap tussen Richard Savage en Samuel Johnson, allebei achttiende-eeuwse schrijvers die met veel vallen en opstaan van hun pen probeerden te leven. Savage was ervan overtuigd dat hij de bastaardzoon van twee aristocraten was en dus op de glamour van een adellijk bestaan recht had. Lange tijd was hij straatarm tot hij roem verwierf nadat hem gratie was verleend voor een moord die hij toch echt had begaan. Zijn mecenas – een neef van zijn ‘moeder’ – gaf hem tweehonderd pond per jaar, in die tijd een gulle toelage. ‘At last,’ zei Holmes, ‘he was inside dining with the aristocrats. No longer outside at the window looking in.’ Maar hij verknalde het, dronk te veel en werd door zijn mecenas diens huis uit geschopt.
En over de rol van de biograaf: ‘I see myself as a boatman ferrying to and fro between the living and the dead, bringing the dead back to the living.’
Mooie Westhoekavond. Kabaal van kikkers.
25/7
Wachten op bericht Annick dat Berts moeder gestorven is. Alsof je wacht op het bericht van een geboorte. Berts moeder in coma. Weigert koppig om te sterven al is ze halfdood.
Iedere avond voor mijn ouders gingen slapen, kwam mijn moeder onze kamer binnen om te kijken of we sliepen. Meestal trok ze het laken recht of stopte het steviger onder de matras. Soms moet ik hebben geslapen, maar dikwijls was ik nog wakker, of schrok ik wakker. Maar altijd deed ik alsof ik sliep, bleef rustig en regelmatig ademen. Ik hoorde mijn moeder tegen mijn vader zeggen: ‘Ze slapen.’ De deur ging dicht, het lichtvlak dat het licht van de gang in onze kamer wierp werd gedoofd. Nog altijd heb ik een panische angst voor die deur die plotseling openging. Nacht na nacht. Zonder kloppen. Uiteraard zonder kloppen. Mijn zus en ik sliepen immers.
26/7
Preview in Den Haag van toneelbewerking van De tuin der onschuldigen. Voorlopig meer pre dan view, maar er is nog veel tijd. Mij is vooralsnog onduidelijk wat ze willen vertellen. Hun ook, vrees ik.
Achteraf slappe lach met Annechien, de regisseuse. Leuk, warm, gek, lief, spontaan mens. Voor de rijles zit ze nu bij de ‘debielen’. Ze is al vier keer gezakt vanwege wild rijgedrag. Voortaan krijgt ze bij aanvang van elke les een gesprek met een psycholoog. Nienke die Taal zonder mij wil gaan ‘doen’ was er ook. Grote trots dat deze sprankelende jonge vrouwen iets in mijn werk zien.
Interview met Joël de Ceulaer. Hem gezegd dat ik niet dacht dat ik erg oud zou worden. Daarnet op de bank in de tuin plotseling aan die woorden teruggedacht. Hun betekenis laten bezinken. Besef van een niet eeuwigdurend bestaan. Van eindigheid. Grote vrede daalde over mij neer. Dit alles gaat dus voorbij.
27/7
Zinnetje Joël dat is blijven hangen. Over Brusselmans die een grotere schrijver dan Lanoye zou zijn. En hoe ik dan even helemaal niet begrijp waarover hij het heeft. Hoe ik die drang om een hiërarchie aan te brengen niet snap. Waarom moet één van de twee de grootste zijn? Waarom kunnen ze niet elk op hun manier ‘groot’ zijn? En zou dat iets typisch mannelijks zijn: lijstjes opstellen, prijzen uitdelen: goud, zilver of brons?
Gisteren in bed aan mogelijke eerste zinnen gedacht: ‘Dikwijls belde ze en zei: ik wou je stem even horen, en dan moest ik iets zeggen over het weer, of een film die ik had gezien, of wat ik die dag zou koken. Soms zei ze al bij de derde zin: het gaat beter, dank je. Alsof mijn stem balsem was. Elixir. Ze belde me uit de vreemdste lokaties en op alle uren van de dag en nacht. En altijd volgden excuses omdat ze me had gestoord, waarop ik haar verzekerde dat ze mocht bellen zoveel als ze maar wilde. “Dank je.” En dan lachte ze want ze begreep al niet meer waarom ze naar de telefoon had gegrepen als een drenkeling naar wrakhout. We kenden elkaar helemaal niet zo goed, ontmoetten elkaar meestal op feestjes waar de aanwezigheid van vele gasten een intiem gesprek onmogelijk maakte. Ook aan de telefoon openden wij niet onze harten voor elkaar. Het weer, het nieuws van de dag, het boek dat ik aan het lezen was, daarover wilde ze me horen praten. Ik deed haar aan haar broer denken, had ze me ooit met een weemoedige blik toevertrouwd, maar of die broer leefde, dood was of in een ver buitenland verbleef, wist ik niet. Ze heette et cetera et cetera.’ (het verhaal over een depressie, want natuurlijk zal hij haar niet met het medicijn van zijn stem kunnen ‘redden’, op het cruciale moment kan ze hem niet bereiken, of zit hij zonder stem)
Onderweg naar Nieuwkapelle aan de BBC (voor minder doen we het niet) imaginair interview over film zitten geven. Over hoe Heddy en ik een grote verwijdering hadden gekend, een lange periode van stilte, en over hoe die nieuwe film niet mogelijk zou zijn geweest zonder de mislukking van de vorige. ‘Failure is all right when you learn from it, though at the time of the failure itself you can’t assess whether it will turn out to be useful or not.’ Minstens een halfuur lang hardop in het Engels zitten kwebbelen; bij afwezigheid van getuigen me volledig aan mijn fantasie overgegeven. Goddank kunnen de chauffeurs in andere auto’s denken dat je aan het gsm-en bent.
Liep als kind vaak op straat hardop te fantaseren. Bedacht glansrollen voor mezelf. Probeerde zo binnensmonds mogelijk te praten, wat eigenlijk bij voorbaat mislukte. Of ik sprak het dankwoord uit nav de belangrijke prijs die mij was uitgereikt (‘de kroon op mijn werk’), en het vertrouwen dat in mij was gesteld. (‘Altijd heb ik geweten dat de dag zou komen waarop… maar nooit heb ik durven hopen etc. etc.’) Hele redevoeringen sprak ik uit.
Prachtige avond op boot. Meerkoetjes, rode zon, zeebriesje. Hoe komt het dat ik dat vorige zomer niet zag? Why am I so fucking slow? Or blind?
In auto ook groot gevoel van PISS OFF tegen mijn critici. KH combattief!
Bart vraagt me net: Wat moet ik aandoen, korte of lange broek? (voor gouden jubileum van zijn buren) Na bijna twee jaar ben je plotseling zover. Dat je elkaar dat vraagt.
28/7
Vannacht droom waarin ik zelf optrad, alleen zag ik eruit zoals mijn zus. Probeerde tevergeefs het beeld bij te stellen; slingerde heen en weer tussen een besef van: ah ja, eigenlijk is er geen verschil tussen haar en mij, en: stomme droom, get it right, for heaven’s sake.
Vogels komen zich wassen in Barts vijver. Pootje baden en wild geklapper met vleugels in het water; opvliegen als ze té nat dreigen te worden.
29/7
Perfect Westhoekday. ’s Avonds rondgereden in buurt van Kemmelberg en Rode Berg. Terechtgekomen in een restaurant. Bart vroeg me of ik me Alfred den Ouden herinnerde. – De zanger? – Ja. Alfred den Ouden en Kristien de Hollander. Zij heette Hollander en hij was een Hollander. Wel, dat restaurant was van die Kristien. De blonde vrouw achter de toonbank was zij. Natuurlijk beeld ik me dan in dat ik later een restaurant open en dat mensen tegen vrienden zeggen: ‘Herinner je je die schrijfster KH etc. etc.’
Vlak voor we weer thuis waren, zei Casteleintje met enige zelfingenomenheid: jij kunt niet anders dan mij graag zien. Jij bent daarvoor geprogrammeerd. Maar hij was erg gelukkig. En ik ook.
Panische angst nummer twee: mijn moeder die met haar wijsvinger snel tegen haar op elkaar geklemde lippen tikt in antwoord op een vraag die ik heb gesteld, een opmerking die ik heb gemaakt. Ssssst. Maar ze zegt niet waarom er niet over mag worden gesproken. En ze zegt ook niet ssssst. Alleen dat gebaar. Haar lippen zijn naar binnen gerold. Alsof ze ze opeet.
Ooit aan een psychiater een blad met daarop herinnering aan een voorval afgegeven. (‘’t Is goed geschreven,’ zei hij. – ‘Dat zal wel,’ zei ik.) Hem gevraagd om het voor mij te bewaren zodat ik er niet langer alleen mee opgescheept zat. Man begreep perfect wat ik bedoelde. En het hielp.
Dikwijls als mijn oog op mijn handen valt, denken: ik heb dezelfde handen als zij.
Kindje, die angsten van jou interesseren ons geen reet.
Maar dat een mens daar dus haar leven lang voor op de vlucht kan slaan. Voor wat? Voor niets!
Op gouden jubileum buren Bart vraagt een kleinzoon van de gouden jubilaris: ‘Kent u Hugo Claus persoonlijk?’
30/7
Al in 1967 schreef Guy Debord in The Society of the Spectacle: ‘All that was once directly lived has become mere representation. All real activity has been channelled into the global construction of the spectacle.’ En geparafraseerd door The Guardian: ‘Everywhere reality is consistently being replaced by images. These images then become reality.’
Begrafenis moeder Bert. Van de vrienden waren Frank en An er, en ook Bernard. Besefte plotseling dat alle mannen – Bart, Frank, Bernard en nu dus ook Bert – hun moeder hebben verloren. Benno en Piet ook trouwens. Bij de offergang de muziek waarop Ben is gecremeerd. Alles weer heftig aanwezig: het witte kistje, de deurtjes die opengingen, het kistje dat langzaam richting zwarte gat gleed.
Surrealistische reportage over de bruiloft van Charles en Diana precies twintig jaar geleden. Afgaande op de reportage heeft Charles nauwelijks een rol gespeeld. Het was eigenlijk het huwelijk van Diana. Wat telde waren haar jurk, haar kapsel, haar glimlach. Iedereen verklaarde eensgezind hoe gelukkig Diana die dag wel was, hoe radiant and lovely and happy. The happiest day of her life.
Terwijl Casteleintje en ik lagen te vrijen (a quickie for the road) werd de politie opgetrommeld omdat zijn camionette een halve meter voor de oprit van de buren stond. De banden waren platgezet waardoor die gammele camionette zeker niet in mijn chique straat mocht geparkeerd staan. Toen Bart wilde vertrekken werd de camionette voor zijn ogen weggesleept. Als in een komische film holde hij erachteraan, maar de chauffeur van de takelwagen was onverbiddelijk. Er was al een PV opgemaakt en dan moet die camionette weg, punt uit. Neuk van zevenduizend frank. Toen we hem na veel gedoe gingen ophalen, zei de vrouw aan het loket dat ze van ver had gedacht dat ik een snor had. In het Engels heet dat ‘adding insult to injury’.
31/7
Gisteren op begrafenis nuchtere Hollanders die zichzelf én hun emoties stevig onder controle hadden. Niets aan de hand. Allemaal perfect normaal. We zitten alleen even met een lijk. Not to lose control, not to be shaken. Erg belangrijk voor mannen, ook voor Casteleintje. Maar hij was wel even in de war toen zijn camionette voor zijn neus werd weggesleept.
Hoe je naar gezelschap verlangt én met rust gelaten wilt worden; hoe je in je bed wilt liggen én aan je werktafel zitten; hoe je een wandeling wilt maken én een boek lezen. En dus leer je om ze met elkaar af te wisselen, maar eigenlijk wil je ze tegelijkertijd.
1/8
Beelden van Lissabon, april ’95 met Herman, Laura en Kathy. Pedagoge Kristien had een systeem ingevoerd waarbij we om beurten mochten kiezen waar werd gegeten. Of moet ik zeggen: animatrice Kristien. Met de ferry de Taag oversteken. Herman die op zijn onderlip bijt, op die machtige rivier niet uitgekeken raakt.
3/8
Verjaardag Rob. Robert Jan Smith. Zou 17 zijn geworden. Mijn zus wordt achtenveertig vandaag, Gal 61.
Drie augustus 1984, avond. Rob is nog geen etmaal oud. De deur van mijn kamer staat open. In het bed naast me ligt een Nigeriaanse vrouw met haar zoontje. Er is me gevraagd of ik het erg zou vinden om een kamer met een Afrikaanse vrouw te delen. Nee, natuurlijk, niet. De vrouw is opgelucht dat ik even ongegeneerd als zij borstvoeding geef. En ze is gelukkig, want ze heeft nu al twee zonen, er kan haar niets meer overkomen. Ik zit in kleermakerszit op het bed met Rob in de kom van mijn gekruiste benen, waak voor het geval hij zou vergeten te ademen. Het is warm. Lang na het bezoekuur hoor ik een snelle stap op de gang, roep: ‘Bie?’ – En zij: ‘Kiki?’ Bie is net terug van vakantie, komt haar zus opzoeken die enkele kamers verder met háár baby ligt. Bies man werkt in het ziekenhuis en zo is ze naar binnen kunnen glippen. Bie wist nog niet dat ik was bevallen; ik wist niet dat haar zus daar lag. Maar toen ik die stap hoorde, wist ik absoluut zeker: zij is het.
(Bie ook die zich ‘opoffert’ om tijdens de begrafenis van Ben bij Kathy te blijven; Bie en Kathy bij de draad van de weide tegenover ons huis om naar de geitjes te kijken want Bie wil Kathy’s aandacht afleiden terwijl wij wegrijden. Bie ook die in Dover dikwijls op bezoek komt. Die door het wc-raampje naar binnen kruipt als we niet thuis zijn. Met wie ik vroeg in de ochtend langs een steil pad een clif afdaal om naakt te gaan zwemmen. Wuiven naar vrachtschepen en ferry’s. Kunnen de mensen aan boord zien dat we geen badpak dragen?)
Casteleintje gisteren na blowjob: Kristieneke, Kristieneke. Waarop hij prompt in slaap viel.
Als iemand me zou vragen waarom uitgerekend Bart, zou ik zeggen: omdat hij van me houdt.
De laatste keer dat ik hem zag droeg hij zijn groene suède jasje. Het was halfnegen ’s morgens; hij was ergens in slaap gevallen. Ik schrijf ‘ergens’, al weet ik precies waar. Heb geen zin om erover te schrijven, het me te herinneren. Al herinner ik het mij.
4/8
6.45 a.m. Word de laatste tijd dikwijls vroeg wakker. Net als papa. Altijd bevreemdend hoe ik ook in kleine details op hem lijk. Vraag me dan af hoe hij zich binnenin voelt. Hoe het voelt om papa te zijn. En of dat voelt zoals het voelt om Kristien te zijn.
Gisteren lang met Ilona gebabbeld, vriendin van Kathy én fervent belijdster van antipsychiatrie. De maatschappij noemt psychiatrische patiënt hij of zij die niet aan die maatschappij is aangepast. Dus brengt ze die mensen door middel van medicatie en/of zachte dwang terug in het gareel. Medicatie is een korte termijn oplossing. Aldus Ilona, die net haar tweede jaar psychologie achter de rug heeft. Waarop ik dan weer – Kathy citerend – dat de natuur ook met korte termijn oplossingen werkt. De hele evolutie is een kwestie van oplapwerk, van ad hoc oplossingen voor steeds nieuwe problemen. Wat die psychiaters in zekere zin het recht of de legitimatie geeft om op dezelfde manier te werk te gaan.
Denken aan Sylvia Plath nu ik hier ’s morgens vroeg in dit dagboek zit te schrijven. Aan dat gedicht van Ted Hughes over de tafel die hij voor haar had gemaakt: ‘You bent over it, euphoric/With your Nescafé every morning.’ Want in die tijd was Nescafé synoniem met koffie in Engeland. En ook vele jaren later nog, toen Steve en ik er woonden.
Arme Sylvia Plath, die absoluut als dichteres roem wilde verwerven. Die zich voorbestemd zag om grandioze gedichten te schrijven; geen genoegen met middelmaat wilde nemen. Alleen leek het lange tijd alsof die geniale dichteres in haar opgesloten zat, geen manier vond om geboren te worden. En toen ze er eindelijk stond, bleek ze een godin van destructie te zijn. Out of the ash I rise with my red hair. And I eat men like air. En toen at ze zichzelf op.
Jayne Anne Phillips, Machine Dreams:
You watch your little brother, Mom would say to me. He was walking, but barely. She would hang clothes out on the line in summer, big baskets of clothes, the sheets flapping and hiding her from view. We were way down in the yard, far from the road and Jean’s [hun moeder] radar was finely tuned. She probably didn’t take my abilities as Billy’s protector all that seriously, since I was only about three myself. But I was very serious. I wouldn’t even let him stand up. I kept him entertained with the ball or the block or whatever he was fooling with; if all else failed, I held him down by main force. She’d come back to see why he was crying.
Maar intussen is die broer in Vietnam omgekomen en heeft zij hem niet kunnen redden. You watch your little brother. Kathy op het grote bed met Rob stevig tegen zich aan geklemd. Steve slaapt nog in de logeerkamer – we slapen niet samen omdat hij hoorndol wordt van het onregelmatig tikkende toestel dat Robs ademhaling registreert. Ik ben in de badkamer. De deuren staan open, één pas volstaat om Kathy en Rob te zien. Ik heb haar gevraagd om goed voor haar broertje te zorgen terwijl ik me was. Kat heeft haar armpjes om hem heen geslagen. Het is duidelijk dat ze hem voor geen geld ter wereld los zal laten. Twaalf uur later was hij dood.
Geur van herfst. Hondsdagen lijken definitief voorbij. Vanavond naar Dranouter. Eerst nog stuk over Eyes Wide Shut beginnen. Een aanzet noteren zoals je een breiwerk opzet. Weten dat je bent vertrokken. Kat zit mijn roman te lezen. Heb haar tot mijn eerste lezer gebombardeerd. Over het eerste deel is ze alvast enthousiast. Hoorde aan haar stem dat ze het meende.
Hartverscheurende details.
5/8
Een vis moet drie keer zwemmen: in de zee, in de boter én in de witte wijn.
Nachtmerrie-avond op Dranouter vanwege herkend worden door mensen die me opgetogen meldden dat ze me herkenden. Voelde me zeer belaagd en bedreigd. Zonnebril op neus en grond bestudeerd. Vervolgens gauw teruggereden naar de veiligheid van mijn huis. Migraine ergens halverwege Westhoek en Antwerpen uit het raam gewaaid.
7 uur ’s morgens. ‘The little girl who lived in this room died.’ Met die zin eindigde mijn droom, of beter: op dat punt beland dwong ik mezelf om wakker te worden. Ik stond met Steve in een kamer die misschien dezelfde vorm had als de kamer van Veerle en mij vroeger, en hij en ik mochten spullen van iemand meenemen, spullen die ze daar had achtergelaten. Steve wilde alles meenemen maar ik zei dikwijls: dat heeft geen zin. ‘But look, Kristien, do you remember this or that? We have to take it with us. It matters to me.’ – En ik: ‘Come on, Steve, leave it.’ En op een bepaalde manier zat Kathy ook in die kamer in het rood met blauwe jurkje dat ze ooit een zomer in Gigaro heeft gedragen. De nieuwe eigenaars van het huis wachtten ongeduldig tot wij alles wat we nodig hadden uit die kamer hadden gehaald, want dan konden ze eindelijk ook dat stukje van hun huis verbouwen. Britten waren het, die voor de EU in België moesten wonen, erg chique mensen. Ik was enorm onder de indruk hoe smaakvol ze het huis hadden verbouwd en ingericht. Omdat ze zo ongeduldig waren, verliet ik die kamer eerder dan Steve, en toen zei ik bij wijze van verklaring voor ons getalm: ‘You see, the little girl who lived in this room died.’ Eerder in de droom had ik mijn eigen kamer gauw moeten leegmaken want het huurcontract was verlopen, en ik nam de trein naar huis. De trein vertrok om twaalf uur en het was al elf uur en ik moest de kamer ook nog schoonmaken, en iemand zei: Vergeet de keuken niet, daar staan ook spullen van jou, en toen was ik plotseling samen met Steve in die kamer van Kathy. De kamer van the little girl who died. Ik haat zulke dromen.
7/8
Spanning in mijn schouders en mijn nek. Verlangen naar iemand tegen wie ik kan zeggen: doe eens dit, doe eens dat. Domme dingen zoals: ga een brood kopen, maai het gras, ga naar de post, zoek uit waar ik dit of dat kan kopen, hang de was aan de draad. Iemand die als een robot mijn wensen en verzoekjes uitvoert en zelf nooit zeurt. Vooral dat laatste.
Doodsbrief dochter Anna Enquist bij de post. ‘Op vrijdagochtend 3 augustus stierf onze allerliefste dochter, zuster en achternicht Margit Svea Loek Widlund. Zij werd door een vrachtwagen overreden op de Dam in Amsterdam. Gedurende zevenentwintig jaar was zij onze vreugde.’ Beetje vreemd om hierna te schrijven hoe gezellig het gisteren bij Tomas en Vera was. En later kwam Bart opdagen en vrijden we op Manu Chao, niet wetend welk bericht de volgende morgen op de mat zou liggen.
Het verbijsterendste van de brief is misschien het handschrift op de envelop. Als ik zeker wil weten of Christa zelf het adres heeft geschreven, moet ik er de brief bij halen die ze me na Hermans dood heeft gestuurd. Een hele gerichte, precieze brief met secure beschrijving van de kleinste details. Want die therapeute wist dat ik elk detail zou willen kennen. Ook nu op de doodsbrief concrete informatie. Herinner me dat ik haar op een ochtend snikkend belde omdat ik wilde weten wat Herman met zijn bril had gedaan. Of hij die eerst nog had afgezet. Ja, zei Christa, hij heeft die eerst op de tafel gelegd. Veerle Claus vertelde me hoe Hugo een huilbui kreeg toen hij op Hermans lege hotelkamer kwam en die bril daar bij zijn spullen zag liggen. Bril die nooit meer op neus zou worden gezet. Zou het liefst de rest van de dag voor me uit staren en huilen.
9/8
Lang met Christa gebeld. Beseft dat ik Margit jaren geleden moet hebben ontmoet, toen Christa op uitnodiging van de Anna Bijnsstichting in Antwerpen een lezing gaf. Christa herinnerde zich veel meer van die avond dan ik. Grote gaten in mijn geheugen. Herinner me wel hoe close die twee waren, en dat ik dacht: zo prettig kan het met een ‘grote’ dochter dus zijn. In mijn herinnering vertelde Christa over haar dochter, maar Margit was er dus bij. En na afloop van de lezing hebben we blijkbaar Tom Lanoye in de kroeg ontmoet en veel plezier gemaakt. Margit was dol op hem. Dat ‘close’ van moeder en dochter was zelfs een beetje een probleem. Allebei hadden ze het gevoel dat ze enige afstand moesten nemen. Nu ben ik blij, zei Christa, dat ik dat nooit heb gedaan. Op het moment van het ongeval had Margit in een tasje een jurk van Christa bij zich en ook het manuscript van Christa’s nieuwe boek – het boekenweekgeschenk – dat ze volgende week met Christa zou hebben besproken als ze bij haar ouders in Zweden was. En ze wilde in Zweden ook van haar lesvoorbereidingen werk maken want in september ging ze als lerares Nederlands aan de slag. Margit had de nacht voordien in het huis van haar ouders geslapen omdat ze zich daar zo veilig voelde, hoewel die ouders in Zweden waren. En toen had ze die jurk uit de kast gepakt om hem op een feestje te dragen. Christa zei dat ze hem morgen op de begrafenis zal dragen.
Er was een vrouw bij het ongeval die Margits hoofd in haar schoot heeft genomen en Margit sussend heeft toegesproken, allemaal precies zoals Christa bij Herman en voor Herman heeft gedaan. Ik was daar toen zo alleen op die steentjes, zei Christa over Hermans sterven. Alleen met die dode man.
Ik zei: ‘Ik heb het gevoel dat er een cirkel gesloten wordt.’
Ik zei: ‘Ik zal morgen bij je zijn. Ook in mijn hart zal ik bij je zijn.’
10/8
Margit begraven. Mar, dus, voor familie en vrienden. Eerst sprak Christa. Sterk, waardig en tegelijkertijd ongelooflijk broos. ‘Mag ik jullie één ding vragen? Denk aan haar. Blijf aan haar denken.’ Christa begon met een gedicht of prozafragment over een auto-ongeluk dat ze twaalf jaar geleden heeft geschreven. De fictie is gebeurtenis geworden, zei ze.
Kathy bezorgd en lief voor haar mama’s verdriet. Na eten zitten praten over mijn roman, die ze blijkbaar erg goed vindt. Kat en ik aan de grote glazen tafel, het typoscript tussen ons in. Kat met een lijstje opmerkingen bij de hand. Tijd klapte dicht en ik zat met Herman op dezelfde plek maar aan een andere – intussen gesneuvelde – glazen tafel over de vertaling van een verhaal van me te praten, Woorden moet het geweest zijn, dat Herman na lang aarzelen eindelijk in het NWT zou opnemen. Herman wilde altijd het beste verhaal of het beste essay van een auteur, vandaar het geaarzel. En toen zat Kathy plotseling weer achter me, tussen mijn rug en de leuning van mijn stoel, met haar armpjes om mijn hals, terwijl ik in die kleine kamer in Everberg versie zoveel van Een zuil van zout schreef; het kamertje dat mensen vroeger de naaikamer noemden en waar mijn schrijftafel net in paste. Als ik uit het raam keek zag ik de velden, de klompen donkere aarde, de voren die een ploeg in het akkerland had getrokken. Als in een visioen zag ik de mannen en vrouwen herrijzen die met gekromde ruggen en de benen breed gespreid het land hadden bewerkt. Mijn voorouders. Een schilderij van Permeke.
Gisteren met Joël de Ceulaer naar de kroeg – drie op een rij, dacht ik – Joël, Mark S, Jeroen Vullings – relatief jonge, maar uiterst ambitieuze mannen met wie ik onlangs iets ben gaan drinken en die alle drie een flinke brok journalistieke macht naar zich aan het toe trekken zijn of in hun schoot geworpen krijgen. Zegt dit iets over hen of over mij?
Toen ik Kopland en Bernlef in die rouwkapel zag staan, dacht ik: hier wordt literatuur van gemaakt. Waarmee ik bedoel: van verdriet, leed, dood. En van de wanhopige pogingen om er een ritueel tegenover te plaatsen. Het hopeloze van zo’n eerbetoon.
Veel rouwbeelden op televisie van joden die hun door een Palestijnse zelfmoordbom vermoorde doden begraven.
11/8
Wat Christa ook zei: dat ze een verbondenheid voelde door de taal waarmee we allemaal – nou ja, de schrijvers dus – bezig zijn. Maar tegen Leon zei ze dat het zo futiel was, die taal, waarop Leon repliceerde: goddank hebben we taal. Wat zouden we zonder doen?
Duidelijk ook de therapeute Christa, die ruimte liet voor het donkere. Margit, de vrolijke, de opgewekte, maar ze had ook een zwarte, sombere kant. En: ze was boos en verdrietig omdat haar stembanden voor een zangcarrière niet sterk genoeg waren. Grote duidelijkheid en openheid. Woorden.
Op het kerkhof het graf van een relatief jong overledene met het opschrift: ‘Niemand heeft ooit gezegd dat het leven eerlijk was.’
Kat en Lau net de deur uit om te gaan fitnessen. Besef dat het altijd kan gebeuren. Alsof het daar op straat een oorlogsgebied is.
12/8
Naar Hermans graf geweest. Onkruid uitgetrokken. Glasplaat schoongemaakt. Hem verteld dat Margit is gestorven.
Christa met de diepe groeven in haar gezicht. Graatmager. Ook voor haar is het nu zondag.
13/8
Liesbet Walckiers die zegt: ‘Het Polisariofront.’ Waar komt die echo van dat zinnetje, gesproken door die stem, plotseling in mijn hoofd vandaan? Papa’s radiootje op de vensterbank in de badkamer. Papa luistert naar het nieuws. Hoort of ziet niets behalve het nieuws. Het Polisariofront strijdt voor vrijheid. Dat is goed. Maar het zijn linkse rakkers. Dat is dan weer niet goed. Ook Liesbet Walckiers is links. Altijd als er nieuws is over het Polisariofront leest zij het bericht voor. Je kunt horen dat ze heimelijk het front aanhangt. Of niet zo heimelijk. Aldus de indrukken van een twaalfjarige (?), opgeslagen in gruyèrekaas-geheugen.