Vandaag aan de studenten van Teirlinck hun schrijfopdrachten staan uitleggen. Opdracht één: Hou het hele semester een dagboek bij. Onderwerp jezelf aan de discipline om iedere dag bijvoorbeeld dertig minuten te schrijven. Geef jezelf de ruimte om te ontdekken wat er gebeurt. Thuisgekomen en me afgevraagd of ik mezelf een opdracht had staan opleggen. De opdracht waarvoor Herman altijd plannen maakte. Zijn jaar 2000 in dagboek. Hij wilde dat jaar 2000 dus halen. Diepe rust daalde over mij neer. Zou het allemaal aan mijn dagboek toevertrouwen. Geduldig papier. En ook in mijn hoofd, zoals in dat van Herman, meteen de gedachte aan publicatie.
Woorden schieten sneller in mijn hoofd dan dat ze op papier terechtkomen. Het dagboek dat ik ‘denk’ is veel uitgebreider dan het dagboek dat ik schrijf. Vanwaar die censuur? En wat is die censuur?
Morgen eten met Mark (Schaevers). Hem vragen of wat ik schrijf waarde heeft. Heb ik talent of heb ik er geen? Alsof Mark ‘nee’ zou antwoorden. ‘Nee, Kristien, je hebt geen talent.’ Toch behoefte aan het gesprek gewoon omwille van het gesprek. Ook een beetje Mark als stand-in voor Herman. Raad aan hem vragen nu Herman die niet meer kan geven.
Daarnet onwennig bij studenten die na de les kwamen kletsen. Zoals altijd snel verdwenen. Nergens gaan buurten. Ook niet bij Marc, die nochtans altijd erg lief is. Als iedereen zo lief als Marc Debisschop was, zouden er geen depressies bestaan.
Mogen er in een dagboek kutzinnen staan, ik bedoel in een dagboek dat je misschien zult publiceren?
Straks lezing Liedekerke. Fucking Liedekerke. Douche en tanden poetsen. Dan auto in.
En kan ik het dan allemaal niet bij Bart kwijt? Nee dus. En ook niet bij Frank e-mailsgewijs. Het dagboek is er om bij hen sterk en evenwichtig te zijn. Look at me. Smiling me.
Twee huilende studenten (niet vanwege mijn les; tranen die ze uit een eerdere les hadden meegebracht). ‘Ze breken u hier altijd af.’ Tegen wie zegt ge het.
CC Liedekerke. Er moesten stoelen worden bijgezet! Laag plafond. Geen microfoon. Hard labeur om mensen te grijpen. Betwijfel of ik ze gegrepen heb. Altijd hopeloos in Vlaanderen. Nederlanders heb je zo, Vlamingen daarentegen…
‘Mag ik u iets zeggen, mevrouw? Ik heb nog niets van u gelezen, ik heb nog nooit nen boek van u gekocht en gelezen, alles wat ik van u gelezen heb is dat stuk over Finland. Mag ik u eens iets zeggen, mevrouw? Ik begreep dat niet. Hoe kan een gerenommeerde schrijfster zo over Finland schrijven? U hebt Finland precies niet graag! Wanneer was u daar? Augustus? Dan hebben wij elkaar net gemist. Hoe u over de fauna schrijft, bijvoorbeeld.’ – ‘De fauna?’ – ‘De sauna.’ – ‘O, de sauna. Maar vond u het slecht geschreven?’ – ‘Dat weet ik niet. Dat zal literair wel in orde zijn, daar weet ik niets van. Maar zo’n fantastisch land als Finland. U vond het precies niet fantastisch?’
‘Vijfenveertig jaar bent u? Wel, ik zal u eens iets zeggen. U ziet er goed uit voor vijfenveertig jaar. Maar u spreekt nogal Ollands, hé. Bent u een Ollandse?’
‘Ik zal u een titel geven voor nen boek. “Vijftig. Het begin van de vriendschap met het leven.” Of: “Ik word vijftig en sluit vriendschap met het leven.” Dieën boek, die moet ge schrijven. Dat zal inslaan.’
‘Gaat ge de weg vinden naar de autoweg?’
Een pil, denk ik. Een pil en alles is voorbij. Zeker niet tegen een andere auto aan knallen. Gewoon een pil. Dank u wel. Alstublieft.
7/2
Opgetrokken zijn uit moed. (Is dat een citaat van Herman?) En dan plotseling is alle moed opgesoupeerd.
8/2
Afgesproken met Mark in L’ultime atome, café [in Elsene] waar ik in een vroeger leven dikwijls zat. Herinnering aan een avond met Benno en Bernard. Bernard woonde toen in Brussel, had Vera nog niet ontmoet. Waar Benno woonde herinner ik me niet. In de Cupérusstraat waarschijnlijk.
Cubastuk in de krant. Prachtige lay-out dankzij Franks dictatoriale optreden. Bel om hem te bedanken, maar hij is niet honderd procent tevreden. Het rood waarin de titels zijn afgedrukt had helderder moeten zijn. Zoals het rood van de S van SdL.
Herlees het stuk. Niets is weggevallen, niets is verkeerd gezet, maar in een vet gedrukt citaat uit mijn tekst staat electriciteit. In de tekst zelf is het goed gespeld: elektriciteit. Moet de krant gauw wegleggen of ik ga obsessen over die c die ik plotseling ondraaglijk lelijk vind. Weet nu al dat mijn vader me erover zal mailen, maar kan niet bij mijn mail. Kat zit aan mijn computer; heeft morgen examen informatica. Of is het informatika?
Heb weer een stuk van de puzzel voor het Bea-Tamara-hoofdstuk van mijn boek. Besloten ook om namen te verwisselen. Bea moet Tamara heten, Tamara Bea, vanwege Bea aardiger dan Tamara. Maar eerst reliekenstuk. Heb daar eigenlijk computer voor nodig. Geduld, Kristien, geduld.
Pijn in mijn borsten. Vroeger zou dat alleen betekenen dat ik over enkele dagen ongesteld word. Nu denk ik a. ik word over enkele dagen ongesteld; b. ik heb borstkanker; c. menopauze! Denk vooral a. Wij moeten a denken. Het denken staat alleen a toe.
Vijf uur. Nog geen enkele reactie op Cubastuk, maar mail ligt plat. Alleen Bart heeft gebeld. Dat het toch altijd wint met in de krant afgedrukt te staan. Zo is dat. En dat het regent bij hen. En dat hij me mist. – Waarom komt hij dan niet af? – Wanneer? – Vanavond, bijvoorbeeld. – Okay, hij zal komen. Maar hij kan nog niet zeggen hoe laat. Bart kan nooit zeggen hoe laat. Ergerlijk trekje van hem.
Vrouw heeft schilderij van mij gemaakt als Roodkapje met wolf naar ‘een kleine foto uit Humo waarvan ik vond dat je ondanks publiek weduwe te zijn, er zo roodkapje-achtig opstond’. Het schilderij heet Kracht: ‘de kracht om steeds verder te doen en het meisje te blijven van voor de wolf z’n smulpartij’. I like that. I like that very very much. Ze heet Mia Trouvé en de straat waar ze woont heet Venushoek. Ze heeft me veel grotere borsten gegeven. That I like too.
Vroeger dacht ik dat achter in onze tuin een wolf zat. Alleen in de winter woonde hij daar. Het was een rusteloze, uitgehongerde wolf die je zou verscheuren zodra je een stap op het besneeuwde tuinpad zette. Pas als de bosduiven opnieuw gingen roekoeën droop hij af, waarheen wist ik niet. Dan was de tuin weer veilig.
Mailtje Annick. Dat ze het Cubastuk onderhoudend vindt. Onderhoudend! Wie wil er in godsnaam onderhoudende stukken schrijven? Van pure frustratie een heel pak chocoladekoekjes opgegeten. No kidding.
Kat voor haar voorlaatste examen naar Gent vertrokken. Zaterdagochtend haar laatste, dan maandag tweede semester. Zucht zucht zucht. Ze ziet er doorschijnend uit. Zo zo bleekjes. En zo gespannen. Typische discussie over haar ‘toekomst’ gehad. Of ze een onzichtbare administratieve job zou nemen, dwz een job waarbij zij onzichtbaar blijft, of zoiets zou gaan doen als ik. Ik zou bij God niet weten wat voor haar het beste is. Kon alleen herhalen wat ik altijd zeg: hoe dankbaar ik ben dat ik geen 9 to 5 job heb. Hoe ik al honderd keer van verveling zou zijn omgekomen. Of mijn collega’s zou hebben vermoord. Maar dat zij daar misschien anders in is.
Mensen van de administratieve dienst op de universiteit die al jaren in hetzelfde kantoor aan dezelfde tafel zitten. Alsof ze op hun kantoorkruk zijn vastgeschroefd. Deel uitmaken van de inboedel. Het doorzettingsvermogen. De volharding. De hoge prijs die wordt betaald voor een vast inkomen, sociale zekerheid, pensioen.
Uitnodiging om met clubje schrijvers naar Turijn te gaan. Zie ertegenop. Gelukkig gaat Leon ook mee. Met hem kan ik tenminste praten. En hij is ook een eenzaat. Nou, al die schrijvers zijn eenzaten natuurlijk. Anna Enquist staat ook op de lijst. Stel je voor dat er opnieuw iemand op straat doodvalt en zij opnieuw toevallig naast hem of haar loopt. Een mens zou van minder bijgelovig worden.
De hele week al – en langer – regel van Herman in mijn kop. ‘Besloten om oud te zijn.’ Of zoiets. Mijn gevoel sinds mijn vijfenveertigste. Niet jong meer. Lastig voor Bart, net vijfendertig geworden. Ook dit: laat me aub oud zijn. Gun me twee minuten rust. Spookt die gedachte in mijn hoofd omdat Herman ze heeft geformuleerd? Zou het anders zijn als hij had geschreven: Besloten om jong te blijven? De Taal zonder mij-ervaring: door hem te ‘bestuderen’ word ik zoals hij; maak ik zijn levensgevoel tot het mijne. Terwijl wij zulke verschillende mensen waren. Of niet?
9/2
Startvergadering VLIR [Vlaamse Interuniversitaire Raad] werkgroep Gelijke Kansen. Hemmerechts weggelopen uit vergadering. Derde keer sinds Hermans dood. Voordien deed ik dat alleen op papier, zie Een zuil van zout, zie Veel vrouwen, af en toe een man. Eerste keer tijdens een lezing op joodse school nav opmerking van een leerling: of ik eigenlijk wel gevoelens had. Want ze had het slot van Margot en de engelen zo hard gevonden. En of ik vond dat jonge mensen beter zelfmoord konden plegen. En of ik dus gevoelens had. Stond aan de grond genageld en kreeg er geen woord uit. Heb na een aantal vergeefse pogingen toen maar met overslaande stem aangekondigd dat ik helaas niet in staat was om verder te gaan. Vraag me nog altijd af hoe typisch dit incident voor de schaarse contacten tussen joden en niet-joden is. Zodra de leerlingen de synagoge binnenkwamen – want de lezing vond plaats in het lokaal dat als synagoge dienst doet – ervoer ik de afstand tussen hen en mij; misschien zelfs hun minachting voor mij, de goj. Het begon met de tafel (een altaar?) waarvan ik niet zeker wist of ik er tegen mocht leunen of iets op mocht leggen. Toen ik het hun vroeg, reageerden ze alsof ik simpel was. Natuurlijk mocht het. Waarom zou je niet iets op een tafel mogen leggen? – Omdat, had ik zin om te antwoorden, jullie godsdienst bol staat van absurde regeltjes en reglementen. Dit waren uiteraard geen chassidische joden. Die zouden mij alleen uitnodigen om me vervolgens te stenigen. Het kan allemaal inbeelding zijn geweest, maar ik denk dat ik die onderhuidse vijandigheid net zo onderhuids registreerde. En toen liet die ene leerling de emmer overlopen. Nooit excuses ontvangen, of een briefje met een aardig woord. Wat die indruk uiteraard alleen maar versterkt.
Tweede keer tijdens een NWT-vergadering bij Piet thuis nav Demompere stuk tegen Piet en Paul. Benno arriveerde te laat maar snoerde mij binnen de minuut de mond met: ‘Wat jij zegt interesseert me geen reet!’ Opstaan, wegwezen. Vijf minuten later stond Frank aan mijn deur, gevolgd door een berouwvolle Benno. Min of meer verzoend keerden we naar Piet en de vergadering terug.
Derde keer vandaag dus. Kloteopmerking Mieke Van Haegendoren. Mep in mijn gezicht opmerking. Dus: opgestaan, weggelopen, een en al emotie, tranen in de ogen; een lekkend, snotterend vrouwtje. Hoe zal de werkgroep gelijke kansen dit oplossen? In tuin zitten huilen. Babypijn, dit is pijn om baby’s, dode baby’s. Opmerking was iets in de trant van: ‘Ge gaat het hier toch niet over uw zwangerschappen hebben!’ Waarover ik iets had gezegd in antwoord op de vraag of er bij ons – ons is de KUB – een gelijke kansen beleid werd gevoerd. Ik probeerde vanuit concrete ervaringen een mentaliteit te schetsen, maar het ging om de theorie, de richtlijnen, de intentieverklaringen.
Thuis maakte verdriet plaats voor vrolijkheid. Lichtheid van het bestaan. Lachen omdat huilen geen zin heeft en je alleen hoofdpijn bezorgt. Kat was er al, terug van examens. Hoofdschuddend over haar moeder. Mailtje gestuurd naar secretariaat VLIR om mijn ontslag aan te bieden. Proficiat, Kristien! Maar ik functioneer dus NIET in zo’n context, ken nauwelijks die taal. De taal van vergaderingen en ontwerpteksten.
Daarna met Kat het soort gesprek dat ik met studenten voer. Over de noodzaak om niet alleen met haar hoofd te werken, maar om uit heel haar lijf energie en kracht te putten. Pakte haar vast, drukte haar tegen me aan, legde mijn hand op haar buik. Tegenstribbelen dat ze deed! Maar dat stemmetje van haar is zo dun en ijl. Ga het DIEPER halen! Misschien is ze zelfs daar te moe voor.
Benieuwd of ik ooit nog iets van de VLIR hoor. Wel hoopgevend om te vernemen dat aan de KUL een vereniging van Marokkaanse en Turkse studenten (Ex oriente lux, of zoiets) bij de dienst studieadvies en studentenvoorzieningen heeft gepleit voor informatiedagen speciaal voor de Turkse en Marokkaanse gemeenschap, met tolken voor de ouders en bezoek aan ‘gescheiden’ (jongens en meisjes gescheiden) woonvoorzieningen. Hoopgevend omdat ze het heft zelf in handen nemen.
Over dat weglopen. Dan denk ik: ik heb geen weerstand meer. Ik kan nergens meer tegen. En maar aan Kathy uitleggen hoe het moet.
Precies negentien jaar geleden begonnen met schrijven. In dat kleine boekje dat ik van papa had gekregen. In de trein van Kortenberg naar Brussel. Zin om voor mezelf en mijn personages een feestje te bouwen.
Mailtje Jeroen Vullings met lof voor Cubastuk. Allez vooruit.
Doodbloeden. Iets laten doodbloeden.
Een zelfmoordneiging – of zelfmoord tout court – is eigenlijk de woede die je jegens anderen voelt op jezelf botvieren. Zal hiermee wel een open deur intrappen, maar ook open deuren moeten door ieder mens op zijn/haar beurt worden ontdekt en ingetrapt.
10/2
Prachtige jurk bij Nicole Kadine gekocht. Gezegd dat het voor ‘een optreden’ was. Nog waar ook. Jurk een tikkeltje aan de krappe kant. Zal niet diep mogen inademen. Verkoopster bleek de moeder van een muzikant te zijn (‘Mijne zoon treedt ook op.’) Hij speelt samen met Vlad Weverbergh. Klein Vlaanderen waar je elkaar fataal tegen het lijf loopt. Vlad is natuurlijk Julien niet, maar Julien [mijn eerste uitgever] is wel zijn erg trotse vader. Dat neemt me natuurlijk weer voor hem in, ondanks zijn wilde aanvallen op Herman en ook op mij, de laster en aantijgingen. Altijd hetzelfde verhaal. Dat Herman Jotie ’t Hooft [jonggestorven dichter én schoonzoon van Julien] het licht in de ogen niet gunde en hem systematisch geboycot zou hebben. En dat wordt dan telkens opnieuw in de boekskes [de geschreven pers] afgedrukt. Ook na Hermans dood. Al rouwde het hele land om Herman, Julien bleef consequent zeiken. Maar een beetje tragisch ook, want ooit waren die twee bevriend en volgde Herman Julien van Manteau naar Houtekiet. Wat een stoelendans! Herman was zelfs woest toen ik later van Houtekiet naar de Arbeiderspers overstapte. In Parijs hebben we daar ruzie over lopen maken. Hoe kon ik die arme Julien zo harteloos laten vallen? En later liet Julien Herman natuurlijk vallen.
Herman, die in een restaurant bij het dessert begint te huilen als hij het over Julien heeft. Die niet verdraagt dat mensen worden verraden, in de steek gelaten. Die bang lijkt dat in een wereld waarin Julien wordt verraden, ook hij kan worden verraden. Die in zijn eentje verraad uit de wereld lijkt te willen bannen. Die zich eigenlijk al verraden voelt.
Herman en ik staan op een brug over de Seine. Herman zegt: ‘De Coninck en Hemmerechts in Parijs.’ Het is mei, geloof ik, ’88. We zijn in Parijs voor een overzichtstentoonstelling van Manet of Monet. Er schuifelt zoveel volk van schilderij naar schilderij dat Herman besluit om de tentoonstelling buiten in de zon op een bank in de catalogus te bezoeken. We kennen elkaar nog maar heel kort. Ik ben ‘onderkleed’ zoals de Engelsen dat zeggen: ‘underdressed’. Lees in zijn blik dat ik dringend mijn garderobe moet uitbreiden.
Later schreef hij een gedicht over de bus van Le Pen die we bij het monument voor de holocaust hadden zien staan. (‘Aan de overkant twintig autobussen van Le Pen. Ik wou dat ik hier vreemder was dan ik ben en deze eeuw minder de mijne.’) Soms leek het alsof alles wat we samen deden in een gedicht kon terechtkomen. Alsof we die dingen meemaakten opdat hij er een gedicht over zou kunnen schrijven. Benno schrapte ‘schotelvodt’ in de regel ‘Een meeuw schotelvodt zich verloren over de Seine’, maar Herman liet het koppig staan. Ook met de joden identificeerde hij zich, besef ik plotseling. Met hun wanhoop en pijn. Met het onrecht dat hun was aangedaan. (‘Als alle rivieren van inkt waren en alle bomen pennen, dan nog zou men het leed van Auschwitz niet op kunnen schrijven. (…) Hij kon niet meer praten of hij moest zwijgen. Hij kon niets meer zien of hij zag.’) Of misschien domweg met het feit dat ze ten dode waren opgeschreven.
Gebruikelijke ergernis bij Kathy nav het wel erg grote verschil tussen de manier waarop zij en ik in winkels worden behandeld. Zij wordt niet behandeld. Ik krijg alle aandacht en hulp. Zodra ze me hebben ‘herkend’, uiteraard.
Bij thuiskomst Bart gebeld. Was slecht moment. Ergens onderweg met Julien. Nogal bot. Erg bot zelfs. Dom van me om te bellen. (Ik: ‘Ik heb het gevoel dat het lang geleden is.’ Hij: ‘Lang? Eergisteren pas.’) En hij had honger. Wanneer zou ik bij hem zijn. En zouden we dan gaan eten.
11/2
Wakker geworden om halftien. Westhoekstilte. Naar Haringe aan de grens met Frankrijk gereden. Iemand had me gebeld dat de pastorie daar te koop stond en of ik interesse had. Nee dus. Een lege, versleten streek. Ik zou er verkommeren. Denk ik.
Heb Bart dan toch over VLIR-debacle verteld. Gaf geen commentaar. Doet hij zelden als hij het overbodig vindt. Bellen vindt hij meestal overbodig. Vierkante, hoekige Westhoeker. Maar ook erg lief.
Mijn trou perdu, noemt Bart het hier.
Gisteren Oostende. Nacht van de musea. Veel volk. In bibliotheek werden gedichten van Herman voorgelezen, dus las ik in de Venetiaanse Gaanderijen columns óver hem voor. Zaal muisstil. Schitterend publiek. Publiek dat geeft. Zich geeft.
Slechte gedichten van een vrouw uit het publiek meegekregen. (‘Ik heb u een lange brief geschreven toen Herman gestorven is.’) Horen mensen dan zelf niet hoe lelijk een regel als ‘de genitale stem van de arts trekt een rode driehoek’ wel is? En hoe kunnen ze tegelijkertijd bewondering voor Hermans poëzie hebben én zulke regels schrijven?
Vrijdag bij mama en papa langs geweest. Papa erg gespannen. Mama ongerust over geld. Nieuw appartement is gekocht, huis nog niet verkocht. Over drie maanden moet appartement worden betaald. Begrijp niets van die hele verhuizing en nog minder van hun geldzorgen. Kan me niet voorstellen dat die gefundeerd zijn. Bij Jacqueline (buurvrouw) ook al geldzorgen. Wat als zij en Theo uit elkaar gaan? Waarvan zal ze moeten leven? Vier jaar al duurt hun hel. Vier jaar elkaar tergen om ten slotte in te zien dat het toch niet opgelost raakt. Arme Jacqueline. Ik ben te dik, zei ze. – En dan? zei ik.
Terwijl ik in Oostende stond voor te lezen even aan Mieke Van Haegendoren gedacht. Beeldde me in dat ze zou binnenwandelen. Waarom ben ik het ene moment zo emotioneel, en het andere zo rustig en sterk?
Langsgegaan bij mensen die gedichten van Herman op muziek hebben gezet. Negentien ‘liederen’. Probeerde me voor te stellen wat Herman er zelf van zou vinden. Te veel gevoel, vond ik. Probeerde het uit te leggen. Hermans wantrouwen tegen en hekel aan pathos. Het moet met een monkeling, zei ik. Ingehoudener. Laat de woorden voor zichzelf spreken.
In auto idioot verhaal van Geert van Istendael op radio. Zuiver maakwerk. Door hemzelf met gevoel en inleving gebracht. Iets ingehoudener, Geert! Waar is de monkeling (en het echte gevoel)?
Thuisgekomen in leeg huis. Fax van Bart. Nog gebeld. Waarom was ik niet naar Nieuwkapelle teruggereden? Ik had morgen toch niets te doen! Atypisch gezeur van hem. Vraag me soms af of ik op mijn zeventigste nog heen en weer zal rijden.
Twee mailtjes van Frank, die zich in de armen knijpt bij de macht die zijn nieuwe baan [chef SdL] met zich meebrengt. De macht en vooral: de inside-informatie. Daar zijn alle journalisten aan verslaafd, als je het mij vraagt. En maar kleppen onder elkaar.
T-shirt van Herman bij de was. Herinner me zelfs waar en wanneer we het kochten. Ergens in Zuid-Frankrijk. Wit T-shirt met De kus van Doisneau erop, een van Hermans lievelingsfoto’s. Herman die stellig geloofde dat Doisneau de foto ‘toevallig’ had gemaakt; ik die hem ervan probeerde te overtuigen dat ze zorgvuldig was geënsceneerd. Foto’s van Herman in dat T-shirt bij het zwembad in Gigaro. Lauke draagt zijn T-shirts in bed. Vandaar.
In The Guardian verslag over tentoonstelling in Berlijn van ‘Professor von Hagens plastinated corpses’. Blijkbaar schenken mensen hun lijk aan die man. Ik bedoel: bij leven tekenen ze een document waarmee ze na hun dood hun ‘stoffelijk overschot’ aan hem vermaken. Als het zover is, spuit hij het lijk silicone in de aderen, waardoor het intact blijft. Vervolgens maakt hij de lijken open zodat je bijvoorbeeld een baby in een zwangere buik kunt zien zitten. Of je kunt de zieke lever van een alcoholist en de zwartgeblakerde longen van een roker bestuderen. Of hij vilt een lijk en stelt ‘de man’ met zijn eigen huid over de arm tentoon. Groot protest van de kerk, die requiemmissen voor de zielen van deze overledenen opdraagt. Maar de mensheid wil zien. Gelooft alleen waarvan ze zich met eigen ogen kan vergewissen. Hoe onbetrouwbaar die ogen dikwijls ook zijn. Wat is het woord voor iets wat je vóór je dood doet? Prehuum? Prehuum je lijk aan professor Von Hagen schenken? Fotootje van professor Von Hagen. Absolute poseur. Grote hoed, arrogante blik, klaar om de hele kerk te trotseren. Geen aardige man, deze professor, maar ik wil zijn lijken wel zien. Denk ik.
Elli Bittners vragenlijstje ivm Duitse vertaling Margot en de engelen beantwoord. Hou af en toe mijn hart vast, bijvoorbeeld als zij ‘een rammer’ – iemand die een vrouw rammend neemt – met ‘een rammelaar’ – een mannelijk konijn – verwart. Vreemd om het boek door te bladeren. Besefte met grote tevredenheid dat er nog altijd precies stond wat ik wilde dat er stond. Herinner me het echtpaar dat het boek vijf keer gelezen had. Dat beweerden ze althans. Ze waren naar een lezing van me gekomen met dat boek als een talisman op borsthoogte in hun handen geklemd en een blik vol verwachting. Durfde hun niet te vragen waarom het ‘hun’ boek was. Verdwenen dochter? Zelfmoorddochter? Al mijn Kathy-angsten in dat boek. En ook in het boek dat ik nu aan het schrijven ben. Hoe ik van mijn boeken hou. Ze zijn van mij, van mij, van mij.
Behoefte aan stemmen. Mensen horen na lange e-mailwinterslaap. Ik en mijn computer. Eiland. Toren. Blake gebeld. ‘O yes, people are shying away from dialogue. It’s good to hear your voice.’ Besef dat ik in een vliegtuig kan stappen en een uur later bij hem zijn. Besef dat ik dat allicht niet zal doen. Een beetje buitenissig alleen om samen te lunchen.
Hoeveel een mens over zichzelf leert door zijn ouders aandachtig te bestuderen.
13/2
Ambtshalve gearchiveerd.
14/2
Schrijf dit met licht trillende hand en wild kloppend hart. Net telefoontje van Westproductions gehad. Of ik op een noordpoolexpeditie mee wil gaan. Zes mensen olv Dixie Dansercoer. 120 km stappen in 7 dagen, denk ik. Denk ook dat ik ja heb gezegd.
Al even bevreemdend mailtje van Big Brother-mensen. Of ik samen met andere BV’s in het BB-huis wil gaan zitten. 10 dagen. Eind maart. En je moet opdrachten vervullen om geld te verdienen waarmee je dan boodschappen kunt doen.
Besef plotseling dat ik waarschijnlijk, meer dan waarschijnlijk, in de noordpoolperiode die Haydn-optredens heb. Shit shit shit. Nou ja, het moet mogelijk zijn om een vervanger te vinden. Klote dat ik mijn agenda hier niet bij me heb. Voel me nog steeds mateloos opgewonden. Duizelig. Alsof ik verliefd ben. Ik wil dit. (Heb trouwens ja gezegd.)
Bies grote ogen gisteren toen ik haar zei dat ik vond dat er in mijn leven te weinig gebeurde. Dat ik meer moest gaan ondernemen. J’agis donc je suis.
Idee voor een boek. Vrouw sterft. Vrienden ontdekken dat ze alle drie, vier (?) een verhouding met haar hadden, en dat ze zich alle drie, vier op die verhouding beroepen om de zorg voor haar nagedachtenis op zich te nemen. Of omgekeerd. Man sterft. Vrouwen ontdekken dit. Maar ik heb het liever andersom.
Alweer Herman-uitje. Stadsbestuur Mechelen wil op zijn ouderlijk huis een plaat aanbrengen. En of de erven hun zegen geven. Maar natuurlijk. Met alle plezier en grote plaatsvervangende trots.
15/2
6.04. Halfuur geleden wakker geschrokken. Koortsachtig van opwinding bij noordpoolgedachte. Moest gewoon uit bed om beneden dagboek te halen. Wist niet van mezelf dat ik iets zo hard kon willen. Het is ook: weg willen zijn, uit dit huis, dit wachten, werken. Gisteravond in bed beetje liggen kleumen als altijd. Denken: dat zal wat worden daar op de noordpool. Werd natuurlijk ook kortstondig door blinde paniek overvallen. De typische Hemmerechts terugkrabbelreflex. Zin om alles af te bellen. Dit om 5.54. Duurde maar heel kort. Wat als ik er sterf?
Gisteren in Mechelen bord: ‘Vergadering musea: gedenkplaat H. De Coninck in zaal financiën (gelijkvloers)’. Volgens mij is dat een gedicht op zich. Objet trouvé.
Huilende Kathy aan de telefoon. Compleet uitgeput. Daarna lange telefoon met Chris Lelièvre over noordpool. Over wat je moet doen en laten. En dat het allemaal in de kop zit. Kwestie van geest eerder dan van lichaam. En dat je iets van thuis moet meenemen. Toen begon ik een beetje te snotteren natuurlijk. Denkend aan Kathy die ik net had horen huilen. Vraag me af wat er op de noordpool met je tranen gebeurt. Of die meteen bevriezen.
Als je op de noordpool je tanden wilt kunnen poetsen, moet je je tandpasta op je lijf met je meedragen. Ook als je met inkt wilt kunnen schrijven. Alles waarvan je wilt dat het niet bevriest moet je tegen je aan dragen.
Voor zo’n fotograaf moet dat ook maar saai zijn om bij een interview te zitten. Luisteren naar het geleuter. Lenteweer. Met twee fotografen tuin in getrokken. Hier en daar takken in bot. Veel te vroeg natuurlijk. Verder tuin in absolute overwintering. Ondenkbaar dat het ooit goed komt. Daarnet zin om tegen die journalist te zeggen: jij bent slim, hé. Want hij was slim. Verrassend slim. Om vrolijk van te worden. Dat jonge volkje dat hier over de vloer komt om foto’s te maken en interviewtjes af te nemen. En altijd in die ogen de ongedurige ambitie om het te maken; niet alleen in hun ogen maar in heel hun houding. En altijd gehaast.
Soms denk ik dat ik systematisch de verkeerde mensen heb vertrouwd.
De hele dag erg emotioneel bij de gedachte aan Kathy. Bij gedachte aan straks iets van haar op de noordpool. Rij over een uurtje langs Gent op weg naar Bart. Denk niet dat ik bij haar langs zal gaan. Tegelijkertijd behoefte om haar weer aan mijn tiet te hangen. Baby, baby, baby.
Nog altijd niet duidelijk of ik bij Haydn-voorstellingen kan worden vervangen. Ze moeten daar niet te moeilijk over doen.
Zoveelste Hermantelefoon. Iemand die gedichten van anderen over hem wil bundelen. HdC, editie nummer zoveel.
Op de noordpool is de enige warme plek je slaapzak.
Mooie radio onderweg naar Bart. Hugh Brody over de Inuït, en over het verschil tussen ‘hunter gatherers’ en ‘farmers’. Volgens hem zijn de hunter gatherers degenen die echt van het land houden. Boeren nemen het land, gebruiken het, maken veel kinderen om het te bewerken, kinderen die later ander land inpalmen en de nomaden verdrijven. ‘To hunter gatherers language is all. Language and stories, for by means of stories they pass on the knowledge about the land.’ En allemaal met een warme stem en in prachtig Engels.
Daarna ‘audio diaries’ uit Rusland. De BBC heeft een aantal mensen een bandopnemer in de handen gestopt en hun gevraagd een dagboek in te spreken. Onder anderen een soldaat die in Tsjetsjenië zijn zicht verloren heeft. Dat waait allemaal zomaar mijn auto binnen. Bart keilief en attent. Gaat voor mij binnen in huis een wc plaatsen, en wel een composttoilet. Nu moet je naar buiten. Hok naast het huis. Plank met gat erin. Ik laat de deur altijd openstaan. Uitzicht op weiland, gekwaak van ganzen, soms een koe die loeit. Plattelandsromantiek.
Telefoon Kristien Buyse. Gaat waarschijnlijk mee naar de noordpool. Lieve schat is bang dat ze de groep tot last zal zijn. Als je die reflex hebt, ben je al geen last.
Vraag van VN om iets te schrijven over de spanning tussen culturen. Overwoog even om het over spannning Westhoek-stad te hebben. Spanning zwijgen-praten.
17/2
De ijsbeer verdraagt een temperatuur van –45° en kan zes maanden zonder eten. Helaas ben ik geen ijsbeer. Daarnet met de fiets naar stad. Me bewust niet te warm gekleed. Ondanks de ijzige (nou ja) wind mezelf de hele tijd opgewekt toegesproken: zacht weertje voor de tijd van het jaar! Slaapzak voor Kat gekocht. Bij 0° heb je het er warm in. 0°! Dat is lekker warm.
Tekst interview Zone 03. Intro: ‘Verguisd door de één, opgehemeld door de ander. Veertien jaar na haar romandebuut blijft KH voor opschudding zorgen.’ Bart – de West-Vlaming – zei: verhuisd.
Vreemde droom. Ik droeg een lange helrode jurk, een ander rood dan dat van de jurk die ik net heb gekocht. Iemand zegt me dat ik zo meteen het podium op moet om in een toneelstuk te spelen. Ik ben wanhopig; heb niets ingestudeerd; weet zelfs niet waarover het stuk gaat. Ik klamp mensen aan, smeek hun me iets over mijn rol te vertellen. Vaag ziet het ernaar uit dat ik samen met Gwen moet spelen, een studente woordkunst. Zij staat in het zwart op het podium te wachten. Anna Karenina, denk ik, want Gwen heeft onlangs een Anna K.-monoloog als opdracht geschreven. De rode en zwarte jurk kloppen. Catherine ten Bruggencate droeg nu eens rood dan zwart in de toneelversie van Anna K. Ik word rustiger. Anna K. dus. Dan merk ik dat ik twee verschillende schoenen draag. Ik barst in tranen uit. Ik kan onmogelijk met twee verschillende schoenen op. Vanuit de coulissen merk ik dat mensen de zaal binnenstromen. Iemand neemt me bij de arm, en begeleidt me naar het podium waar Gwen wacht. Bleke bleke Gwen in het harde zwart van haar jurk. Niemand in de zaal lijkt zich bewust van de vrouwen op het podium. Ik ben niet meer bang.
(Nu ik dit opschrijf lijkt het me het verhaal van een executie. In Gwens monoloog sprak het hoofd van Anna K. Dat hoofd lag tussen de rails in een station. Gwens zwarte jurk: de dood; mijn rode jurk: zij die geslachtofferd zal worden, haar bloed. En ik die wanhopig excuses zoek: verkeerde schoenen, tekst vergeten et cetera.)
In restaurant gisteren Jan Roets met vriendin. Derde of vierde keer dat we toevallig in hetzelfde restaurant zitten te eten. Altijd zo vreemd om de man te zien voor wie Lief bij Herman is weggegaan, en zonder wie er misschien geen scheiding was geweest, en dus ook geen echtscheidingsgedichten, en ook geen Herman en Kristien. Maar misschien zou Lief sowieso bij Herman zijn weggegaan. Moet plotseling denken aan de eerste keer dat ik Kathy ‘sowieso’ hoorde zeggen. En ik: ben jij daar niet veel te jong voor?
18/2
Mensen verbeteren er niet op met ouder worden. Integendeel.
In grote stilte uit Arnhem naar huis gereden. Bart stem- en sprakeloos. Verstild. Maar dan met positieve connotaties. Voorbij Breda Klara. Muziek van de San uit Namibië. Bosjesmannen. Wondermooi. Wonderlijk mooi.
Veel volk voor lezing. Degelijk op zijn Nederlands. Publiek tot bewondering en waardering bereid. Moest bij mezelf veel weerstand overwinnen om over Herman te kunnen praten. Behoefte om op dat vlak mijn recht op privacy terug te eisen. Erg emotioneel ook. Absolute weigering om zelfs maar een half woord over dode baby’s te zeggen. Poging om het taboe te herstellen.
In auto idee voor roman. Vrouw vertelt over ontmoeting met iemand van vroeger. Schim uit verleden.
Misschien is weten dat je gaat sterven zoiets als naar de noordpool trekken. Of omgekeerd natuurlijk. Maar we weten allemaal dat we gaan sterven.
19/2
Hoe Bart stilte nodig heeft. Zelden of nooit muziek opzet en zeker in de auto nooit de radio aan wil. Hoe we dan samen in stilte wegzinken. Op dezelfde stiltegolf dobberen. Dit alles haast in tegenstrijd met zijn onstilbare interviewhonger. Interview na interview leest hij alsof hij erop teert. Ik krijg daar adrenaline van, zeg hij. Terwijl interviews mij nauwelijks interesseren. Hooguit flits ik er op het toilet diagonaal doorheen.
De inktpot op mijn bureau staat open. Spoor van Kathy die haar pen heeft gevuld, dekseltje niet terug op potje heeft geschroefd. Glimlach bij het besef dat zij net als ik met een vulpen schrijft – en dan nog wel met mijn Tien voor Taal-vulpen – en die pen met inkt uit mijn inktpot vult. Toch een beetje in de voetsporen van haar mama tredend.
Madeleine Albright: ‘Ik ben dikker geworden omdat ik een dikkere huid heb gekregen.’
Miche: ‘In België worden niet de meest getalenteerde mensen muzikant, maar de volharders.’ (dixit de privéleraar van haar dochter)
Ik: ‘Het hele onderwijs is afgestemd op de volharders. De aanhouder, volhouder, volharder wint.’ Discipline, mevrouw, ’s morgens, ’s middags en ’s avonds. Sadistisch systeem, en dus drijven de masochisten boven.
Misschien wil ik absoluut naar de noordpool als metafoor voor het leven zelf: die vrieskou en dat ijs zijn tenminste eerlijk. Geen doekjes erom gewonden. En misschien zal ik me daarna kunnen koesteren in de zon. Omdat er eindelijk niet meer gelogen wordt.
20/2
Genoten van Saint Amour ondanks de quasi integraal mannelijke cast (op een zwakke Tama Janowitz na). Mezelf ingeprent: aanvaard dit gewoon, relax, take it easy. Je woont in een land waar mannen het voor het zeggen hebben. Je mag dat niet zeggen, maar het is wel zo. Of accurater gesteld: de woorden van een man hebben per definitie meer gewicht. Net als hun ‘eigenaars’.
En wat hadden die mannen te zeggen: dikwijls een fantasie over een beeldmooi jong heet wild meisje dat hen bijna letterlijk in de schoot valt, hen neukt likt zoent, smeekt om haar aub te neuken, te vingeren, te likken. Niets verkrachting, niets verleiding. De meisjes doen/willen het allemaal zelf. En zo zo heet dat ze zijn… Maar goed opgeschreven, dat wel.
Avondje uit met Bart, Tom, Laura en Tomas. Ook daarvan erg genoten. Vera niet mee vanwege huwelijkscrisis nummer zoveel.
Bonanza-interview afgebeld. Heb daar even echt geen zin in. Straks komt Jean-Luc en daar heb ik ook al geen zin in. Begin nogal eenkennig te worden. Barterig.
Mensen komen alleen in beweging onder dwang. Het is naïef om te denken dat mensen voor rede vatbaar zijn. Voor argumenten zullen zwichten. Zich van iets zullen laten overtuigen. Pistool tegen slaap houden en een bevel blaffen. Dát is de enige taal. En dus hebben zeker geen effect: boeken.
Overal noordpool.
21/2
Verjaardag Herman. Zou 57 zijn geworden. Piet moet deze week naar twee begrafenissen van VN-medewerkers, de ene 44, de andere 53. Wilde een bijeenkomst van NWT- mensen organiseren. Ex-redactievergadering. Piet in nostalgische bui. Verlangen om het vast te houden. Terwijl het fataal verglijdt.
Hoorde mezelf gisteren tegen Jean-Luc zeggen: ‘Je suis sortie du deuil.’ Meer Bart, minder Herman. In de zin van: meer leven, minder dood.
Altijd vermoeiend om J-L iets te vertellen. Hij blijft aan details haken, begint daarover vragen te stellen zodat je nooit het eindpunt van je verhaal bereikt. Alsof je door een onmetelijke zandvlakte ploetert. Duurde eeuwen vooraleer ik hem verteld kreeg a. dat ik een dagboek bijhou; en b. waarom ik het bijhou. Zijn reactie (meteen): ah, on va dire: maintenant elle se met à poil dans son journal. Dat had ik zelf ook al bedacht, maar ik zet mij niet ‘à poil’. Merk dat er dingen zijn die hier nooit in terechtkomen, of waarvan ik nu al weet dat ik ze in geval van publicatie zal schrappen. J-L was destijds erg tegen die naaktfoto. Beetje preuts, onzen Jean-Luc. En hij begreep perfect waarom papa daar zoveel moeite mee had. Mais bien sûr, Kristien, bien sûr.
Guardian weetje. Het woord ‘franc’ – onze frank dus – betekent ‘vrij’. In 1360 werden voor een zekere Jean Le Bon drie miljoen gouden kronen losgeld betaald. Die Jean Le Bon was door de Engelsen gevangengenomen. Bij zijn vrijlating werd hij ‘franc des Anglais’ verklaard, vrij van de Engelsen. Met dit weetje zal ik nog menig gezelschap entertainen.
Op BBC Worldservice in auto onderweg naar universiteit interview met de oerdwaze moeder of grootmoeder uit Buenos Aires, de vrouw die de hele beweging op gang heeft gebracht. Op 22 november 1978 werd haar acht maanden zwangere dochter door de militairen ontvoerd. Dochter had al een dochtertje van toen vijftien maanden. Grootmoeder voedde kleindochter op, organiseerde verzet, spoorde de verdwenen baby’s op – 240 in totaal. Meestal leefden ze bij militairen die zelf geen kinderen konden krijgen. Hoe adopteer ik een baby? Ik vermoord de moeder en steel het kind. Nu is haar kleinzoon dus teruggevonden. Jongen is 22, moet leren leven met het besef dat hij is grootgebracht door de moordenaars van zijn moeder. Hartbrekende interviews met zus en met grootmoeder. Dan het besef dat eind november ’78 Steve en ik ergens in Mexico rondzwierven. Dat is erg ver van Argentinië, maar lijkt vanuit België in de buurt.
Unif leeg zoals altijd de afgelopen maanden. Leegloopunif, doodbloedunif. Gesprekken met Martine en Ilse over wat na KUB. Stel, zeggen Martine en ik, dat ze het hier nog een paar jaar kunnen rekken en ons dan met pensioen sturen. En we lachen. Voelen ons allebei veel te jong voor een woord als pensioen. Maar stel je voor. Ergens zou het toch een beetje luxe zijn.
Toen Josephine Baker acht jaar oud was, werkte ze voor een blanke vrouw die haar handen in kokend water onderdompelde als de kleine Josephine naar haar zin te veel zeep bij de was had gebruikt.
22/2
Frank apetrots op zijn ‘scoop’: Angèle Manteau laat haar privébibliotheek openbaar veilen, inclusief de vele boeken met opdrachten. Frank blij als een jongetje. Jong ook als een jongetje.
Veel zin om te vrijen. Rusteloos lijf. Minnaar in Westhoek. Als je een gemoedsmeter in mij zou steken, zou daarop te lezen staan: verlangt heftig naar B.
23/2
Vlucht naar Berlijn gemist. Wekker op 6.45 ipv 5.45 gezet. Wakker geschrokken om 6.29. Te laat om vlucht van 7.35 uit Zaventem te halen. Volgens Freud is zoiets nooit een toeval en misschien heeft Freud dit keer gelijk. Voelde me a. erg moe, b. ik hoef die geplastificeerde lijken van Professor von Hagen niet per se te ZIEN. Klote van het geld, dat wel. Rij nu vanavond naar Nieuwkapelle. Nachtje bij minnaar ipv dagje bij lijken.
Gisteren literair café in Rotterdam. Vrouw komt praten. Wil weten wanneer mijn volgende boek verschijnt. Najaar 2001? Nee, zeg ik, eerder najaar 2002. Wat jammer, zegt ze, want ze leest alles van me. Ze is werkelijk een fan. Maar dan verknalt ze het door eraan toe te voegen: vroeger had ik dat met Margaret Drabble. Nu heb ik het met u. Margaret Drabble, for heaven’s sake! Verder de gebruikelijke adoratie voor Taal zonder mij plus loftuitingen voor Hermans poëzie. Wrevelige behoefte om te zeggen: zo goed zijn die gedichten nu ook weer niet. Ben ik een slecht mens? Soms. Allicht. Benijd zo’n Angèle Manteau, die verklaart: ‘Ik heb geen talent voor goedheid.’ Terwijl ik toch meer het schuld-en-boetetype ben. Vooral schuld dan. Geloven dat je op zijn minst moet proberen het goede te doen. En nu ga ik Annechien Koerselmans toneelbewerking van De tuin der onschuldigen lezen.
Cassandra, Medea, Medusa
Tel. Bernard – of ik zin heb om NU naar SMAK te rijden voor Tuymans-De Keyser tentoonstelling. Ja, dus. Tref Bernard samen met Tuymans in cafetaria. Babbel babbel Tuymans. Antwerps accent, luistert niet. Doet me aan Van Vliet denken. Slaag erin hem te dwingen te luisteren. Vraag hem zelfs zijn adres voor Desiree, die een Tuymans-obsessie heeft. Dan tentoonstelling samen met Bernard. Prachtig werk. Grijpt me heftig aan. Vooral wit doek met kinderkopje. Niet meer dan een zwarte lijn, en wat kleur bij de ogen. Vechten tegen tranen. Rob Ben Rob Ben. Tegelijkertijd intens geluksgevoel omdat deze doeken bestaan, omdat de mensen die deze doeken maken bestaan. Troost, zeg ik tegen Bernard. Tuurlijk, zegt hij. En ook: dat de basis van mijn vriendschap met hem en met Frank het besef is dat wij dit delen. Ook dat begrijpt Bernard. Daar in de cafetaria van het SMAK begrijpen wij alles van elkaar, ook wat we elkaar toevertrouwen over de eenzaamheid van de kunstenaar, die uiteindelijk onze eenzaamheid is, en de diepe vreugde wanneer iemand je werk echt begrijpt. Of eindelijk begrijpt.
Bernard over de mappen van Openbaar Kunstbezit die in het huis van zijn ouders stonden, daar al zo lang stonden dat hij ze niet meer zag, tot hij ze onlangs opensloeg en zich precies herinnerde wat er na elke bladzijde kwam. Hij hoefde geen blad om te draaien om te weten wat er zou volgen, het hele ding kende hij uit zijn hoofd. Mappen uit ’72, ’73, ’74 toen hij 12, 13, 14 jaar oud was. Mappen waar hij dus uren en uren naar moet hebben zitten kijken zonder dat hij zich van dat turen ook maar iets herinnert. Maar de reproducties zelf én hun volgorde staan in zijn geheugen gegrift.
Het werd uiteindelijk een discussie over natuur en cultuur. Of je gaat schrijven/schilderen/componeren omdat je het in je hebt, dan wel omdat je het van thuis/je omgeving meegekregen hebt. Want mijn broer, zei Bernard, die kon toch ook naar die mappen kijken? Waarom deed hij dat niet? Tja, waarom? Ik sloop naar boven om in de boeken van mijn vader te snuffelen, maar mijn broer en zus hadden daar geen interesse voor. Die hadden een eeuw in dat huis met die boeken kunnen wonen zonder ze te lezen. Het was mijn geheim dat die boeken daar stonden en dat je ze wanneer je maar wou kon lezen. Heilige boeken. Zolang ze daar stonden was ik veilig.
Schilderijen, zegt Bernard, zijn verf. Ah ja, zeg ik, zoals gedichten taal zijn. Studenten geloven dat nooit. Voor hen zijn gedichten een gevoel. Of een beeld. Een sfeer. Sfeertje, zeggen ze soms. Dat het gedicht zo’n leuk sfeertje heeft.
24/2
Beetje rauw van zoveelste conflict met Bart over telefoontjes. Zijn hekel aan telefoontjes van mij, of beter: aan overbodige telefoontjes van mij, zoals bijv als hij onderweg naar hier is bellen om te vragen waar hij zit ivm het eten. Wat in mijn ogen gewoon praktisch is, wordt bij hem een onoverkomelijk struikelblok. Blijkbaar begrijpt hij zelf niet goed waarom hij daar zo geprikkeld op reageert. Moeizame discussie gisteren bij hem thuis, zinvol telefoon(!)gesprek vandaag. Het gaat over grenzen, de verschillen tussen hem en mij, en hoe we daarmee omgaan. Mij verlamt het in elk geval. Je zit 150 km van elkaar en je mag dus niet bellen. Of alleen bellen als het meneer uitkomt. Woorden die regelmatig vielen: trots, betutteling. Mijn trots en ook zijn trots, al gebruikt hij dat woord niet voor zichzelf; zijn aversie tegen betutteling. En ook: dat ik hem op zijn ziel trap telkens wanneer ik zeur over zijn huis, zijn streek, zijn trou perdu. Maar ik kan daar niet over huichelen. Ik kom daar voor hem. Verder heb ik er niets te zoeken.
Gisteravond bij hem me moeten beheersen om niet weg te lopen. Zag mijn laarsjes op de grond liggen. Berekende hoeveel tijd het me zou kosten om ze aan te trekken, jas aan, tas pakken, weg. Zoals je uit een bed stapt, kleren aantrekt om er nooit terug te keren. Delete. Werd helemaal door die laarsjes gebiologeerd. De mogelijkheid om ze aan te trekken en te verdwijnen. Kon aan niets anders meer denken. We geven geen van beiden een millimeter toe: hij zijn Westhoek, ik mijn stad.
Vanmorgen hem een zeikerd genoemd, hij mij een zaag. Hoe kun je zeiken over één telefoontje? En jij, zagen als ik te laat ben? Zagen over de afstand tussen Nieuwkapelle en A’pen? Okay, zeikerd en zaag. Daarna heftig gevrijd. Daarin zijn we goed. Maar ook beseffen dat het niets oploste. Gewoon de gulzigheid van onze lijven.
Mailtje van Marysa (RUG). Of ik mee wil gaan eten met Luce Irigaray. Ja, dus, al heb ik nooit veel begrepen van wat ze schrijft.
25/2
Avondje uit met vrienden. Gevoel van absolute onzichtbaarheid. Of iedereen was in klotehumeur, of ze hoorden me werkelijk niet, maar wat ik ook zei viel in dovemansoren. Kathy had precies dezelfde ervaring, kon de sfeer niet hanteren, ook al vanwege totaal uitgeput en examenstress. Vandaag heeft ze het nog moeilijker. Ik moet naar Enschede, probeer opvang te regelen, slaag daar niet in, bel haar voortdurend vanuit de auto, want ze verdraagt het nu niet om alleen te zijn in dat grote huis. Ik kan haar alleen het gezelschap van mijn stem bieden, maar ik weet hoe een stem een reddingsboei kan zijn. Uiteindelijk krijgt ze Barnabé te pakken en spreekt met hem af. Tijdens lezing vraag ik me wel honderd keer af in hoeverre ik voor haar huidige hypergevoeligheid verantwoordelijk ben; of ik niet meer bij haar had moeten zijn, een met haar spelende en voor haar zorgende moeder ipv te werken, lezingen te geven, boeken te schrijven. Aandacht voor haar ipv voor mijn werk. Beelden van avonden dat ze met me meekwam, ergens in de zaal zat. Klein aapje tussen grote mensen. Luisterend naar teksten die niet voor haar oren waren bestemd. Dikwijls was er geen alternatief. Tenzij ik die lezing niet gaf, natuurlijk. Maar die hypergevoeligheid heeft ze ook van mij, is een kwestie van erfelijke belasting. Dat heeft dan weer het voordeel dat ik haar goed begrijp, misschien kan helpen ook.
Lezing erg interessant, trouwens. Gesprek met Möring en Rosenboom. Rosenboom houdt pleidooi voor verhaal, en voor schrijven als louter vakmanschap. Iets wat je doet en dat niet interfereert met je andere bezigheden. ‘Als ik zeil of boodschappen doe, ben ik geen schrijver.’ Hij zegt mooie dingen zoals: ‘Ik begin aan een boek van buitenaf en beweeg naar binnenin.’ En: ‘Je leert een mens, een personage kennen via zijn daden, zijn handelingen.’ Möring veel neurotischer en verliteraturiseerder. Maar misschien kan Rosenboom het beter verbergen.
Achteraf langs de wijk gereden die samen met de vuurwerkfabriek de lucht in is gegaan. Ramptoerist gespeeld.
26/2
Telefoontje Vera met excuses voor vorige week maandag, maar het gaat niet beter en ze heeft nog altijd geen gram energie in haar lijf. Ik hoor mezelf zeggen wat ik denk: dat het voor haar beter zou zijn om uit haar huwelijk te stappen. Ze zegt: Ik ben blij dat het zo eerlijk kan gaan. Elkaar leren kennen, trouwen en scheiden in een dikke drie jaar tijd. Vele lessen vallen hieruit te trekken, vooral deze: het huwelijk kan nooit meer dan een pleister op een houten been zijn, een tijdelijke oplossing. Al die vrouwen die gedacht/geprobeerd hebben Tomas te redden. De lange stoet waarvan niet één die ene vrouw heeft kunnen vervangen: zijn moeder.
Meer en meer het besef dat ik bij Bart wil zijn, dat de Hermantijd moet worden afgerond, of misschien domweg is afgerond. Gisteren erover met Bart gepraat. Mogelijkheid afgetast om dit huis te verkopen, en huis in Westhoek te kopen. Zou in ieder geval het telefoonprobleem oplossen.
Beeld van mezelf die een zware kar voorttrekt. Beetje moe, merk ik. Beetje By Grand Central Station I Sat Down And Cried. Goddank Frank superlovend over mijn reliekentekst. Ik had hem eerder aan Kathy gegeven met de bescheiden woorden: ik denk dat dit af en toe geniaal is.
Bart in Zwitserland. Mag hem niet bellen, vooral niet van mezelf. Geeft een vreemd gevoel van vrijheid. Dag Bart! Rij niet in een ravijn!
Telefoon Bart. Dat iemand hem had gebeld die vervolgens mij zou bellen. Iemand die ons samen een lezing wil laten geven. ‘Waar zit je nu?’ vroeg ik. ‘In Luxemburg.’ En of hij mocht verder rijden. Kut, Bart! Jíj hebt gebeld!
Vijf minuten later belt man. Uit het verre Roeselare, zegt hij. Hij wil Bart en mij uitnodigen om op 20 mei in een praatcafé over Cuba te komen vertellen. – ‘We zijn daar maar twee weken geweest!’ – ‘Geen probleem,’ zegt de man. – ‘Maar ík vind dat wel een probleem.’
Herinnering aan een Italiaans restaurantje waar ik Kathy, Barnabé, Tomas en Vera had uitgenodigd. Een adresje van Lief, zoals de meeste restaurantjes waar ik kom. Zomeravond. Lekker eten. Gezellig. De stoet mensen met wie ik sinds Hermans dood uit eten ben gegaan. Of ik niets anders meer doe. Beroep: uit eten gaan met mensen. Eeuwen geleden lijkt het, die avond in dat Italiaanse restaurant, maar het kan hooguit een jaar na zijn dood zijn geweest en dus nog geen drie jaar geleden. Zoveel als er sindsdien is gebeurd. Kathedralen gebouwd en weer afgebroken.
Met Kat over de kleren van de keizer gepraat. Dat veel academische moeilijk-doenerij erg weinig voorstelt, maar dat niemand dat durft te zeggen uit angst voor dom te worden versleten. Alleen een kind durft te roepen: de keizer is bloot! En dus moet je blufpoker spelen, zeg ik. Doen alsof. Arme Kathy wil alles begrijpen. En nergens kan ze met haar vragen terecht. Of bijna nergens.
Je moet aan zo’n dagboek ook wennen. Bewust aan zinnen denken. Formulering. Verwoording. Sommige dingen willen niet uit mijn kop. Misschien omdat er nog geen zinnen voor zijn.
Volgende week visitatie op de universiteit. Betrap mezelf op grote weerstand. Geen zin om verantwoording af te leggen. Op het matje te worden geroepen.
Sta te kijken van mijn eigen dubbelheid. Hoe ik tegelijkertijd Vera begrijp én vind dat ze overdrijft.
28/2
Geen nieuws van noordpoolexpeditie. Ook geen nieuws van Bart. Gisteren een kort telefoontje, vandaag niets. In Houthulst geweest – plusminus zijn hometown. Erg veel volk, duidelijk uit nieuwsgierigheid naar die schrijfster die in hun dorp komt vrijen. Met geen woord naar Bart verwezen, ook niet – of maar heel zijdelings – naar Herman. Avond okay, denk ik, maar ook niet meer dan dat. Heftige opluchting toen ik naar Berchem terugreed. Gesprekje met vrouw van een vriend van Bart die ons allebei er zo gelukkig vond uitzien. Bart is zo rustig geworden, zei ze. Vroeg me af wat ze precies bedoelde. En hoe hij dan vroeger was.
Moeizame les creatief schrijven. Studenten erg defensief en solidair. Betuigden hun bewondering voor elkaars zwakke teksten. Moet mezelf dan altijd voorhouden: okay, ik ken dit vak, ik wéét wat een goede zin is en wat niet. Wanhopige pogingen om een doorbraak te forceren. Hoorde mezelf zeggen: je moet met je kut schrijven! Heb ik dat echt gezegd? Ja dus. Maar het was een wanhoopskreet bij de lectuur van bloedeloze, cerebrale teksten.
Gisteren met Tom en Laura over mogelijke verkoop van het huis gepraat. Loslaten, bladzijden omslaan. NWT voorbij, burenzorg afgelopen; Tom en Vera uit elkaar; universiteit op laatste beentjes. Niet degene zijn die het licht uitknipt. Vreemde gedachte dat Vera hier niet meer zal komen. Vera met haar reeënogen. Kan alleen maar hopen dat ze elders gelukkig wordt. Besef van verlies. En dat ik dat niet verwacht had. Altijd maar loslaten en loslaten. Waarom stoppen ze een mens niet meteen bij zijn geboorte in zijn graf? Geen zin om naar bed te gaan. Wou dat Bart hier was. Alstublieft God, laat hem niets zijn overkomen.
Iets absoluut bizars gebeurt: Christine geeft me drie kleine bloempotjes met narcissen. Ik staar ernaar, denk aan een scène die ik net geschreven heb: een vrouw die vaag op Christine is gebaseerd geeft narcissen aan haar vriendin – vaag op mij gebaseerd.
1/3
Lange telefoon met Tomas over huwelijks- of echtscheidingsperikelen. Hoor me beloven dat ik Vera zal opzoeken als ze inderdaad moet worden opgenomen, maar eigenlijk heb ik daar de moed niet meer toe. Heb gekookt, maar slaag er niet in te eten. Weet niet hoe laat Bart hier arriveert zodat we eventueel samen kunnen eten. Absurde situatie dat ik hem dus niet durf te bellen om dat te vragen.
Mailtje Tom Lanoye met lof voor De kinderen van Arthur. Doet enorm veel plezier, alleen al omdat hij het boek dus gelezen heeft. Morgen om elf uur wordt beslist of er al dan niet naar de noordpool wordt gegaan. Morgen ook Frank jarig. Betrap mezelf erop dat ik hem mis. Besef dat hij meer en meer door zijn werk zal worden opgeslorpt. Spoken in huis. Herinneringen aan etentjes, feestjes, eindeloze stroom mensen die hier hebben gegeten gezeten gedronken. Nu niemand meer. Stilte. Tenzij ik de telefoon pak en iemand uitnodig. Expliciet de eerste stap zet. Maar ze zijn te ver. Ik haal ze niet terug. Heb om te beginnen geen stem. En ook geen woorden. Nu toch niet.
Meer en meer het gevoel absoluut nergens bij te horen, nergens binnen te kunnen gaan, met niemand te kunnen praten. Alleen via boeken lukt het. Af en toe. En dan nog.
De naam Vico in een roman van Bellow, en plotseling een verre herinnering aan Servotte [professor Engelse literatuur KUL] die me de raad gaf om Vico te lezen bij wijze van voorbereiding op mijn doctoraat, en ik die – Vico lezende – niet begreep wat ik met Vico moest. Wat verwachtte Servotte dat ik eruit haalde? Wat moest ik ervan onthouden?
Waar begint een mens te lezen? Na te denken? En nu vandaag mijn studenten, die rechtlijnige antwoorden willen, die gauw gauw ergens een antwoord willen kunnen opzoeken. Noteren. Uit hun hoofd leren. Maar goed om me te herinneren dat ik dus ook ooit zo was.
‘He was not sorry to have met the facts, however saddening, regrettable the facts. But the result was that Mr Sammler did feel somewhat separated from the rest of his species, (…)’
2/3
Noordpoolexpeditie afgeblazen. Duitsland koopt nog twee romans. Veel vrouwen en Arthur. Brede glimlach op mijn gezicht.
Lichte hoofdpijn. Oorzaak volstrekt duister.
Wanneer je aan vijf verschillende mensen vraagt om dezelfde persoon te beschrijven, dan krijg je gegarandeerd vijf verschillende beschrijvingen. Iedereen legt het accent op een ander aspect van de persoonlijkheid in kwestie, geeft er een andere interpretatie aan of tast andere verklaringen af (‘Ik denk dat hij of zij zo handelde omdat…’), zodat je misschien minstens evenveel over de ‘beschrijver’ als over de ‘beschrevene’ te weten komt. Wie spreekt of schrijft, geeft zich bloot. Waarmee is bevestigd wat Jean-Pierre Rondas [producer Klara, vroeger Radio 3] ooit tegen me zei: dat élk schrijven autobiografisch is. Nee, dat is niet wat hij zei. Hij zei dat zelfs een recensie de signatuur van de recensent moest dragen. Dat wanneer je jaren later die recensie toevallig herlas, je er je gemoedstoestand van destijds van moest kunnen aflezen. Maw: mensen kleppen altijd over zichzelf. Wij zijn het middelpunt van ons universum, de maatstaf van ons denken.
Rondas die tegen mij zegt: ‘En nu gaan we daar radio van maken.’ En ik die denk dat hij bedoelt: nu ga ik jouw tekst voor radio bewerken, maar hij bedoelt gewoon: nu ga ik hem in de studio inlezen. Drie afleveringen werden het. Drie! Over Jean Rhys en Wide Sargasso Sea en Jane Eyre en Virginia Woolf. Virginia Woolf die Jane Eyre leest en onaangenaam door de woede in die tekst getroffen wordt, Charlotte Brontë zelfs berispt omdat ze haar zelfbeheersing verliest. Want Woolf zweert bij zelfbeheersing, al zou ze op een dag van pure zelfbeheersing zelfmoord plegen. Jean Rhys die Jane Eyre leest en zich aan de racistische presentatie van de Creoolse Bertha Mason ergert. Want Rhys is zelf een Creoolse. En ik die Rhys, Brontë en Woolf lees en een proefschrift over hen schrijf, en vervolgens een programma voor Radio 3, dat tot mijn niet geringe verbazing nog uitgezonden wordt ook.
Wat zeef Hemmerechts zich níet herinnert is naar aanleiding waarvan ik Rondas ontmoette. Zie me wel nog met hem op de Grote Markt aan een tafeltje zitten om de opdracht te bespreken. Hij vertelde over zijn tanden want die bezorgden hem toen grote kop(!)zorgen. Niet zozeer zijn tanden zelf, maar wel het tandvlees. De wortelkanalen moesten worden schoongemaakt, geloof ik. Nooit kan ik Rondas ergens tegen het lijf lopen zonder op zijn tanden te letten. Die dingen hebben een fortuin gekost!
Ik natuurlijk trots dat ik voor Radio 3 recensies mocht maken én inlezen. Papa leende zelfs een bandopnemer van de BRT zodat ik kon oefenen. Ik aan de tafel in de woonkamer waarop papa een microfoon had gezet; mama en papa mijn glunderend gehoor. Ik mocht niet vergeten, zei papa, dat mijn publiek in een huiskamer of een auto zat. Radio is een intiem medium. Je spreekt voor één of twee mensen.
In de auto onderweg naar Loevestein verslag van studentenprotest in Gent. Blijkbaar is een zekere Roeland of Rudolf Raes niet alleen ondervoorzitter van het Vlaams Blok maar ook lid van de Raad van Bestuur van de RUG, en nu wordt zijn ontslag geëist omdat hij zich in een interview op de Nederlandse televisie aan revisionisme zou hebben bezondigd. Hij heeft de holocaust zelf niet in twijfel getrokken, wel de systematiek waarmee de joden zijn uitgemoord, en ook het precieze aantal slachtoffers, en dat MAG NIET. Meer zelfs: het is bij wet verboden. Dan denk ik twee dingen: dat die studenten wel een beetje eerder tegen de aanwezigheid van Roeland-Rudolf-Roelof in hun Raad van Bestuur hadden mogen protesteren/ageren, en twee, dat zo’n wet elke vorm van kritisch nadenken verbiedt. Over alles moet vrij kunnen worden nagedacht. Ook over de holocaust. Ook door het Vlaams Blok. Hoe onzindelijk dit denken ook is. Door het nadenken te verbieden steunt men direct of indirect het Blok. Het Blok is de partij voor mensen die weigeren na te denken. Die zich aan slogans vastklampen.
In SdL afgelopen donderdag windt Joris Note zich over de demonisering van Hitler op. ‘Voor de zoveelste keer een demonisering van Hitler, het vleesgeworden kwaad. En voor de zoveelste keer moet dat verworpen worden: niet omdat het Hitler erger zou voorstellen dan hij was, maar omdat zulke woordenkramerij elke mogelijkheid tot begrijpen blokkeert.’ Strikt genomen, zo veronderstel ik, maakt ook Note zich aan revisionisme schuldig. Maar hij houdt dus een pleidooi voor nadenken, meer zelfs: voor begrijpen. Wij moeten Hitler begrijpen. Is begrijpen goedkeuren? Nee, maar wij moeten begrijpen hoe zo’n man in elkaar zat, hoe hij werd wie hij was.
Belangrijker voor mij is: als wij Hitler demoniseren, dan hoeven we uit zijn daden geen enkele les te trekken, tenzij deze: hij was een monster. Monsters moeten tijdig worden vernietigd. Monsters hebben niets met ons – weldenkende burgers – gemeen. Terwijl het monster in ieder van ons huist. Note haalt ook uit naar het misbruik van Sartres ‘l’enfer c’est les autres’. Wat mij eraan herinnert dat ‘l’enfer, c’est nous-mêmes’. (Kathy tegen mij: ‘Als ze jou in een psychiatrische inrichting zouden stoppen, pleegde jij dezelfde dag nog zelfmoord.’ – Grote moederkennis bij mijn dochter.)
Gisteravond dan Slot Loevestein met Geert Mak en Adriaan van Dis. Slot met kaarsen verlicht zodat het er wemelde van de brandweerlui, en dit niet mocht en ook dat niet. Organisatoren hadden het op gejaagde fluistertoon over het Volendameffect. Van Dis licht – of zwaar – neurotisch. Vertelt over zijn vader, die na de oorlog niets meer had en bonnen kreeg voor een tweedehandse broek. En: ‘Mijn vader heeft de oorlog op mij nagevierd.’ De zaal lacht, terwijl ik zo ongeveer huil, maar Adriaan vertelt het luchtig. Ook iets over in het gezicht slaan, wat zijn vader van de Jappen had overgenomen. Maar, zegt Adriaan monter, het is de bron van mijn schrijverschap. Dank je, papa, dat je mij in het gezicht geslagen hebt, anders was ik nooit schrijver geworden.
Hij heeft het over zijn vreemde gevoel van verbondenheid met kinderen van Japanse soldaten. Het verwarrende besef voor het eerst ergens thuis te horen – bij de kinderen van de vijand dus. Ik haak in, zeg hoe de oorlog blijft doorwerken, hoe absoluut bepalend die ervaring voor mijn ouders is geweest, en dus ook voor mij, voor de manier waarop ze mij hebben opgevoed, én dus uiteindelijk ook voor de manier waarop Kathy is opgevoed. En in het slot van Loevestein, waar kaarsen in de kroonluchters branden, vertel ik over de triomfantelijke juichkreet van mijn moeder toen Kathy zestien werd: ‘De oorlog is voorbij!’ Ik staarde naar haar en dacht aan ‘haar oorlog’: de lange reis naar kostschool in een trein vol met soldaten; haar angst voor bombardementen; de tocht naar het station bij het licht van een lantaarn aan de hand van haar vader; mijn moeder alleen in die trein in die oorlog. En ik besefte hoe een stuk van haar nog altijd in die trein zit, zoals Adriaan nog altijd door zijn vader geslagen wordt. Mijn moeder, tussen haakjes, vierde háár zestiende verjaardag op 20 mei 1944.
Man die glunderend een boek van me komt laten signeren, me zegt: ik heb alles van u: al uw boeken, alle recensies, alle interviews. En dan, met een brede lach: alleen u heb ik niet.
Birger op bezoek voor deel twee van het Zone 03-interview. En of ik het niet vervelend vind dat mensen zoveel over mij weten. En of ik mij niet afvraag wat ze ervan zullen zeggen dat ik twee en een half jaar na Herman een nieuwe man heb. Ik zeg: maar misschien zijn de mensen blij. Niet alleen voor mij, maar ook voor zichzelf. Misschien zeggen ze: er is dus leven na de dood.
Ik zal dat dus maar zijn, een schrijfster. Vrij absurd om tot dat besluit te komen negentien jaar na de eerste prille zinnen. Geen pretentie of arrogantie. Gewoon een gezonde portie trots en zelfvertrouwen en zelfbewustzijn, amen.
Heb onlangs nog eens de stem van medelijden gehoord – the voice of pity. Belde iemand en was zo dom om me wat verloren te laten klinken. Enfin, doet er allemaal niet toe, but how I hate that voice.
En daar dan staan als een bedelaar.
4/3
Het ergste moment in The Golden Bowl: Charlotte die Amerigo smekend vraagt: ‘But what about us? What about you and me?’ En hij die kil, meedogenloos antwoordt: ‘There is no us.’ Die met vier dodelijke woorden alles wat ooit tussen hen heeft bestaan, en nog altijd bestaat, ontkent.
Een tomaat uit Turkije is toch iets anders dan een tomaat uit pakweg St-Katelijne-Waver. Ik bedoel: dat ding heeft gereisd.
Beeldje gekocht van Colleen Madamombe. Kathy had het in de winkel van het Afrikamuseum zien staan. Vond het meteen ook erg mooi. Staat nu hier op de schouw. Wel ironisch. We waren in het museum nav de Exit Kongo-tentoonstelling over het leegplunderen van Kongo. Maar goed, wij hebben voor het beeld betaald en we weten wie het heeft gemaakt.
Zin uit een tekst van een student: ‘Het fascinerende vind ik dat hij zeer bewust een beetje voor God speelt, zoals dat ook door podiumkunstenaars af en toe wordt gedaan.’ Je moet dus een god zijn als je op een podium staat. Of je op zijn minst een god wanen. Anderen laten geloven dat jij een god bent. En dus, Kristien, niet meer zeuren dat jij alles moet geven, dat zij niets geven; zij zijn jouw stervelingen, jouw onderdanen. Verbluf hen. Sla hen plat.
Roeland Raes heeft zijn ontslag aangeboden als Vlaams Blok-senator. Roeland, dus.
Maandagavond halfelf. Geen glas wijn. Is al te dikwijls een gewoonte en geen goede. Morgenvroeg komt de glazenmaker. Dubbele beglazing. Zal grote opluchting zijn. Tegelijkertijd worden prachtige ramen erdoor vernietigd. Of toch gedeeltelijk vernietigd. Verhaal van het ei en de omelet.
Nog atypisch. Ben alleen thuis en vind dat niet erg, al ben ik al de hele dag alleen. Geschreven als een trein. Teksten van studenten gelezen. Allemaal zwak. Ze zullen dat wel weer niet graag horen. Wou dat ik het boek in één ruk kon uitschrijven. Deel twee is bijna af. Nou ja, wat heet bijna. Het is wel erg erg droef. Moeder die praat over dochter. Lezer weet dat ze over enkele uren zal verongelukken, moeder weet dat niet, uiteraard. Maar het gebeurt iedere dag. Mensen die al weduwe zijn zonder het te weten. Die kanker in zich dragen et cetera. Als ik nu eens op tijd naar bed ging?
Wakker geschrokken met het persoverzicht. Yves Desmet [politiek hoofdredacteur DM] noemt mond- en klauwzeer niet meer dan een griepje, en dus vooral een economische ziekte. Ten eerste zijn er in 1919 meer mensen aan griep gestorven dan er slachtoffers in de oorlog zijn gevallen. En twee, hoe kun je de ziekte minimaliseren in het besef dat al duizenden en duizenden dieren zijn afgemaakt? Tenzij hij bedoelt, bedenk ik na een kop koffie, dat die dieren eigenlijk rustig in leven hadden kunnen blijven.
Media wekken ergernis. Zo ook gisteren. Op aanraden van Steve naar een uitzending van de Open University over vrouwen in de achttiende eeuw gekeken. Presentatrice – een fletse kopie van Ruby Wax – had zich duidelijk voorgenomen om een positief beeld te schetsen. De eerste vrouw over wie ze vertelde, had haar eigen badkamer en smeerde zich na het baden graag met olie in. Conclusie: deze vrouw gaf zich over aan zinnelijke geneugten. Vrouw nummer twee hield haar leven lang een dagboek bij. Haar eerste huwelijk was diepgelukkig, haar tweede diepongelukkig. Man nummer twee sloeg haar bont en blauw, en joeg de erfenis van man nummer één erdoor, maar de presentatrice babbelde opgewekt over de niet te onderschatten vreugde die het huishouden deze vrouw moet hebben verschaft. In de achttiende eeuw organiseerden vrouwen tea parties want ze konden het huis niet uit dus plukten ze van pure ellende gasten van de straat, maar dat was allemaal fantastisch en heerlijk. Die tea parties gaven hun immers status en genot. Tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes. Verder een scène bij een bed. Wij wisten nu immers dat achttiende-eeuwse vrouwen van olie, het huishouden en tea parties hadden genoten, maar genoten ze ook van seks? En dacht men inderdaad dat de kans op conceptie toenam wanneer de vrouw klaarkwam? De academica die op deze prangende vragen een antwoord moest verzinnen, zette helaas een domper op de pret. ‘We know there was rape in marriage.’ Vrouwen werden door hun man verkracht. En seks was toch vooral een kwestie van voortplanting. Maar de presentatrice liet zich niet van haar stuk brengen. Ze vleide zich op het bed neer en kirde verrukt. Het bed, verklaarde ze, was zo zacht en knus als het lichaam van een vrouw.
BBC World over het mond- en klauwzeergevaar in Diksmuide. Dixmut, dus. ‘The people of this small community are holding their breath.’ Dit bij een beeld van lachende mensen in een tearoom. De beelddwang van televisie. Liever een beeld dat de boodschap tegenspreekt, dan helemaal geen beeld.
7/3
Voel me doodmoe en geïsoleerd. Tristesse aussi. Gisteren etentje met Italiaanse critici. Kon de energie niet opbrengen om een geanimeerde gesprekspartner te zijn. Goddank aardige vrouw naast me die me even meesleepte in een fascinerend betoog over de teloorgang van le subjonctif.
Eigenaardige jongen in de les die schrijft over ‘het verval van de avondlandse cultuur’ (misschien is die samen met le subjonctif verdwenen): ‘De vaandeldragers der maatschappij moeten opnieuw hun taak ter hand nemen en de voorhoede vormen in de optocht die ons allen samen, één in verscheidenheid, dezelfde richting uitvoert: voorwaarts!’ Met die vaandeldragers bedoelt hij ‘bezielde intellectuelen en gedreven kunstenaars’. Ik lees zijn tekst als een pastiche, dat doen zijn medestudenten ook, maar hij probeert ons ervan te overtuigen dat zijn oproep tot een ethisch en esthetisch reveil bloedserieus is bedoeld. Meer nog, hij echoot gelijkgestemde en bevriende zielen die hun visie maandelijks verwoorden in het door hun inspanningen uit zijn as herrezen Van Nu en Straks. Hij heeft enkele nummers bij zich, prachtig uitgegeven op kostbaar papier met grote zorg voor vormgeving en lay-out. Mijn oog valt op het woord ‘ooft’. ‘Het ooft’. Schitterend woord dat hier terecht in al zijn glorie hersteld wordt. Maar waar staan jullie ideologisch, wil ik weten? Eerder rechts, geeft hij schoorvoetend toe, en ja, het Vlaams Blok is in hen geïnteresseerd. Dat zal wel, zeg ik. Het ergste is dat deze jongen kán schrijven. Stilistisch staat hij sterk; ideologisch is hij een absoluut warhoofd.
Bernard gisteravond lief. Ook hij had het etentje met les amis wezenloos gevonden. ‘Ik denk dat niemand er zin in had. Ik was alleszins erg moe.’ Had dus geen schimmen gezien. Niet helemaal onaangepast. Een beetje maar.
Klacht van studenten op Teirlinck. Dat ik niet vriendelijk genoeg was. Te streng keek. Zuchtte als ze een vraag stelden. Waarop ik zuchtte. En zij lachten. Als ik me concentreer, kijk ik inderdaad streng. Soms schrik ik zelf als ik me zo geconcentreerd op foto of op televisie zie. En ook zucht ik dikwijls als me een vraag wordt gesteld. Kwestie van een aanloop naar het antwoord nemen. En vanwege het besef van de complexiteit van de vraag. Hoe begin ik aan een antwoord? Welk antwoord kan alle nuances samenballen? Ik zei tegen hen: ‘Dat soort vriendelijkheid is toch bijzaak. Zaak is dat ik jullie mijn volledige aandacht schenk.’ Maar dat streng heb ik al erg dikwijls te horen gekregen. Ook uit Kathy’s mond.
Stond gisteren op het punt om Leon te vertellen dat ik met dit dagboek bezig ben – Leon is tenslotte dé dagboekman. Had uiteindelijk geen zin om erover te beginnen. Leon is een vragensteller. Uit oprechte belangstelling en verwondering. Maar ik had geen zin in vragen waarop ik zelf de antwoorden – nog – niet ken.
Leon ook eventjes over Herman. Dat Herman hem kort voor zijn dood had gezegd dat hij niet meer van zijn critici zou wakker liggen. Dat die mochten zeggen wat ze wilden, maar hij zou schrijven wat hij wilde. ‘O ja,’ zei ik, ‘vooral dat hij boven de kritiek stond.’ Schampere lach. Maar hij wilde het dus wel. Hij wilde zichzelf bevrijden van die idiote afhankelijkheid van hun mening, van die kwetsbaarheid. Nou, dat willen we allemaal.