15/4

Etentje met mama en papa. Hen opgehaald en voor hen gekookt. Eigenlijk erg gezellig. Mama ontspannen. Papa stralend van genot. We hebben allemaal veel bijgeleerd.

16/4

Kaspertje vier jaar vandaag. Herinner me haarscherp elk detail van ons – Herman en mijn – bezoek aan het ziekenhuis. Een woensdag. Ik had lesgegeven, kwam thuis, hoorde berichtje op antwoordapparaat: ‘Proficiat, meter.’ Herman nog in bed. Wilde toch meekomen. Ik ongedurig omdat ik niet snel genoeg in het ziekenhuis kon zijn. Zat hem in de badkamer op te jagen. Hij geïrriteerd: ‘Ga dan alleen.’ – Ik: ‘Nee, nee ik wil dat je erbij bent.’ Auto in Lange Leemstraat geparkeerd. Daar, na bezoek, een fles kirsch voor bij de kaasfondue gekocht. Bijna iedere woensdag aten we kaasfondue. Of pasta met pesto. Allebei snel klaar, én dingen die de meisjes niet lustten, maar die waren op woensdagavond niet bij ons. Kaspertje heel klein op het ziekenhuisbed. Nauwelijks zichtbaar tussen de witte lakens. An glimmend van trots. Verontwaardigd over Frank, die had zitten zeuren omdat als ontbijt boterhammen met confituur werden geserveerd. An in barensnood maar hij wilde iets hartigers dan confituur! Een verpleegster was voor hem naar kaas op zoek gegaan. Mannen!

Fles kirsch nog altijd niet leeg. Gebruik hem nu af en toe om bananen te flamberen.

Gisteren om acht uur in bed gekropen. Geen gram energie. Om tien uur door de telefoon gewekt. Bart bij Ides in Gent. Dat hij onderweg was. Ik terug naar bed. Om halftwaalf Bart. Nog iets gegeten, toen gaan slapen. Opgestaan om tien uur. Altijd mijn beste medicijn: slapen. Kon wel niet goed achterhalen waarom ik plotseling dat medicijn nodig had. Misschien vanwege bezoek mama en papa, of eerder vanwege wat eraan voorafging toen ik hen ging ophalen: spullen uitkiezen die zij niet mee willen verhuizen. Hoe dan ook griezelig, die oefening voor het definitieve afscheid, én dat kuieren in het verleden. Opnieuw bijvoorbeeld naar de hoogste verdieping gegaan, papa’s boekenkast opengeschoven, boeken uitgekozen, dit keer niet om ze daar ter plekke te lezen, maar om ze mee te nemen naar mijn huis, dat eigenlijk Hermans huis is. Een aantal boeken louter om sentimentele redenen meegenomen, zoals Een zwerver verliefd, een zwerver verdwaald van Arthur van Schendel. Wel tien keer heb ik dat gelezen. Het ziet er ook kapotgelezen uit.

Boven ook het statische portret van peter Hellebeek zien staan (‘1937 Koninglijke [sic] Maatschappij “Willem Tell” aan zijnen “koning” Jules Hemmerechts 1938’). Wat daarmee zou gebeuren? – Niets. – Nou, dan nam ik het wel mee. En die Brugse stadsgezichten die papa in zijn jeugd geschilderd had, zou ik ook wel bewaren, en het schilderij van meter Hellebeek op het veld met Mis, de Duitse herder. – Dat is goed, zei papa, en later zijn die twee etsen van Hellebeek ook voor jou. Maar terwijl ik spullen in de kofferbak sta te laden, is daar plotseling zijn hand met die twee lijstjes: ‘Hier, neem ze nu al maar mee.’ Tranen in mijn ogen natuurlijk, maar ook grote dankbaarheid. Soms denk ik dat ik de enige ben die daar belang aan hecht. Er een band mee heeft.

Later, als ik de etsen op het tafeltje in de hal links en rechts van het Ganesh beeld zet, bedenk ik: dat is dus alles wat er van mijn grootouders overblijft. En vervolgens denk ik: dat is alles wat er van ruraal Brabant overblijft. Op de ene ets een paard in de stal; op de andere mijn grootmoeder bij de koeien. Die etsen en het Ganeshbeeld: mijn huisaltaar.

Vandaag onderweg naar Kaspers verjaardagsfeestje nog andere spullen bij hen opgehaald, oa de tent waarmee wij gingen kamperen, een ruime Canadese tent waar ik ontzettend graag nog eens in zou willen slapen, maar ook dus dat portret van mijn grootvader, en een mooi kruisbeeld in barokke stijl waarvoor mijn vader van zíjn grootmoeder voor het slapengaan moest knielen, en het houten hobbelpaard dat mijn overgrootvader van moederszijde, de grootvader van mijn moeder dus, heeft gemaakt. Diezelfde man heeft ook het tafeltje gemaakt waaraan ik dit schrijf, het tafeltje dat ik al heel mijn leven met me meesleep. Ik ben de bewaarder van de familie. De schatbewaarder.

Ik zit in de keuken te schrijven want morgen staat hier om acht uur een schuurploeg om de parketvloer op te schuren plus te vernissen. De kamers binnen – zo noemen wij die kamers, alsof de keuken ‘buiten’ zou liggen – zijn leeggehaald. Vandaar. Enfin. Mijn grootvader – peter Hellebeek dus – staat nu hier op de kast in de keuken, samen met het kruisbeeld, en wat verder staan daar ook een foto van mij met Fellini [onze – intussen overleden – kater], een kitscherige Ganesh én een plastic OLV-beeldje dat met water uit Lourdes is gevuld: the gallery of kitsch. Verder ook een foto van een blote Kathy, zestien maanden oud, met krulletjes, aan het zwembad van Gigaro. Een lijfje om in te bijten. Foto stond bij mama en heb ik ook al meegekregen. Wat een opruimwoede! Kat doet er me vreselijk aan Ben denken, al kan dat inbeelding zijn. Feit is dat dode Ben haar vader en mij vreselijk aan Kathy deed denken.

Hemmerechts veel gesnotterd dit weekend, maar toch vooral om die lijstjes die papa mij gaf. Alsof hij iets van zijn eigen leven uit de brand van de algehele vergankelijkheid wilde redden. Het stof en de as waartoe alles zal vergaan. Hier, neem maar mee. Dan vanavond kinky seks met Castelein, alsof we elkaar net hadden ontmoet en verleid en wisten dat er geen tweede keer zou zijn vanwege overspel of zo. Ik ben natuurlijk dubbelzinnig als de pest, niet wat die seks betreft, wel tegenover de spullen van mijn ouders. Ik begrijp niet dat mama zoveel van de hand doet, maar ik heb zelf van alles aan Bart meegegeven. Dat waren dan wel dingen die mama’s moeder had gekocht, niet de echt oude dingen van op Hellebeek. De dingen met traditie en het patina van jaren gebruik. Gebruik door mijn voorouders, welteverstaan.

Morgen opnieuw lesgeven. Moet altijd enige inertie overwinnen na zo’n lange onderbreking.

18/4

Alweer een droom. De tweede keer trouwens dat ik hem droom. Ik moet snot inslikken. Een bak vol snot dat ik moet inslikken, wordt mij voorgeschoteld. Iemand vraagt: Lukt het? – Ja, hoor, antwoord ik dapper terwijl ik de kleverige smurrie krampachtig wegslik.

Daarnet – rond 18 uur – schoot ik plotseling in de lach want ik dacht aan het snot en wist waarvoor het stond. Sperma, natuurlijk, dat ik liever uitspuw dan inslik. Bart was trouwens ook in de droom. Ergens heel vaag. Maar hij moest geen snot inslikken. Merkwaardig genoeg…

19/4

Parketteurs in huis. Daarna komen de schilders. Sinds Herman grote behoefte om huis op te frissen en in te richten. Badkamer, tuin, slaapkamers, en nu dus ook ‘de beneden’. Twee posters met gedichten van hem weggezet, en ook een poster met een portret van hem. Mijn handen deden het eerder dan ik. Ruimte maken. Lucht. Zal posters aan Tomas en Laura geven. Doe dit alles allicht ook aangestoken door opruimwoede van mama en papa. De ene dag rijd ik in de Westhoek rond om het huizenaanbod te bestuderen, de andere dag investeer ik in dit huis. Maar in mijn hart weet ik dat ik hier nooit wegga. Never say never, maar alla. Laten we zeggen: ‘nooit’ bij wijze van spreken.

John Bayley’s Widower’s House aan het lezen, zijn gefoeter op goedbedoelde maar ongewenste attenties van vrienden na de dood van zijn vrouw. Herinner me mijn eigen afkeer van medelijden. Aasgieren, noemde ik in gedachten de vrouwen die mij kwamen opvangen. De liefdadigheidswerksters. Eentje heb ik buitengezet. Letterlijk. Ga weg. Ik wil jou niet zien. Twee anderen heb ik naar buiten gekeken. En iemand anders heb ik vriendelijk verzocht om op te stappen.

De mensen die ik kon verdragen en de mensen die me de gordijnen injoegen.

O die arme Kristien, twee kinderen dood, en nu ook nog weduwe. De uitputtende telefoontjes. En hoe gaat het met jou, Kristien? – Slecht, dank u. Maar dat zeg je dus niet. Hooguit zeg je: Bah, bah.

Wat balsem was: rustige aanwezigheid. Iemand die er was. Die voor mij zorgde. Maar dikwijls moest ik voor hen zorgen. Naar hun verhalen luisteren. Voor hen koken. Op een bepaald moment sprak ik het volgende op het antwoordapparaat in: ‘Hartelijk dank voor uw telefoontje. Het gaat redelijk goed met me, maar ik vind het vermoeiend om met u te praten. U kunt een boodschap inspreken. Misschien bel ik terug, misschien ook niet.’ Iets in die trant. Toen ik het aan Frank vertelde, moest ik het er van hem meteen afhalen.

Het vreemde is dat ik het met sommige mensen die ik toen niet verdroeg, nu opnieuw ontzettend goed kan vinden.

Het ergst waren mensen die iets van mij verwachtten. Die naar mij kwamen kijken. De schade kwamen peilen. Opmeten. Met hun grote ogen. Hun tanden. Ik kon niets geven toen. Niets niets niets. Ook aan Kathy niet. De onmenselijke inspanning om toch een beetje te moederen. Daarom geef ik nu een feest: om te geven wat ik toen niet kon.

20/4

Koelkast helemaal leeg. Heb altijd de neiging om daar een of ander symbool in te zien. Vloeren opgeschuurd en vernist. Is dat ook een symbool? Niets is zo proper als ne geverniste vloer, madame. Ge slaat daar een dweileke over en al het stof is weg. Toen ze stierf was haar huis proper. Alle kleren netjes gewassen en gestreken in de kast, en nergens stof of etensresten. Alleen zij stonk een beetje.

Maar enfin, Kristien, jij moet niet over geuren leuteren, zegt Mark, jij moet in de boekenrubriek zitten. Mark is Mark Schaevers, en ik weet dat hij dat niet zegt omdat ik voor Bonanza [blad dat kortstondig de concurrentie met Humo is aangegaan; Mark is een van de twee hoofdredacteurs van Humo] over geuren zal leuteren, maar gewoon omdat hij het meent. Altijd bizar die mensen van de media die er zelf het hardst op hakken. Heeft hij gelijk of heeft hij geen gelijk? Mag een schrijver dat soort interviews geven? Baat het niet dan schaadt het niet, of baat het niet maar schaadt het wel?

Interviewer had een ‘stream of consciousness’ verwacht, een stroom woorden en ideeën – over geuren, dus – die spontaan uit mij zou borrelen, ‘want ik ben toch een schrijfster’. Dat viel dus tegen. Had toch vooral de indruk dat hij zich onvoldoende had voorbereid. Of helemaal niet. Geef mij dan maar de Humo-journalisten.

Nog altijd koud en grijs. Sneeuw-, hagel- en regenbuien. Kille wind. Ga als een oud besje tegen mijn zin de deur uit.

21/4

Kat gisteren opgewonden en blozend van excursie met geologen thuisgekomen. Had op terrils [heuvels mijnafval] geklauterd, in kalksteengroeven geploeterd én fossielen gevonden, oa gefossiliseerde schors van een boom die niet meer op onze aardbol groeit. Zalig om haar zo blij te zien. Ze etaleerde wat ze verzameld had op de palm van haar hand. Ik vooral oog voor die handpalm, natuurlijk, die als twee druppels water op de handpalm van haar vader lijkt. En hoe je iemand dus nooit echt kunt achterlaten als je met hem kinderen hebt, tenzij je die kinderen ook achterlaat. Familiale geologie. Genealogie heet dat zeker?

22/4

Met Kat bij Miche naar puppy’s gaan kijken – twee weken oud, een nest van acht cockerspaniëls. Miches huis prachtig ingericht en opgeknapt. Het duizelde me bij de gedachte aan de gigantische hoeveelheden energie die vrouwen investeren in hun huis, hun tuin, hun uiterlijk, het eten dat op tafel komt. Als ze al die energie nu eens in hun carrière zouden stoppen… De wereld zou van honger en ongezelligheid vergaan.

Door Widower’s House teruggezogen naar de eerste jaren van mijn weduwschap – de jaren vóór Bart, zeg maar. Althans in gedachten teruggezogen, niet in stemming of zo. Vroeg me af of een overweging in mijn recensie niet eerder op mezelf dan op Bayley sloeg: dat hij in een soort niemandsland leeft, zich uit het rijk van de levenden uitgesloten voelt maar ook door de doden de rug wordt toegekeerd. Want dat vond ik zo vreselijk. Er opnieuw niet meer bij horen. Geen echtgenote meer of minnares, zoals ik vroeger geen moeder meer was of toch maar een halve. Geamputeerd en gekortwiekt. Mijn halsstarrige verzet. Overleven op een berg puin waarmee je moeizaam een leven bij elkaar hoopt te puzzelen. Deze tafelpoot, valt daar iets mee aan te vangen? Dat gebroken theepotje? Die vod? Het grote verschil tussen het rouwen om de kinderen en het rouwen om Herman: na zijn dood wist ik dat ik wilde leven. Je moet jong en sterk zijn om in wanhoop en verdriet weg te zakken. Bayley doet het uiteindelijk ook niet. Excessief rouwen, bedoel ik.

Hoe ik het na de dood van Ben en opnieuw na de dood van Rob haatte dat ik niet meer over ‘de kinderen’ kon spreken. In het meervoud. Hoe ik het ervoer als een straf.

Hoe ik het na Hermans dood haatte dat er geen ‘wij’ meer was. Er was geen ‘wij’ meer, en ook geen man om bijvoorbeeld hemden voor te kopen. Of om over te praten. Ik heb mijn man beloofd hem te bellen. Mijn man lust geen bloemkool. De zus van mijn man komt met haar kinderen op bezoek. Wij gaan deze zomer naar Toscane. Wij hebben een huis bij het water gehuurd.

Nu zeg ik soms tegen mensen: het ergste is je buitengesloten voelen. Rillend in de kou door het raam naar het feest staan kijken. Je denkt dat iedereen aan de feestdis zit behalve jij, maar je vergist je: jij bent niet alleen. De bannelingen zijn met velen, al beseffen ze dat dikwijls niet. Dat is misschien de definitie van ballingschap: denken dat het alleen jou treft, maar het treft niet alleen jou.

Ik ben een ervaringsdeskundige. Doctor Death.

23/4

Schoonmaken, opruimen, weggooien, snoeien. Schoonmaken, opruimen, weggooien, snoeien. Triëren. Boenen. Afkoken. Schuren. Laten weken. Knotten.

Mijn moeder die als een generaal door het huis marcheert, kasten en ramen opengooit: de jaarlijkse grote schoonmaak vangt aan.

24/4

Daarnet op straat – lekker weertje, beetje Italiaans sfeertje – vrouw die me kruist en me boos naroept: ‘Ge moogt weleens vriendelijk zijn en dag zeggen tegen de mensen!’

Maar ik ken u niet!

Teruggedacht aan lunch op Belgische ambassade in Montreal met docenten van de universiteit, onder wie een blijkbaar erg belangrijke vrouw die zodra ze in de gaten kreeg dat ik niet in het Engels vertaald was en dat waarschijnlijk ook nooit zou worden, haar stoel naar achteren schoof en zich moest beheersen om niet van tafel op te staan. Je kon haar zíen denken: ‘So I’m wasting my time here’. Zat op haar kostbare kont haar kostbare tijd te verspillen. De ommezwaai van hoffelijk naar grof was bepaald spectaculair. Deed me denken aan de US of A waar mensen ook nooit een minuut zullen investeren in een gesprek waar ze op korte of lange termijn geen munt uit kunnen slaan.

Vreemd hoe zo’n vrouw daar plotseling terug is. Zonnige ochtend, krantje halen, vaag verlangen naar zuidelijke oorden, en dan volstrekt onaangekondigd dat kille, berekenende mens. U was niet uitgenodigd! Maar ze is er vaker, die vrouw; staat voor de angst ontmaskerd te worden. Door de mand te vallen. Not such an interesting person after all, that Hemmerechts.

Is ze, of is ze niet de moeite waard?

26/4

Luchtpijpontsteking. Precies zoals nu bijna vier jaar geleden, vlak voor Herman stierf. Mensen zeggen altijd dat ze aan mijn stem kunnen horen hoe het met me gaat. Zal dan ook geen toeval zijn dat die stem het meest kwetsbare deel van mijn lijf is; dat ik al mijn leven lang aan chronische bronchitis en trachitis (?) lijd. Heb mijn oma en mijn moeder ook altijd horen kuchen. Ik ben gesproten uit een geslacht van kuchende vrouwen. Vrouwen die zich warm induffelen en naar eucalyptuszalfjes ruiken. Die beducht zijn voor tocht en kou. Op de vlucht slaan voor een open raam. Uiterst irritant kuchje trouwens, dat trachea-kuchje. (Veerle die ’s nachts razend wordt van mijn eindeloze kuchen; ik die zakdoeken in mijn mond prop, die God bid om het alstublieft te laten ophouden. Soms redt mama mij met een kop warme melk. Als ik geluk heb val ik in slaap vooraleer dit wondermiddel is uitgewerkt. Met mijn vuist op mijn luchtpijp wrijven helpt ook. Wrijven tot het gloeit.)

Na al die jaren nog altijd geen zin kunnen nalezen zonder te denken: bijwoordelijke bepaling van tijd, nevenschikking, bijstelling, voorzetselvoorwerp, gezegde, bepaling van gesteldheid. Een koppelwerkwoord heeft nooit een lijdend voorwerp. Kinderen, denk toch na! Hoe dikwijls moet ik dat nog herhalen! Schijnen, blijken, lijken, zijn, worden, blijven zijn koppelwerkwoorden. Ik blijf een oen, later word ik piloot. Kinderen die er niet in slagen een gezegde van een lijdend voorwerp te onderscheiden, kunnen het vergeten. Die kunnen hooguit kapster worden, of verkoopster. Coiffeuse of vendeuse. Als ze geluk hebben.

Kennismakingsvergadering jurering gedichtendag met Onno Blom en Bart Moeyaert. Opdracht: de drie beste gedichten van het afgelopen jaar uitkiezen.

Mijn vraag: Moet je dan élk gedicht van élke bundel lezen?

Antwoord Onno: Ja.

Ik: Moet je dan verder lezen als je de regel ‘Tegelpoeper, bessensnoeper, kersendief’ tegenkomt?

Antwoord Onno: Neen!

Delhaize Fruithoflaan. Aangesproken door echtpaar. Of ik hem herkende? – Nee. – Zijn naam was De Keyzer. Professor De Keyzer (of Keyser?) en hij had me Oude Engelse Taalkunde gegeven. – Ja, natuurlijk! The great vowel shift. Die zou ik nooit vergeten! En hem ook niet, want het was in die tijd een beetje schrikken en beven voor die strenge man en dat moeilijke oude Engels. Maar de great vowel shift was leuk. Over hoe die Engelsen vanwege de mist hun mond zo min mogelijk opendeden, waardoor ‘aa’ ‘ee’ werd en vervolgens ‘ie’. ‘Street’ werd bijvoorbeeld ooit uitgesproken zoals het er stond. Maar op den duur klonk alles hetzelfde en moest er worden gediftongeerd. ‘Ie’ werd toen ‘ai’ zoals in ‘night’, dat ooit bij ‘a’ was vertrokken zoals onze ‘nacht’. Ruw – en ongetwijfeld onnauwkeurig – samengevat.

Maar nee, ik herkende hem nog altijd niet. Mijn herinnering viel niet te rijmen met zijn wel erg huiselijke verschijning nu. Huiselijk en lichtjes onder de plak van mevrouw great vowel shift, had ik de indruk. Ik zei tegen hem: ‘Wat vreemd, gisteren heb ik de kinderen nog over the great vowel shift verteld; over hoe ongelooflijk knap die in elkaar steekt; hoe rustgevend dat waterdichte systeem wel is.’ Maar hij scheen alle enthousiasme voor deze toch wel indrukwekkende linguïstische wetmatigheid verloren te hebben. Hij met een winkelkarretje en ik met een winkelkarretje. En hoe moeilijk hij het destijds had gevonden om op tijd in Leuven te zijn. Want hij woonde in Edegem en de les begon om acht uur ’s morgens. – Inderdaad, professor, ’t was vroeg en de helft van de studenten bleef in zijn nest liggen want het was ook nog eens bar koud die winter. Maar aan mij had hij de eerste les gevraagd: ‘Ben jij niet de dochter van…’ en toen was ik mijn anonimiteit kwijt en moest ik daar iedere vrijdag keurig op tijd zitten, wat voor de langslapers heerlijk was want die hoefden maar mijn notities te kopiëren.

Vandaag, zei hij, zou dat niet meer mogelijk zijn met de files, maar toen, toen kon dat nog. Hij leek nog altijd niet bekomen van het vroege opstaan en de tocht door weer en wind naar het verre Leuven, en ook zijn vrouw stond er hoofdschuddend bij. Nee, dat wilde ze nooit meer meemaken, zo vroeg opstaan om koffie te zetten en haar man uit te wuiven. Ze hadden het niet onder de markt gehad! Nou, lieve professor, als wij ook maar hadden vermoed hoeveel moeite die verplaatsing u kostte, hoe u telkens uw gemoedsrust en die van uw vrouw op het spel zette, dan zouden wij unaniem hebben verklaard: voor ons hoeft het niet!

Roze bril van Flair gekregen. ‘Door Alida Neslo genomineerd voor de Flair Roze Brillen-estafette. (…) voor mensen die ongeacht wat altijd hun ding zijn blijven doen en dus niet in alle populaire trends gestapt zijn. (…) mensen die altijd volgens hun principes door het leven stappen (…) mensen die achter de schermen best wel enige invloed op de hedendaagse mentaliteit hebben gehad.’

Allez vooruit. Moet nu op mijn beurt aan iemand een roze bril uitdelen. Denk hem aan Raymond te geven.

We eindigen dus allemaal in dezelfde supermarkt. De supermarkt als grote gelijkmaker. Maar dat is onzin, natuurlijk, want de ene eindigt in een Delhaize en de andere in een Aldi en een derde in de Colruyt.

Voor bordelenverhaal in roman: de hoer die alle mannen van het dorp kent; van een bepaalde jongen weet hoeveel liefde hij in zich heeft en hoe hij ernaar hunkert om die liefde aan iemand te kunnen geven.

27/4

Met Diederik een nieuw woord bedacht: a-geilheid. De conditie van iemand die zich wel geil voelt maar er niets mee doet omdat hij opziet tegen het gedoe achteraf, de telefoontjes, mailtjes, verwachtingen, misverstanden. Diederik is de vleesgeworden a-geilheid.

In bordelenverhaal: iemand die eindelijk inziet dat zijn grote liefde eigenlijk niet van hem hield, niet meer of minder dan een hoer was, hem gebruikte, maar dit inzicht is geen bevrijding – integendeel – het leven verliest zijn smaak, zijn glans. Alles is mat en kleurloos, en hij besluit om tegen beter weten in opnieuw toe te geven aan zijn liefde voor haar, die een herinnering aan liefde is, een gereanimeerde liefde. Of beter: een bewust blinde liefde.

Diederiks algehele lassitude en ennui. Er gebeurt nooit meer iets nieuws; niets is nog interessant.

Weinig energie de hele dag. Opgesloten gevoel. Me bijna letterlijk gevangen voelen. Absolute inspiratieloosheid. De wonderlijke gave van Bart: mij energie geven.

Met Kat naar Eyes Wide Shut gekeken. Kat een beetje in de war vanwege wat er in de wereld te koop is. Ik veel meer onder de indruk dan verwacht. Kidman ongelooflijk sterk en sexy. Cruise een beetje klungelachtig, onhandig. Ongetwijfeld een bewuste act. Moordend ook dat hij in zijn ene seksscène zijn onderbroek moet aanhouden. Grote zwarte boxershort. Kidman ook in ondergoed, maar vanwege tepels die door dunne stof zichtbaar zijn, juist heel sexy. Vrij kleine borsten die ze complexloos laat zien.

28/4

Zelfmoordfantasieën gisteren in bed. Besefte plotseling hoe de twee samengaan – zelfmoordfantasie en uitputting. Lang geslapen. Nieuwe energie. Geen zelfmoordfantasieën meer.

Over Eyes Wide Shut. Kidmans droom waarin ze Cruise uitlacht, en hij die zijn rol zo invult dat je hem zou uitlachen. Permanent impotente Cruise. Gecastreerde man die het nooit mag doen.

Vrouwen die mannen uitlachen. ‘If you men only knew.’ Knew what? Hoe vrouwen echt over ze denken. Over hun lijf, hun lul, hun ondergoed. Kidman lacht hem twee keer uit, één keer echt wanneer ze stoned is, en één keer in haar droom. Als ik Cruise was zou dat lachen me achtervolgen. Niet haar verlangen naar de officier. De zwakste scènes zijn die in het kasteel, het seksfeestje of orgie. Veel te naïef. En ook het slot deugt niet want moraliseert. Trouwens: natuurlijk moet je elkaar je fantasieën niet vertellen. Je hoeft elkaar ook niet te vertellen wanneer en of je masturbeert. En wie je vroeger allemaal hebt gekend. Sterkste scène: het masker op het bed. Hij is een masker. Ze heeft met een masker geleefd. Het masker ontmaskerd als masker. Maar ook: hij is louter masker. Omhulsel. Verder is hij hol.

En ook: een film zonder humor.

Telkens als ik de was ophang denken aan Jacqueline, een Française van een jaar of zestig die een tijdlang met Steve en mij meereisde. Op een dag stonden zij en ik onze was op te hangen en zei ze: ‘Kristien, ta maman ne t’as donc jamais appris’, en dan – in het Frans – ‘hoe je sokken moet ophangen’. En toen deed ze het voor: bij de tenen! Daarna de les nooit meer vergeten. En haar ook niet. Een beetje het type non. Bevlogen. Waar speelde dit zich af: Peru of Ecuador? Wil dat ooit nog eens doen, zo’n lange reis: ik en mijn rugzak.

29/4

Barts absolute weigering om over gevoelens te praten. Weigering of onmacht. Zijn hardnekkige overtuiging dat ik die gevoelens moet kunnen aanvoelen. Zelf moet kunnen voelen, dus. Verder ook weigering om te zeggen welke cynische-sarcastische opmerkingen hij meent, en welke hij zomaar maakt.

30/4

Telefoontje Bart. Dan toch gepraat. Nadat ik dus zijn gevoel geraden had. Dat hij gisteravond niet wilde dat ik terug naar huis reed? – Dat komt dicht in de buurt, zei hij. Voorzichtig gesprek over onze respectievelijke kronkels. Hij die niet begrijpt waarom ik mezelf niet op vakantie trakteer. Ik die hem probeer uit te leggen dat het geen vakantie voor me zou zijn. Dat die werktafel in zekere zin mijn vakantie is. Je zag er ongelooflijk triestig uit toen ik wegging, zei ik hem. Geen reactie aan de andere kant.

Ik dacht: en toch ben ik weggereden. Hoorde mezelf ook tegen hem zeggen: Soms vind ik zelf de prijs te hoog. – De prijs waarvoor? – Voor dit schrijven, die boeken, mijn ‘kunstenaarschap’.

Regel van Herman die gisteren door mijn hoofd flitste: ‘Ik zal maar van je houden, zeker.’ Niet zeker of het een regel is. En zo ja, citeer ik hem ongetwijfeld verkeerd.

En toen ik ondanks Barts tristesse toch wegging, was er in mijn hoofd de zin: From the way she walked out you could tell she’d done it before.

‘Ik herinner me haarscherp het moment waarop de dingen in mijn leven kwamen.’ Zin uit het essay De ogen van de dingen. En dan begin ik over een Sinterklaas toen we ongewoon veel speelgoed hadden gekregen, oa een rode plastic speelgoedkassa. Hoe ik bang was van dat ding dat een plaats in mijn leven kwam opeisen en er dan ook nog eens onverslijtbaar uitzag. Bedacht gisteren dat ik net zo goed een ander moment had kunnen kiezen. Hoe ik tijdens bezoekjes aan mijn grootouders in Deinze altijd in de salon ging zitten, een niet verwarmde, maar afgesloten ruimte met een piano, zetels en een kast met ‘bibelots’ – porseleinen figuurtjes waaronder herderinnetjes, herders met een kruiwagen, nimfen. Hoe vredig en veilig ik me tussen die dingen voelde, weg van de mensen die kibbelden; een onuitgesproken strijd voerden om het hoogste woord te mogen voeren. Om gelijk te hebben. Want de dingen, meneer, mevrouw, zij kwebbelen niet.

Nu ik het toch over mijn grootouders (van moederskant) heb. Drie herinneringen aan dat huis. Meer dan drie, natuurlijk, maar toch vooral deze. Mijn opa die koppig de as doorzoekt nadat mijn tante haar ring bij het verbranden van papieren heeft verloren. Zij heeft de as al doorzocht, en ook mijn oma heeft dat gedaan. Allebei hebben ze het opgegeven en besloten: de ring is zoek. Maar dan neemt mijn opa het harken van hen over. Na wat een eeuwigheid lijkt, vindt hij de ring. Met een voldane glimlach geeft hij hem aan mijn tante.

Twee: de kachel brandt in de woonkamer. Iemand – mijn oma? mijn tante? – opent de kachel met de ijzeren tang, duwt er iets in. Even later zegt iemand – mijn opa? – boos: wie heeft wat in die kachel gestopt? Zo’n stank! Iemand anders antwoordt al even boos: ik moet er toch ergens mee blijven. In mijn hoofd de rotsvaste overtuiging dat het om een maandverband gaat. Maar was dat zo? Geen idee. Ik zat op de sofa naast de kachel, de sofa die met rode stof was overtrokken. Rood met gele bloemen. Mijn oma rustte op die sofa. Mijn oma rustte ontzettend veel. Alle mensen rustten meer in die tijd, denk ik. Preventief rusten. Onmogelijk om fonetisch weer te geven hoe dat ‘rusten’ in het West-Vlaams klonk. Eerder ‘resten’ met een doffe e. Het kwam in de buurt van ‘roesten’.

En drie: bij mijn tante in bed slapen. De hele nacht op de uiterste rand liggen. Bang zijn dat ik uit bed zal vallen. Maar nog banger dat ik tegen haar aan zal rollen. Een bed waarin je wegzakt. Dat je opslorpt. Waaruit je nooit meer opstaat.

Meer en meer de neiging om in dit dagboek over vroeger te schrijven. Er een geheugenboek van te maken. Een vroegerboek. Vooral behoefte om over die beelden te schrijven die om god weet welke reden zijn blijven hangen.

1/5

Vannacht gedroomd dat ik moest hoesten. Schrok vervolgens wakker van het hoesten. Heb ik mezelf wakker gehoest of wakker gedroomd? Daarna wel een halfuur lang tegen hoest gevochten. Droge irritante hoest.

Aan een andere droom teruggedacht, een droom die me dikwijls ’s nachts gezelschap hield. Ik loop door Leuven en iemand vraagt me of ik een lief heb. Ja, ja, zeg ik. – En hoe heet hij? – Verdorie, dat weet ik niet meer. – Maar, Kristien, zegt iemand, jij hebt helemaal geen lief. – Toch wel, hou ik koppig vol, want een lief hebben is bijna even belangrijk als slagen voor je examens. Geef me even de tijd en dan zeg ik zijn naam. Maar hoe hard ik me ook inspan, ik kan me zijn naam niet herinneren en na een tijd geef ik me beschaamd gewonnen. Intussen staan er wel tien mensen hoofdschuddend in een cirkel rond mij.

Moet dikwijls aan die droom denken als Bart weer ver in zijn Westhoek is en ik hier en ville.

2/5

Nelson Mandela in zijn dankspeech nav het Honorary Fellowship dat hem door Magdaline College Cambridge is aangeboden: dat hij zich zenuwachtig voelt omdat hij gepensioneerd is, en geen baan heeft maar wel een zwaar strafregister.

3/5

Vergadering in Mechelen ivm plaat die aan Hermans ouderlijk huis moet komen te hangen. Herman heel dun en schimmig. Verloren, verwaaide Herman. Maar zo was hij ook bij leven. Vooral verwaaid. Als er weer eens te veel gedronken was, te laat opgestaan. Wist zelfs niet meer of ik hem miste. Hij is ver ver ver.

Lift naar station met Sylvain Tuyls – priester die Herman en An trouwde en Ans begrafenis deed. Sylvain zwaar geëmotioneerd. Herhaalde wel viermaal dat hij Herman erg goed gekend heeft. Dat weet ik, Sylvain, van Wilfried én van Herman zelf. (Den Tuyls, noemde Herman hem.)

Sylvain vertelde dat op de dag na het ongeval Herman in de gevangenis van Leuven de man wilde opzoeken die met zijn zatte kloten An had doodgereden. Herman wilde die man gaan zeggen dat hij van hem niets te vrezen had. Dat hij vond dat die man niet zijn hele verdere leven onder de gevolgen van één slechte dag gebukt hoefde te gaan.

En is hij dan ook naar die gevangenis gegaan? (ik)

Ja, ja. (Sylvain)

Dat is het evangelie. (Sylvain, viermaal)

Gelukkig sleurde hij er het evangelie bij, anders was ik gegarandeerd gaan snotteren.

5/5

‘Ge moogt blij zijn dat ge hier niet meer woont.’

Hier is Kortenberg – maar bedoeld wordt Everberg, deelgemeente van Kortenberg – waar ik zes jaar met Steve en Kathy heb gewoond, en waar nu iedere ochtend bumper aan bumper wordt gereden over de vijf kilometer tot aan de autoweg.

KKK – Kortenbergse KunstKabinetten – hadden me uitgenodigd samen met lokale kunstenaars: beeldende kunstenaars, zangkoren, cabaretiers. Onwennig publiek, niet mijn woord maar dat van de organisator. Bedacht hoe goed het was gekozen: onwennig. Mensen die niet weten hoe ze met het fenomeen literatuur moeten omgaan; met schrijver die komt voorlezen.

Verhaal voorgelezen over Berta, de vrouw die twee huizen verder woonde dan wij en die iedere ochtend in de wei tegenover ons voor haar mesting [mesthoop] de paardenvijgen opraapte en in een ijzeren emmer kieperde. Berta ook die toen Steve aan zijn spataderen was geopereerd, vrolijk riep: ‘No fuckie fuckie!’ Waar had ze dat vandaan? Ze was toen negentig of ouder. En Berta die dus in een van mijn eerste verhalen een glansrol speelde. Het eerste verhaal dat ik in het Nederlands schreef. Besefte al voorlezend dat het een verhaal is over het schrijfproces, of in elk geval over het ontstaan van een verhaal. Hoofdpersonage observeert Berta (Roza in het verhaal), praat met haar, raakt door haar geïntrigeerd. Dan identificeert ze zich met haar, wordt haar zelfs even in een verlangen te achterhalen wie ze is en hoe ze in elkaar zit. Maar dan is ze weer zichzelf en ontsnapt Berta haar. Zoals altijd.

Schrijven is dikwijls een poging om iemand te begrijpen door in zijn/haar huid te kruipen. Meestal een gedoemde, futiele poging. Uiteraard.

Zomer in Everberg. Zinderende hitte. Ik haal gauw wat boodschappen in de dorpswinkel. ‘En hebt gij nu inspiratie?’ (de man achter de toonbank)

Mensen komen dag zeggen, een hand geven. Lang geleden niet? – Ja, lang geleden. Zin om hen te vragen hoe ik was in die tijd – de jaren van mijn min of meer ongepubliceerd schrijverschap. En of ik veranderd ben. Zíj zijn dat nauwelijks. Ouder geworden, ja. Herinnerde me ook hoe ik me daar op de maan voelde; hoe ik me altijd en overal op de maan had gevoeld tot ik in Antwerpen ging wonen. Mijn doelloze of vruchteloze inspanningen om me aan te passen. Het vage gevoel dat te moeten doen. De stad die je van die noodzaak ontslaat.

Even werd de grond onder mijn voeten weggeslagen toen de verantwoordelijke van het auditorium me de groetjes van Veerle kwam overbrengen. En dat ze hem gevraagd had om mij te vragen haar een brief te sturen. En dat hij Veerle goed kende. Al meer dan twintig jaar lang. Vierentwintig jaar om precies te zijn. De helft van haar leven om nog preciezer te zijn. KKK was georganiseerd in de Sint Jozef-kliniek waar Veerle sinds november 1977 patiënte is. Nog een jaartje en ze kan er haar zilveren jubileum vieren. Voelde de wond rauw en open en nooit verzorgd. Zin om te huilen en nooit meer op te houden. En ik, en ik, en ik, wanneer krijg ik mijn therapie?

Terug in Antwerpen. Geen energie meer voor verjaardagsfuif van René Los. Telefoontje met Bart. Bedje.

Over die Vlaamse onwennigheid tegenover literatuur. Herinner me een opmerking die ik tot tweemaal toe na het voorlezen van een verhaal heb gekregen: ‘Waarom schrijft gij dat op?’ Telkens gemaakt door mannen, welteverstaan. Maar het doet me denken aan de oude West-Vlaamse wijsheid: ‘We gaan daarover zwijgen.’ Uitgesproken: zwiggen.

Gesnoerde mond. Mond waarin lijm is gegoten. Vastgekleefde stembanden.

6/5

In auto naar Titaantjes geluisterd met Dixie Dansercoer, de man met wie ik niet naar de noordpool ben getrokken. Over zijn rotsvaste geloof in mentale voorbereiding. Over hoe een sterke psyche belangrijker is dan spierbundels. Tussendoor getuigenissen van zijn vrouw, een Amerikaanse die met precies hetzelfde accent Nederlands spreekt als Benno’s Deanne. ‘Slapzak’ ipv ‘slaapzak’ bijvoorbeeld, terwijl het Engels toch ook het onderscheid maakt tussen lange en korte klinkers. Maar ook Heddy hoort blijkbaar het verschil niet goed. ‘Nare’ wordt bij haar ‘narre’.

Dansercoer een beetje tegenstrijdig over zijn sobere levensstijl. Dat hij bijvoorbeeld met hout stookt ipv met atoomenergie. Maar als iedereen met hout zou gaan stoken, krijg je pas een echte ecologische ramp, mister Dixie.

Bart zin om opnieuw op reis te vertrekken. Zes à acht maanden. Voel me geslingerd tussen hem perfect begrijpen en lichte ergernis omdat hij zelfs niet de mogelijkheid overweegt om samen met mij te vertrekken. Maar ik zou niet zes maanden op een fiets door de Kongolese brousse willen ploeteren.

Aangrijpende documentaire over de vluchtroute van een Iraakse vrouw en haar twee zoontjes. Bevreemdend om hen in Istanbul, Rome, Athene op de dool te zien, plekken waar ‘wij’ als toeristen komen, flaneren, genieten. Prachtige close-ups van de echtgenoot die in Istanbul is gestrand vanwege niet genoeg geld voor hen vieren. Overweldigende emotie gecommuniceerd met minimale mimiek. Ook de hulpeloosheid van die vrouw. Haar afhankelijkheid. Altijd was er voor haar gezorgd en nu is ze alleen. Alleen met haar kinderen. Moet zelf beslissingen nemen. Haar verbittering jegens haar man omdat hij haar dit aandoet. Haar niet heeft behoed.

Haar man wilde uit Irak weg omdat hij als officier in het leger deserteurs moest neerschieten. Moest denken aan de Iraakse officier die in Londen in ons huis woonde en over de soldaten vertelde die hij persoonlijk had geëxecuteerd nadat hij ze met een schaap had betrapt. Zijn moeder stuurde hem dadels want dat was goed voor zijn viriliteit. Hij ging regelmatig met een getrouwde vrouw uit de buurt neuken. Maar dus niet met een schaap. Allemaal dankzij die dadels.

Morgen nationale masturbatiedag. Zal ik eens gaan masturberen, zie?

Die Iraakse vrouw zei de hele tijd: I must to work. I must to come. Dan raak ik helemaal gefascineerd door zo’n fout.

7/5

Vannacht de plot voor een roman gedroomd. Vrouw heeft korte maar intense verhouding met man. Beseft na zijn dood dat ze niets over hem weet. Gaat op zoek naar zijn verleden. Praat met al wie hem ooit heeft gekend. Werd wakker, herinnerde me de plot, wilde hem opschrijven, besefte toen dat het de plot van De voorlezer was. Tegelijkertijd een archetypische plot die meermaals kan worden gebruikt.

Ook babbel met een lief uit vervlogen tijden die trots meedeelde dat hij aan het promoveren was. Hij was grijs en dik geworden.

Nog altijd ziekjes. Keelpijn. Grote Bart-behoefte. Zin om naar hem te rijden en bij hem te kruipen. Me in zijn lijf te begraven.

Eindelijk weer eens een goeie lezing op Vlaamse bodem, en dan nog wel voor de bond van gepensioneerden. Was begonnen met bondig te vertellen, dan voor te lezen. Aandachtig publiek, maar vreselijke galm vanwege krakkemikkige geluidsinstallatie. Voorlezen opgegeven toen microfoon werkelijk te gek ging doen. Gevraagd of er opmerkingen of bedenkingen waren ivm De tuin der onschuldigen, het boek dat de leesclub nav mijn bezoek gelezen had. Nee dus. Of toch: of ik bewust vrouwenboeken schreef. Stijgende irritatie. Nauwelijks verhuld, vrees ik. Goddank tijd voor de pauze en drank. Ja maar, zegt de organisatrice, wij zijn niet zo mondig als u. Kon me net voldoende beheersen om haar niet sarcastisch in het gezicht te gooien dat ze me daar inderdaad het overtuigende bewijs van hadden geleverd. En, doet de organisator zijn duit in het zakje, de mensen verwachten dat u iets rónd de boeken vertelt. Maw de boeken kunnen hun gestolen worden, ze willen anekdotes. Weetjes. La petite histoire. Na de pauze begin ik met: Er is me gezegd dat u graag iets over het schrijven wilt horen. Welnu, daar valt weinig over te zeggen. Om te beginnen: het is een bijzonder eenzaam beroep. Het vergt grote concentratie bla bla bla. Zie de concentratie van de musicus. Net als hij of zij moet ook de schrijver veel trainen, veel oefenen. Of het gaat roesten. Of kijk naar Fredje Deburghgraeve. Hoe snel die zijn conditie kwijt was toen hij zijn zwembroek aan de wilgen hing. – Ah ja, zeggen de mensen, en ze knikken en stoten elkaar aan. Als ge iets niet onderhoudt, dan zijt ge het in minder dan geen tijd kwijt. Zo gaat dat.

Maar de muur is gesloopt en de gebruikelijke vragen worden afgevuurd. Of ik bewust uitdaag. Of ik bij het begin van een boek het slot al ken. Of ik mijn boeken herlees als ze eenmaal zijn gedrukt. (Nee!) Hoor mezelf iets wazigs zeggen over kunst die als vanillepudding smaakt, probleemloos naar binnen glijdt en vervolgens meteen vergeten kan worden versus kunst die ambeteert, die als een rotsblok op je pad ligt, waaraan je je stoot. En dat ik dus rotsblokken wil maken.

Lees tot slot de grafrede voor mijn grootmoeder vanwege hoge concentratie grootmoeders in de zaal. Daarna de gebruikelijke opmerkingen. Dat ik zoveel warmer ben in het echt. Zoveel gevoeliger. En waarom schrijf ik al die harde dingen op? Waarop ik: Waarom gebeuren die harde dingen? Iemand zegt dat Patrick Janssens in Knack Hugo Claus zijn favoriete auteur noemt, maar hij houdt ook van lichtere dingen zoals die van KH. Ook de eerste keer dat iemand mijn werk ‘licht’ noemt. Dit alles te Mol in een donkere parochiezaal terwijl buiten de wereld of in elk geval dit land zijn eerste zonovergoten middag viert. Ontspannen rit naar huis. Op de radio het grote nieuws: prinses Mathilde is zwanger. ‘Wij zijn zeer gelukkig!’ Wij ook, Mathi! Maar ook Macedonië op rand van de oorlog. Angstige burgers op elkaar gepakt in schuilkelders. Kapotgeschoten dorpen.

Organisator zei ook nog dat ik zo eerlijk was, zo direct en rechtdoorzee. Dat de mensen niet weten hoe ze daarmee moeten omgaan. Dat dat niet Vlaams was. Organisator had psychologie gestudeerd. Lang geleden. Organisator was nu met pensioen.

Vanaf donderdag wordt het echt mooi weer.

8/5

In de reeks: beelden om nooit te vergeten, waarmee ik de beelden bedoel die mij achtervolgen of beter, die af en toe zonder enige aanleiding door mijn hoofd flitsen, ook het volgende: mijn broer, die met zijn hoofd schuin tegen zijn schouder gekanteld zegt: ‘Hij komt erdoor, hij komt erdoor.’ Mijn broer staat in de gang voor de open deur naar zijn kantoor. Daar zijn artsen wanhopige pogingen aan het ondernemen om Ben te reanimeren. Ik zit op de onderste trede van de trap naar de eerste verdieping, zie mijn broer, maar niet de artsen. Ik kan alleen maar denken dat mijn broer gek is geworden want een blinde ziet dat Ben dood is. Dat wisten Steve en ik meteen toen we hem uit zijn wiegje pakten. Ook de artsen vond ik in alle eerlijkheid een beetje gek. Maar nog altijd duikt hij af en toe uit het niets op, mijn broer met zijn scheve hoofd en zijn rotsvaste geloof tegen beter weten in. En nog altijd zit ik op die trede, staat Herwig voor die deur, en ligt Ben op zijn bureau.

Vlucht in alcohol en in de armen van een man. Het grote vergeten.

Ik ben geen goed mens. Mijn zus vraagt me viavia om haar een brief te schrijven zodat zij mij kan terugschrijven en ik doe het niet. Ik wil het wel doen, schrijf zelfs haar adres op een envelop, plak er een postzegel op maar verder kom ik niet.

Mooie zin, of eerder mooi idee in tekst van een student: ‘Ik ben hier niet gekomen om te neuken, dat is het hem juist, om niet te neuken. Ik wil jou juist niet-neuken (…) Ik zou bijna met jou moeten trouwen omdat ik bij jou geen neukkanon moet zijn.’

Mag ik bij jou een slappe lul hebben? (Klinkt bijna als een Herman-pastiche.)

10/5

Marathontelefoons met Bart. Il faut parler, madame. Zijn gezegde. Het gezegde van de man van weinig woorden. Wel, nu praten we, uren en uren aan een stuk. Opkrop-Hemmerechts. Zwijg-Hemmerechts. Tot het te veel wordt. Mensen schrikken altijd van mijn woede. My anger. En ik schrik dan omdat zij schrikken. Hadden ze dat dan niet gezien/beseft/gevoeld? En: Kent niet iedereen woede? Wil niet iedereen zich van zijn ketens bevrijden, in opstand komen? In opstand tegen wat? Tegen je lot dat je niet anders dan aanvaarden kunt. Het lot dat je dwingt je dode kind in je armen te nemen en het te begraven. Het lot dat je dwingt te zwijgen. Je mond te houden als je zou willen schreeuwen. Ik zwijg omdat ik niet kan instaan voor wat er gebeurt als ik mijn mond opendoe. Ben ik dan in opstand? Natuurlijk ben ik in opstand. Precies zoals mijn moeder zich er nooit jamais never bij zal neerleggen. Dus.

Je bent zo heftig, Kristien.

Ja, ik ben heftig.

En soms vragen ze dan: Heb jij Spaans bloed?

Mijn zus, meneer, die was zo heftig dat ze haar vol pillekes hebben gestopt om haar een beetje te kalmeren. Want er zijn grenzen, meneer. Ook aan heftigheid. Tot een bepaald punt is dat charmant, daarna… En pikuren [spuitjes], meneer, die hebben ze haar ook gegeven, en elektroshocks. Pillekes, pikuren en elektroshocks. In die volgorde. En toen was ze kalm, niet te geloven hoe kalm ze was, en ook ik was kalm, meneer, want ge ziet dat van hier dat ik mij ook door hen vol pillen ga laten steken, om over de pikuren en de elektroshocks maar te zwijgen. Ik ben niet op mijn hoofd gevallen, meneer. Heftig maar niet zot. Ge moet sluw zijn in het leven, meneer. En ook listig. In die volgorde. Hou al wat ge denkt in uwe kop, daar kan niemand het zien. En als ze het raden, moet ge gaan lopen zo hard als ge kunt, of ge moet alles ontkennen. Liegen en blijven liegen, dan kunnen ze u niets doen. En als ze u toch vol pillen proberen te steken, dan moet ge zeggen: ik heb recht op een advocaat. En die zal u dan redden.

Wat je natuurlijk ook kunt doen: het opschrijven en publiceren. Dan kun je er prijzen mee winnen.

Het leven is soms ongelooflijk grappig. But sometimes the joke is on you.

Poging om gisteren in Bergen op Zoom bij alweer een lezing over woede te praten. Over de woede die je onderdrukt omdat je geen brokken wilt maken. Omdat je weet dat die woede onredelijk is, en dat de mensen er ook niets aan kunnen doen. Sterker nog: ze hebben er niets mee te maken. In elk geval niet veel. Er zouden plekken moeten komen, zei ik, waar mensen hun woede ongestraft mogen uitspuwen. Waar ze zich mogen laten gaan en dingen schreeuwen zonder rekening te houden met de gevoelens van anderen, of met nuance. Met redelijkheid. Niet meteen de indruk dat er veel begrip voor mijn oproep bestond. De wereld keurt woede af. Gij zult geen bommen gooien. Althans niet in Bergen op Zoom.

Is woede puberaal?

Veerles zotte geweld. En hoe schoon dat kon zijn. En hoe ondraaglijk.

Vanmorgen samen met Edward Vanhoutte dossiertje gaan afgeven om bij Anciaux [minister van Cultuur] geld te bedelen om Hermans brieven te publiceren. Op het Martelarenplein Steve Stevaert [minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie] en Renaat Landuyt [minister van Werkgelegenheid en Toerisme] tegen het lijf gelopen. Stevaert zo lief in het echt als in de media. Praatje gemaakt. En dat ze de regering overeind moesten houden, zei ik. – Ja, ja, daar werd voor gezorgd.

Anciaux nav de verdeeldheid in de Volksunie nav het Lambermontakkoord. Dat hij voor een democratisch Vlaams nationalisme staat. Dat indien het Vlaams nationalisme de invulling krijgt die hij eraan wil geven, iedere Vlaming zich Vlaams nationalist zal willen noemen. Mais moi jamais, Bert [Anciaux]. Zelfs al maak je geld voor Hermans brieven vrij. Niemals eine Flämischnationale!

Gisteren ook nog roddelbabbel met iemand wiens naam ik hier maar niet zal vermelden vanwege zijn uitstekende banden met het hof, banden waar hij even loslippig mee omsprong. Dat Filip zich met de zwangerschap van Mathilde overtroffen had want dat hij dus echt een homo is. En dat toen hij trouwde hij een vaste vriend had. Dat men hem voor de keuze heeft gesteld: of trouwen en koning worden, of vrijgezel blijven en van de kroon afzien. Waarop Filip zou hebben gezegd: Zoek dan maar iemand. Maar ja, zei mijn ‘informant’, homo’s kunnen kinderen krijgen. En: het zijn dikwijls lieve vaders. En dat Laurent echt de vader is van Clement [zoontje van Wendy Van Wanten, die weigert de identiteit van de vader bekend te maken]. Maar dat de Coburgs altijd veel bastaardkinderen hebben gehad. ’s Lands wijs, ’s lands eer, quoi.

Aan het lijnen: geen alcohol meer, geen koekjes. Voel me daar erg erg goed bij.

Herman die soms nu pas – 23 u – begon te werken. In gang schoot, zoals wij zeggen, bij ons in Vlaanderen.

Verrukkelijke avond om door de stad te fietsen. Flaneerfietsen.

Erg moeilijk om me niet bewust te zijn van het ‘misschien’. Misschien belt hij, misschien faxt hij, misschien komt hij nog langs. En dus bel ik. Om van het ‘misschien’ verlost te zijn.

Trefzeker. Schrijven met grote trefzekerheid.

11/5

Paul van Grembergen op de radio. Andermaal een pleidooi voor een democratisch Vlaams nationalisme wars van, ja, waar moest het ook alweer wars van zijn, van het ondemocratische Vlaamse nationalisme, zeker? Het ergste is te merken dat die mensen volstrekt integer zijn. Dit honderd procent menen. Te goeder trouw. Maar nochtans dwalen ze. Je kunt het net zo goed hebben over een democratisch communisme.

Het Alpheusdal ligt op een scheet van mijn huis. Telkens als ik naar de Delhaize rijd, kom ik voorbij de zijstraat die ik zou moeten inslaan om er te komen. Hier dus had afgelopen zaterdag de grote vijfjaarlijkse bijeenkomst van het Sint Maartensfonds [een koepelorganisatie van verenigingen die hulp willen bieden aan oud-oostfrontstrijders en hun familie] plaats, die ook door Johan Sauwens [minister van Binnenlandse Aangelegenheden] werd bijgewoond. Ik citeer De Standaard: ‘De SS-wapenspreuk was aanwezig, de slogan “Vlaanderen Dietsland, Germania, Europa, een nieuwe toekomst” hing aan de muur. Geüniformeerde leden van de verboden privémilitie Vlaamse Militanten Orde (VMO) stonden er met het vaandel. Het lied van het Vlaamse onderdeel van de WAFFEN-SS, het Vlaamse legioen, werd gezongen.’ Die mensen bestaan dus nog altijd. Bewaren ergens hun uniform. Trekken het bij dit soort gelegenheden aan. Maar het goede nieuws is dat er nu eindelijk een discussie over Vlaanderens oorlogsverleden zal komen. Het slechte nieuws is verder ook: dat alle lezersbrieven in DS het voor Sauwens opnemen. Tijd om opnieuw van krant te veranderen?

In The Guardian ontroerende getuigenissen nav de executie op 16 mei van Tim McVeigh. Twee ervan zo herkenbaar dat ik ze op puberale wijze uitknip en in mijn dagboek plak:

Calvin Moser (verloor bij de ontploffing 58% van zijn gehoor, én zijn beste vriend)

‘(…) For most of us who survived this, the word closure is a distasteful word. There’s not going to be closure. In my case, the closure to this will be when I’m buried and gone, and I’ll no longer be reminded of it.’

[Voor bijna iedereen die dit overleefd heeft is het woord ‘afronding’ onaanvaardbaar. Niets zal ooit worden afgerond. Wat mij betreft zal dat pas gebeuren op de dag van mijn dood.]

Bud Welch (vader van Julie Marie, zijn enige dochter; ze was 23 toen ze bij de ontploffing het leven verloor; hij verwerpt de doodstraf vanuit zijn geloofsovertuiging; heeft contact gehad met Bill McVeigh, de vader van Tim)

‘Bill McVeigh doesn’t know what happened to his son. Something happened to him in the Bush war (the Gulf war). Some people are fit for military service. Tim McVeigh was not. He used the words “collateral damage”. That was taught to him by general Schwarzkopf.

The death penalty in this country is about politics. We only kill the easy ones. We only kill the poor, who don’t have the money for their defence. There are angry people who are still full of vengeance and rage. They say it’s not about vengeance, but they’re not about to watch him die in order to forgive him. McVeigh had the same rage and need for vengeance, and he killed 168 people, including my little girl.

I think time helps one to heal. I lived with a horrible vengeance and rage for about a year. I wasn’t nice to my people. I got tired of the pain. By the first anniversary, I was able to sort it out. When you bury your child it’s for the rest of your life. You have flashbacks and you never know what’s going to set it off. It happens once a week now, but it used to be several times a day.’

[Bill McVeigh weet niet wat er met zijn zoon gebeurd is. In de Golfoorlog is er iets met hem gebeurd. Hij was niet geschikt voor militaire dienst. De term ‘zijdelingse, bijkomstige schade’ heeft hij van generaal Schwarzkopf geleerd.

De doodstraf is een politieke aangelegenheid. We doden alleen arme mensen, die geen advocaat kunnen betalen. Er zijn woedende, wraakzuchtige mensen. Ze zeggen dat het geen kwestie van wraak is, maar ze gaan die executie toch niet bijwonen om hem vervolgens te vergeven. McVeigh had dezelfde woede en wraakzucht en heeft 168 mensen gedood, waaronder mijn dochtertje.

Ik denk dat de tijd heelt. Ik heb een jaar met een vreselijke wraakzucht en woede geleefd. Ik was niet vriendelijk voor mijn omgeving. De pijn putte me uit. Na een jaar kon ik de dingen wat ordenen. Wanneer je een kind begraaft, is dat voor de rest van je leven. Je krijgt flashbacks maar je weet nooit wat ze veroorzaakt. Het overvalt me één keer per week nu, maar vroeger gebeurde het verschillende keren per dag.]

Iemand vertelde me over een vriendin van haar bij wie een borst is geamputeerd. Nu, een jaar later, blijkt dat ook de tweede borst is aangetast en zal moeten worden geamputeerd. De mensen reageren anders, zegt ze. Ook haar familie. Anders reageren betekent blijkbaar: minder reageren. Gelatener. Ze zijn het gewend van haar. Zij is de vrouw met kanker in haar borsten. Had ze een derde dan moest die er waarschijnlijk ook af.