HOOFDSTUK 4

 

 

 

Het begon net licht te worden toen ze de volgende morgen vertrokken. Iedereen was in een goed humeur: ze verheugden zich op de schatten, die ze hoopten te vinden. Nadat ze het huis achter zich gelaten hadden, gingen ze in noordelijke richting. Brad reed flink door, want hij wist dat ze nog een stuk weg kregen, dat door erg moeilijk terrein leidde, zodat ze niet goed zouden kunnen opschieten.

Onderweg keek Gwayne vol bewondering naar het landschap, dat langzamerhand veranderde. Ze had het gevoel alsof ze plotseling uit haar bekende omgeving was gerukt en middenin een vreemde en kleurige wereld was terechtgekomen. Waar ze ook keek, overal stond het vol wilde bloemen. Ze vormden een kleurig kleed op de velden en op de oranjekleurige heuvels - de lichtrose woestijnroosjes en de schitterende rode lathyrus. Het was een verrukking voor het oog en Gwayne genoot volop.

Brad begon langzamer te rijden, ze moesten door een stroom, waar stukken steen lagen. Gelukkig kwamen ze goed aan de overkant. De zon stond nu hoog aan de hemel en het werd erg warm in de auto.

‘Zullen we even stoppen en iets drinken? Dan kunnen we meteen op de kaart kijken,’ stelde Brad voor en hij stond stil onder de lage takken van een boom. ‘Vanaf dit punt is het voor mij ook allemaal nieuw.’

‘Bedoel je dat we het verder zelf maar uit moeten zoeken?’ zei Donna lachend. Ze begon de mokken te vullen met gekoeld vruchtesap uit een thermosfles, die Mrs. Wallace had meegegeven. Brad knikte afwezig, hij en Warren bekeken de kaart. ‘Ik hoop dat jij beter kaart kunt lezen dan ik. En datje goed met een kompas om kunt gaan. Ik zou het afschuwelijk vinden om hier te verdwalen.’ Tegen Gwayne zei ze: ‘Terwijl je nog rijdt, let je er niet zo op, maar nu...’ Ze zweeg even en keek om zich heen. ‘Nu zie je pas goed hoe eenzaam je hier bent. Kijk toch eens!’ riep ze en ze maakte een wijde zwaai om zich heen. ‘Mijlen en mijlen waar niets of niemand is. Er beweegt niets, behalve wij. Er is geen briesje, dat de bladeren van deze boom in beweging brengt. Het is griezelig,’ huiverde ze.

Gwayne nam een flinke slok uit haar mok en likte gretig haar lippen af. ‘Ik vind het hier hemels. Geen gillende autobanden, geen ruziënde stemmen, geen sirenes, geen geratel of gebons,’ zuchtte ze tevreden. ‘En er zijn toch dingen genoeg die bewegen, als je maar goed kijkt. Daar bijvoorbeeld.’ Ze hield een hand boven de ogen en wees naar een valk, die hoog in de luchtstroom boven hen hing. ‘En daar zit een kangeroe zich te krabben onder een paar bomen, bij de bocht in de rivier. En daar een struisvogel, die zo argwanend naar ons staart, in die bosjes aan de overkant. Als ik me niet vergis staan er daar in de schaduw aan de rechterkant een stel schapen.’

‘O, ja, wie zou dat gedacht hebben.’ Donna moest lachen om haar eigen gebrek aan opmerkingsvermogen. ‘Het is wel duidelijk dat ik geen natuurvriend ben.’

‘Dat komt alleen maar omdat je teveel bezig was met het feit, dat er geen mensen zijn.’

‘Ja, maar je moet toegeven dat je al die dieren die jij opnoemt, je niet zouden kunnen helpen, als je de weg kwijt raakte.’

‘Dat weet ik nog zo net niet,’ zei Gwayne direkt. ‘Ik geloof dat je bijvoorbeeld water zou kunnen vinden door op de vlucht van sommige vogels te letten. Ik bedoel niet de roofvogels zoals die daar,’ en ze wees naar de valk, die nog steeds in de lucht hing, ‘want die krijgen het vocht dat ze nu nodig hebben wel via hun prooi, maar duiven en vinken schijnen op water af te komen. En natuurlijk blijven schapen en kangoeroes meestal ook bij water in de buurt. Bob Evans, van kantoor, heeft me er iets over verteld, toen hij hoorde dat we naar het westen zouden gaan. Hij zei dat als je de verse sporen van grazende dieren heuvelafwaarts volgt, je vanzelf water zult vinden.’

‘Heuvelafwaarts,’ riep Donna verontwaardigd. ‘Hij wilde ons zeker beetnemen. Het is hier overal zo vlak als maar mogelijk is.’

‘Ja, daar heb je misschien gelijk in,’ lachte Gwayne. ‘Ik zou niet graag in een situatie komen waar ik moest beslissen welke richting heuvelafwaarts is, in een geval van leven of dood.’

‘Ik ook niet,’ zei Donna vol afschuw.

‘Zijn jullie klaar? Kunnen we verder gaan?’ riep Warren. Hij dronk zijn mok helemaal leeg en zette hem terug in de picknickmand. ‘Brad denkt dat het ruim een uur kan duren voor we er zijn.’ Er verscheen een brede, plagerige grijns op zijn gezicht. ‘Als we tenminste de aanwijzingen en richtingsborden goed opvolgen.’

‘Ellendeling!’ Donna wierp hem een gespeeld-woedende blik toe. ‘Daar heb je ons over horen praten, zeker?’

‘Je bent toch niet bang dat we de weg kwijt raken, liefje?’ vroeg Brad terwijl hij een arm om Gwaynes schouders sloeg en met haar terugliep naar de wagen.

Ze schudde haar hoofd en lachte. ‘Met een kaart en een kompas zal het toch zo moeilijk niet zijn.’

‘Als hij tenminste weet hoe hij die moet gebruiken,’ plaagde Warren. Ze maakten allebei een dreigend gebaar naar hem.

Al gauw waren ze weer op weg, het terrein werd ruwer, maar ook interessanter. Ze bonsden en hobbelden in noordelijk richting. In de verte waren grote stukken rots te zien, waar de zon op viel. Er groeide praktisch niets. Terwijl hij om een ravijn met heel steile kanten heenreed, draaide Brad even zijn hoofd naar de meisjes, die achterin zaten om hen een bemoedigend lachje toe te werpen.

‘Volgens Regans aanwijzingen is de noordelijke zijtak van Amethyst Creek aan de lijzijde van die rotsen daar. dus het kan niet ver meer zijn,’ zei hij.

Gwayne streek met de rug van haar rechter hand over haar voorhoofd en lachte. ‘Gelukkig dan maar, ik heb het gevoel dat mijn bloed gaat koken.’

‘Het mijne ook,’ zuchtte Donna. ‘Als er water in dat riviertje is, kunnen we misschien gaan zwemmen.’ Ze leunde naar voren en klopte Brad op de schouder. ‘Denk je dat er nog water in is?’

‘Sorry, maar ik weet niet hoe het er zo ver noordelijk uit zal zien,’ zei hij spijtig. ‘Misschien stroomt het nog, maar het is ook mogelijk dat er alleen een reeks plaatsen met wat water over is. En die kunnen natuurlijk ook wel droog zijn ondertussen.’

Donna kreunde en wierp Gwayne een veelzeggende blik toe. ‘Dat klinkt veelbelovend, hoor.’

‘Hm,’ zei Donna. ‘Maar het zal in elk geval toch iets zijn om uit de auto te kunnen.’

‘Daar begin ik ook al aan te twijfelen,’ antwoordde haar vriendin. ‘Het lijkt wel of daar niet veel bomen zijn, dus schaduw zullen we bijna niet vinden.’

Drie kwartier later stapten ze haastig en opgelucht uit de Range Rover. Brad had een heel plezierige plek in de schaduw weten te vinden. Schaduw die werd gevormd door een uitstekende rots. Er waren wel een paar kleine bomen, maar die stonden te dicht bij de afbrokkelende oever van het riviertje, en gaven haast geen beschutting tegen de zon. De rivierbedding was diep uitgesneden, maar er stond bijna geen water in. Er bleken in dit stuk maar twee gaten met water te zijn, tot Donna’s teleurstelling. Voor de rest was er alleen een droge, rotsige bedding, die een eind verderop uit het gezicht verdween.

Ze liepen een eindje langs de oever om te kijken hoe ze het beste langs de steile kant naar beneden konden komen. Unaniem besloten ze de route te nemen, die het dichtste bij de grootste met water gevulde bassins liep. Terwijl Brad en Warren naar de auto liepen om hun spullen te halen, begonnen Gwayne en Donna aan de moeizame afdaling.

Het eerste eind ging alles goed tot Donna, die voorop liep, plotseling tegenover een hagedis stond, die op de rotsen lag te zonnen. Met een verschrikte kreet deed ze een paar passen naar achteren, maar daarbij stootte ze tegen Gwayne. Deze verloor het evenwicht en viel.

Gwayne dacht bliksemsnel na, voor ze helemaal gevallen was. Ze wist dat als ze voorover viel, ze op haar gewonde pols terecht zou komen. Die kon haar beslist niet opvangen en terwijl ze nog hoorde hoe Regan haar waarschuwde dat ze haar beide handen nodig kon hebben, deed ze een laatste poging om haar pols te beschermen. Bewust liet ze haar voeten onder zich wegglijden zodat ze op haar rug van de stenige oever naar beneden gleed, recht op de rivierbedding af.

Een ogenblik bleef ze op de plaats liggen waar ze terecht was gekomen, ze vroeg zich af of de huid op haar rug geschaafd zou zijn. Zo voelde het eigenlijk wel. Boven zich hoorde ze Donna zenuwachtig roepen.

‘O, Gwayne, wat spijt me dat. Ben je nog heel?’ Daarna volgde het geluid van Donna, die haastig naar beneden kwam krabbelen en toen nog harder riep: ‘Gwayne! Is alles in orde?’

Langzaam kwam ze overeind en even stak ze groetend haar hand op. ‘Ik geloof van wel,’ zei ze met een grijns en ze probeerde de vingers van haar linker hand te bewegen. ‘Mijn pols is tenminste nog goed.’

‘Maar je rug,’ riep Donna verschrikt. ‘Je blouse is helemaal in stukken.’

Gwayne haalde de schouders op, maar dat voelde ze! Het leek wel of er een heleboel gloeiende naalden in haar rug werden gestoken.

‘Die blouse kan ik wel vergeten,’ zei ze droog. ‘Hoe ziet de huid eronder eruit?’

Donna bekeek haar grondig en vroeg toen: ‘Wil je dat ik je eerlijk antwoord geef?’

‘Is het zó erg?’ Gwayne trok de wenkbrauwen op.

‘Eerlijk gezegd ziet het er bar uit. Maar er zit ook een goede kant aan.’ ‘Wat bedoel je?’

‘Ik geloof dat er niet veel echt diepe wonden bij zijn. Het lijken me grotendeels schaafwonden.’

‘Waarom zit je daar in het water?’ klonk Brads geamuseerde stem boven hen. Gwayne stond heel stijfjes op en riep:

‘Omdat ik koelte zoek natuurlijk. Waarom anders?’

Donna schudde heftig ontkennend het hoofd. ‘Nee, dat is niet waar, ze is gevallen. En haar rug zit vol schaafwonden. Je moet de eerste hulp trommel meebrengen, Brad, als je hierheen komt.’

Er klonk een verschrikte kreet en hij verdween uit het gezicht. Een paar minuten later verscheen hij weer met Warren vlak achter zich en een rood met witte doos onder de arm. Snel klommen ze naar beneden.

‘Mankeer je verder niets, Gwayne?’ vroeg hij bezorgd, zodra hij bij haar was.

Met een lachje stelde ze hem gerust. ‘Nee, hoor.’

‘Hoe is het gekomen?’

‘Het is eigenlijk mijn schuld,’ legde Donna al uit, voor Gwayne antwoord kon geven. ‘Ik schrok van een hagedis en toen botste ik tegen Gwayne aan en zij verloor haar evenwicht.’

‘Zoiets kan natuurlijk gebeuren, maar we zullen eerst eens naar die rug kijken.’ Hij gaf de trommel aan Donna en zei: ‘Misschien kun jij dat het beste doen.’ Toen trok hij zijn overhemd uit en gaf dat aan Gwayne. ‘Hier, je hebt iets nodig tegen de vliegen en ook tegen de zon. Als jullie klaar zijn, moeten we maar terug naar huis gaan.’

‘O, doe niet zo idioot,’ riep Gwayne direkt. ‘Het zal heus wel gaan. Nu we eenmaal hier zijn, kunnen we er maar beter van genieten.’

‘Maar het lijkt me voor jou niet zo fijn,’ zei Donna.

‘Och, jawel, wie weet?’ Ze grinnikte. ‘Misschien doe ik nu een geweldige vondst, om het weer goed te maken.’

‘Heus waar? Wil je echt niet terug?’ riepen Brad en Warren bijna gelijktijdig.

‘Ja, ik weet het zeker.’

Brad zuchtte diep. ‘Jij moet natuurlijk beslissen. Maar zeg het dan direkt, als je het gevoel krijgt dat het erger wordt,’ drong hij aan.

Hierna zochten Gwayne en Donna een geschikt plekje om de wonden te verzorgen. Brad en Warren begonnen een inspektietocht langs de bedding van het riviertje.

‘In elk geval ben ik nu lekker koel,’ lachte Gwayne. Ze keek naar haar kletsnatte spijkerbroek, terwijl Donna haar hielp om haar blouse en beha uit te doen. ‘Het is gewoon jammer dat er niet meer water in staat.’ Donna gaf geen antwoord. Ze waste het vuil af, dat in de diepere wonden was gekomen en bracht toen voorzichtig een verzachtende zalf op. Zó zag het er niet al te akelig uit. Ze vroeg:

‘Gwayne, zou het echt niet beter zijn om naar huis te gaan? Al zit die zalf er nu op, toch moet het behoorlijk pijn doen.’

Gwayne deed heel voorzichtig Brads overhemd aan, de beha liet ze uit. Die zou toch maar over haar rug schuren.

‘Nee, echt, het voelt nu veel beter,’ zei ze. ‘Alleen hoop ik dat ik niet steeds van die stomme ongelukken krijg. Als ik zo doorga, zal ik thuis nog in een rolstoel zitten, als onze vakantie voorbij is.’

Donna huiverde. ‘Hoe kom je erbij!’ zei ze. Ze liepen terug naar de plaats waar ze hun spullen hadden achtergelaten.

Al gauw kwamen de mannen daar ook en in de daaropvolgende uren waren Gwayne en Donna heel ijverig. Ze doorzochten het zand op de bodem van de rivier op zoek naar edelstenen.

Ze zaten erbij op hun hurken of lagen op de knieën en letten speciaal op uithollingen en richels in het zand. Daar was de stroom een poosje tegengehouden en daar hadden ze de meeste kans om iets te vinden. Ondertussen waren Brad en Warren bezig met hamers en beitels om de rotsen naast de oevers te onderzoeken. Ze hoopten geodes te vinden, ronde stukken rots, met kristallen erin.

Al zag het gebied er nóg zo veelbelovend uit, toch konden ze die morgen niets vinden en om lunchtijd hadden ze alleen een paar stukken jasper en hoornsteen gevonden. ‘Wel de moeite waard om ze op te poetsen,’ zei Warren, ‘maar niet erg waardevol.’

‘Ik begin te begrijpen wat je tante bedoelde toen ze zei dat het vreselijk ontmoedigend is om in de hete zon bezig te zijn en niets te vinden,’ zei Donna tegen Brad terwijl ze in de schaduw van de Range Rover zaten te eten. ‘Bovendien heb ik overal spierpijn van al dat bukken. De hemel mag weten hoe Gwayne zich zal voelen.’

Drie paar ogen keken haar vragend aan en Gwayne lachte een beetje spijtig. ‘Alsof ik nooit meer met een rechte rug zal kunnen lopen.’

‘Zullen we er maar mee ophouden?’ vroeg Brad bereidwillig.

In haar bruine ogen schitterde iets plagerigs. ‘Alleen als de anderen dat ook goed vinden. We moeten niet alleen voor mij vroeg naar huis gaan. Ik heb het nu al die tijd uitgehouden, een paar uur kunnen er nog wel bij.’

‘Spelbreker!’ lachte Warren en ze lachten allemaal met hem mee.

Zodra ze de picknick spullen ingepakt hadden, gingen ze naar de bron van de rivier. Dat werd een teleurstelling, er was zelfs geen stukje jasper te vinden, tot de meisjes bij een oude rottende boomstronk kwamen, die diagonaal over de bedding lag. Ze begonnen tussen de stenige grond te zoeken, die daar aangeslibt lag.

‘Kijk!’ riep Donna opgewonden. ‘Nu geloof ik dat ik iets heb. Dit is in elk geval de goede kleur,’ zei ze.

Warren was het eerste bij hen, hij haalde al een vergrootglas uit het zakje van zijn hemd. ‘Dat is mooi,’ zei hij lachend. ‘Het is wel niet zo’n prachtig stuk, want er zitten een paar foutjes in.’

‘Dat kan me niet schelen, ik houd het toch zelf,’ lachte Donna tevreden.

‘Je kunt het in elk geval laten polijsten en er een sieraad van laten maken, als je wilt,’ zei Brad, nadat hij de steen ook bekeken had. ‘Als er veel aan mankeert, is het helaas niet mogelijk.’

‘Laten we nog een poosje doorgaan.’ Donna liet zich enthousiast op de knieën vallen. ‘Er zit hier vast en zeker nog meer,’ voorspelde ze opgewonden.

Ze groeven en wasten het zand, maar ze vonden niets bijzonders. Uiteindelijk kregen ze er genoeg van, het was al later dan eigenlijk de bedoeling was en ze begonnen haastig de Range Rover in te laden, zodat ze nog heel wat mijlen af konden leggen voor het donker werd.

De rit naar huis werd voor Gwayne een soort nachtmerrie. Ze had niets tegen de anderen gezegd, maar in de loop van de middag had ze steeds meer last van haar rug gekregen. Door de hitte was de zalf op sommige plaatsen verdwenen en Brads hemd kleefde aan de kapotte huid vast. Als ze zich bewoog voelde ze een scherpe pijn. En wat het nog erger maakte was dat ze niet achterover kon leunen, zoals op de heenweg. Ze deed haar best om rechtop te blijven zitten.

‘We zijn er bijna.’ Donna gaf haar arm een kneepje, toen ze eindelijk in de verte de lichten van het huis zagen. ‘Je zult je een stuk beter voelen als je wat gegeten hebt. Het is uren geleden dat we geluncht hebben.’

Gwayne keek benauwd. Ze had op het moment absoluut geen trek. Het enige wat ze wilde, was in een warm bad liggen zodat het hemd los kon weken. En daarna zou ze meteen naar bed willen. De blauwe plekken, die ze bij haar val had opgedaan, begonnen pijn te doen. Het liefste zou ze heel lang slapen.

Het kostte Gwayne een heleboel moeite om uit de auto te klimmen, toen ze voor het huis gestopt waren. Brad en Warren gingen naar hun eigen paviljoen. Tegen Donna en Gwayne zeiden ze: ‘Wij zullen Mrs. Wallace laten weten dat we terug zijn. We zien jullie over een halfuur in de eetkamer.’

Terwijl ze naar de voorgalerij liepen, zag Gwayne Regan en zijn tante om de tafel zitten. Er was een haar onbekende, maar bijzonder modieus geklede vrouw van een jaar of dertig bij hen en ze dronken koffie.

Charlotte Fairfax zag hen het eerst, ze lachte en riep: ‘O, mooi, zijn jullie terug? Hebben jullie iets gevonden?’

‘Ja, maar niet veel,’ antwoordde Donna snel. Ze nam haar vondst uit de doek, die ze eromheen gewikkeld had, en gaf die aan de oudere vrouw. Regan stelde Arleen Halford aan hen voor.

Donna vertelde dat ze de steen wilde laten polijsten.

‘Waarom in vredesnaam?’ Arleen trok ironisch de wenkbrauwen op, terwijl ze met haar vingers vol ringen over haar gladde korte haar gleed. ‘Wat heb je in vredesnaam aan een steen met een fout erin?’

‘Nou, ik...’

Gwayne had wel gezien hoe Arleen met haar gebaar de aandacht wilde vestigen op de diamanten en saffieren in haar ringen. Donna haalde de schouders ten slotte op en lachte maar eens.

‘Waarschijnlijk is het de enige steen, die ik ooit zal bezitten, dus waarom zou ik hem niet houden?’ zei ze.

Arleen trok een minachtend gezicht. ‘Niet zo fijn, om zoiets toe te moeten geven. Alle vrienden van Brad zijn zo, vind je ook niet, Regan? In elk geval hebben wij dan iets om over te lachen.’

Gwayne was inwendig woedend. Even ontmoetten haar ogen die van Regan.

‘Hoe is het met je pols?’

Het duurde even voor zijn woorden tot Gwayne doordrongen. Uitdagend hief ze het hoofd op.

‘Heel goed. Dank je,’ zei ze niet erg vriendelijk.

‘Had je hem niet nodig?’

Gwaynes mond vertrok. ‘Nee,’ antwoordde ze zo nonchalant mogelijk.

Donna wilde juist het hele verhaal gaan vertellen, maar Gwayne wendde zich snel tot Charlotte.

‘Ik hoop dat u ons wilt excuseren, maar we kunnen ons beter gaan opknappen voor het diner.’

‘Natuurlijk, meisjes, ga gerust je gang. Jullie zullen wel honger hebben.’

‘Ja, wel een beetje,’ bekende Donna.

Zodra ze buiten gehoor van het gezelschap waren, zei ze tegen Gwayne: ‘Je wilde niet dat ze zouden weten wat er met je rug gebeurd is, nietwaar?’ Toen Gwayne bevestigend knikte, vroeg ze: ‘Waarom mogen ze het niet weten?’

‘Er gebeuren steeds van die vervelende dingen met me,’ zei Gwayne. ‘Eerst val ik van een paard en ik beschadig mijn pols. En dan val ik in de rivier en ik doe mijn rug pijn. Straks val ik nog uit bed en ik breek een been of zoiets.’ Ze lachte spijtig. ‘Ze zullen nog denken dat ik iemand ben, die altijd ongelukjes heeft. Of dat ik een idioot ben.’

‘Maar het was toch niet jouw schuld dat je vandaag gevallen bent,’ protesteerde Donna. ‘Je verloor je evenwicht doordat ik tegen je aanviel.’

‘Het resultaat is hetzelfde,’ zei Gwayne.

Donna zweeg er verder maar over. Gwayne ging in het bad zitten en voorzichtig maakten ze het hemd van haar rug los. Een pijnlijke geschiedenis.

‘Ze komen er natuurlijk toch achter,’ zei Donna. ‘Warren of Brad weten het natuurlijk al, maar ook als die er niet over praten, zal het opvallen dat je je zo stijf en pijnlijk beweegt.’

‘Nu ja, als ik me over een dag of twee wat beter voel, is het misschien niet zo erg meer, als ze het allemaal weten.’

Donna behandelde voorzichtig een bijzonder lelijke plaats met een stuk watten. ‘Ik weet niet of het wel in zo korte tijd genezen zal zijn. Hier zitten een paar wonden, die er niet best uitzien, Gwayne,’ zei Donna bezorgd. ‘Ik wilde dat we iets hadden om erop te doen, zodat het niet kan gaan zweren.’

‘Denk eraan dat je Regan niet om verband of zo vraagt.’ Gwayne keek plotseling om. ‘Ik weet wat. Die verbandtrommel staat nog in de Range Rover. Die kunnen we gebruiken.’

‘Dat is een goed idee,’ lachte Donna opgelucht. ‘Ga jij maar verder met je te wassen. Ik zal hem gaan halen.’

‘Zorg ervoor dat niemand je ziet.’

‘Stil maar, dat komt wel goed,’ zei Donna en ze verdween.

Nu het hemd uit was kon Gwayne zich vrijer bewegen. Al gauw had ze zich gewassen en afgedroogd, maar met haar rug wachtte ze tot Donna terugkwam. Ze sloeg een grote gele badhanddoek om en liep naar de slaapkamer. Daar borstelde ze haar haar terwijl ze op haar vriendin wachtte. Het leek haar beter om geen nachthemd aan te doen, want ze voelde er niets voor om de volgende morgen wakker te worden en te merken dat die aan haar rug vastgekleefd zou zitten. Als ze op haar buik sliep en zorgde dat haar rug aan de lucht was blootgesteld, zouden de wonden ’s morgens misschien goed opgedroogd zijn en dan kon ze een dun katoenen t-shirt aantrekken.

Ze hoorde iets buiten voor de deur en rende erheen om open te doen. ‘Heb je hem gevonden?’ riep ze.

‘Ja, en nu zou ik nog graag willen weten wat je ermee wilt doen?’ zei Regan en hij kwam in de deuropening staan.

‘Ik dacht... omdat...’ Gwayne deed nerveus een pas achteruit. Met haar rechter hand hield ze de handdoek vast. Ze was zich ervan bewust dat ze niet gekleed was. ‘Ik, ik had een paar aspirientjes nodig, dat is alles. Het was het eerste dat in haar hoofd opkwam. ‘We zijn nogal op en neer gehutseld, onderweg naar huis en...’ Ze keek argwanend naar hem en vroeg: ‘Waar is Donna?’

‘Ik heb haar gezegd dat ze beter kon gaan eten voor ze een douche nam. Nora had het diner klaar.’

‘O, juist,’ lachte ze. Als ze zich maar niet zo doodmoe voelde. ‘Bedankt, hoor. Het spijt me dat je je gast even alleen hebt moeten laten.’

In plaats van de trommel neer te zetten en weg te gaan, zoals ze gehoopt had, kwam Regan verder de kamer binnen.

‘Je hebt nog niet goed uitgelegd waarom je die nodig hebt.’ hield hij aan.

Zij dacht na. Wat had ze ook weer gezegd? ‘Het is voor mijn hoofdpijn,’ zei ze ernstig. ‘Ik had een paar aspirientjes nodig.’

‘Vreemd!’ Regan wierp haar een sarkastische blik toe. ‘Donna zei dat je verband nodig had voor een wond aan je been.’

Onwillekeurig volgde Gwayne zijn blik langs haar benen, die onder de handdoek uitstaken. Ze bloosde.

‘Nee, nee, ze moet me verkeerd verstaan hebben,’ zei ze in het wilde weg. ‘Je ziet zelf wel dat er niets bijzonders met me is.’

'En aan de achterkant? Draai je eens om.’

‘Nee!’ Ze weigerde zonder meer. ‘Ik laat me niet inspekteren als een slavin bij de verkoop. Je hebt het recht niet om hier binnen te komen en mij te kommanderen.’

‘Dat dacht je maar. Hier op Fairfax Downs heb ik het voor het zeggen.’

Ze probeerde er een grapje van te maken. ‘Zelfs voor een paar aspirientjes? Nou, dan moetje het wel druk hebben. Het verbaast me datje nog tijd hebt om te slapen.’

‘Dat zou ik heel wat rustiger doen, als jij het feit niet negeerde datje wonden verzorgd moeten worden.’

‘Dat ga ik al doen,’ riep Gwayne hem toe. ‘Als jij tenminste eerst weggaat.’ Ze draaide hem bijna haar rug toe, maar haastig keek ze hem weer aan.

Regan gooide de verbandkist op het bed en ging naar haar toe. ‘Jij domme kleine...’ Woedend stopte hij met spreken. ‘Er is een reden waarom je je niet om wilt draaien.’ Hij pakte haar bij de armen en trok haar ruw naar zich toe.

Met een onderdrukte kreet liet ze zich tegen hem aanvallen, terwijl ze smeekte: ‘O, nee, alsjeblieft.’

‘Mijn hemel. Hoe kun je zo dom zijn om dat geheim te willen houden.’ Met een hand onder haar kin dwong hij haar, hem aan te kijken. ‘Waarom mocht ik het niet weten, Gwayne? Waarom doe je net alsof er niets gebeurd is?’ Hij liet haar los en met een zucht streek hij zich door de haren. ‘Komt het door iets dat je als kind beleefd hebt of is het om mij?’

Terwijl ze nog tegen hem aangeleund stond - ze wist niet of haar benen haar wel zouden kunnen houden - schudde ze zwakjes het hoofd. Misschien was het allebei waar. In het tehuis werd er nooit veel aandacht aan besteed, als een van de kinderen zich pijn had gedaan. En tegenover Regan voelde ze zich bijzonder zwak.

‘Ik weet het niet. Ik heb niet zoveel vertrouwen in de mensen.’

‘Of misschien ben je overdreven onafhankelijk. Omdat je dat al vroeg moest zijn?’

Gwayne maakte zich langzaam van hem los. 'Nu ben jij degene die smoesjes bedenkt,’ zei ze beverig.

‘Dat zou een gevaarlijke gewoonte kunnen worden tegenover jou.’

Hij wees naar het krukje dat voor de toilettafel stond en zei: ‘Ga zitten.’

Ze trok haar handdoek wat op en protesteerde: ‘Ik zou eerst iets aan willen trekken, als je het goed vindt.’

‘Maak je geen zorgen, ik weet hoe een vrouwenlichaam eruit ziet. Waarschijnlijk heb je nu meer aan dan als je gaat zwemmen.’

Ze beet zich op de lippen. ‘Maar zo moet ik die handdoek aldoor vasthouden.’

‘Maak hem hiermee vast.’ Regan gooide haar een grote veiligheidsspeld toe. Daarna zette hij de verbandtrommel op de toilettafel.

Maar Gwayne kon maar één hand gebruiken. Dat wist hij toch! Plotseling rolden de tranen langs haar wangen.

Het volgende moment zat Regan op zijn hurken voor haar. Snel maakte hij de veiligheidsspeld vast. ‘Kijk, zo zit het goed. Och, liefje, je hebt zeker een zware dag achter de rug?’

Gwayne veegde haastig haar wangen af. ‘Ik weet niet wat ik heb. Ik huil anders nooit zo gauw.’

‘Het was gewoon de druppel die de emmer deed overlopen denk ik,’ zei hij en hij lachte haar toe. ‘Jij moet vannacht eens goed uitrusten. Eerst zal ik iets aan je wonden doen, dan kun je wat gaan eten en daarna direct naar bed.’ Hij stond op en pakte een fles met gele vloeistof.

‘Ik heb geen honger,’ zuchtte Gwayne. Ze schrok terug voor zijn aanraking, want haar huid was nog erg pijnlijk. ‘Ik verlang al urenlang naar mijn bed.’

‘Brad had eerder met jullie naar huis moeten gaan, vooral toen dit gebeurd was.’

‘Dat wilde hij ook wel,’ zei ze, zich omdraaiend. ‘Maar dat vond ik niet goed. Ik voelde me toen nog niet zo akelig.’

Hij werkte een poosje zwijgend door tot hij bij een grote wond kwam. Nadenkend vroeg hij: ‘Heb je de laatste tijd nog anti-tetanus injekties gehad, Gwayne?’

Ze trok een berouwvol gezicht. ‘Nee, als ik het me goed herinner heb ik de laatste gehad vlak voor mijn middelbare schooltijd.’ Ze draaide zich om en keek hem aan. ‘Waarom? Je denkt toch niet dat dat er iets mee te maken heeft?’

‘Die mogelijkheid bestaat altijd en een paar van die wonden zien er nogal ontstoken uit.’

‘Maar dat zegt niet dat het tetanus is.’

‘Dat weet ik ook wel, maar toch moeten we zorgen dat je een injektie krijgt,’ was het antwoord. ‘Ik kom morgen langs Jeedara. Je kunt met mij meerijden, dan gaan we even naar het ziekenhuis.’

‘Heb ik nog keus?’

‘Dacht je dat ik je een keus liet?’ klonk het spottend.

‘Je kunt nooit weten,’ antwoordde ze zo droog dat hij begon te lachen.

Hij legde een verband aan op de plaatsen waar dat nodig was en daarna bekeek hij zijn werk kritisch. ‘Nu ja, de kleur is misschien niet zo aantrekkelijk, maar ik geloof dat het op het ogenblik zo het beste is,’ was zijn kommentaar. Hij draaide de dop weer op de fles en zette hem in de verbandkist. Met zijn vingers gleed hij door haar rood-gouden krullen, zachtjes trok hij eraan. ‘Probeer de nacht door te komen zonder je nog verder te beschadigen, oké?’

Gwayne ergerde zich aan de geamuseerde klank van zijn stem. Ze sprong op en keek hem met van woede schitterende ogen aan. ‘Ik doe het niet expres, weet je,’ riep ze. ‘Misschien zullen anderen allerlei gekke dingen doen om de aandacht van meneer Regan Fairfax te trekken, maar je kunt ervan opaan dat dat in mijn geval niet zo is.’ Hij sloeg zijn armen over elkaar en keek haar op zijn gemak aan. ‘Waarom zou je ook?’ vroeg hij sarkastisch. ‘Het schijnt dat je veel betere methoden toepast, die succesvoller zijn.’

‘En wat bedoel je daar nu eigenlijk mee?’ wilde ze weten.

Regans spottende ogen spraken boekdelen. Gwayne volgde zijn blik en liet toen een kreet van schrik horen. De handdoek had stevig om haar heen gezeten, terwijl ze voor de toilettafel zat, maar nu ze was opgestaan, was hij afgegleden. Zonder erbij te denken had ze zich bijzonder kwetsbaar opgesteld. Het scheelde niet veel of ze stond bijna naakt voor hem.

‘Hoe durf je zoiets te beweren?’ riep ze woedend. Haar wangen brandden, met een ruk trok ze de handdoek omhoog. ‘Je weet heel goed dat ik niet... ik zou nooit... o, waarom ga je niet naar je vriendin, Regan? Laat mij in elk geval met rust. Dat is veel leuker voor je. Misschien mist ze jouw opwindende gezelschap ondertussen al.’

Hij liep om de kruk naar haar toe. Gwayne voelde zich zo bedreigd dat ze snel een stap achteruit deed. Eigenlijk had ze al spijt van haar impulsieve roekeloze woorden en ze slikte nerveus. Hij nam haar gezicht met een beslist gebaar tussen zijn handen en vroeg spottend: ‘Wie ben je eigenlijk aan het bevechten, Gwayne? Mij... of jezelf?’ Die vraag kwam totaal onverwacht zodat ze met de ogen knipperde en hem alleen verschrikt kon aanstaren; ze werd overweldigd door haar emoties.

Ze voelde wat hij nu zou doen, maar toch kon ze dat niet voorkomen en toen hij zijn mond op de hare drukte, onderwierp ze zich daar zonder meer aan. Het was niet dat ze zich niet wilde verzetten, maar Regan was geen jongetje zonder ervaring. Hij wist precies wat hij deed. Zijn kussen waren zo verleidelijk dat het onmogelijk was er weerstand aan te bieden. Niet alleen onmogelijk, maar ook ondenkbaar. Gwayne liet zich zonder reserve kussen.

Toen hij haar eindelijk wegduwde, boog hij het hoofd in een uitdagende groet. ‘Nu weten we het, nietwaar?’ zei hij spottend en hij draaide zich om en liep naar de deur.

Gwayne bloosde tot aan haar haarwortels, ze voelde zich vreselijk vernederd. ‘Wat ben jij een verwaande ellendeling!’ riep ze hem na. Ze had hem graag iets naar zijn hoofd gegooid. ‘Ik haat je! Denk maar niet dat ik je ooit aantrekkelijk zou kunnen vinden.’

Als reaktie bracht hij alleen zijn vinger naar zijn voorhoofd, zijn lippen krulden in een spottende lach, en toen bleef ze alleen met haar gefrustreerde gevoelens: hij sloot de deur achter zich.