HOOFDSTUK 1

 

 

 

Het was zo warm dat het leek alsof de lucht boven het land trilde. Eindelijk riep Brad Keogh: ‘Daar is Fairfax Downs!’ De drie medepassagiers geloofden hem direct, ze waren moe want de rit was ’s ochtends al begonnen.

Gwayne, die lui onderuit gezakt naast Brad zat, kwam nu overeind. Ze zette haar zonnebril recht en gleed met haar handen door de halflange krullen, die om haar hoofd zwaaiden.

‘We begonnen al te denken dat het huis alleen in je verbeelding bestond,’ zei ze plagend. ‘Het leek of er geen eind aan de reis kwam.’

‘Dat komt natuurlijk door de hitte,’ viel Donna hen in de rede, ‘het is geen wonder dat alles hier zo stil lijkt, niets heeft de energie om te bewegen.’

De man naast haar begon nu ook een beetje bij te komen, hij zei: ‘Toch is het veel groener dan ik verwacht had. Is er de laatste tijd nog regen gevallen, Brad?’

Brad haalde de schouders op. ‘Zo te zien wel. Ik kan me niet herinneren dat het er ooit eerder zo uitgezien heeft om deze tijd.’

‘Ben je hier vaak geweest?’ Gwayne keek hem snel even aan.

Hij knikte en zei kortaf: ‘Ja, met de hele familie. Maar sinds tante Karen en haar man bij een vliegtuigongeluk overleden zijn, een jaar of twaalf geleden, gaan we hier niet zo vaak meer naar toe.’

'In dat geval zul je je er wel op verheugen je nichtje weer eens te zien,’ zei ze lachend.

‘Denk je?’

Gwayne trok haar wenkbrauwen op, maar het was voor niemand zichtbaar door de zonnebril die ze op had. Het was op voorstel van Brad dat ze met hun vieren deze vakantie op Fairfax Downs zouden doorbrengen en nu was ze wel enigszins verbaasd over de vraag waarmee hij haar vraag beantwoordde. Ze had altijd automatisch aangenomen dat hij op vriendschappelijke voet stond met zijn nichtje, maar misschien vergiste ze zich.

‘O, kijk eens! Hier vandaan kun je het huis goed zien,’ riep Donna opgewonden.

Ze keken allemaal naar het gebouw, dat tussen een weelde van bloeiende struiken en bomen stond, bomen, die voor zalige schaduw zorgden. Warren floot zachtjes tussen zijn tanden om aan zijn waardering uiting te geven; ze waren het daar allemaal mee eens. Er waren een stel schilderachtige paviljoens te zien, die met elkaar verbonden waren door open gangen. Aan de voorkant liep een brede veranda, waar een gietijzeren tafel en stoelen, kleurige ligstoelen en planten stonden.

Terwijl ze de oprijlaan inreden, begon er juist een sproeier te werken op het goed onderhouden grasveld. De waterdruppels schitterden in de stralen van de lage middagzon en er kwam een vlucht zilvergrijze vogels over, die roze afstaken tegen de blauwe hemel.

‘Hemeltje lief, Brad, dat jij familie hebt met een zo imposante bezitting,’ grinnikte Donna terwijl ze haar lange benen naar buiten zwaaide. ‘Dat is niet te vergelijken met onze stadshuisjes.’

‘Nou, zeg dat wel,’ viel Warren haar bij. Hij liep naar de kofferruimte en begon hun bagage eruit te halen. ‘Ik geloof dat jij in de arme tak van de familie geboren bent?’ riep hij lachend. Hij kende Brad al sinds hun jeugd.

Gwayne wachtte tot Brad op zijn gewone luchthartige manier zou antwoorden, maar dat gebeurde niet. In plaats daarvan kneep hij boos de lippen op elkaar. Geïrriteerd snauwde hij:

‘Laat die koffers maar staan. Er is hier personeel. Die kunnen voor de bagage zorgen.’

Het viel Gwayne moeilijk om niet al te verbaasd te kijken, maar Warren maakte er geen punt van.

‘Wat is er met jou aan de hand?’ riep hij. ‘Ik vind het toch al zo mooi dat je nicht ons hier laat logeren. Ik verwachtte niet dat we ook nog bediend zouden worden.’

Plotseling moest Brad lachen, tot opluchting van iedereen. ‘Maak je geen zorgen, dat gebeurt ook niet,’ zei hij nu. ‘Ik was van plan om te vragen of we in het gebouw van de schapenscheerders ondergebracht kunnen worden. Dan kunnen we doen wat we willen, we hebben meer vrijheid wat de maaltijden betreft en zo.’

‘Bedoel je dat we dan zelf kunnen koken?’ vroeg Donna.

‘Precies. Ze hebben daar een fornuis en douches en alles wat we nodig kunnen hebben. Dan hoeven we de mensen hier niet lastig te vallen,’ en hij keek even naar het huis.

Gwayne en Donna wisselden een blik. ‘Dat is wat ons betreft, prima,’ zeiden ze.

‘Dan kan ik de bagage maar beter hier laten,’ lachte Warren. ‘Het heeft geen zin die tevoorschijn te halen als we toch niet in het huis zelf gaan slapen.’

Op dat moment verscheen er een grote vrouw met wit haar op de veranda. Ze leek achter in de vijftig en ze droeg een jurk van rosé zijde, waarin ze er heel elegant uitzag.

‘O, Brad, ben je daar eindelijk,’ zei ze hartelijk, terwijl ze naar hen toekwam. ‘Het spijt me dat ik jullie niet direkt kon begroeten toen je arriveerde, maar ik had juist Arleen Halford aan de telefoon. Ze wilde weten of Regan nog niet terug was.’

Brads gezicht stond niet bepaald enthousiast. ‘Ik dacht dat ze getrouwd was en nooit meer hier in de buurt kwam,’ zei hij een beetje uitdagend.

‘Dat is ook zo, maar ze is gescheiden en ze woont weer bij haar ouders,’ zei de vrouw zakelijk. ‘Je weet hoe dat tegenwoordig gaat, de mensen trouwen en scheiden alsof het niets is. Het lijkt of niemand het huwelijk meer serieus neemt. Als iemand tenminste nog moeite neemt om te trouwen.’

‘Nou ja, wat Arleen betreft verbaast het me eigenlijk niet. Ik heb me haar nooit als liefhebbende echtgenote voor kunnen stellen. Maar neem me niet kwalijk, ik moet de anderen nog aan u voorstellen. Gwayne Peters, Donna Benson en Warren Harris,’ zei hij, ‘en dit is mijn tante, Charlotte Fairfax.’

‘Prettig kennis met jullie te maken,’ zei Charlotte. ‘Vrienden van Brad zijn hier altijd welkom. Jullie zullen wel trek hebben in iets koels. Laten we gezellig hier op de veranda gaan zitten, dan kunnen we elkaar wat beter leren kennen.’

Het duurde niet lang tot ze allemaal om de tafel zaten. Er werd gevraagd wat ze wilden drinken. Charlotte Fairfax keek haar neef aan.

‘Toen je moeder me opbelde om te vertellen datje kwam, wist ze nog niet hoe lang je zou blijven, maar ik hoop datje meer tijd hebt dan de vorige keer, Brad. We zien je zo weinig, dat een week gewoon niet genoeg is om bij te praten,’ zei ze.

‘Nou, dit jaar is er tijd genoeg,’ lachte hij. ‘We waren van plan om vier weken te blijven. Als u dat goed uitkomt natuurlijk?’

‘Dat hoefje toch niet te vragen,’ was het antwoord. ‘Jullie kunnen zo lang blijven als je wilt. Je weet dat ik het heerlijk vind om bezoek te hebben.’

‘Dat is erg vriendelijk van u, Miss Fairfax,’ zei Gwayne. Ze nam aan dat dit de goede aanspreekvorm was voor Brads tante, want ze zag behalve een ring met een parel, niets wat op een trouwring leek aan de handen van Miss Fairfax. ‘Niet iedereen zou drie vreemden zonder meer welkom heten.’

Charlotte maakte een gebaar. ‘We hebben ruimte genoeg.’

Op dat moment schraapte Brad zijn keel, hij ging op het puntje van zijn stoel zitten. ‘Ja, ziet u, tante Charlotte, ik wilde vragen of we misschien in het gebouw van de schapenscheerders mogen bivakkeren. Dan hoeven we u hier niet lastig te vallen, niemand heeft dan last van ons, als we ’s morgens vroeg vertrekken of ’s avonds laat thuis komen,’ legde hij een beetje verlegen uit.

Zijn tante keek hem verbaasd aan. ‘Hemel, ik denk niet dat jullie ’s morgens vroeger op zullen staan dan Regan en hij is bijna nooit voor donker thuis,’ zei ze lachend. ‘Bovendien moeten de scheerders volgende week zelf hier wonen.’

‘Dat is toch erg vroeg?’ Het klonk alsof Brad niet erg enthousiast was. ‘Ik dacht dat het nog een paar maanden zou duren voor ze hier kwamen.’

‘Dat was vroeger zo,’ zei Charlotte vriendelijk, ‘maar Regan heeft dat veranderd. We beginnen nu eerder en hij is erg tevreden over het resultaat.’

Nog nooit had Gwayne Brad zo teleurgesteld zien kijken, in die vijf maanden dat ze hem kende. Ze staarde hem verbaasd aan. Als hij hier liever niet logeerde, waarom had hij dan in vredesnaam voorgesteld om hierheen te gaan? Het leek erop dat dit geen goed begin was van hun vakantie.

‘En als jullie me nu eens wat meer over jezelf vertelden?’ Charlotte keek hen vol belangstelling aan. ‘Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?’

‘Hm, ja, laat ik het kort houden, anders zitten we hier morgen misschien nog,’ zei Warren lachend. Hij legde uit: ‘Ik ken Brad al vanaf de lagere school. Donna en Gwayne werken bij hetzelfde ingenieursburo. Ze zijn bevriend geraakt en bewonen samen een flat. Ik heb Donna vorige zomer aan het strand leren kennen. We waren aan het surfen en botsten tegen elkaar en toen...’

‘En toen heeft hij met zijn plank die van mij in tweeën geramd,’ zei Donna half verontwaardigd.

‘En sindsdien zien we elkaar geregeld,’ ging hij verder. ‘Een paar maanden geleden besloten we om Brad en Gwayne aan elkaar voor te stellen en toen waren we ineens met ons vieren.’

‘Wat een bof dat jullie alle vier tegelijk vakantie konden krijgen.’

Donna streek het lange donkere haar uit haar gezicht en ging verder met het verhaal. ‘Ja, het was ook wel moeilijk om dat voor elkaar te krijgen. Een meisje op kantoor had eigenlijk nu vakantie zullen nemen, maar haar man werd ziek en daardoor kon ik weg.’

Charlotte Fairfax lachte, maar haar blik ging direkt weer naar het meisje met het rode haar.

‘Wat heb jij een prachtig haar,’ zei ze vol waardering. ‘Het heeft een heel bij zondere kleur. Heb je er last van dat je teveel verbrandt in de zon, als je niet oppast?’

Gwayne knikte heftig. ‘Ja, heel erg. Op het strand trekt iedereen altijd zoveel mogelijk uit, maar ik doe meestal precies het tegenovergestelde.’

‘Zij wil natuurlijk niet geloven dat wij graag met haar zouden ruilen,’ viel Donna hen in de rede. Ze keek met opgetrokken wenkbrauwen naar haar gladde bruinverbrande armen. ‘In dit land val je absoluut niet op, als je mooi bruinverbrand bent, want dat is hier heel gewoon.’

‘Behalve voor mij,’ zei Gwayne op een toon, die half klagelijk klonk en ze moesten allemaal lachen.

Wat later liet Brads tante hen naar hun kamers brengen zodat ze zich voor het diner konden installeren en een douche nemen. Stan Wallace, de klusjesman, getrouwd met de huishoudster, bracht de koffers naar het paviljoen, waar Gwayne met haar vriendin zou slapen. Zij bleef even stilstaan op de drempel en nam de ruimte in zich op.

Het was een heerlijk koele kamer met openslaande deuren, die op de veranda uitkwamen. Er stonden stevige meubels, de vloer was glimmend gewreven, evenals de betimmering van de muren.

Alles op Fairfax Downs zag er degelijk en solide uit en dat beviel Gwayne uitstekend. Ze was nu eenentwintig en ze had nog nooit eerder een kamer voor zichzelf gehad. Toen ze een baby van een paar maanden was, had iemand haar te vondeling gelegd op de stoep van het Ramsay kindertehuis. Daar had ze met vele anderen een slaapzaal gedeeld tot ze het tehuis verliet en een baan vond. En nu had ze samen met Donna een flat met één slaapkamer voor hen beiden. De ruimte hier op Fairfax Downs was iets geweldigs voor haar, ze danste de kamer door, naar het bed, waarop een zijden sprei lag.

‘Ik zal wel weggaan, als je met iets belangrijks bezig bent,’ klonk het lachend.

Donna’s stem kwam uit de deuropening van de badkamer, die de beide slaapkamers verbond. Gwayne liet zich op bed vallen. Lachend riep ze:

‘Stoor je niet aan mij, ik moest me even uitleven. Hoe is jouw kamer?’

‘Geweldig. Net als deze.’ Donna keek om zich heen. ‘Goeie hemel, ze moeten hier enorm rijk zijn.’

‘Dat had ik ook al bedacht,’ klonk het droog.

‘Heb je ooit zoveel ceder- en teakhout in je leven gezien?’ ging Donna verder en ze wees naar de vloer en de muren en ten slotte naar het plafond. ‘Het huis zou op zich al een fortuin waard zijn door al dat dure hout, nog afgezien van het meubilair.’

Eigenlijk voelden de meisjes zich een beetje vreemd, na al die tijd in hun overvolle flatje.

Gwayne werd ernstig. ‘Hm, ik voel me hier niet echt thuis. En jij?’

‘Ja, misschien heb je wel gelijk,’ gaf Donna toe. ‘Maar dat is toch niet zo erg. Ik ben van plan me hier echt te amuseren. Dit is de kans van ons leven en die wil ik niet missen. Denk eens even aan het soort mensen waarmee de familie natuurlijk omgaat! Wie weet met wie we hier misschien nog kennis maken?’ eindigde ze met een slim lachje.

Gwaynes ogen ging wijd open, terwijl ze naar haar vriendin luisterde. Ze begon te begrijpen dat Donna bepaalde plannen had. ‘Maar ik dacht dat je verliefd was op Warren. Dit is toch eigenlijk niet helemaal eerlijk tegenover hem,’ zei ze.

‘Och kom, Gwayne, doe niet zo naïef. Jij bent al die jaren in een weeshuis geweest en ik zou denken dat je daar wel geleerd had om realistisch te zijn,’ zei Donna. ‘Natuurlijk ben ik verliefd op Warren, anders zou ik niet zo vaak met hem uitgaan. Maar ik ben niet blind voor de realiteit en ik weet natuurlijk dat het beslist geen luxe-leventje wordt, als we ooit zouden besluiten om te trouwen. Hij heeft tenslotte maar een heel eenvoudig baantje. Het is net zo gemakkelijk om verliefd te worden op een rijke man als op een arme. Nee,’ zei ze lachend, ‘je kunt beter zeggen dat het gemakkelijker is om gek te worden op een rijkaard.’

‘Maar vind je dan niet dat de man zelf erg belangrijk is?’

‘Och, natuurlijk,’ kwam het vlotte antwoord. ‘Hij moet aardig zijn, vrijgevig, liefhebbend en hij moet natuurlijk dol op mij zijn en...’ Ze barstte in gelach uit. ‘Heb ik iets vergeten?’

‘Nu ja, dat hij ook veel geld moet hebben,’ zei Gwayne. ‘Maar luister nu eens, denk je dat de kans bestaat dat je iemand ontmoet, die aan al die eisen beantwoordt, in de loop van onze logeerpartij hier?’

‘Het hangt er helemaal vanaf of ze hier vaak mensen ontvangen,’ zei Donna nadenkend. ‘Maar ik heb gehoord dat ze veel vaker feestjes geven dan de mensen in de stad. Een heleboel lui hier hebben van die leuke kleine vliegtuigjes en je kunt dus nooit weten wie er allemaal langs zullen komen. Zolang er leven is, is er hoop.’

Gwayne stond op en keek haar vriendin lachend aan. ‘Terwijl jij daarover staat te dromen, ga ik uitpakken en een douche nemen. Ik vind dat we op tijd voor het diner moeten zijn op onze eerste avond hier.’

‘Hm, daar heb je eigenlijk wel gelijk in. Het zou geen erg goede indruk maken, als we te laat waren.’ Donna liep naar haar eigen kamer en zei nog gauw even, over haar schouder: ‘Als jij eerst uitpakt, zal ik nu een douche nemen. Dan hebben we niet tegelijk de badkamer nodig.’

Het kostte Gwayne niet veel tijd om de kleren, die ze had meegebracht, op te hangen. Daarna ging ze naar de luxueuze badkamer. Ze trok een lila jurk aan met een paarse rand. Ze had een matte huid, die niet veel make-up verdroeg; daarom deed ze alleen wat oogschaduw op en een lichte lippenstift. Toen ze haar haren flink geborsteld had, wilde ze Donna gaan opzoeken, maar op dat moment werd er op het glas van de openslaande deuren geklopt, die op de veranda uitkwamen. Het bleek Brad te zijn.

‘Nou, nou, jij ziet er prachtig uit,’ zei hij lachend. Hij stapte over de drempel, terwijl hij haar gestalte vol waardering in zich opnam. ‘Je bent erg mooi zo.’

‘Dank je, dank je,’ lachte Gwayne en ze maakte een spottend buiginkje. ‘Het is alleen jammer dat je niet wat meer verteld hebt over het soort huis, waar we heen gingen. Als ik het hier zo bekijk, zijn die ene lange jurk en die ene lange rok, die Donna en ik bij ons hebben, lang niet genoeg.’

Brad haalde onverschillig de schouders op, en kneep de lippen op elkaar. ‘Maak je daar maar geen zorgen over. Ik weet zeker dat mijn dierbare neef jou heel aantrekkelijk zal vinden, ook zonder een uitgebreide garderobe.’

‘Denk je?’ Gwayne wierp hem een koele blik toe vanonder haar krullende wimpers. ‘Nu ja, dat bedoelde ik eigenlijk niet, toen ik dit ter sprake bracht. Ik heb je neef nooit ontmoet.’

Hij keek even uit het veld geslagen, toen pakte hij haar bij de hand. ‘Dat weet ik, liefje, dat weet ik. Daar ben je het type niet voor. Het is stom van me om iets anders te suggereren,’ riep hij berouwvol uit. Hij liet haar vingers los en stopte zijn handen in zijn broekzakken, terwijl hij zich omdraaide en naar buiten staarde. Het werd al schemerig in de tuin. ‘Het is ook altijd hetzelfde. Ik wist wel dat we nooit hier naartoe hadden moeten gaan,’ mompelde hij kwaad.

‘Maar jij hebt het plan geopperd,’ zei Gwayne verbaasd.

‘Ik had niet gedacht dat iemand er serieus op in zou gaan,’ mopperde hij. ‘Maar toen Warren er eenmaal met mijn moeder over gepraat had, kon ik er niet meer onderuit. Ik kreeg telkens te horen, dat we beslist bij mijn neef moesten gaan logeren, als we deze kant uitgingen. Ze riepen maar dat Regan ons ook altijd komt opzoeken, als hij in Sydney moet zijn. Uiteindelijk heb ik toegegeven om geen ruzie met mijn ouders te krijgen.'

‘O, Brad,’ zei ze verlegen. ‘Is je neef echt zo moeilijk in de omgang?’ ‘Zo zou je het kunnen uitdrukken. In het gunstigste geval doet hij neerbuigend.'

‘Dan geloof ik dat we beter niet hier kunnen blijven, zelfs al zou dat betekenen dat we geen vakantie samen hebben.’

‘Wat zeg je?’ Hij keek haar verontwaardigd aan. ‘Ik denk er niet over. Zeker om hem te ontlopen! Nee, daar komt niets van in.’

‘Wat wil je dan?’ vroeg Gwayne, die nu een beetje ongeduldig werd. ‘Precies wat we van plan waren, natuurlijk,’ zei Brad kortaf. ‘We zullen ten volle gebruik maken van alles wat hier tot onze beschikking staat en we negeren hem zoveel mogelijk.’

‘Dat zal wel een beetje moeilijk worden, gezien het feit dat hij onze gastheer is.’ Ze trok haar wenkbrauwen licht ironisch op.

‘Dat valt best mee, als jij en Donna er tenminste van afzien met hem te flirten, zoals al zijn vrouwelijke kennissen. Iets anders kan ik er ook niet aan doen,’ antwoordde hij humeurig.

‘En als jij nog meer van die vervelende opmerkingen maakt, dan hoop ik dat je plannetje verkeerd afloopt. Hoe durf je zoiets van me te denken, Brad?’ riep ze boos. ‘Als het je hier niet bevalt, laten we dan weggaan. Wat kan het je schelen wat je neef ervan denkt? Dat je niet met hem kunt opschieten, is nog geen reden om zo vijandig te doen. Of je deze vakantie nu serieus voorstelde of niet, ik moet je eraan herinneren dat we op het ogenblik op voorstel van jou hier zijn.’

Gwayne was zo vol van wat ze tegen Brad wilde zeggen, dat ze de gestalte niet opmerkte, die plotseling in de open deur was verschenen. De man maakte een sarkastisch geluid en ze keken tegelijk op.

Hij stond met een schouder tegen de deurpost geleund, maar met een soepel gebaar kwam hij nu de kamer binnen. ‘Dat klonk alsof je op je ziel kreeg, jongen,’ zei hij op een licht spottende toon en hij stak Brad een magere hand toe. ‘Gaat dat vaak zo bij jullie?’

Na een lichte aarzeling greep Brad de uitgestoken hand. ‘Alleen zo nu en dan,’ lachte hij een beetje onnatuurlijk. ‘En hoe gaat het met jou, Regan?’

Terwijl beide mannen met elkaar praatten kreeg Gwayne de kans om Brads neef eens goed op te nemen. Dus dit was Regan Fairfax, de eigenaar van dit mooie huis en van de enorme vlakten, waarop zijn vee graasde. Ze begreep nu waarom Brad blijkbaar jaloers was, want zijn neef was opvallend knap en aantrekkelijk: een uitdagende persoonlijkheid.

Hij was zo groot en gespierd dat Brad, vergeleken bij hem, klein leek. Hij had zwart haar en heldere grijze ogen, waarbij zijn gebruinde huid sterk afstak, maar er was een licht spottende trek om zijn mond, die hem in Gwaynes ogen bepaald gevaarlijk maakte. Dit was een man, met wie niet te spotten viel; hij had een vanzelfsprekende autoriteit.

Ze kwam weer tot de de wereld terug doordat Brad zijn arm om haar slanke middel sloeg en haar naar zich toe trok. ‘Maar laat ik jullie nu eerst eens aan elkaar voorstellen. Regan Fairfax, Gwayne Peters... mijn vriendin,’ en hij bleef haar stevig vasthouden.

Het was niet voor het eerst dat Brad haar zo noemde en ze had dat steeds best gevonden, maar toen Regan haar hand greep en ze in zijn spottende ogen keek, voelde ze zich wrevelig over Brads houding. Hij wilde zijn neef kennelijk waarschuwen dat zij van hem was, maar ze vond dit bijzonder onplezierig. Ze kon zich absoluut niet voorstellen dat een belangrijk man als Regan Fairfax belangstelling zou hebben voor een heel gewoon meisje als zij. Ze twijfelde er niet aan dat die blik in Regans ogen veroorzaakt werd doordat hij zich amuseerde over Brads wantrouwen in dit opzicht.

Regan liet haar hand langzaam los. Met opzet, dacht ze. ‘Prettig je te ontmoeten, Gwayne, ik hoop dat je het hier naar je zin zult hebben.’ Hij trok een donkere wenkbrauw op. ‘Ben je ooit eerder zo ver het binnenland in geweest?’

‘Nee, nee, dat niet,’ antwoordde ze. ‘Ik heb me er echt op verheugd.’

‘Je moet eraan denken je lichte huid goed te beschermen. Als je teveel verbrandt, kan dat bijzonder pijnlijk zijn en je kunt er zelfs ziek van worden,’ vertelde hij rustig.

Direct nadat zijn neef was vertrokken - ze hadden nog even over koetjes en kalfjes gepraat - begon Brad boos: ‘Waarom heb je niet tegen hem gezegd dat hij zich met zijn eigen zaken moet bemoeien? Hij heeft niets met jouw huid te maken.’

‘Waarom heb jij hem dat niet verteld, toen hij hier toch stond,’ antwoordde Gwayne en ze trok zich los. ‘Bovendien is het uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid. Als een van ons ziek werd, zou de verzorging op zijn personeel neerkomen. De mensen hier hebben natuurlijk wel iets anders te doen dan voor een paar domme bezoekers te zorgen.’

‘Nou, nou, waar jij je geen zorgen over maakt! Eén ontmoeting met de grote Regan Fairfax en kijk nou eens!’ spotte hij.

Gwayne wreef met haar vingers over haar voorhoofd. Ze hadden die dag een heel eind gereden en ze had er helemaal geen zin in om ruzie met Brad te maken.

‘Wees toch niet zo gauw op je tenen getrapt, Brad,’ zei ze zuchtend. ‘Ik denk dat we alletwee erg moe zijn. Het is toch te gek om over dit kleinigheidje ruzie te maken? Laten we niet meer aan je neef denken, dan kunnen we een fijne vakantie hebben.’

Direkt had hij een al en spijt over het gebeurde, hij pakte haar hand en hield die vast. ‘Het spijt me, liefje. Je hebt gelijk, we zijn allebei moe. Ik wil helemaal geen ruzie met je maken,’ zei hij berouwvol. ‘Zullen we nu naar tante Charlotte gaan om een borrel met haar te drinken in de zitkamer? Misschien komen we dan een beetje bij.’

De ruime zitkamer was luxueus gemeubileerd met sofa’s en stoelen van bruin kalfsleer. Er hingen originele prenten boven de betimmering van cederhout, verder stonden er een paar antieke kasten en wat kleine tafeltjes. Vazen met bloemen gaven iets gezelligs aan de sfeer, die er heerste.

Gwayne bekeek direkt de verzameling Australische edelstenen die lag uitgestald. Brad haalde voor hen allebei iets te drinken van een blad, dat al klaar stond. Toen Donna en Warren wat later binnenkwamen, waren Gwayne en Brad helemaal verdiept in de kleurige kollektie.

Gwayne en Donna wisten nog niet veel van edelstenen af, ze luisterden terwijl de mannen erover vertelden.

Op een gegeven moment vroeg Donna ongelovig: ‘Wil je me vertellen dat we dit soort stenen misschien zullen vinden, terwijl we hier logeren?’

‘Hm, nee, eigenlijk niet, deze stenen komen niet hier uit de buurt,’ zei Brad. ‘We hebben meer kans om zoiets te vinden,’ en hij wees een paar dingen aan. ‘Amethyst, aquamarijn, granaat, maansteen...’ ‘Hemeltje, wat een opsomming, zo is het wel genoeg,’ lachte ze. Haar ogen leken hem heel expressief. ‘Als we gaan zoeken, moet je me maar de goede richting wijzen, dan zien we wel verder.’

‘Zo eenvoudig is het niet,’ vertelde Warren. ‘Eerst moeten we een stuk land zoeken, waar waarschijnlijk iets te vinden valt.’

‘Daar weet Brad natuurlijk al iets van,’ zei ze. ‘Hij heeft hier al eerder rondgesnuffeld.’

‘Dat is zo, maar meestal deed ik dat met zijn moeder en tante Karen samen. Als die twee fanatiekelingen ergens geweest waren, had het geen zin om daarna nog een kans te wagen,’ vertelde Brad droogjes.

‘Wilde je nu naar een gebied waar nog niemand geweest is?’ vroeg Gwayne.

‘Dat is de bedoeling. Het is natuurlijk mogelijk dat iemand ergens bezig is geweest, zonder dat wij daarvan wisten. Toen tante Karen nog leefde, kwamen er hier vaak gezelschappen van kenners.’

‘Nu ja, ze kunnen onmogelijk alles onderzocht hebben. Het is zo groot,’ zei Donna opgewekt. ‘Er moeten nog stukken land zijn, waar bijna niemand aan het graven is geweest. Waarom vraag je het niet aan je neef? Misschien weet hij er iets van.’

Warren grinnikte. ‘Een goed idee,’ zei hij, ‘Dat kan ons uren of zelfs dagen van vruchteloos zoeken schelen.’

‘Of we kunnen het aan je tante Charlotte vragen. Misschien kan zij ook helpen,’ zei Gwayne, die wel aanvoelde dat Brad geen zin had om op Donna’s voorstel in te gaan.

‘Hmm, misschien.’

Het klonk niet erg overtuigend, maar voor ze er meer over konden zeggen, kwam Charlotte Fairfax haastig de kamer binnen.

‘Goeie hemel, jullie moeten wel denken dat ik een slechte gastvrouw ben,’ begon ze. ‘Ik was er niet toen jullie aankwamen en nu laat ik jullie alleen met je borrel. Het spijt me, mensen, dit was mijn bedoeling niet. Ik ben opgehouden in de keuken.’

Brad schonk een glas sherry voor haar in en gaf haar dat, terwijl hij haar charmant toelachte. ‘Het geeft niet, tante Charlotte, we hebben ons uitstekend vermaakt...’ even aarzelde hij, ‘we hebben de Fairfax-kollektie bewonderd. Gwayne en Donna hebben nog nooit meegedaan aan een zoektocht naar stenen.’

Ze liet zich op een sofa vallen en lachte. ‘Dan hoop ik echt dat jullie iets zullen vinden. Het is altijd geweldig opwindend om een steen van een goede kleur en kwaliteit te ontdekken, maar een hele dag graven in de hete zon zonder dat je iets vindt, is enorm teleurstellend.’

Gwayne kon zich dit goed voorstellen. ‘Hebt u zelf vaak naar stenen gezocht. Miss Fairfax?’ vroeg ze.

‘O ja, vroeger wel,’ antwoordde de oudere vrouw. ‘Maar nadat mijn schoonzuster Karen is overleden, heb ik het niet meer gedaan. Regan gaat soms nog wel eens een tocht maken, maar hij heeft er eigenlijk geen tijd voor.’

‘En de opalen en smaragden? Heeft uw schoonzuster die ook gevonden?’ vroeg Donna en ze maakte een gebaar naar het kabinet.

‘De smaragden wel, ja,’ knikte Charlotte. ‘Mijn broer deed destijds zaken in West Australië en Karen is voor een paar maanden met hem meegegaan, zodat ze in de oude goudvelden kon zoeken. Maar de opalen zijn al vanaf het begin van de eeuw in de familie. Toen ze de zwarte opaal pas ontdekt hadden, duurde het een tijd voor die populair werd. Ze zijn nu bijzonder waardevol.’

Gwayne nam afwezig een slokje van haar sherry. Ze zat eraan te denken dat het. heerlijk moest zijn, als je iets bezat, dat al van generatie op generatie in de familie was. Het hoefde geen waardevol voorwerp te zijn, maar het zou je het gevoel geven ergens bij te horen.

Natuurlijk miste zij zoiets, ze wist zelfs niet wat haar achternaam precies was. Haar moeder had een briefje op de sjaal vastgemaakt, waarin ze haar kind te vondeling legde, waarop alleen de voornaam van de baby stond. Ze smeekte de vinders daarin om twee weken lang voor het kind te zorgen en daarna zou ze haar weer komen ophalen.

Dat was nooit gebeurd. Er was niemand gekomen om haar op te eisen en de moeder van het weeshuis had haar een achternaam gegeven. Onder deze omstandigheden was er geen sprake van adoptie en daardoor was ze veel langer in het weeshuis gebleven dan de meeste andere kinderen. Het was het enige thuis dat ze kende.