5
China tussen de supermachten, 1949-80
China als ‘halve supermacht’
China’s buitenlandse politiek in de periode na 1949 werd in sterke mate gevormd door de ervaringen van her land in de vorige eeuw. Mao Zedong wilde China een centrale rol in de internationale politiek laten spelen, maar zijn opvatting van China’s plaats in de wereld berustte op twee doctrines die hij in de jaren twintig en dertig geformuleerd had.[41]
De eerste was de theorie van ‘semi-kolonialisme’. Mao beweerde dat de positie van China sterker zou zijn als object van de aandacht van vele buitenlandse grootmachten, dan als een echte kolonie van één land. Toen China in de jaren zestig internationaal geïsoleerd geraakt was, herinnerde Mao zijn collega’s eraan dat er opnieuw twee honden (de Verenigde Staten en de SovjetUnie) waren, die om het Chinese been vochten. Vanwege hun rivaliteit zou geen van beiden het krijgen.
De tweede doctrine was de theorie van de ‘tussenliggende zone’. Mao redeneerde dat de echte strijd in de Koude Oorlog zich niet in Europa tussen de twee supermachten afspeelde, maar in de uitgestrekte ‘tussenliggende zone’ van Azië, Afrika en Latijns-Amerika. Daar vond de strijd tussen revolutionair nationalisme en imperialisme plaats. China zou een leidende rol spelen bij het steunen van landen in de Derde Wereld die in de jaren vijftig en zestig hun onafhankelijkheid probeerden te verwerven. Dit was Mao’s manier van het ontkennen van het belang van de Sovjet-Amerikaanse rivaliteit.
Mao’s twee doctrines kwamen voort uit de Chinese historische ervaring van afhankelijkheid van buitenlandse mogendheden. Na 1949 bleef de Chinese diplomatie bepaald worden door, en reageren op, de politiek van de twee supermachten. Vergeleken met de Verenigde Staten en de SovjetUnie was China zwak. China is door John Gittings overtuigend beschreven als een ‘halve supermacht’. Dan is het nog opvallender dat het land, ondanks zijn zwakte, zijn vrijheid van handelen in de internationale betrekkingen na 1949 behield.
China positie als de enige mogendheid die de strategische balans tussen de twee supermachten beïnvloedde, was uniek. Hierdoor veranderde zijn positie van een hecht bondgenootschap met de SovjetUnie in de jaren vijftig in één van toenadering tot de Verenigde Staten in de jaren zeventig. In de jaren zestig daagde China de wereldorde uit door zijn steun aan revolutionaire bewegingen in de Derde Wereld. Hoewel het slechts een regionale macht was, was China het enige land dat beide supermachten buiten de deur wist te houden.
De Cbinees-Amerikaanse confrontatie in de jaren vijftig en zestig
Taiwan vormde het middelpunt van de Chinees-Amerikaanse vijandigheid. In 1949 erkenden en steunden de Verenigde Staten het Nationalistische regime van Tsjang Kaisjek in Taiwan. Tsjangs openlijk verkondigde doel was de herovering van het vasteland. Bovendien steunden de Verenigde Staten de anticommunistische regimes in het bekken van de Stille Oceaan, zoals die in Zuid-Korea, Japan, de Filippijnen, Thailand en Indonesië, en hield het de Volksrepubliek China buiten de Verenigde Naties.
De Koreaanse Oorlog was de katalysator die de Verenigde Staten ertoe aanzette Taiwan in een belangrijke militaire basis te veranderen, en de politiek van containment tot het bekken van de Stille Oceaan uit te breiden. In 1951 sloot Washington een defensieovereenkomst met Taiwan, waarbij het beloofde de Nationalistische regering te steunen met ‘militair materieel voor de verdediging van Taiwan tegen een mogelijke aanval’.[42 ]Hoewel bepaald was dat de steun alleen voor de verdediging mocht worden gebruikt, stond Washington toe dat de Nationalistische troepen de controle over verschillende groepen eilanden voor de kust van het vasteland overnamen.
De Volksrepubliek China beantwoordde de steun van Washington aan het Nationalistische regime in Taiwan met zware beschietingen van een aantal van deze eilandjes in 1954 en 1958. China en de Verenigde Staten zijn nooit een oorlog om Taiwan begonnen, maar Peking bleef zijn doelstelling van het ‘bevrijden’ van het eiland trouw. De ervaringen in de Koreaanse Oorlog en Washingtons voortgezette steun aan Tsang Kaisjeks regime in Taiwan overtuigden de autoriteiten in Peking ervan dat de Verenigde Staten probeerden de Volksrepubliek te isoleren en te ondermijnen. De Verenigde Staten op hun beurt zagen China als de nieuwe leider van het revolutionaire wereldcommunisme, en als de belangrijkste aanstichter van subversieve activiteiten in Zuidoost-Azië en de Derde Wereld. China werd gezien als een ‘internationale outlaw. Omdat het zich resoluut verzette tegen alle Sovjet-Amerikaanse pogingen om de nucleaire wapenwedloop te reguleren, verwierf het op die manier een reputatie van onverantwoordelijkheid.
Toch deed China grote moeite een directe militaire confrontatie met de Verenigde Staten te vermijden. Tijdens de Vietnamoorlog gaf China het noorden morele en materiële steun, maar maakte het wel duidelijk dat het zelf niet zou interveniëren, tenzij de Verenigde Staten China aanvielen of Noord-Vietnam binnenvielen. Ondanks zijn revolutionaire retoriek opereerde China voorzichtig. Sterker nog, in de late jaren zestig begon China in de richting van de Verenigde Staten op te schuiven, omdat het zich steeds sterker bedreigd voelde door zijn vroegere bondgenoot, de SovjetUnie.
De Sovjet-Chinese alliantie en de breuk, 1950-69
Mao Zedong had in 1949 weinig andere keuze dan naar ‘één kant te leunen’, en wel in de richting van de SovjetUnie. De SovjetUnie was in 1949 tenslotte de enige belangrijke communistische mogendheid in de wereld. In februari 1950 werd het Sovjet-Chinees Verdrag van Vriendschap, Bondgenootschap en Wederzijdse Bijstand getekend. Het omvatte onder andere een militair bondgenootschap voor dertig jaar, gericht tegen Japan en al zijn bondgenoten, en een lening van de SovjetUnie aan China ter waarde van 300 miljoen dollar tegen lage rente. Toch was in 1960 het bondgenootschap ten einde, had Moskou al zijn technische en economische adviseurs uit China teruggeroepen, en hekelden Mao Zedong en Chroetsjov elkaar openlijk. Het schisma van 1960 tussen de SovjetUnie en China had een grote invloed op de internationale betrekkingen in de Koude Oorlog.
China was ontevreden over de steun die het in de jaren vijftig van de SovjetUnie had ontvangen. Maar belangrijker was de weigering van de SovjetUnie in 1958 om China van kernwapens te voorzien. Moskou wilde misschien wel toestemmen in het stationeren van kernwapens in China, maar alleen onder de voorwaarde dat ze onder Sovjetcontrole vielen. Het conflict over kernwapens werd benadrukt door de Taiwanese crisis van 1958, toen de SovjetUnie China duidelijk maakte dat de crisis zich onder geen voorwaarde mocht ontwikkelen tot een punt waar Moskou zijn nucleaire afschrikking zou moeten gebruiken. China kwam tot de conclusie dat het zijn eigen nucleaire afschrikking zou moeten ontwikkelen. De SovjetUnie was een geïndustrialiseerde staat met zijn eigen kernwapens, die erkend werd als een supermacht. China, was echter voornamelijk een agrarisch land met beperkte militaire mogelijkheden. Bovendien was het rechtstreeks met de Verenigde Staten verwikkeld in een conflict rond Taiwan, en streefde het revolutionaire doelstellingen na in de Derde Wereld. Toen Chroetsjov in 1959 Eisenhower ontmoette in Washington, leek het er in China’s optiek op dat de SovjetUnie een overeenkomst trof met de aartsvijand van het communisme, de Verenigde Staten.
China’s teleurstelling in de SovjetUnie kan alleen begrepen worden tegen de achtergrond van de groeiende ideologische kloof tussen Moskou en Peking in de late jaren vijftig. 1956 was het cruciale jaar, want in dat jaar vond de beroemde veroordeling van Stalin door Chroetsjov op het twintigste partijcongres plaats, en riep Chroetsjov later op tot ‘vreedzame co-existentie’ met de Verenigde Staten. China was woedend dat Chroetsjov zo’n grote verandering in de communistische orthodoxie had aangebracht zonder met Peking te overleggen. Chroetsjov stelde dat het in het nucleaire tijdperk noodzakelijk was Lenins doctrine van de onvermijdelijkheid van oorlog aan te passen, en een vreedzame coëxistentie na te streven met de kapitalistische tegenstander, de Verenigde Staten. China, als een ontevreden mogendheid die nog steeds vasthield aan veranderingen via revolutie, viel Chroetsjovs ‘revisionistische’ buitenlandse politiek verbitterd aan, en beschuldigde Moskou van het verlaten van de socialistische principes.
In 1958 ving China aan met een nieuwe economische politiek, de Grote Sprong Voorwaarts. De bedoeling hiervan was de energie van het volk te benutten door enorme plattelandscommunes op te zetten, en op die manier de Sovjetsteun overbodig te maken. China eiste de rol van ideologische leider van het wereldwijde socialistische kamp voor zich op. De SovjetUnie reageerde abrupt door al zijn economische steun aan China in 1960 in te trekken. Het meningsverschil tussen China en de SovjetUnie was nu een openlijk schisma geworden. In de jaren zestig bereikte de relatie tussen de twee communistische landen een dieptepunt door drie niet met elkaar in verband staande crises: de Cubaanse raketcrisis (1962), de Chinees-Indiase Oorlog (1962), en het grensconflict tussen Moskou en Peking (vanaf 1964).[43]
De ‘capitulatie’ van de SovjetUnie tegenover de Verenigde Staten tijdens de Cubaanse raketcrisis overtuigde de Chinezen ervan dat Moskou nooit meer een confrontatie met zijn tegenstander zou riskeren. Het Verdrag op het Verbod van Kernproeven, door Washington en Moskou getekend in 1963, verbood het nemen van kernproeven in de atmosfeer. China weigerde te tekenen. In plaats daarvan liet het in oktober 1964, zonder hulp van de SovjetUnie, zijn eerst kernbom ontploffen. Een andere bron van conflict tussen China en de SovjetUnie vormde de grensoorlog tussen China en India in 1962. Moskou nam in dat conflict een neutrale positie in, maar kwam zijn belofte India van motoren voor zijn straalvliegtuigen te voorzien na.
De belangrijkste bron voor onenigheid tussen Peking en Moskou was het grensconflict tussen beide, dat in 1964 opvlamde en in 1969 bijna tot een oorlog leidde. De SovjetUnie bezette meer dan 1.3 miljoen vierkante kilometer gebied dat de tsaar in de 19e eeuw aan China ontnomen had. China eiste dat de grens tussen de twee landen opnieuw zou worden vastgesteld. De spanning tussen de twee landen was vooral groot in China’s noordwestelijke provincie Xinjiang, waar regelmatig botsingen plaatsvonden aan de grens tussen de twee communistische landen.
China zat in een buitengewoon kwetsbare positie. De SovjetUnie was in staat om een enorme militaire macht (inclusief kernwapens) in het grensgebied samen te trekken, een macht waartegenover China niets gelijkwaardig kon stellen. Toch deed China tijdens de Culturele Revolutie, een periode van interne ideologische en politieke chaos tussen 1966 en 1969, verwoede pogingen zich vijandig te betonen ten opzichte van de SovjetUnie. De angst van China voor de SovjetUnie bereikte het hoogtepunt in 1968, toen de laatste Tsjechoslowakije binnenviel. Moskou rechtvaardigde zijn actie door te verwijzen naar de Brezjnev-doctrine, die verklaarde dat de SovjetUnie het recht had in te grijpen in elk land dat afweek van de orthodoxe lijn. In die tijd vonden er regelmatig botsingen plaats tussen grenswachten aan beide zijden van de Chinees-Russische grens in het noordwesten. In maart 1969 viel een contingent Chinese soldaten een Sovjetpatrouille aan op het Damansky-eiland (Chempao voor de Chinezen) in de rivier de Oessoen. Dit incident werd gevolgd door een militaire confrontatie op volle schaal tussen de beide partijen – dichter dan dat zouden ze bij een complete oorlog niet komen. Zoals we in de volgende paragraaf zullen zien dreef de Sovjetdreiging China tot een rapprochement met de Verenigde Staten in de jaren zeventig.
Ondertussen nam China een afstandelijke houding aan ten opzichte van de twee supermachten, en nam het de leiding in het steunen van bevrijdingsoorlogen in de ‘tussenliggende zone’, oftewel de Derde Wereld. China begon in 1955 tijdens de conferentie van Bandoeng in Indonesië toenadering te zoeken tot de Derde Wereld. In de praktijk was de steun die China aan de wereldrevolutie gaf vooral retorisch. Het enige terrein waar China een bijdrage kon leveren aan een ‘volksoorlog’ was in Vietnam.
Toen de Verenigde Staten in 1965 gevechtstroepen naar Vietnam begonnen te sturen, reageerde China met het sturen van naar schatting 50.000 man, voornamelijk ingenieurs en constructieploegen. Veelbetekenend is het verschil in reactie van China op de aanwezigheid van Amerikaanse troepen in Vietnam, vergeleken met soortgelijke omstandigheden in Korea in 1950, toen China zich aansloot bij de SovjetUnie. In de late jaren zestig weigerde China zich op de SovjetUnie te richten; het bleef beide supermachten uitdagen, zelfs toen de oorlog in Vietnam op zijn hoogtepunt was. In plaats van de verhoudingen met Moskou te herstellen, begon China in de late jaren zestig in de richting van de Verenigde Staten op te schuiven, ondanks de Amerikaanse aanwezigheid in Vietnam.
Drievoudige diplomatie: China, de Verenigde Staten en de SovjetUnie in de jaren zeventig
China maakte in de late jaren zestig een radicale ommezwaai in zijn buitenlandse politiek, maar de dreiging van de SovjetUnie alleen is niet voldoende om die uit te leggen. Michael Yehuda heeft het jaar 1968 ‘een belangrijk keerpunt in de internationale betrekkingen’ genoemd, omdat Mao Zedong toen inzag dat de Verenigde Staten teruggekomen waren op hun politiek van escalatie van de oorlog in Vietnam.[44] Zoals we in hoofdstuk vier gezien hebben weigerde president Johnson na het Tet-offensief de oorlog verder te laten escaleren en kondigde hij aan dat hij niet herkiesbaar zou zijn. Deze Amerikaanse beleidswijziging ten aanzien van Vietnam, en de Sovjetinval in Tsjechoslowakije, betekenden volgens Mao dat het Amerikaanse imperialisme in het defensief was, en dat het imperialisme van de SovjetUnie een offensieve fase inging. Voor China kwam het belangrijkste gevaar uit de SovjetUnie, en niet uit de Verenigde Staten.
In dezelfde periode veranderde China’s imago in de wereld. Tussen 1969 en 1972 erkenden 32 landen de Volksrepubliek China als de enige wettige regering van China. In 1971 werd China toegelaten tot de Verenigde Naties, en kreeg het een permanente zetel in de Veiligheidsraad. Binnen de Verenigde Staten vond er ook een radicale verandering in de houding ten opzichte van China plaats. De regering-Nixon wilde zo snel mogelijk troepen uit Vietnam terugtrekken, maar wilde het machtsevenwicht in Azië niet verstoren. Door een drievoudige verhouding met China en de SovjetUnie aan te gaan, hoopten de Verenigde Staten diplomatiek profijt te trekken van het geschil tussen de twee communistische mogendheden. In het bijzonder geloofde de regering-Nixon dat een Chinees-Amerikaanse rapprochement Moskou onder druk zou zetten om op een groot aantal gebieden toegeeflijker te zijn, bijvoorbeeld op het gebied van ontwapening, wapenbeheersing en Europese veiligheid.
De toenadering tussen de Verenigde Staten en China nam drie jaar (1969-71) in beslag. Het was een ingewikkeld proces, dat wel vergeleken is met een politieke versie van het ‘ritueel van het hof maken’, vooral omdat zo’n groot deel van de avances in het geheim moesten worden gemaakt.[45] Het historische bezoek van president Nixon aan China in februari 1972 markeerde misschien wel de meest dramatische ommezwaai in de Amerikaanse buitenlandse politiek sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. De twee landen spraken af om intensieve diplomatieke contacten te zullen onderhouden, hoewel ze nog niet overgingen tot formele diplomatieke betrekkingen. Washington en Peking zworen alle ambities om een hegemonie over Oost-Azië te vestigen af. Taiwan bleef nog steeds een groot obstakel voor de hervatting van de normale betrekkingen tussen de Verenigde Staten en China. Maar Washington stemde toe in een gefaseerde terugtrekking van alle troepen en militaire installaties van het eiland, en China liet de datum waarop het Taiwanese probleem opgelost zou moeten zijn open.
De opkomst van China als een belangrijke, derde, onafhankelijke macht verstoorde de tweevoudige verhouding tussen de SovjetUnie en de Verenigde Staten, en introduceerde een ‘driehoek van grootmachten’ in de Koude Oorlog.[46] Hoewel economisch en militair zwak, vormde China vanaf de late jaren zestig een belangrijk obstakel voor de politieke en strategische belangen van de SovjetUnie. De SovjetUnie werd nu geconfronteerd met twee vijandige fronten, waar ze eerder nog met één vijandig front te maken had. China’s belangrijkste doel bij het tot stand brengen van een drievoudige verhouding met Washington en Moskou was het verminderen van de heimelijke verstandhouding tussen de Verenigde Staten en de SovjetUnie. Bovendien hoopte China het Sovjetexpansionisme een halt toe te roepen door zelf samen te spannen met de Verenigde Staten. De breuk tussen China en de SovjetUnie had een ingrijpend effect op de wereldwijde communistische beweging, omdat ze de mythe van een monolithisch proletarisch internationalisme opblies.
Het conflict tussen China en de SovjetUnie was vreemd genoeg heftiger dan dat tussen China en de Verenigde Staten. Om te beginnen hadden de Verenigde Staten en de SovjetUnie geen gemeenschappelijke grens, terwijl China en de SovjetUnie de langste grens ter wereld deelden. Het Sovjet-Amerikaanse conflict was pas dertig jaar oud, de Sovjet-Chinese confrontatie stamde, in tegenstelling hiermee, uit het midden van de negentiende eeuw. Toen had het tsaristische Rusland zijn gebied uitgebreid in het Verre Oosten en in Centraal Azië. Wellicht nog belangrijker was de aanwezigheid van een ideologische component in de ruzie tussen China en de SovjetUnie, die daardoor een extra intensiteit kreeg.
Het Chinees-Russische conflict moet vergeleken worden met het antagonisme tussen twee rivaliserende Kerken, die ieder beweren de ware doctrine te vertegenwoordigen.[47] Beide kanten beschouwden de ander als ketter. Mao’s China beschuldigde de SovjetUnie van revisionisme, dat wil zeggen van het afwijken van het ware socialistische geloof. De SovjetUnie beschuldigde China van het voeren van een gevaarlijke, zelfs irrationele, politiek van confrontatie met het kapitalistische Westen in het nucleaire tijdperk. Noch Moskou noch Peking wilde zijn aanspraak op leiderschap binnen het communistische kamp opgeven. In de jaren zeventig werd de drievoudige machtspolitiek gekenmerkt door Peking dat ‘de Amerikaanse kaart uitspeelde’, of Washington dat ‘de Chinese kaart uitspeelde’ tegen de SovjetUnie.