3
Vreedzame coëxistentie en nucleaire confrontatie, 1953-64
Eisenhower, Dulles, en de ‘new look’ defensiepolitiek, 1953-58
De ambtsperiode van de Republikeinse president Eisenhower (1953-1961) wordt in handboeken vaak beschreven als een periode waarin de buitenlandse politiek radicaal verschilde van die van de Democratische regeringen onder Truman (1945-53) en Kennedy (1961-63). De minister van Buitenlandse Zaken in deze periode was John Foster Dulles, die berucht was om zijn huiveringwekkende zinsneden – ‘massale vergelding’ en ‘brinkmanskip’ (politiek tot op de rand). Eisenhower en Dulles werden afgeschilderd als degenen die de Verenigde Staten tot aan de rand van een kernoorlog brachten om één of ander obscuur gebied in de periferie van Azië te verdedigen. De realiteit is anders. Eisenhower en Dulles zetten de containment-politiek voort, zij het met een andere stijl en andere accenten. Dat de regering-Eisenhower verschilde van haar voorganger was het gevolg van de ervaringen van de Koreaanse Oorlog. De frustratie van het voeren van een niet te winnen oorlog wierp in de jaren vijftig een lange schaduw over de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten.
Tijdens de verkiezingscampagne van 1952 sprak Dulles zich uit tegen de ‘negatieve, futiele en immorele politiek van containment, die talloze mensen overlevert aan despotisme en goddeloos terrorisme.’[21] Zowel Eisenhower als Dulles beloofden een politiek van ‘bevrijding’ van de volkeren van Oost-Europa. Als reactie op de ervaringen van de Koreaanse Oorlog beloofde de Republikeinse regering een andere defensiepolitiek – ‘new look’ genaamd – die benadrukte dat de Verenigde Staten bereid waren kernwapens te gebruiken wanneer dat geschikt werd geacht.
De Republikeinen, als partij van het zakenleven, streefden ernaar de belastingen te verlagen en de begroting in evenwicht te brengen, vooral door een verlaging van de defensieuitgaven. Tegelijkertijd wilden ze een agressievere buitenlandse politiek voeren. De oplossing voor dit dilemma zochten ze in een volledig vertrouwen op de strategische kernmacht. Om een gezegde uit die tijd aan te halen, zo’n politiek zou een ‘bigger bangfor the buck’ (een grotere knal per dollar) opleveren.[22]
Maar, zoals zo vaak in de Amerikaanse buitenlandse politiek, was de retoriek in tegenspraak met de realiteit. Een onderzoek naar drie conflicten uit de beginjaren van de regering-Eisenhower – Korea, Indo-China en de Straat van Taiwan – zal aan het licht brengen in hoeverre de politiek van ‘bevrijding’ en ‘massale vergelding’ die van containment vervangen had.
We hebben al gezien dat Eisenhower met kernwapens dreigde om China tot het tekenen van een wapenstilstand in Korea te dwingen. Toch bleef hij erg sceptisch over het gebruik ervan. De Zuid-Koreaanse president, Syngman Rhee, hoopte zijn land met behulp van de Verenigde Staten te kunnen herenigen. Toen hij Eisenhower in 1954 een suggestie in die richting deed, kreeg hij een ernstige preek van Eisenhower over het gevaar van kernwapens. Eisenhower zei:
‘Een oorlog is vandaag de dag ondenkbaar met de wapens die we tot onze beschikking hebben. Als het Kremlin en Washington ooit in een oorlog verwikkeld raken zullen de gevolgen te gruwelijk voor woorden zijn. Ze zijn voor mij zelfs onvoorstelbaar.’[23]
In Indo-China (bestaand uit Laos, Cambodja en Vietnam) vocht Frankrijk tegen de Vietminh, die naar onafhankelijkheid streefde. De oorzaken van wat later de oorlog in Vietnam zou worden, zullen in hoofdstuk vier onderzocht worden. Hier hoeven we alleen de rol die de Verenigde Staten in 1954 speelden te vermelden. In dat jaar betaalde de Verenigde Staten twee derde van de Franse uitgaven in Indo-China. In een wanhopige poging de Vietminh te vernietigen stationeerden de Fransen een garnizoen van 15.000 van hun beste troepen in Dien Bien Phu. Toen duidelijk werd dat ze in de val gelopen waren en niet konden winnen, verzochten ze de Verenigde Staten om militaire steun.
Voor de president was het sturen van grondtroepen vanaf het begin uitgesloten. ‘Deze oorlog in Indo-China zou hele divisies opslokken’, zei hij in januari 1954 profetisch tegen de Nationale Veiligheidsraad.[24] Admiraal Radford en het Pentagon bevalen vervolgens ‘operatie Vulture’ aan, waarbij drie tactische kernbommen gebruikt zouden worden, hetgeen voldoende moest zijn om de Vietminh bij Dien Bien Phu te verpletteren. Maar Eisenhower was niet bereid om kernwapens te gebruiken. Bovendien wilde hij niet handelen zonder de steun van het Congres, en, nog belangrijker, hij wilde niet ingrijpen zonder de steun van Washingtons bondgenoten. Groot-Brittannië was de belangrijkste bondgenoot, en zijn premier tussen 1951 en 1955, Winston Churchill, maakt duidelijk dat zijn land gekant was tegen elke vorm van militaire interventie in Indo-China. Op 7 mei 1954 viel Dien Bien Phu. De ‘new look’ strategie was duidelijk niet van toepassing op de Amerikaanse buitenlandse politiek inzake Indo-China.
De derde test voor de ‘new look’ strategie vond in 1954 en 1955 plaats in de Straat van Taiwan. Ter voorbereiding van een militaire invasie van Taiwan beschoot communistisch China herhaaldelijk de piepkleine eilandjes Quemoy en Matsu, die vlak voor de kust van China lagen maar bij het Nationalistische Taiwan hoorden. Admiraal Radford en de Verenigde Chefs van Staven adviseerden het gebruik van atoombommen tegen het vasteland. Opnieuw wees Eisenhower de nucleaire optie af, met als argument dat het onmogelijk zou zijn zo’n actie beperkt te houden.[25] Alle drie de crises, Korea, Indo-China en de Straat van Taiwan, laten zien dat Eisenhower in de praktijk niet afweek van de strategie van Truman. Ondanks de retoriek van ‘massale vergelding’ was de politiek die gevoerd werd er één van ‘zelfafschrikking’.
Eisenhowers ambtsperiode werd gekenmerkt door het streven naar vrede. Drie dagen voordat hij gekozen werd, in 1952, lieten de Verenigde Staten de eerste waterstofbom ontploffen in de Stille Oceaan. De explosie was bijna duizend keer sterker dan de atoombom die Hirosjima verwoestte. In een tijdperk waarin één Amerikaanse bommenwerper meer vernietigingskracht had dan alle explosies uit de hele wereldgeschiedenis bij elkaar, was Eisenhower zich sterk bewust van de noodzaak het Amerikaanse volk te informeren over de realiteit van het nucleaire tijdperk. In 1953 liet de SovjetUnie in Siberië zijn eerst waterstofbom ontploffen.
In de jaren vijftig waren de leiders van de SovjetUnie zich zeer bewust van de enorme vuurkracht van thermonucleaire wapens. Achter alle retoriek van de Koude Oorlog beseften ze de tegenzin van de Verenigde Staten om kernwapens te gebruiken. Wat uitgelegd moet worden is hoe en waarom de jaren van ‘vreedzame coëxistentie’ midden jaren vijftig abrupt eindigden, om gevolgd te worden door een tijdperk van nucleaire confrontatie tussen de twee supermachten, culminerend in de Berlijnse en de Cuba-crisis van 1958 tot 62.
De ‘dooi’ na de dood van Stalin, 1953-56
De dood van Stalin op 5 maart 1953 leidde tot grote verwarring onder de Sovjetelite. Er ontstond een grote machtsstrijd binnen het collectieve leiderschap, waarbij er niet één individu machtig genoeg was om de buitenlandse politiek van de SovjetUnie te domineren. Tijdens dit interregnum werd, onder leiding van Molotov en Malenkov, een poging gedaan om de spanning met het Westen te verminderen. In 1955 kwam Chroetsjov als leider naar voren.
Gedurende de daaropvolgende tien jaar, tot zijn val in 1964, zou Chroetsjov wereldberoemd worden als architect van de destalinisatie en als opsteller van de doctrine van ‘vreedzame coëxistentie’. Maar zijn motieven en gedrag zijn in het Westen nooit goed begrepen. Dezelfde man die opriep tot ‘vreedzame coëxistentie’ met de Verenigde Staten bracht de wereld op de rand van een kernoorlog in de Cuba-crisis. Te vaak is voetstoots aangenomen dat Chroetsjovs anti-stalinisme inhield dat hij tevens een liberale voorstander van détente met het Westen was. Dit is onjuist, zoals hieronder zal worden aangetoond.[26]
Chroetsjov was van mening dat de situatie in Europa gestabiliseerd was, en dat de SovjetUnie daarom haar greep op niet-essentiële gebieden als Finland en Oostenrijk wat kon laten verslappen. Tegelijkertijd moest het socialistische blok koste wat het kost intact blijven. In 1955 trok de SovjetUnie zich terug uit Oostenrijk, dat net als Duitsland door de Vier Mogendheden bezet was geweest. Voorwaarde hiervoor was Oostenrijks permanente neutraliteit. In datzelfde jaar gaf de SovjetUnie Finland de Porkkala-marinebasis terug, die ze aan het eind van de oorlog bezet had. De topconferentie van Genève had weinig concrete resultaten, maar maakte een einde aan het lange internationale isolement van de SovjetUnie. De ‘geest van Genève’ werd een populaire uitdrukking.
Chroetsjovs meest dramatische breuk met het verleden was zijn ‘geheime’ toespraak op het twintigste Partijcongres in februari 1956, waarin hij Stalin openlijk beschuldigde van misdaden. Hij bracht grote veranderingen aan in de buitenlandse politiek van de SovjetUnie, omdat hij Lenins dogma’s over oorlog, kapitalisme en revolutie herzag. Hij verwierp de stelling van Lenin dat een oorlog tussen kapitalisme en communisme onvermijdelijk was, in het nucleaire tijdperk riep hij op tot een ‘vreedzame coëxistentie’ van de twee kampen. Binnen het socialistische kamp stond Chroetsjov verschillende ‘nationale wegen naar het socialisme’ toe. Er is een direct verband tussen deze toespraak en de Hongaarse opstand later in 1956.
Toen er in juli 1956 in Polen rellen uitbraken, herstelde de Poolse regering de orde zonder hulp van Moskou. Bovendien kozen de Poolse communisten Wladyslav Gomulka tot Eerste Secretaris van de Partij zonder met Moskou te overleggen. Gomulka was het symbool van het nationalistische communisme, en was door het eerder pro-Moskouse marionettenregime gevangengezet. De SovjetUnie greep in Polen niet militair in, omdat er geen twijfel bestond aan de loyaliteit van de Poolse Communistische Partij aan het bondgenootschap met de SovjetUnie. In Hongarije lagen de zaken anders. De nieuwe premier, Imre Nagy, vormde een coalitieregering en kondigde vervolgens plannen aan om een einde te maken aan het éénpartijsysteem en Hongarije terug te trekken uit het Warschaupact. Dit vormde een rechtstreekse bedreiging van de belangen van Moskou, en op 4 november rolden de Sovjet-tanks Boedapest binnen. Op 7 november was de revolutie voorbij. Meer dan 30.000 Hongaren kwamen om, Nagy werd gearresteerd en geëxecuteerd. Chroetsjovs militaire onderdrukking van de Hongaarse opstand maakt duidelijk in hoeverre de SovjetUnie diversiteit binnen het Oostblok toestond. De ontwikkelingen in Polen en Joegoslavië konden in het tijdperk na Stalin worden getolereerd, omdat beide landen stevig ingebed bleven in het communistische systeem, zelfs als deze ontwikkelingen nationalistische, niet-Sovjet vormen aannamen. De Hongaarse opstand was een anticommunistische volksopstand die een einde wilde maken aan de éénpartijdictatuur.
In dezelfde week waarin de SovjetUnie de Hongaarse opstond neersloeg, vielen Groot-Brittannië en Frankrijk samen met Israël Egypte aan. De aanval was een reactie op kolonel Nassers nationalisering van het Suez-kanaal. Slechts een jaar eerder had Chroetsjov een overeenkomst met Nasser gesloten over wapenleveranties, waarmee de SovjetUnie voor het eerst een machtsfactor werd in het Midden-Oosten. Hoewel de Brits-Franse invasie een militair succes was, leidden de weigering van de Verenigde Staten zijn bondgenoten te steunen, dreigementen van de SovjetUnie en een veroordeling van andere landen al snel tot het terugtrekken van de troepen.
Het jaar 1956 vormde een keerpunt in de internationale politiek. Zowel het Westen als het Sovjetblok werden hard geraakt op hun meest kwetsbare punten. In het geval van Frankrijk en Groot-Brittannië markeerde de Suez-crisis het einde van hun rol als grote mogendheid. Er ontstond een machtsvacuüm in het Midden-Oosten dat door de Verenigde Staten en, in mindere mate, door de SovjetUnie werd opgevuld. De waarschuwing aan Frankrijk en Groot-Brittannië hun aanval op Egypte niet voort te zetten markeerde de opkomst van de SovjetUnie als een mogendheid waarmee rekening moest worden gehouden in het Midden-Oosten. In Oost-Europa wist de SovjetUnie haar evenwicht te hervinden en was ze in staat, in ieder geval oppervlakkig gezien, om de eenheid in het haar rijk te herstellen.
Het tijdperk van de nucleaire confrontatie: oerlijn en Cuba, 1957-62
De vijfjaar tussen 1957 en 1962 zijn wel het ‘nucleaire tijdvak’ genoemd, een periode waarin het gevaar van een kernoorlog groter was dan ooit ervoor of erna.[27] Op 4 oktober 1957 lanceerde de SovjetUnie de eerst satelliet, de Spoetnik, in een baan om de aarde. Het was een spectaculaire wetenschappelijke prestatie die de Verenigde Staten verontrustte, niet het minst vanwege de militaire implicaties. Als de SovjetUnie over een raket beschikte die in staat was een satelliet in een baan om de aarde te brengen, lag het ook in haar vermogen om een raket te produceren die krachtig genoeg was om als intercontinentale ballistische raket (ICBM) met een kernkop te fungeren. En die kon een doel in de Verenigde Staten bereiken. In één klap leek de SovjetUnie het strategisch evenwicht tussen oost en west veranderd te hebben.
Chroetsjov probeerde onmiddellijk diplomatiek gewin te halen uit de kennelijke voorsprong van de SovjetUnie in rakettechnologie. Hij probeerde West-Duitsland en Groot-Brittannië los te weken uit de NAVO, door bijvoorbeeld botte dreigementen te uiten. West-Duitsland en Groot-Brittannië zouden worden ‘weggevaagd’[28], aldus Chroetsjov. Het is weinig verrassend dat één van de reacties op deze dreigementen in 1958 de oprichting van de Campagne voor Nucleaire Ontwapening (CND) was. De zogenaamde ‘missile gap’ (‘raketkloof) in het voordeel van de SovjetUnie bleek een mythe te zijn. In 1960 beschikte de SovjetUnie over slechts vier ICBM’s en 145 langeafstandsbommenwerpers. De Verenigde Staten hadden gedurende de hele jaren vijftig een enorme nucleair-strategisch overwicht.
Chroetsjov kon zich zijn nucleaire diplomatie veroorloven in de veronderstelling dat een daadwerkelijke oorlog onwaarschijnlijk was. Het was hem niet ontgaan dat het gedrag van de Verenigde Staten op de topconferentie van Genève en rond de Hongaarse revolutie, de Suez-crisis en de Straat van Taiwan duidelijk maakte dat dat land het risico van een kernoorlog zoveel mogelijk wilde vermijden. Op binnenlands terrein was Chroetsjovs positie onzeker, en waren er economische problemen. Succes in de buitenlandse politiek ten opzichte van de Verenigde Staten was voor Chroetsjov dan ook noodzakelijk. De avonturen in de buitenlandse politiek tussen 1958 en 1962 waren deels het gevolg, niet van de sterkte maar van de zwakte van de SovjetUnie in het algemeen en van Chroetsjov in het bijzonder.
Berlijn, 1958-61
Chroetsjov lokte in november 1958 de Berlijnse crisis uit toen hij de westers mogendheden een ultimatum stelde. Hij eiste het einde van hun bezetting van West-Berlijn en de omvorming ervan tot een ‘vrije stad’. Als het Westen niet voor mei 1959 een nieuw verdrag met Moskou sloot, zou de SovjetUnie een apart verdrag sluiten met de Duitse Democratische Republiek (DDR). Hiermee zou de DDR controle krijgen over de toegangsroutes tot West-Berlijn. De Sovjetminister van Buitenlandse Zaken, Andrej Gromyko, waarschuwde dat elke actie tegen de DDR kon leiden tot ‘een grote oorlog waarin talloze miljoenen mensen zouden omkomen’[29] Het Westen leek te moeten kiezen tussen een terugtocht uit West-Berlijn en een oorlog met de SovjetUnie.
De situatie in Duitsland zelfwas sinds 1955 fundamenteel veranderd. West-Duitsland was lid geworden van de NAVO, en alle hoop op een spoedige Duitse hereniging was verdwenen. Moskou accepteerde een verdeeld Duitsland en wilde nu het logische resultaat daarvan zien: een erkenning van de DDR door het Westen. Het Westen weigerde het Oost-Duitse regime te erkennen, aangezien het nooit vrije verkiezingen georganiseerd had. Het Westen koesterde ook nog steeds hoop op een toekomstige Duitse hereniging, en wilde daarom de status-quo niet legitimeren. Maar de SovjetUnie wilde meer dan erkenning van Oost-Duitsland door het Westen. Moskou wilde de band tussen West-Duitsland en de Verenigde Staten verbreken; dat doel werd voor Chroetsjov tegen het einde van de jaren vijftig bijna een obsessie.
Nu de SovjetUnie over voldoende nucleaire macht beschikte, vond Chroetsjov het tijd om het Berlijnse probleem op te lossen. Het contrast tussen Oost- en West-Duitsland was groot. De West-Duitse economie nam in de jaren vijftig een hoge vlucht, terwijl de Oost-Duitse stagneerde. Berlijn was een gat in het IJzeren Gordijn. Tussen 1949 en 1959 ontsnapten meer dan 2.1 miljoen Oost-Duitsers (op een bevolking van 17 miljoen in 1949) naar West-Duitsland. Maar in termen van militaire sterkte was de SovjetUnie enorm in het voordeel: het garnizoen in West-Berlijn bestond uit 11.000 man, ze werden omsingeld door een half miljoen buiten de stad gelegerde manschappen uit het Oostblok.
Het Westen weigerde toe te geven in de kwestie Berlijn, en Chroetsjov deed in maart 1959 zijn eerste concessie: hij trok de deadline van het ultimatum, 27 mei, in. Moskou realiseerde zich net zo goed als het Westen dat het gebruik van militaire middelen ondenkbaar was, omdat dit gemakkelijk kon leiden tot een escalatie in een kernoorlog op grote schaal. In de daaropvolgende twee jaar bestond er een patstelling inzake Berlijn. In deze periode bezocht Chroetsjov de Verenigde Staten, maar, wat belangrijker was, hij kreeg heftige kritiek te verduren uit China omdat hij een revisionistische buitenlandse politiek zou voeren. Het schisma tussen de SovjetUnie en China, dat ontstond in 1959, had rechtstreekse gevolgen voor Chroetsjovs buitenlandse politiek (zie hoofdstuk vijf). Hij had meer dan ooit een diplomatieke overwinning op het Westen nodig.
In de zomer van 1961 meende Chroetsjov dat de tijd was aangebroken om de standvastigheid van de nieuwe president op de proef te stellen. Kennedy had net een tegenslag te verduren gehad door het Varkensbaai-incident in april 1961, waarbij een groep Cubaanse rebellen, gesteund door de CIA, er niet in geslaagd was het Castro-regime in Cuba omver te werpen. Toen in juli meer dan duizend Oost-Duitsers per dag in West-Berlijn aankwamen, dreigde er een crisis, bovenal veroorzaakt door de angst dat Chroetsjov alle toegangswegen tot de stad zou afsluiten. De dramatische ‘oplossing’ voor het probleem was de bouw van de Berlijnse Muur door de Oost-Duitsers op 13 augustus 1961.[30] De Muur loste het vluchtelingenprobleem in één klap op, maar werd tegelijkertijd overal ter wereld het symbool van onderdrukking in het Oostblok. Chroetsjov trok zijn dreigement om een apart vredesverdrag met Oost-Duitsland te sluiten in, en er kwam een einde aan de Berlijnse crisis. Hij was er niet in geslaagd het Westen uit Berlijn te verdrijven en kreeg felle kritiek van China omdat hij gecapituleerd had voor de kapitalistische mogendheden. Dus had Chroetsjov nog steeds een succes op het gebied van de buitenlandse politiek nodig. Wat in Berlijn in 1958 begon, eindigde in Cuba in 1962.
Cuba 1962
De gevaarlijkste nucleaire crisis van de Koude Oorlog vond plaats gedurende dertien dagen in oktober 1962. De oorzaak ervan lag in de zomer van 1962, toen Chroetsjov strategische middellange-afstandsraketten op Cuba stationeerde, op 150 kilometer van de kust van Florida. De crisis eindigde op 29 oktober 1962, toen Chroetsjov toestemde de raketten terug te trekken.
In januari 1959 was het corrupte regime van Batista omvergeworpen door een guerrillaleger van het platteland onder leiding van Fidel Castro. Castro’s relatie met de Verenigde Staten verslechterde toen hij Amerikaanse bedrijven op Cuba nationaliseerde. Nadat de invasie in de Varkensbaai in april 1961, die door de CIA was opgezet, mislukt was, wendde Castro zich tot de SovjetUnie voor militaire bescherming. Nadat een U2 verkenningsvliegtuig in oktober 1962 raketinstallaties van de SovjetUnie op Cuba ontdekte, stelde president Kennedy een blokkade op zee in om verdere verscheping van raketten naar Cuba te voorkomen. Daarna eiste Kennedy de verwijdering van alle offensieve Sovjetraketten uit Cuba, waarbij hij dreigde met een invasie binnen 24 uur. Na een ingewikkelde briefwisseling zegde de SovjetUnie toe zijn raketten terug te zullen trekken, in ruil voor de Amerikaanse belofte Cuba niet binnen te zullen vallen.
Er zijn veel theorieën om Chroetsjovs gedrag tijdens de Cubaanse raketcrisis te verklaren.[31] De meest plausibele is dat hij hoopte de nucleaire balans tussen de SovjetUnie en het Westen in één klap in evenwicht te brengen. Op het moment van de crisis had de SovjetUnie de beschikking over slechts een handvol ICBM’s, terwijl de Verenigde Staten 144 raketten aan boord van Polaris-onderzeeërs hadden, naast 294 ICBM’s. Door de goedkopere midden- en middellange-afstandsraketten op Cuba te stationeren kon de SovjetUnie zijn nucleaire first-strike capaciteit verdubbelen tegen relatief lage kosten. Kort gezegd kon het opstellen van raketten in Cuba als een ‘snelle oplossing’ gezien worden – niet als vervanging voor het opstellen op lange termijn van meer ICBM’s, maar als een noodoplossing.
De Cubaanse raketcrisis was Chroetsjovs laatste uitspatting op het terrein van de buitenlandse politiek. Hij bleek zich niet te kunnen herstellen van de rampzalige gevolgen ervan. Voor Moskou en Washington markeerde de crisis het einde van een periode waarin men op een politiek koord danste als het op kernwapens aankwam. Minder dan een jaar later hadden de twee supermachten een belangrijke overeenkomst over wapenbeperking gesloten. In juni 1963 werd er een hot line aangelegd, een directe telefoonverbinding tussen Washington en Moskou. In augustus 1963 werd het Verbod op Kernproeven getekend door de Verenigde Staten, de SovjetUnie en Groot-Brittannië. De Cuba-crisis stimuleerde de beide supermachten bovendien een overeenkomst te sluiten om de verspreiding van kernwapens te voorkomen, het Non-proliferatieverdrag werd in 1969 getekend.