Costa de la Luz                                        5


Tussen Gibraltar en Almería, bijna aan de hele 300 km lange Costa del Sol, Costa Tropical en Costa de Almería, vind je zand- en kiezelstranden. Maar voor de mooiste stranden moet je voorbij Gibraltar zijn aan de Costa de la Luz. Paradijselijke zandstranden, lang en leeg genoeg om fantastische strandwandelingen te maken; je verwacht ze niet in Andalusië. Het massatoerisme heeft de Costa de la Luz nog niet ontdekt, zo ongerept en authentiek moet de Costa de Sol er decennia geleden ook hebben uitgezien. Vissersdorpjes met viskotters in de haven, visnetten op de kade, vis op de markt en in de restaurants, aan de Costa de la Luz bestaan ze nog. De ontwikkelingen worden door de vissers met hun getaande gezichten met gemengde gevoelens bekeken: het toerisme is in opmars en bedreigt de toekomst van de visserij. De eerste hotels en hostales zijn gebouwd; de eerste toeristencentra schieten uit de bodem. Maar aan de Costa de la Luz heeft men geleerd van de architectonische fouten aan de Costa del Sol en beperkt men zich tot laagbouw en probeert de hotels, appartementen en vakantiehuizen zoveel mogelijk aan te passen aan het fantastische landschap van duinen en naaldbossen, kliffen en baaien, en kilometerslange, brede zandstranden.

Costa de la Luz, de kust van het licht. En inderdaad, er zijn prachtige luchten, dankzij de wind van de Atlantische Oceaan die de hemel schoon veegt. De kust strekt zich uit van Tarifa, op het zuidelijkste puntje van het Iberisch schiereiland tot aan de Portugese grens in het westen. De ligging aan open zee is van groot belang geweest voor de ontwikkeling van handel en industrie in dit gebied. Columbus begon zijn reizen naar de Nieuwe Wereld aan deze kust en hier mondt de Guadalquivir uit in zee. De rivier was de toegangspoort tot de haven van Sevilla en is tevens de levensader van het grootste beschermde moerasgebied van Europa, het Parque Nacional Coto de Doñana. Het park is een pleisterplaats op de vliegroutes van tal van trekvogels. Ten zuiden van het natuurpark ligt de havenstad Cádiz en in het achterland de bezienswaardige stad van de sherry: Jerez de la Frontera.

Frontera staat voor grens en herinnert aan de vroegere betekenis van deze regio als grensgebied tussen het islamitische koninkrijk Granada en het katholieke rijk van Castilië. De provincie Cádiz was tijdens de laatste twee eeuwen van Moorse overheersing het toneel van oorlogen. Menigmaal vielen de grensplaatsen van Moorse in christelijke handen en andersom. De toevoeging La Frontera kom je veel tegen: Chiclana de la Frontera en Conil de la Frontera aan de kust, Arcos de la Frontera, Jimena de la Frontera, Vejer de la Frontera en andere plaatsen in het binnenland. Het zijn stuk voor stuk bezienswaardige pueblos blancos met een Moors stratenpatroon, Moorse architectuur en doorgaans een vesting. Je kunt ze tijdens een witte-dorpen-route bezichtigen ( pp.117-119).

Het achterland van de Costa de la Luz is ook het land van grote haciendas (landerijen), van koeien, vaqueros (zeg maar Spaanse cowboys), stieren en paarden. De beste stieren voor de gevechten in de Spaanse arena’s komen hier vandaan en natuurlijk het Andalusische paard. De paardendressuur heeft hier traditie en trekt jaarlijks duizenden toeristen naar de eeuwenoude, elegante Spaanse rijschool in Jerez.

Zuidelijke Costa de la Luz


De toeristische ontwikkeling van de Costa de la Luz kwam al eind 19de eeuw op gang; niet langs de hele kust maar vooral in de dichtst bewoonde streek bij de rivier de Guadalquivir: het kustgebied in de sherrydriehoek, tussen El Puerto de Santa María en Sanlúcar de Barrameda. Zandstranden, wijngaarden met sherrydruiven, interessante stadjes en het Parque Nacional Coto de Doñana vormen hier een aantrekkelijke combinatie die je een afwisselende vakantie garandeert. Inmiddels heeft de kust in de sherrydriehoek sterke concurrentie gekregen van het gebied ten zuiden van Cádiz.

Marisco y pescado

In de kustplaatsen langs de Costa de la Luz kom je nog de visafslag of vismarkt tegen. Voor wie wil weten wat er uit dit zilverkleurige tot roze aanbod van mariscos (schaaldieren) en pescados (vissoorten) eventueel op zijn of haar bord belandt hier een overzicht.

Atún

rode tonijn, heerlijke, stevige vis in grote moten gesneden en kort gegrild.

Bonito

witte tonijn.

Boquerones

verse ansjovis, kleine visjes, familie van de sardientjes, vaak knapperig gebakken of gefrituurd geserveerd, of en vinagre (ingelegd). Niet te verwarren met gezouten ansjovis, die heet anchoa.

Merluza

heek, een stevige, smaakvolle grote witte vis, erg populair in het Middellandse Zeegebied en op diverse manieren klaargemaakt.

Pez espada

espada staat voor degen, zwaardvis dus; een flinke roofvis en bijna het hele jaar door verkrijgbaar. In de regel geserveerd als vissteak in een marinade van citroen, olijfolie, knoflook en peterselie.

Salmonete

geen zalm, maar rode poon; gegrild komt de volle smaak het beste tot zijn recht.

Pulpo

octopus, de kleingesneden tentakels worden klaargemaakt met sausen of in salades.

Calamares

pijlinktvis, bij iedereen bekend in de vorm van gefrituurde ringen, maar ook gestoofd of gevuld verkrijgbaar.

Chipirones

kleine inktvisjes in zijn geheel klaargemaakt.

Choco

inktvis, meestal in zijn geheel gegrild.

Pescaito Frito

een bij de Andalusiërs uiterst populaire, knapperige mix van allerlei vissoorten, staat in bijna elk restaurant op de kaart en wordt ook in speciale vissnackbars in een papieren zak verkocht, met name in Sevilla en in de plaatsen aan de monding van de Guadalquivir.

El Puerto de Santa María

El Puerto de Santa María ligt direct aan de Bahía de Cádiz. Columbus woonde hier, evenals cartograaf Juan de la Cosa die hier in 1500 de eerste wereldkaart maakte, de Mapa Mundi. Zulke illustere namen vormen een indicatie voor de welvaart die het havenstadje heeft gekend. De 16de en 17de eeuw waren gouden eeuwen, dankzij de handel met Amerika en Azië. Een beetje van die flair zie je nog in de statige paleizen en patriciërshuizen van dit aangename stadje met ruim 70.000 inwoners. Je kunt door de straten dwalen en een kijkje nemen bij de in het oog springende Castillo de San Marcos, een burcht die in de 13de eeuw over een moskee heen werd gebouwd en later verschillende keren werd vergroot en veranderd. Ook de Plaza de Toros ontbreekt niet. De arena dateert uit 1880 en is te bezichtigen. Maar de Spanjaarden komen slechts voor twee dingen naar El Puerto de Santa María: sherry en vis. Je vindt beide in overvloed in het centrum, direct langs de rivier.

PLAZA DE TOROS. Geopend: di.–zo. 11–13.30 en 17.30–19 uur. Toegang gratis.

Sanlúcar de Barrameda

Sanlúcar is iets kleiner dan El Puerto de Santa María, maar was door zijn ligging aan de monding van de Guadalquivir eveneens een havenstad van betekenis. Columbus, Magellan en andere ontdekkingsreizigers begonnen hier een aantal van hun expedities. Bij de Spanjaarden is Sanlúcar bekend als de stad van de manzanilla, een specifieke soort sherry ( pp. 111-112). De bodega’s liggen boven in het stadje, in de barrio alto (de hoog gelegen stadswijk). De oude stad op de heuvel is interessanter en gezelliger dan het wat modernere deel aan de zee, de barrio bajo (laag gelegen wijk).

Barrio bajo en barrio alto zijn verbonden door een mooie allee, de Calzada de Ejercito. De kern van de bovenwijk is de gezellige Plaza del Cabildo met zijn palmen, cafés, restaurants en terrassen en het 18deeeuwse stadhuis. Een ander aardig plein is de Plaza San Roque.

Sanlúcar heeft een reeks aardige paleizen en kerken, zoals Palacio de los Duques de Medina Sidonia in mudéjarstijl en de Iglesia de Nuestra Señora de la O. uit 1360. Maar in feite is het gewoon een aardig stadje om rond te slenteren, een manzanilla te drinken op een terrasje en verse vis te eten – en om de boot te nemen voor een excursie naar het Parque Nacional Coto de Doñana.

Chiclana de la Frontera

Chiclana de la Frontera is de belangrijkste bestemming aan de kust ten zuiden van Cádiz. Op het eerste gezicht is het een weinig aantrek kelijk plaatsje, maar achter de nieuwbouwwijken, winkelcentra en kantoren ligt het sfeervolle historische centrum. Het dorp ligt acht kilometer van de kust. Aan het kilometerslange zandstrand, met duinen en kliffen, is een moderne badplaats ontstaan. Chiclana Costa bestaat uit de twee wijken Sancti Petri en La Barrosa en is populair bij de bevolking uit Cádiz. De badplaats is een weids aangelegde conglomeratie van comfortabele hotel- en appartementencomplexen, vakantiewoningen en golfclubs. Straatjes met winkels en restaurants om ’s avonds te slenteren vind je er niet, wel een aardige boulevard boven het strand. Restaurants, bars en kleine winkelcentra liggen verspreid tussen de hotels en appartementen. Dat is gunstig voor de hotels, waar bij voorkeur vol- of halfpension wordt geboekt.

Een prachtig, onbebouwd landschap van duinen, pijnbomen, kliffen en rustige stranden ligt tussen Chiclana Costa en de urbanisatie La Roche. La Roche bestaat uit vrijstaande bungalows, voor zowel permanente bewoning als voor de vakantie of weekenden, schitterend gelegen in het bos. Winkels en restaurants zijn er nauwelijks, daarvoor moet je in Chiclana of verderop in Conil de la Frontera zijn. De kustweg tussen La Roche en Conil is prachtig, slingert wederom door onbebouwd gebied boven een steile kust van Cabo de Roche, een aardig wandelgebied. Vanaf de vuurtoren heb je goed uitzicht op zowel de grillige kustlijn als Conil in de verte.

Conil de la Frontera

Conil de la Frontera is een betere optie dan Chiclana. Het is een wit vissersdorp met fraaie smalle straatjes, enkele historische monumenten en een authentieke sfeer. Het dorp is nog niet onder de voet gelopen door de toeristen. En het grote pluspunt is de ligging direct aan een fantastisch breed en liefst 14 km lang zandstrand. Alleen in het weekend is het druk door de dagtoeristen uit de regio.

Nog rustiger is het verder in zuidelijke richting bij Caños de Meca: een mooi strand onder aan de Cabo de Trafalgar. Bij de Cabo de Trafalgar, die zijn naam aan het beroemde plein in Londen gaf, vond in 1805 de zeeslag plaats tussen Napoleon en de Britse admiraal Lord Nelson. Aan dat drama herinnert hier absoluut niets, in de Spaanse geschiedenis speelde deze gebeurtenis geen rol van betekenis. Je vindt hier niet eens een dorp, alleen enkele vakantiehuisjes van Spanjaarden in de middle of nowhere. Caños de Meca is overigens in trek bij fanatieke windsurfers, dat zegt voldoende over de wind en branding aan deze kuststrook.

De prachtige kust gaat verder. Tussen Caños de Meca en het dorp Barbate ligt het beschermde natuurgebied Pinal de Barbate: een brede duinenrij vol pijnbomen. De kustweg slingert er dwars doorheen. Langs de weg is een beperkt aantal parkeerplaatsen aangelegd, voor wie dit gebied een stukje te voet wil bekijken of een picknick wil houden op de bankjes en tafels in de schaduw, zoals veel Spanjaarden doen in het weekend.

Barbate is een van de weinige kustplaatsen die nog niet voor het toerisme lijken te zwichten. Dat is alleen al te merken aan de geur van vis die er hangt en de grote vissersvloot in de haven. Barbate leeft van de visserij, in het bijzonder van de vangst van tonijn en merluza (zeesnoek), en van de visverwerkende industrie. Scholen tonijn trekken in het voorjaar langs de kust en worden gevangen in enorme netten. Mooi kun je deze vissersplaats niet noemen, wel interessant.

Medina Sidonia en Vejer de la Frontera

Een idee voor een uitstapje in het binnenland is het witte dorp Medina Sidonia. Het ligt imposant op een heuvel tussen de graanvelden, op ongeveer 20 km van Chiclana. De Moren stichtten de Medina, de stad. Hertog Guzmán maakte de stad in 1264 tot zijn eigendom en residentie. Hij kreeg daardoor de titel Duque de Medina Sidonia.

Het mooiste monument van het dorp is zonder twijfel de Santa María la Coronada, boven in het dorp. De kerk is op de fundamenten van een kasteel gebouwd en heeft een gotisch interieur. Het retabel is van Turín en Vázquez. De koster opent eventueel de deur naar de klokkentoren, waarvandaan je een heerlijk uitzicht over het stadje hebt.

Wat lager in het dorp staat het laatste Moorse overblijfsel, de Arco de la Pastora (De stadspoort van de Herderin) met een markante hoefijzervormige boog.

Medina Sidonia is bekend om de traditionele zoete koekjes met honing en amandelen, alfajores. Je kunt ze onder andere bij de bakker op de Plaza de España kopen en in de markthal die eveneens aan dit plein staat, net zoals het stadhuis. Een deel van het stadhuis is in de zomer ingericht als informatiepunt voor toeristen, waar onder andere een plattegrond verkrijgbaar is.

Aantrekkelijk is ook zonder meer Vejer de la Frontera, een pueblo blanco 10 km uit de kust, dominant op een heuvel boven de doorgaande weg naar Cádiz. Vejer is een vestingplaats met een middeleeuws centrum, bijzonder steile straatjes en steegjes, stralend witte huizen, vestingmuren en een Moorse burcht. Niet voor niets is het dorp uitgeroepen tot historisch monument. Beroemd is Vejer om een spektakel dat op paaszondag plaatsvindt: dan worden stieren door de smalle straatjes gejaagd en uitgedaagd door de macho’s uit het dorp en omstreken. Meestal zijn ze al rond middernacht begonnen zich zelf moed in te drinken en verschijnen dan dronken in de dorpsstraten. Om zware ongelukken te voorkomen zijn de horens van de stier bedekt. Met stierengevecht heeft dit spektakel volgens professionele toreros niets te maken. De stier is in hun ogen niet op eigen terrein, kan zich op de glibberige keien en in de smalle straten niet goed verdedigen. Het is een onaangenaam spel met de stier, maar zonder dodelijke afloop. De stier mag na afloop terug naar de weide, hoewel dat vroeger anders was: toen werd de stier afgeslacht. Protesten tegen deze traditie hebben resultaat opgeleverd.

Zahara de los Atunes en Cabo de Gato

Zahara de los Atunes ligt 8 km voorbij Barbate. Atun staat voor tonijn, maar in tegenstelling tot Barbate is dit vissersdorp recent overgestapt op het toerisme. De vissers moeten voor hun vangst steeds verder van huis. Grote delen van de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan zijn overbevist. De concurrentie met Barbate kon Zahara de los Atunes niet meer aan. De hoop is nu gevestigd op de toeristen. Met het fraaie lange zandstrand, zijn kleinschaligheid, rust en toch nog iets van de sfeer van een vissersdorp heeft Zahara goede troeven in handen. Dat hebben ook projectontwikkelaars onderkend. Op de heuvel aan de rand van het dorp is het elegante toeristencentrum Atlantera in ontwikkeling om Zahara’s aspiraties om uit te groeien tot een badplaats te verwezenlijken. De mooiste locatie verderop is al bezet: Cabo de Gato of Cabo de Alemán (Kaap van de Duitser) zoals spottend wordt gezegd. Prachtige villa’s zijn hier op de klip, boven het strand en in de heuvel daarachter gebouwd. Een kleine, beschutte baai met een zandstrand maakt de locatie perfect.

Kurk

Oorspronkelijk was een groot deel van het Iberisch schiereiland bedekt met steeneiken, bomen die goed bestand zijn tegen droogte. Ze komen nu nog maar weinig voor. Ook de verwante kurkeik is op zijn retour. De kurkeik stelt meer eisen aan het klimaat en was daarom al minder verbreid dan de steeneik. Maar in de provincie Cádiz, vooral in het bergachtige natuurgebied Los Alcornocales (De Kurkbossen) ongeveer tussen Tarifa en Arcos de la Frontera, liggen nog montadas: kurkeikplantages.

De schors van de kurkeiken wordt gebruikt om kurken te fabriceren, voor de flessen wijn, sherry en olijfolie die Andalusië traditioneel in grote hoeveelheden produceert. De fabricatie van kurk is intensief werk, dat weinig oplevert en met de stijgende welvaart aan het verdwijnen is. Maar je ziet ze nog wel langs de kant van de weg of tijdens een wandeling, de geschilde bomen. Op het eerste gezicht zien ze er een beetje vreemd uit, een beetje komisch ook wel: halfnaakte bomen met een gladde, roodbruine stam die contrasteert met de grijze schors die op de takken is achtergelaten. Als de schors verwijderd of liever gezegd de kurk geoogst is, doet de kurkeik denken aan een wezen in een sprookjesfilm met een rode broek en een grijze trui aan, zijn takken als vertwijfelde armen in de lucht.

De kurkoogst gebeurt in het najaar, maar de bomen met hun zachte, grauwe, verende schors zijn ook de rest van het jaar herkenbaar. Als je de bomen ziet, stop dan eens en bekijk en betast het ‘levende’ kurk. Zolang je de boom niet beschadigt en de kurkoogst dus niet benadeelt, is dat geen bezwaar.

Baelo Claudia

Baelo Claudia is een van de bezienswaardigste Romeinse steden van Andalusië, een topattractie en ook nog bij een fantastisch strand en hoge duinen. Desondanks trekt dit archeologische gebied weinig bezoekers, bij de toeristenmassa is Baelo Claudia niet bekend. Dit paradijsje, verstopt achter de 500 m hoge Sierra de la Plata, hoef je met weinig mensen te delen. Te zien is er genoeg, het centrum van de Romeinse havenstad is blootgelegd. Niet alleen fundamenten en het stratenpatroon zijn herkenbaar, maar een aantal monumenten is weer opgebouwd en helpt je een realistische indruk te krijgen van de Romeinse stad van 2000 inwoners. De rondwandeling volgt de oude straten, langs onder meer de stadspoort en stadsmuren, het forum met de imposante zuilen, tempels, termen, de basiliek en het prachtige theater. Op borden is er uitleg in het Spaans en Engels. Een plattegrond is gratis bij de kassa verkrijgbaar.

Baelo Claudia dateert uit de 2de eeuw v. Chr. De stad was door de Romeinen gesticht voor de handel met Noord-Afrika, maar de gezouten vis en vissaus die de havenstad produceerde werden de motor van haar succes. Drie eeuwen later werd ze verheven tot Romeinse gemeente en vernoemd naar de Romeinse keizer Claudius. Een aardbeving vernielde de stad in de 2de eeuw n.Chr., maar ze werd pas in de 7de eeuw compleet verlaten. De stad van Claudius moest zwichten voor de overvallen van piraten uit Noord-Afrika.

BAELO CLAUDIA. Geopend: di.’za. 10’19, zo. 10’14 uur. Toegang voor EU-burgers gratis op vertoon van een geldig legitimatiebewijs.

Tarifa en Valle de Vaqueros

Het Moorse stadje Tarifa ligt op de grens van de Costa de la Luz, en op de zuidelijkste punt van Spanje. Het gebied wordt gedomineerd door een modern windmolenpark. De wind maakt de plek ook formidabel om te surfen. Tarifa is een hotspot. Hier zijn wereldkampioenschappen windsurfen gehouden. De fanatieke windsurfers vormen een beetje hippieachtig publiek dat Tarifa een ongedwongen, beetje alternatieve flair geeft. Voor wie niet tot het surfwereldje hoort, is Tarifa eventueel alleen interessant als uitstekend vertrekpunt voor een excursie naar de Marokkaanse stad Tanger. Excursieboten vertrekken er dagelijks, een veerboot alleen ’s ochtends.

De windsurfers domineren ook het vlak aflopende strand van Valle de Vaqueros (Dal van de Cowboys), ten noorden van Tarifa. De campings, goedkope accommodatie en windsurfscholen langs de doorgaande weg verraden de sfeer. Allerlei nieuwe technieken en nieuw materiaal worden aan dit strand uitgeprobeerd, nieuwe trends ontstaan hier. Aardig om te bekijken – of je wel of niet surft.

Cádiz


De Costa de la Luz ligt voor een groot deel in de provincie Cádiz. Haar gelijknamige hoofdstad is de oudste stad op het Europese continent en ligt strategisch op een schiereiland, een sleutelpositie tussen de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. Rond 1100 v.Chr. stichtten de Feniciërs hier de handelspost Gadir, genoemd naar de zoon van Neptunus. Het belangrijkste handelsproduct was tin, gewonnen in de Sierra Morena ten noorden van Sevilla. Onder de Romeinen kreeg de stad de naam Urbs Julia Augusta Gaditana en waren zout, wijn, koper en zilver de voornaamste producten die werden verscheept. De havenstad kreeg toen ook de reputatie ‘Stad van de dansende meisjes’. Het verhaal gaat dat in die tijd in Cádiz meisjes werden verhuurd om te dansen op Romeinse feesten. De meisjes, waarschijnlijk uit Syrië afkomstig en als slavin in Cádiz verkocht, dansten een soort buikdans die werd begeleid door erotische liederen en castañetas (castagnetten). Deze buikdans wordt als de voorloper van de flamencodansen beschouwd.

Na de Romeinse periode, tijdens de Visigotische en Moorse tijd, verloor Cádiz aan betekenis. Pas in de 17de eeuw kreeg de stad haar positie als vooraanstaande havenstad terug. Door de ontdekking van Amerika kwam een nieuwe handel op gang, van onder andere goud en zilver, waar Cádiz van profiteerde. De herwonnen positie werd in 1717 bekroond met de verhuizing van het Amerikaanse handelsgebouw van Sevilla naar Cádiz. De rivierhaven van Sevilla raakte haar positie namelijk geleidelijk kwijt vanwege het dichtslibben van de Guadalquivir. Cádiz met zijn rijke handel uit de Nieuwe Wereld vormde een aantrekkelijk slachtoffer voor piraten en concurrerende zeemachten, zoals de Hollanders en de Engelsen. In 1596 werd de stad bijna volledig vernield door de Engels graaf van Essex. Als reactie daarop werd in de 17de en 18de eeuw het schiereiland veranderd in een onneembare vesting. In 1810, toen de Fransen grote delen van Spanje bezetten, trok het Spaanse parlement zich terug in Cádiz. In dit laatste stukje vrij Spanje werd twee jaar later de eerste liberale grondwet getekend.

Nog steeds is Cádiz een havenstad van belang, maar de stad zit desondanks al lang in een slechte economische positie. De werkloosheid is hoog en er komt maar mondjesmaat geld om het centrum te renoveren en restaureren. Cádiz heeft die enigszins verloederde sfeer die bij een havenstad hoort. Die economische en sociale problemen worden vergeten tijdens het carnaval. Het carnaval van Cádiz behoort tot de uitbundigste en kleurrijkste van Spanje, een feest met kostuums, maskers, optochten en vrolijke muziek met maatschappijkritische liederen waar de hele bevolking vol overgave aan meedoet.

Oriëntatie

La Isla, zoals Cádiz wel wordt genoemd, ligt op een klein schiereiland tussen de Atlantische Oceaan en de Bahía de Cádiz. De snelweg leidt langs industriegebied en buitenwijken en gaat over in een verkeersader aangelegd op een smalle landtong. Kilometerslang voert deze brede, drukke straat door het moderne deel van Cádiz gedomineerd door hoge flats. Parallel aan de drukke straat loopt de niet onaantrekkelijke boulevard langs de Atlantische Oceaan en liggen de in elkaar overlopende Playas de la Victoria en de Cortadura. De verkeersader eindigt bij de Puerta de Tierra, de monumentale stadspoort uit 1639 die onveranderd de grens van de oude stad markeert.

De oude stad is ingeklemd tussen de vestingwerken die uit zee oprijzen. Binnen de ring van muren, forten en bastions liggen patriciershuizen en paleizen uit de 18de en 19de eeuw, naast vervallen woonwijken met smalle straatjes en pleintjes met terrasjes.

Bezienswaardigheden

Een goede, eerste indruk van Cádiz krijg je als je een wandeling maakt langs de buitenmuren en over de kades, die om het hele centrum lopen. Het Castillo de Santa Catalina, een stervormig bolwerk op de punt van het schiereiland is het interessantst. Even verderop ligt het Parque Genovés, aangelegd op de vestingmuren.

CASTILLO DE SANTA CATALINA. Geopend: ma.–vr. 10–19, za.–zo. 10–14 uur.

Een Spaanse componist van wereldfaam

In Andalusië zijn tal van straten, pleinen en theaters vernoemd naar Manuel de Falla. Wie was die man, waar heeft hij die eer aan te danken? Manuel de Falla staat internationaal bekend als een van de grootste moderne Spaanse componisten. In gerenommeerde theaters over de hele wereld worden zijn composities ook nu nog uitgevoerd. In Cádiz, zijn geboortestad, wordt jaarlijks in mei het Festival Internacional de Música Manuel de Falla gehouden. Het festival duurt een week en vindt uiteraard plaats in het Gran Teatro De Falla.

De Falla (1876–1946) legde de basis voor zijn carrière na zijn eerste pianolessen in zijn geboorteplaats, in Madrid. Hij koos aan het conservatorium in de Spaanse hoofdstad componeren als hoofdrichting, waar hij werd beïnvloed door zijn docent en componist Felipe Pedrell (1841– 1922), de wegbereider van de vroegmoderne Spaanse muziek. Op 28-jarige leeftijd boekte De Falla zijn eerste succes: tijdens een compositieconcours won hij de eerste prijs met zijn eerste opera La vida breve. De Falla voelde zich aangesproken door de traditionele Andalusische volksmuziek. Deze vermengde hij met het Franse impressionisme van tijdgenoten als Debussy, Ravel en Dukas met wie hij tijdens zijn verblijf in Parijs van 1907 tot 1914 nauw contact had. De Andalusische stijl en Franse invloeden leverden de geheel eigen stijl op waarmee Manuel de Falla beroemd is geworden. Zijn bekendste werken zijn El sombrero de tres picos, El amor brujo en Noches en los jardines de España. Wie niet het geluk heeft een compositie van de grote Spaanse componist in het Gran Teatro de Falla in Cádiz te horen, heeft een tweede kans in Granada, de stad waar hij van 1919 tot 1939 leefde. Bijna het hele jaar door worden in het Auditorio Manuel de Falla in Granada werken van De Falla uitgevoerd door het Orquesta ciudad de Granada. Het actuele programma is te vinden op www.manueldefalla.org.

Blikvanger in het centrum is de kathedraal op de Plaza de Catedral. De stralend witte façade en de koepel van goudkleurige azulejos zijn van verre zichtbaar. De bouw van de kathedraal begon in 1722, maar sleepte zich door financiële problemen een eeuw lang voort. Dat verklaart de mix van neoklassieke en barokstijl. Het interieur is eerder groot dan mooi. In de grafkelder ligt de componist Manuel de Falla ( p. 106) begraven. Zijn geboortehuis staat op de Plaza de Mina nummer 3. Naar De Falla is het Gran Teatro van de stad genoemd, aan de Plaza de Falla uiteraard, in de buurt van Parque Genovés.

De kathedraal bezit een museum met onder andere een schilderijencollectie en een collectie kostbare monstransen.

Naast de kathedraal staat zijn voorganger, de Iglesia de Santa Cruz, in 1260 gebouwd op de fundamenten van een moskee. De gotische kerk heeft een 17de-eeuws interieur en werk van de bekende schilder Murillo.

Van de Plaza Catedral kom je via de Arco del Pópulo, een middeleeuwse poort, in de oudste wijk van Cádiz: de Barrio del Pópulo met de verlopen charme van een havenwijk.

KATHEDRAAL EN IGLESIA DE SANTA CRUZ. Geopend: tijdens de mis. KATHEDRAALMUSEUM. Geopend: di.–vr. 10–13 en 16–19; za. en zo. 10–13 uur.

Een van de aardigste pleintjes van Cádiz is de Plaza de Mina, aan de noordzijde van het schiereiland. Je vindt er terrasjes en het Museum voor Schone Kunsten en Archeologie. Het museum, ook wel Museo de Cádiz genoemd, is gevestigd in het geboortehuis van Manuel de Falla en herbergt drie verschillende afdelingen. Ten eerste is er de archeologische afdeling, de waardevolste kunstwerken hier zijn de twee Fenicische sarcofagen uit marmer. De afdeling voor Schone Kunsten wijdt twee zalen aan de 17de-eeuwse schilders Zurbarán en Murillo. Er hangt ook werk van Rubens en andere buitenlandse schilders. Het etnografische gedeelte van het museum, op de bovenste etage, is het minst bekend en bezocht.

MUSEO DE CÁDIZ. Geopend: di.–za. 9–20, zo. 9.30–14.30 uur.

Als je van de Plaza de Mina de Calle San José volgt, kom je bij de Oratorio de San Felipe Neri, een kleine barokkerk. In 1812 verzamelde het parlement zich hier om de eerste Spaanse liberale grondwet te tekenen, gedenkplaten aan de façade herinneren aan dit bijzondere moment in de Spaanse geschiedenis. Het hoofdaltaar van de kerk bezit een werk van Murillo.

Naast de kerk staat het Museo Historial Municipal een goed ingericht gemeentemuseum dat de geschiedenis van Cádiz belicht.

Een andere bezienswaardige barokkerk is de Oratorio de la Santa Cueva, waar fresco’s van Francisco de Goya en in het hoofdaltaar een madonna van Murillo zijn te bewonderen. De kerk bereik je van de Plaza Mina via de Calle Rosario.

ORATORIO DE SAN FELIPE NERI. Geopend: dag. buiten de mis om. MUSEO HISTORIAL MUNICIPAL. Geopend: di.–zo. 9–13 en 16–19, zomer 17–19 uur.

Volgens een flink aantal toeristen is de Torre Tavira de leukste bezienswaardigheid van Cádiz. Deze oude wachttoren, die op het hoogste punt van het centrum staat, bezit een camera obscura die je een verbazingwekkend uitzicht over de stad biedt. Vanaf de straat is niet voorstelbaar wat voor leven zich op de daken van Cádiz afspeelt. In de toren zijn verder twee tentoonstellingen over de stad ingericht; een zelfs volgens hedendaagse normen met computers en video’s.

TORRE TAVIRA. Geopend: dag. 10–18 (half juni–half sept. tot 20 uur).

Romería

El Rocío in het Parque Nacional Coto de Doñana is het einddoel van de beroemdste romería of pelgrimstocht van Andalusië. Het is een tocht van drie dagen op houten karren, die wordt ondernomen door verschillende broederschappen uit andere delen van Andalusië. Er zijn drie routes uitgestippeld: een vanuit de provincie Huelva, een vanuit Cádiz en een vanuit Sevilla. De karren worden voortgetrokken door tractors of ouderwets door ossen. De route vanaf Sanlúcar de Barrameda staat bekend als de mooiste, omdat deze door het Parque Nacional Coto de Doñana loopt. De tochten zijn niet ingetogen, maar levendig en zo kleurrijk als carnaval: muziek, zang en dans, eten en drinken horen erbij. De processie wordt gehouden ter ere van Virgen del Rocío. De finale is een uitbundig feest op het plein voor de dorpskerk dat twee dagen duurt.

Parque Nacional Coto de Doñana


Het Nationaal Park van ‘Mevrouw Ana’ aan de monding van de Guadalquivir is het grootste natuurgebied van Europa en door de Unesco erkend als biosfeerreservaat van internationaal belang. Dat wekt de nieuwsgierigheid.

De grenzen van de provincie Cádiz, Sevilla en Huelva lopen dwars door het natuurgebied. Dat is lange tijd een bureaucratische hindernis geweest, maar het ministerie van Milieu van Andalusië – dat boven de provincies staat – heeft daar iets aan gedaan. Ter bescherming van flora en fauna zijn bufferzones aan de randen aangelegd en is het nationale park uitgegroeid tot een gevarieerd landschap van 50.000 ha. Van belang is dit gebied vooral voor de vogels, niet alleen voor de permanente bewoners maar in het bijzonder voor trekvogels. In totaal zijn er 250 vogelsoorten gesignaleerd, waarvan ongeveer de helft overwinteraars zoals de lepelaar, ooievaar en de bij bezoekers populaire flamingo.

Het nationale park kent verschillende ecosystemen en landschapsvormen: kliffen, brede duinen en stranden langs de kust, bossen met pijnbomen, kurkeiken, heide, tijm en andere wilde kruiden in het zacht glooiende noorden, moerassen, lagunes en zoutpannen langs de rivier en haar zijarmen.

Oorspronkelijk was het nationale park een koninklijk jachtgebied, een traditie die in de 13de eeuw in het leven is geroepen door koning Alfonso de Wijze, residerend in Sevilla. Enkele buitenhuizen van adellijke families zijn nog intact, waaronder het jachthuis van Doña Ana en het Palacio del Acébron dat nu in gebruik is als bezoekerscentrum.

De beste tijd om Doñana te bezoeken is de winter of het voorjaar omdat dan het water het hoogst staat en de meeste vogels te zien zijn. Maar als er tijdens de winter weinig regen is gevallen, kan het resultaat teleurstellend zijn. Tijdens het voorjaar rusten vogels hier uit tijdens hun trektocht of broeden in het natuurgebied. In zomer en herfst staan de moerassen droog, is het heet, word je lastiggevallen door muggen en zijn er nauwelijks watervogels te zien. Uiteraard zijn er dan nog genoeg andere vogels die minder van het water afhankelijk zijn, zoals gieren en diverse soorten arenden. Enthousiaster zijn de bezoekers in deze seizoenen over herten, everzwijnen en buffels. Zelfs visotters zijn voor de doorsneebezoeker leuker om te bewonderen dan een leeuwerik. Met een goede gids en wat geluk kun je zelfs een lynx in het vizier krijgen.

Bezichtiging

Je kunt het nationale park op verschillende manieren bezichtigen vanaf verschillende bezoekerscentra. Trek wandelschoenen aan, neem als het kan een verrekijker mee, zonnebrandcrème, zonnehoed en zonnebril en een antimuggenmiddel.

•   Boot/wandelexcursie. Vanaf het bezoekerscentrum Fábrica de Hielo (met een kleine expositie over het nationale park) in Sanlúcar de Barrameda vertrekt een excursieboot voor een uitstapje van vier uur. De boot vaart 13 km stroomopwaarts, stopt voor een wandeling van een uur en voor een bezoek aan de vogelrijke moerassen en toont op de vaart terug een videofilm over het natuurgebied.

•   Safari. De avontuurlijkste manier om het nationale park te bezichtigen is de 4x4 safaribus. Door de lengte van de rit (80 km, vier uur) en de beperkte capaciteit van de bus (max. 20 passagiers) moet je voor de safari een aantal dagen tevoren reserveren bij het centrale infocentrum El Acébuche, vlak bij de moderne badplaats Matalascañas. De safaribus vertrekt twee keer per dag: ‘s ochtends vroeg en in de namiddag. Onderweg wordt een paar keer gestopt, zodat de bezoekers foto’s kunnen maken en wat rond kunnen lopen.

•   Wandelen. Er is een aantal wandelingen uitgestippeld vanaf de bezoekerscentra El Acébuche, El Acébron en La Rocina aan de westzijde van het natuurgebied. De wandelroute Charco de la Boca (14 km) vanaf La Rocina is het populairst.

•   Paardrijtocht. In El Rocío zijn maneges die tochten te paard aanbieden door het nationale park: Doñana Ecuestre, tel. (959) 442474, Turismo y Caballos Doñana, tel. (959) 442084 en Club Hípico El Pasadoble, tel. (959) 448241.

Fábrica de Hielo (ijsfabriek) in Sanlúcar is het enige infocentrum aan de oostzijde van het nationale park. De overige bezoekerscentra liggen aan de westzijde en zijn bereikbaar met de auto via de snelweg Sevilla–Cádiz, afslag (N 483) Almonte/Parque Nacional Doñana. In bijna alle bezoekerscentra is een expositie ingericht over het nationale park. Overnachtingsmogelijkheden vind je in Matalascañas, Almonte en El Rocío.

BEZOEKERSCENTRA. Fabrica de Hielo, Avenida Bajo de Guía, Sanlúcar. Geopend: 9–19 uur. Centro El Acébuche aan de doorgaande weg, voor Matalascañas. Geopend: dag. 9–20 uur. Reserveren van safari (in Spaans en Engels) via tel. (959) 430432. De safaribus vertrekt di.–zo. 8.30 en 15 (winter) of 17 uur (zomer). Centro La Rocina ligt ter hoogte van het dorp El Rocío aan de doorgaande weg. Geopend 8–20 uur. Palacio del Acébron ligt 7 km van La Rocina aan een zijweg. Geopend: 9–19 uur.

Sherry

‘Sherry – witte Spaanse wijn uit Jerez de la Frontera.’ De omschrijving in Van Dale, het toonaangevende Nederlandse woordenboek, is niet correct. Sherry is geen witte wijn. De bereiding van sherry wijkt in verscheidene opzichten af van de wijnproductie. De sherrydruiven, voornamelijk van het ras palomino maar ook de soorten Pedro Ximénez en moscatel zijn gangbaar, worden na de oogst eerst in de zon te drogen gelegd. Vervolgens worden takjes, blaadjes en ongeschikte druiventrossen verwijderd om te veel tannine te voorkomen. Dan worden de druiven machinaal geperst, voorzichtig, net voldoende om de druiven open te laten barsten waarna de mosto de yema eruit wordt geperst. De most uit deze eerste persing vormt de basis voor de sherry. Tijdens het gistingsproces ontwikkelt zich door luchttoetreding de flor del vino, een soort schimmel die de wijn in de vaten als een roomlaag bedekt en de sherry zijn specifieke smaak geeft. Na ongeveer een jaar wordt de wijn in eikenhouten vaten gelagerd, de jongste in de bovenste en de oudste in de onderste vaten. Uit vervolgens een versnijding van wijnen van verschillende jaren, ontstaat sherry.

Sherry wordt, in tegenstelling tot wat Van Dale beweert, in verschillende plaatsen in Andalusië geproduceerd, maar het centrum is de zogeheten sherrydriehoek: Jerez–Sanlúcar–Puerto de Santa María. In de oogstmaand september hangt een zoete, penetrante wolk van gefermenteerde druiven over dit glooiende landschap.

De geschiedenis van de sherry gaat duizenden jaren terug tot de Feniciërs, die de wijn exporteerden. Baanbrekend was het succes van sherry in de 15de eeuw in Groot-Brittannië. Britse handelaren begaven zich actief op de markt, vestigden zich in Jerez als producent, domineerden binnen korte periode de sherrymarkt en groeiden uit tot ware sherrybaronnen. Het overbekende merk Gonzáles Byass is van oorsprong Engels, ook al is dat niet zo duidelijk herkenbaar als bij andere grote namen zoals Sandeman, Williams & Humbert, Harvey en vanzelfsprekend Osborne.

Het succes van sherry in de rest van Europa, verbaast de Spanjaarden. Buiten Andalusië is de sherry niet bijzonder populair. In het noorden van Spanje is de concurrentie van uitstekende rode en witte wijnen, met name uit Rioja, te groot. Maar sherry is hard op weg een trendy drankje te worden. Een ‘huisvrouwen’-imago heeft sherry in Andalusië in ieder geval niet.

Je moet de vakantie in Andalusië in ieder geval aangrijpen om een of meer glaasjes sherry te drinken of minstens te proeven. Maar welke? Je bestelt namelijk niet gewoon een sherry, maar vraagt om een fino, een oloroso of manzanilla. Hoewel: een fino kan de ober door de uitspraak van de toeristen weer verwisselen met vino (wijn).

Fino is een zeer, droge, maar zachte sherry met een heldere kleur. Het is een sherrysoort die bij de maaltijd wordt gedronken en goed samengaat met visgerechten. Voor een aperitief of eventueel als dessertwijn kun je beter een oloroso nemen, een zware, zoete, donkere sherry met een iets hoger alcoholpercentage. Een sherry voor elk uur van de dag, bij iedere maaltijd of tapa, is volgens de Andalusiërs de manzanilla. Deze heldere sherrysoort wordt uitsluitend in Sanlúcar de Barrameda geproduceerd, hoewel door de toenemende populariteit van de manzanilla ook de andere sherrysteden overwegen om dit modedrankje te produceren. Dat zou tussen de concurrenten en de steden een ware ‘sherry-oorlog’ kunnen ontketenen.

 

Jerez de la Frontera
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting: linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.

El Rocío

El Rocío ligt aan de westzijde van het Parque Nacional Coto de Doñana en is met slechts 700 inwoners eerder een gehucht dan een dorp. Het bestaat sinds de 15de eeuw en was al vanaf het begin een pelgrimsoord en is dat nog steeds. Jaarlijks bezoeken tijdens de romería ( p. 108) met Pinksteren ongeveer 20.000 mensen het kleine dorp. De rest van het jaar maakt El Rocío een bijna verlaten indruk. De meeste huizen behoren toe aan de broederschappen die hier alleen tijdens de romería komen. Aan het begin van het dorp staat het enige monument, de kerk van de Virgen del Rocío. Voor de kerk worden allerlei prullaria verkocht met een afbeelding van de Virgen del Rocío. Vanaf de wandelpromenade aan het begin van het dorp is het mogelijk vogels in het aangrenzende moeras te bekijken (verrekijker meenemen).

Jerez de la Frontera


Midden in een landbouwgebied vol wijngaarden ligt de stad die door de Feniciërs werd gesticht onder de naam Xera. De Romeinen veranderden die naam in Xerex, in de Moorse tijd werd dat Scheris dat uiteindelijk werd verbasterd tot Jerez, de Spaanse naam voor sherry. Sherry heeft de stad beroemd gemaakt, het gros van de toeristen komt dan ook naar Jerez om bodega’s te bezoeken van de grote merknamen als Sandeman, Pedro Domecq, Gonzales Byass. Jerez is dankzij de sherryproductie een van de rijkste steden van Andalusië; een stad van sherrybaronnen met een aangename sfeer en bezienswaardige monumenten. Jerez is verder bekend om de flamenco, die in deze omgeving ontstaan is, maar vooral om de paardendressuur.

Als je met de auto arriveert, volg je de borden centro, waar bewegwijzering is naar parkeergarages. Ook in de meeste straten van het centrum moet je betalen voor parkeren, met uitzondering van de zondag. Dan zijn de meeste bewoners weg, vaak zijn ze naar de kust. Het nadeel van de zondag is dat de Spaanse rijschool en een aantal bodega’s gesloten zijn. Het gezellige avondleven in de stad kan het overwegen waard zijn twee dagen uit te trekken voor Jerez.

Bodega’s

Wie een sherrybodega wil bezoeken om de productie te bekijken heeft een ruime keus. Pedro Domecq en Gonzales Byass (Tío Pepe) zijn de grootste, gevolgd door Sandeman, de Man met de Cape. Hier zijn de rondleidingen big business, een grote commerciële en gladde show in verschillende talen. Een gratis glaasje proeven is er meestal niet meer bij. Het trio trekt de meeste bezoekers. Excursiebussen droppen dagelijks massa’s toeristen voor de poorten van deze bodega’s, rijen staan te wachten voor de kassa’s. Domecq is in een enorm groot, modern complex gevestigd, dat je automatisch passeert als je vanaf de Costa de la Luz in de stad arriveert. Gonzales Byass heeft een schitterend, traditioneel onderkomen, centraal in de stad, direct naast de Alcázar. Sandeman ligt net buiten het centrum naast de Spaanse rijschool. Bodega Real Tesoro heeft een aangrenzende stoeterij en ligt net als Bodega Williams & Humbert aan de snelweg (NIV) vlak bij de afslag naar Sanlúcar.

Wie de voorkeur geeft aan kleinschaligere bodega’s met een persoonlijkere sfeer kan bijvoorbeeld terecht bij Bodega Maestro Sierra in het centrum aan de Plaza de Silos.

BODEGA DOMECQ. Rondleidingen in het Engels ma.–vr. elk uur tussen 10 en 14 uur; za. om 12 en 14 uur.

BODEGA GONZALES BYASS. Rondleidingen in Engels: ma.–za. 11.30, 12.30, 13.30, 14.00, 16.30, 17.30 en 18.30; zo. 11.30, 12.30, 13.30 en 14.00 uur.

SANDEMAN. Geopend: ma.–vr. 10–16, za. 11–14 uur.

JOHN HARVEY. Geopend: ma.–za. 9–14 uur.

BODEGA REAL TESORO. Rondleidingen in het Eng. om 12.30 uur.

WILLIAMS & HUMBERT. Geopend: dag. 9–15 uur.

MAESTRO SIERRA. Geopend: ma.–do. 9–13.30 uur.

Alcázar en kathedraal

De Alcázar is een van de weinige monumenten die de Almohaden in Andalusië hebben achtergelaten. De vesting dateert uit de 12de eeuw en werd gebruikt als residentie van de kalief van Sevilla. De burcht stond binnen een verdedigingsring van muren, wachttorens en poorten. De Alcázar is in de loop van de tijd dikwijls veranderd en gerestaureerd; uit de beginperiode dateren nog de achthoekige toren, de schitterende Arabische baden, cisternen en een minaret. Op de plaats van een moskee is in de 13de eeuw een gotische kapel gebouwd in opdracht van Alfonso de Wijze, die Jerez op de Moren veroverde. Een aantal architectonische elementen van de moskee is bewaard gebleven, waaronder de bezienswaardige gebedsnis met koepel en hoefijzervormige bogen. In de toren van het tijdens de barok toegevoegde Palacio Villavicencio staat een camera obscura, waardoor je een schitterend uitzicht hebt op het centrum.

De Alcázar is omringd door een verzorgd plein met sinaasappelbomen, waar je een goed uitzicht hebt op de kathedraal met zijn koepels, steunbalken en torens. De hoofdkerk van Jerez ligt vlak bij de Alcázar en is gebouwd op de fundamenten van de hoofdmoskee. Een imposant gebouw moet dat zijn geweest, als je de enorme afmetingen van de kathedraal bekijkt, met liefst vijf schepen. De oude minaret staat nog overeind. Het is een robuuste vierkante toren die een beetje lijkt op de oude minaret van Sevilla en die is veranderd in een vrijstaande klokkentoren (campanile).

De kathedraal heeft zowel gotische als barokke elementen en verraadt de lange bouwtijd. Van het plein voor de kathedraal blik je op de Puerta del Arroyo, een oude stadspoort uit de tijd van de Almohaden.

ALCÁZAR EN CAMERA OBSCURA. Geopend: dag. 10–20 (mei–half sept), 10–18 uur (half sept.–mei). Op zo. tot 15 uur. KATHEDRAAL. Geopend: vrij toegankelijk behalve tijdens de mis.

Overige bezienswaardigheden

Op een paar passen van de Alcázar en de kathedraal ligt de Plaza de Arenal. Van dit aardige plein kom je via de voetgangerszone met uitnodigende terrasjes op de Plaza Asunción. Aan dit plein staat de San Dionisio, een in mudéjarstijl gebouwde kerk uit de 15de eeuw gewijd aan de beschermheilige van Jerez. Een andere blikvanger is de Casa de Cabildo Viejo, het oude stadhuis uit 1575. Het is een monumentaal gebouw in renaissancestijl.

Ten noordwesten van het plein ligt de voormalige zigeunerwijk, met drie kerken die alle mudéjarkenmerken bezitten: de San Lucas, de San Marcos en de San Mateo.

Deze wijk is bekend om haar flamencobars en je vindt er ook het officiële flamencocentrum: Centro Andaluz de Flamenco. Het centrum is gevestigd aan de Plaza de San Juan in het schitterende Palacio de Pemartín. Er worden cursussen gegeven in alle onderdelen van flamenco: gitaar, dans en zang. Ook zijn er een expositieruimte en een diavoorstelling over flamenco.

FLAMENCOCENTRUM. Geopend: ma.–vr. 10–14 uur.

Spaanse rijschool

De beroemde Spaanse rijschool van Jerez heeft een schitterende locatie: de elegante, vrijstaande Palacio de Cadena aan een imposante allee. Real Escuela Andaluza del Arte Ecuestre staat voor Koninklijke Andalusische School van de Paardrijkunst. De volbloed Andalusiër, meestal een schimmel, is ontstaan tijdens de Moorse tijd door kruisingen van Spaanse soorten met Arabische rassen. De paarden waren in trek bij adel en leger. Het Andalusische paard maakte naam in veldslagen en werd zelfs in de 16de eeuw geïntroduceerd aan het keizerlijke hof in Wenen. Ze werden opgedoft voor parades, processies en fiestas. Hoogtepunt is traditioneel de Fiesta del Caballo, elk jaar in mei in Jerez; een feest dat teruggaat op een jaarlijkse paardenmarkt en nog steeds bezoekers uit het hele land en van over de grenzen trekt. De koninklijke rijschool verzorgt een deel van het programma tijdens deze feestweek en geeft de rest van het jaar een- of tweemaal per week een voorstelling van 80 minuten voor het publiek. Buiten de voorstellingen om kunnen bezoekers de lessen bijwonen en een van de moderne musea bezoeken: het Museo del Arte Ecuestre over de Spaanse rijschool en dressuur en het Museo del Enganche (koetsenmuseum). Meer info vind je op de officiële website www.realescuela.org.

SPAANSE RIJSCHOOL EN MUSEA. Geopend: ma.–za. 11–14. Voorstellingen di. en do. 12, aug. ook vr. 12 uur. Tickets reserveren via de website.

Naast de Andalusiër wordt in de regio Jerez ook de niet minder bekende kartuizer gefokt. Het traditionele centrum van dit volbloed paard is de Yeguada de la Cartuja, de stoeterij in het kartuizerklooster uit de 15de eeuw, gelegen tussen Jerez en het plaatsje El Portal. De kloosterstoeterij opent eenmaal per week haar deuren en biedt de bezoekers dan een gevarieerd programma van een film over de geschiedenis van dit beroemde Spaanse paard tot aan bezichtiging van de stallen, van de merries, de hengsten en veulens en de kliniek.

YEGUADA DE LA CARTUJA. Geopend: rondleiding elke zaterdag om 11 uur. Info: www.yeguadacartuja.com.

Routes langs pueblos blancos

Witte dorpen kom je in heel Andalusië tegen. De witte muren reflecteren het zonlicht en zorgen voor koelte in hete zomers. Maar de bergdorpen in het gebied tussen Arcos de la Frontera en Ronda, deels in de provincie Cádiz, deels in de provincie Málaga, zijn concurrentieloos. Witgekalkte huizen liggen langs berghellingen of in kloven, op een plateau of bergtop. Het prachtige landschap draagt bij aan de specifieke charme van dit gebied. Het centrum van het gebied is beschermd en valt onder de aan elkaar grenzende Parques Naturales Sierra de Grazalema en Los Alcornocales. Er zijn goede wandelmogelijkheden. Informatie kun je krijgen bij het bezoekerscentrum in het dorpje El Bosque, maar het gros van de toeristen komt met de auto om een van de rutas pueblos blancos te volgen die zijn uitgestippeld. Arcos de la Frontera of Ronda is doorgaans het uitgangspunt van een van de routes. Deze witte stadjes zijn beide bijzonder bezienswaardig maar inmiddels te groot voor het predikaat dorp. Je kunt je route ook vanaf de Costa del Sol beginnen, bijvoorbeeld bij Casares in de buurt van de badplaats Estepona. Vanaf de zuidelijke Costa de la Luz zijn Vejer de la Frontera of Medina Sidonia goede startpunten.

Pueblos blancos
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting: linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.

De routes volgen landwegen, slingeren over bergpassen, omlaag naar een dal of door een kloof om dan opnieuw de bergen in te klimmen. Onderschat de benodigde tijd niet. De dorpen zijn, uit veiligheidsredenen in de woelige middeleeuwen, gebouwd als een vesting; voor auto’s is er in de steegjes en trappenstraatjes geen ruimte. Je moet de auto boven of onder aan het dorp parkeren en te voet verder. Bijzondere monumenten hebben de pueblos blancos doorgaans niet, de onvermijdelijke Moorse burcht en dorpskerk daargelaten. Bezienswaardig zijn de ligging, de architectuur, de straatjes en pleintjes, de Andalusische dorpssfeer in het algemeen. Met behulp van onderstaand overzicht en de kaart op p. 118 kun je een selectie maken uit de routes en de bergdorpen.

Wie meer wenst dan een oppervlakkige indruk tijdens een dagtocht, pakt een blouse of T-shirt, ondergoed en tandenborstel in en overnacht in een van de dorpen. ’s Avonds en ’s ochtends als de toeristen zijn vertrokken c.q. nog niet zijn gearriveerd, tonen de pueblos blancos hun ware karakter.

• De centrale route. Loopt door het hart van het pueblos blancos-gebied en door het natuurgebied Grazalema. Dit is een van de mooiste, maar tevens de drukste en meest toeristische route. Prachtig zijn de trajecten tussen Ubrique en El Bosque, en tussen Grazalema en Zahara de la Sierra. De meest bezochte en grootste witte dorpjes zijn Grazalema en Ubrique. Rustigere alternatieven zijn het hoogste dorp van de regio, Villaluenga del Rosario (870 m hoogte), en Zahara de la Sierra met een eveneens imposante locatie boven het gelijknamige stuwmeer.

• De noordelijke route. Loopt door een fraai berggebied en is mindere druk, maar niet minder bezienswaardig. Hoogtepunten zijn: Setenil, dat zich met zijn in de rotsen uitgehouwen straatjes en huizen perfect aan het landschap heeft aangepast; Olvera, dat op basis van zijn mooie dorpsbeeld en ligging tot nationaal monument is verheven; El Gastor dat de bijnaam ‘Balkon van de Pueblos Blancos’ draagt.

• De westelijke route. Het rondje vanuit Arcos de la Frontera is de minst interessante route, zowel wat landschap als dorpjes betreft. Arcos zelf is hier het onvergetelijke hoogtepunt.

• De oostelijke route. De rondrit in de omgeving van Ronda is gemakkelijk te doen vanaf de Costa del Sol en wordt uitvoerig beschreven op p. 152.

Arcos de la Frontera


Arcos de la Frontera is vaak het begin- of eindpunt van de populaire routes langs pueblos blancos ( pp. 117-119). Arcos geldt als een van de mooiste stadjes van Spanje; het complete middeleeuwse centrum is uitgeroepen tot Historisch Monument. De oude patio’s zijn een topattractie. Alleen al de ligging van het stadje is mooi, 100 m boven de Río Guadalete, op een plateau met steile hellingen. La Cuesta de Bélen leidt vanuit het lager gelegen, nieuwere, stadsdeel naar het oude deel. Autoverkeer is in het oude centrum met zijn wirwar van straatjes en steegjes nauwelijks mogelijk, laat de auto daarom beneden staan.

Bezienswaardigheden

In Arcos moet je gewoon rondslenteren, door de geplaveide straatjes, langs de witte huisjes, onder balkonnetjes door, langs de gebouwen met façades in mudéjarstijl, uit de renaissance en barok. En bewonder vooral de patio’s. Bijna dagelijks begint bij het toeristenbureau zelfs een speciale patiowandeling.

Het oudste gebouw van Arcos is het Castillo, strategisch boven op de heuvel. Het kasteel dateert uit de 11de eeuw, werd in 1264 door de christenen veroverd en tijdens de 14de en 15de eeuw verbouwd. Naast het kasteel staat de Arco de Matreta, een van de stadspoorten en onderdeel van de middeleeuwse vestingmuur. Het kasteel is privébezit en kan niet worden bezocht.

Je kunt wel een kijkje nemen in de ayuntamiento (stadhuis) met zijn mooie plafonds in mudéjarstijl. Het stadhuis staat aan de Plaza de Cabildo, het centrale plein van Arcos. Tegenover het stadhuis, in de voormalige burgemeesterswoning uit de 18de eeuw, staat de fraaie Parador Nacional van Arcos. De Plaza de Cabildo ligt aan de rand van het plateau en biedt een mooi uitzicht over de rivier en de landelijke omgeving.

Tegenover het uitzichtpunt staat, op de plaats van de moskee, de Iglesia de Santa María de la Asunción. De kerk is een van de mooiste van Arcos, een kleine basiliek met een mix van bouwstijlen, van mudéjar tot barok. In de kerk hangt werk van onder anderen Zurbarán en Cano.

Ten oosten van het centrale plein ligt de Plazuela de Escribanos, het Pleintje van de Ambtsschrijvers. Hier is het Convento de las Mercedarias Descalzas (Klooster van de Mercedariër nonnen zonder schoenen) gevestigd. Zoals in diverse kloosters in Andalusië worden hier dulces verkocht. De koekjes lijken een beetje op Nederlandse krakelingen.

Aan hetzelfde plein staat de barokke Iglesia de los Jesuitas. De kerk is nooit voltooid en wordt nu gebruikt als markthal, de Mercado de Abastos. Iets verderop, vlak bij de rand van het plateau, staat de Iglesia de San Pedro, aan de Plaza Blasinas. De gotische hallenkerk met imposante gewelven dateert uit de 15de eeuw en staat op het hoogste punt van Arcos. Waarschijnlijk is zij op de plaats van een oude Moorse vesting gebouwd, aangezien de Moren altijd het hoogste punt voor hun bouwwerken kozen.

STADHUIS. Geopend: tijdens kantooruren.

IGLESIA DE SANTA MARÍA. Geopend: ma.–vr. 10–13 en 16–17, ‘s winters 15.30–18.30, za. 10–14 uur.

IGLESIA DE SAN PEDRO. Geopend: ma.–za. 10–13 en 16–19 uur.

Huelva en de noordelijke Costa de la Luz


De westelijke Costa de la Luz ligt in de provincie Huelva, tussen het Parque Nacional Coto de Doñana en de Portugese grens. Wie al eens vakantie heeft gehouden in het zuiden van Portugal, aan de stranden ten oosten van Faro, weet hoe mooi en relatief rustig dit kustgebied is. De 120 km lange westelijke Costa de la Luz bestaat uit een lang ononderbroken wit zandstrand. Achter het strand groeien bijna uitsluitend parasoldennen en hier en daar zijn er hoge duinen. Mazagón en Matalascañas, bij het Parque Nacional Coto de Doñana (zie p. 109) en Punta Umbria bij Huelva zijn de populairste badplaatsen.

Het schiereiland Punta Umbria ligt op de westelijke oever van de rivier de Odiel. In Punta de los Ingleses staan de oude, statige villa’s van de Engelse aristocraten. De Engelsen domineerden in de 19de eeuw en begin 20ste eeuw de mijnbouw in de provincie Huelva. De rest van Punta Umbria bestaat voor het merendeel uit hotels en appartementencomplexen. Aan de andere kant van de rivier ligt de Marismas de Odiel, een moerasgebied waar, net zoals in Parque Nacional Coto de Doñana, vogelkolonies broeden. Het park kan per boot worden bezocht.

Vanaf Punta Umbria richting Portugal leidt de weg langs een aantal aardige kustplaatsen. El Rompido is wat je een elegante badplaats kunt noemen, met een jachthaven en gelegen aan het strand van Cartaya. Het dorp Cartaya zelf ligt 6 km landinwaarts. Bezienswaardig zijn de 13de-eeuwse kerk San Pedro, de ruïnes van een Romeins kasteel en de Hermitage de la Consolación in mudéjarstijl. Cartaya wordt in het voorjaar door ooievaars bezocht, die hun nesten bouwen op de daken van de gebouwen.

Lepe ligt 5 km landinwaarts vanaf het strand van La Antilla. Het staat bekend als aardbeienstadje, maar er worden naast aardbeien ook vijgen en meloenen geteeld. Via Antilla leidt de kustweg naar de vissersplaats Isla Cristina. Het strand Punta del Caimán, dat op de punt van Isla Cristina ligt, is echt de moeite waard.

Ayamonte ten slotte is de laatste kustplaats van betekenis. Dit dankt het waarschijnlijk aan de ligging. Ayamonte is jarenlang een belangrijke grenspost geweest. Een veerboot was de enige verbinding met Vila Real in Portugal. In 1992 is een brug over de rivier de Guadiana gebouwd. Het veer vaart nog wel, maar is een toeristische attractie geworden. De belangstelling voor Ayamonte is sinds de opening van de brug toegenomen. Het is een levendige toeristische plaats met twee aardige kerken uit de 16de eeuw: de Nuestra Señora de las Angustias, het visitekaartje van Ayamonte, en de San Francisco, een renaissancekerk met een mooi beschilderd plafond.

Huelva

Huelva hoort niet in het rijtje mooiste steden van Andalusië. Het is de drukste havenstad van Andalusië, een beetje vervallen en bezit ondanks een rijke historie weinig indrukwekkende monumenten. Dat is te wijten aan de aardbeving in 1755 waarbij een groot deel van de oude stad verloren is gegaan. Huelva dateert, net als Cádiz, uit de tijd van de Feniciërs, die in het mondingsgebied tussen de Río Tinto en de Río Odiel een haven stichtten. Zij gaven de nederzetting de naam Onuba. Ook in de Romeinse en Moorse tijd was Huelva een voorname haven: koper, pyriet en mangaan uit de Sierra Morena werden er verscheept. In de Moorse tijd was Welbah hoofdstad van een taifakoninkrijk. In 1257 werd de stad ingelijfd bij Castilië. Tijdens de grote ontdekkingsreizen in de 16de eeuw speelde de havenstad nog kort een beduidende rol, maar de positie van Cádiz of Sevilla heeft Huelva nooit kunnen evenaren. Dat verhinderde de stad niet om een groot monument ter ere van Columbus bij de haven op te richten, die zijn eerste expedities hier – of om exact te zijn in het stadje Palos de la Frontera 5 km ten oosten van Huelva – begon met zeelieden uit Huelva aan boord.

De verzanding van de haven heeft de stad parten gespeeld. Het probleem van de verzanding heeft men eind 19de eeuw opgelost door de bouw van een beweegbare metalen pier voor het laden en lossen van de schepen. De vrachttreinen reden tot aan de boot, zodat de boten in het diepe deel van de rivier konden blijven liggen. De pier werd tussen 1873 en 1876 door de Engelse ingenieur George Barclay Bruce gebouwd. Inmiddels is de haven uitgediept.

Aan de haven grenst het oude centrum, grofweg in een driehoek tussen de Avenida de Alemania en de Avenida de Italia. Aan de kop van het centrum, vlak bij de haven, ligt de Jardín del Muelle, een aardig parkje genoemd naar de ijzeren pier. Aan de andere kant van het park ligt de Plaza 12 de Octubre, vanwaar je direct in het oudste en enigszins vervallen gedeelte van de stad belandt.

De Iglesia de la Concepción is een blikvanger in de Avenida Alemania. De kerk is oorspronkelijk in de 16de eeuw gebouwd en na de aardbeving gerestaureerd. Het gebouw is niet bijzonder bezienswaardig, maar de kerk bezit werk van de beroemde 17de-eeuwse schilder Zurbarán. Het gebied rond de kerk is voetgangerszone en behalve om te winkelen ook uitstekend om tapas te eten.

Iets noordelijker, verder van de haven, aan de Plaza de San Pedro, staat de oudste kerk van de stad, de Iglesia de San Pedro. Ze is tijdens de 15de en 16de eeuw op de plaats van een oude moskee gebouwd. De barokke kerktoren is het visitekaartje van de stad.

Buiten het centrum vlak bij Parque Moret, een groot park met een sportstadion, ligt de bedevaartskerk Iglesia de Nuestra Señora de la Cinta, gewijd aan de beschermheilige van de stad. Ieder jaar wordt ze van 3 tot 8 september met een processie en een uitbundige fiesta herdacht. De kerk, niet meer dan een eenvoudige witte kapel, bezit een fraai mudéjarplafond en interessante azulejos waarop het bezoek van Columbus aan de kapel is afgebeeld. Columbus kwam hier na zijn eerste ontdekkingsreis om de Maagd te bedanken voor zijn behouden vaart. Eind juli, begin augustus wordt tijdens de fiestas Colombinas die reis herdacht en de banden tussen Spanje en Latijns-Amerika middels een groots cultureel programma aangehaald.

IGLESIA DE NUESTRA SEÑORA DE LA CINTA. Geopend: dag. 9–19.30 uur.

Museo Provincial en Barrio Reina Victoria

Interessanter dan het bezichtigen van de bescheiden monumenten in Huelva is een bezoek aan het Museo Provincial, aan de Alameda Sundheim in het verlengde van de Avenida de Italia die bij de Jardín de Muelle begint. Het provinciaal museum is goed ingericht in een modern gebouw en bezit een behoorlijk uitgebreide archeologische collectie die de hele benedenverdieping in beslag neemt. De archeologische vondsten zijn hoofdzakelijk opgegraven bij de mijnen van de Río Tinto. Ze geven een indruk van de antieke mijnbouw en eerder. Een sterk punt van het museum is dat er voorzieningen zijn getroffen voor blinden en slechtzienden. Er is een zaal ingericht waar de objecten gevoeld kunnen worden en een bijschrift in braille hebben. De tweede verdieping met werken van lokale schilders is minder boeiend.

Voorbij het museum, aan het einde van de Alameda Sundheim ligt de Plaza de España, en links ervan het warenhuis Tiendas Corrty’s, een filiaal van El Corte d’Ingles, wat ‘Residentie van de Engelsman’ betekent. Het is toepasselijk dat het populaire warenhuis hier staat, want aan de overkant staan Engelse mijnwerkershuisjes. De unieke wijk, die bekendstaat onder de naam Barrio Reina Victoria, is een van de hoogtepunten van Huelva. De wijk is in 1917 gebouwd door de Engelsen. De Engelsen hadden in die tijd de mijnen in handen en lieten deze huizen bouwen voor hun werknemers. De elite woonde in een villawijk in Punta Umbria, net buiten Huelva.

MUSEO PROVINCIAL. Geopend: di.–za. 9–20, zo. 9–15 uur.

In de voetstappen van Columbus

In de omgeving van Huelva ligt een aantal lugares colombinos, plaatsen die op een of andere manier verbonden zijn met Columbus. In La Rabida, een franciscanenklooster aan de oever van de Río Tinto, bereidde Columbus zijn eerste expeditie voor. In 1485 stapte hij als aspirant-ontdekkingsreiziger voor het eerst het klooster binnen, samen met zijn zoon Diego. Ze zijn er zes jaar gebleven. In die tijd bereidde Columbus zijn wereldreis voor samen met de twee zoons uit de redersfamilie Pinzón uit het dorp Palos de la Frontera (op 5 km afstand van het klooster). Ze zouden hem later met twee boten begeleiden. Het klooster is te bezoeken. Er worden Spaanstalige rondleidingen gegeven door een monnik. De nadruk ligt op Columbus, niet op het (klooster)leven. De rondwandeling voert onder meer door de patio’s die nog uit de Moorse tijd dateren, de kerk in gotische mudéjarstijl en de Sala Vázquez Días, genoemd naar de plaatselijke kunstenaar die de fresco’s maakte waarop het begin van Columbus’ eerste ontdekkingsreis is afgebeeld.

Aan de Muelle de las Carabelas (Pier van de Karvelen) liggen de replica’s, op ware grootte, van de drie schepen waarmee Columbus zijn eerste reis ondernam: de Niña, de Pinta en de Santa Maria, waarop Columbus zelf aan het roer stond. De boten zijn te bezichtigen en geven samen met de expositie van navigatie-instrumenten uit de 15de eeuw en de video over de reizen van Columbus een aardig beeld over de zeevaartexpedities.

KLOOSTER LA RABIDA. Geopend: di.–zo. 10–13 en 16–19 uur. MUELLE DE LAS CARABELAS. Geopend: di.–vr. 10–14 en 17–21, za.–zo. 11–20 uur.

De volgende boeiende lugar colombino is niet Palos de la Frontera. Hoewel Columbus hier met zijn drie schepen uitvoer, bezit de plaats weinig charme. Wel een bezoek waard is Moguer, een aangenaam wit dorp ten noordoosten van Huelva. Het wordt omgeven door graanvelden, olijfbomen en wijngaarden, waar de Vino de Naranja uit voortkomt, een zoete wijn. De stad heeft een aantal goed bewaarde barokke paleizen en kloosters, waaronder het Convento de Santa Clara. Tot 1898 was het een klooster voor nonnen, maar tegenwoordig is in de bezienswaardige kerk, de kloostergangen en andere ruimtes een museum voor religieuze kunst gevestigd. Tentoongesteld zijn onder meer fraaie barokke altaren, koorbanken in mudéjarstijl en 17de-eeuwse azulejos afkomstig uit de wijk Triana in Sevilla. Het verhaal gaat dat Columbus na zijn eerste reis terug is gekomen naar dit klooster om er een hele nacht te bidden en zo een belofte nakwam die hij tijdens een zware storm op zijn reis had gedaan.

CONVENTO DE SANTA CLARA. Geopend: di.–za. 10–13 en 16–19 uur.

Ten slotte is er in Moguer nog een boeiend museum voor literatuurliefhebbers. De schrijver en winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur Juan Ramón Jiménez (1881–1958) is in Moguer geboren. Hij verbleef tijdens het Francoregime in ballingschap in Puerto Rico, waar hij ook overleed. Begraven is hij in zijn geboorteplaats en het dorp heeft zijn schrijven postuum geëerd met een museum in zijn geboortehuis in de naar hem genoemde Calle Juan Ramón Jiménez.

CASA MUSEO DE JUAN RAMÓN JIMÉNEZ. Geopend: ma.–za. 10–13 en 17.15–19 uur.

Binnenland van Huelva

Het gebied rond Huelva maakt deel uit van de Campiña Baetica: het laagland waar de rivier de Guadalquivir doorheen stroomt. Het vruchtbare gebied brengt onder andere olijven, graan en druiven voort. El Condado is een bekende, hier geproduceerde wijn.

In het noorden grenst de Campiña Baetica aan de Sierra de Aracena. Dit gebergte van bijna 1000 m hoogte vormt een deel van de Sierra Morena. De hellingen zijn bedekt met eikenbossen en er zijn eucalyptusbossen en fruitbomen geplant. Een gedeelte van het gebied, rond de hoogste bergen, is beschermd als Parque Natural Sierra de Aracena. De regio is altijd dunbevolkt geweest met kleine bergdorpen. De grootste stad is Aracena 100 km van Huelva. Het witte plaatsje ligt tegen een heuvel aan en wordt gedomineerd door een kasteel. Niet het kasteel, maar de grot, die in dezelfde heuvel ligt, is de attractie van Aracena. La Gruta de las Maravillas (de Grot van de Wonderen), pas in de 20ste eeuw toevallig door een pastoor ontdekt, is een van de grootste van Europa, bezit vier onderaardse meren en een dozijn grotten met kalkformaties in verschillende kleuren. De sprookjesachtige kleuren worden veroorzaakt door de verschillende mineralen in de bodem. De grotten zijn na het Parque Nacional Coto de Doñana de populairste bezienswaardigheid van de provincie Huelva. De bezichtiging met gids duurt een uur.

LA GRUTA DE LAS MARAVILLAS. Geopend: dag. 10-13 en 14-18 uur. Rondleidingen elk uur.

Interessante bezienswaardigheden in het binnenland van Huelva zijn de mijnen van Tharsis, Nerva en Ríotinto. Deze werden al in Moorse en Romeinse tijd geëxploiteerd. De Minas de Ríotinto waren tussen 1873 en 1955 in Engelse handen. Het delven van de ertsen zoals koper, pyriet en mangaan vindt nog maar mondjesmaat plaats. De mijnen zijn uitgeput, van de oorspronkelijk 17.000 arbeidsplaatsen in de mijnbouw zijn er nog 500 over. De mijnbouw die boven de grond plaatsvindt in dagbouw heeft grote schade aan het landschap berokkend en enorme kraters in het landschap achtergelaten. De rivier heeft een onwerkelijke dieprode kleur, veroorzaakt door het erts in de bodem, vandaar de naam Río Tinto, gekleurde rivier. De mijnen hebben een toeristische bestemming gekregen, als een onderdeel van een boeiend themapark dat draait om de mijnbouw. Te bezichtigen zijn een mijnmuseum, twee gigantische kraters met een doorsnede van 1000 m, de 19de-eeuwse villawijk Bella Vista van de Engelse staf in de mijnstad en de 19de-eeuwse spoorbaan. Een rit in de antieke treinwagons van respectievelijk 10 en 25 km door het bijzondere landschap is onvergetelijk. Verdere informatie is verkrijgbaar bij het mijnmuseum in het dorp.

PARQUE MINERO DE RÍOTINTO. Geopend: dag. 10–15 en 16–19 uur, ‘s zomers tot 20 uur.

Pata Negra

De culinaire specialiteit van de Sierra Aracena is de beroemde ham Pata Negra, Zwarte Varkenspoot, ham afkomstig van zwarte varkens. Deze varkens leven wild in het bos en voeden zich met eikels. Dit geeft de speciale smaak aan de ham. Centrum van de Pata-Negraproductie is Jabugo, een dorp ten noordwesten van Aracena aan de Routa de Jamón. Maar je hoeft voor de Pata Negra niet naar deze uithoek. In de provincie Huelva kun je in een flink aantal tapasbars de beste ham van Spanje proeven. En zelfs in Nederland.