Sevilla                                                        4


Sevilla heeft recent en puur toevallig ‘een plaats in de Nederlandse geschiedenis’ verworven: hier hebben prins Willem Alexander en Máxima elkaar ontmoet. De romance begon op de Feria de Abril die samen met de Semana Santa tot de grootste en bekendste evenementen van de stad en zelfs van Spanje wordt gerekend. Feesten en genieten kunnen ze in de stad van de flamenco en van Carmen, van Don Quichote en de Barbier van Sevilla, van de 17de-eeuwse Spaanse meesters Velázquez, Murillo en Zurbarán; en de stad van de tapas. Nergens in Spanje vind je zoveel sfeervolle tapasbars waar van de namiddag tot laat in de avond gemoedelijk gegeten, gedronken en gebabbeld wordt. De Sevillanen houden van hun stad en bezoekers worden er verliefd op.

Schoonheid

‘Quien no ha vista Sevilla no ha vista maravilla,’ luidt een vaak gebruikt gezegde dat ongeveer vertaald kan worden als ‘Wie Sevilla niet heeft gezien, heeft geen schoonheid leren kennen’. Misschien klinkt dat een beetje chauvinistisch en overdreven, maar de hoofdstad van Andalusië is in ieder geval een heerlijke stad waar je rustig een paar dagen voor kunt uittrekken. Bezienswaardigheden zijn er genoeg: sfeervolle middeleeuwse straatjes en steegjes om gewoon rond te slenteren, het koninklijk paleis, Alcázaba, waarvan de bezichtiging al een paar uur in beslag neemt, de imponerende kathedraal, barokke paleizen, 19de-eeuwse herenhuizen, kerken versierd met azulejos, de Plaza de Toros, interessante musea.

Sevilla was hofstad van de Moren en later van de christenen, handelsstad en centrum van het koloniale Spanje in de Gouden Eeuw. Monumentale sporen van dat rijke verleden zijn overal in de stad terug te vinden. Parken, paleistuinen en de boulevard langs de rivier zijn de plekjes om te ontspannen, om even bij te komen van alle indrukken en de benen te strekken onder de sinaasappelbomen. Tot aangename verbazing van de bezoeker is Sevilla namelijk ook een stad van sinaasappelbomen. Het hele jaar hangen vruchten aan de bomen, maar in het voorjaar als de bomen in bloei staan en hun bloesemgeur in de lucht hangt, versterken ze de charme van Sevilla.

Sevilla
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting: linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.

Stad en provincie

Sevilla is met ruim 700.000 inwoners de grootste stad van Andalusië en de hoofdstad. Door de stad stroomt de Guadalquivir, die vanaf de rondvaartboten kan worden bekeken. Op de oostelijke oever ligt de oude binnenstad, in de tijd van de Almohaden (1145-1223) omringd door een stadsmuur. Het is het bezienswaardigste deel van de stad.

Met Sevilla wordt meestal de stad bedoeld, maar er is ook een provincie Sevilla gedomineerd door landbouwgebied, door kleine steden en boerendorpen. Campiña de Sevilla, het platteland van Sevilla, is de aanduiding voor het landbouwgebied aan weerszijden van de Guadalquivir ten oosten van de stad. Velden met graan, katoen en olijfgaarden wisselen elkaar af. Daartussen liggen dorpen en vrijstaande fincas, boerderijen van grootgrondbezitters. Het gebied is van oudsher bewoond en verschillende stadjes dragen de sporen van een welvarend verleden. Je doorkruist de Campiña de Sevilla op weg van of naar Córdoba en kunt een bezoek brengen aan de bezienswaardige oude vestingstadjes Carmona en Écija, de stad der torens.

Een idee voor een dagtochtje vanuit Sevilla zijn de Romeinse ruïnes van Itálica, een van de interessantste archeologische gebieden van Spanje, bij Santiponce ten noorden van de stad. En het Parque Nacional Coto de Doñana in de delta van de Guadalquivir ten zuidoosten van de Sevilla is een must (zie p. 109).

Tapa, tapas, tapear

Tapas zijn in de mode; kookboeken over tapas overstromen de markt, tapasrestaurants veroveren de Nederlandse steden. Het succes schuilt in de combinatie van lekker en ongedwongen eten.

Tapas zijn kleine hapjes van de meest uiteenlopende samenstelling. Oorspronkelijk ging het om niet meer dan een stukje geitenkaas, chorizo, jámon serrano of stukje brood dat op een glas sherry of wijn werd geserveerd. De naam tapa is dan ook van dit gebruik afgeleid, en betekent letterlijk deksel. Het dekseltje werd een schoteltje met een hapje, dat op een sherry- of wijnglas werd geplaatst, olijven met kappertjes of een paar garnalen, boquerones en vinagre, een portie albóndigas. De afgelopen decennia is de tapa uitgegroeid tot een volwaardig gerecht, dat ook in grotere porties (ración) wordt geserveerd. De creativiteit van de gewone keuken legt zich ook toe op de tapa: patatas con alioli of een pincho (spies). Stoofschotels, gefrituurde garnalen, vis of inktvis, gevulde eieren, tortilla en verse groenteschotels hebben hun plaats veroverd naast de olijf, ham en schapenkaas. In Sevilla wordt jaarlijks zelfs een prestigieuze tapa-wedstrijd gehouden en hangen oorkonden trots aan de wand van horecabedrijven die een prijs in de wacht hebben gesleept met hun culinaire creaties.

Tapas worden gegeten aan het eind van de middag en het begin van de avond, ter afsluiting van de werkdag of voorafgaand aan het diner. Zonder veel moeite kun je zelfs een complete maaltijd samenstellen van verschillende tapas. Voor kinderen ook een ideale manier om kennis te maken met de Spaanse keuken en iets te eten buiten de gebruikelijke openingstijden van de Spaanse restaurants om.

Tapas eten is ook in Spanje zo populair geworden, dat er een speciaal werkwoord is ontstaan voor het genieten van tapas: tapear. Het woord staat niet alleen voor het eten van tapas, maar drukt ook genieten uit, liefst in gezelschap van vrienden, familie of collega’s. De juiste manier om allerlei tapas uit te proberen is een kroegentocht. In de grote steden is bij de toeristeninformatie in het algemeen een lijst verkrijgbaar met een of meer tochten langs de mooiste of populairste, de oudste, leukste of gewoon de lekkerste tapasbars. De hoofdstad van de tapas is Sevilla; Jerez en Málaga volgen op ruime afstand. In de overige steden van Andalusië is de tapa-traditie beperkt of relatief jong.

Van Hispalis tot Sevilla


Volgens de legende werd Sevilla gebouwd door de God Hercules. In werkelijkheid werd het gesticht door de Tartessiërs onder de naam Hispalis, vermoedelijk in 2000 v.Chr. Feniciërs en Carthagers namen de stad over tot de Romeinse veldheer Julius Caesar haar in 45 v.Chr. in bezit nam, liet versterken en de naam – niet zonder de van hem bekende hoogmoed – liet veranderen in Colonia Julia Romula. Die naam zette zich niet door, misschien door de dood van Julius Caesar een jaar later.

Hispalis leefde lang in de schaduw van de nabijgelegen Romeinse stad Itálica en trad pas meer op de voorgrond toen de Visigoten het tot hun hoofdstad maakten onder de naam Spali. De katholieke bisschop van Sevilla, Isidorus (gestorven in 636 n.Chr.), zorgde in deze periode voor een cultureel hoogtepunt. Hij sloeg een brug tussen de Romeinse traditie en de middeleeuwen, door opnieuw Romeinse wetten in te stellen. Te midden van de bestuurlijke en economische chaos wist hij zo een zekere stabiliteit te scheppen. De Heilige Isidorus van Sevilla wordt daarom geroemd als ‘de eerste Spanjaard’.

Spali werd Izvilla onder Moors bestuur en ontwikkelde zich verder. De stad werd een bloeiend handelscentrum en de tweede stad van al-Andalus na Córdoba. Na het uiteenvallen van het Omajjadische kalifaat was Sevilla een van de machtigste taifas (stadsstaatjes). De Almohaden maakten de stad tot hoofdstad van hun rijk, dat zich uitstrekte van Centraal-Spanje tot diep in Marokko. Onder hun bewind werd de stad verrijkt met een moskee, waarvan de minaret nog altijd overeind staat (de Giralda). Van de uitgebreide verdedigingswerken is de Torre de Oro, aan de rivier, het indrukwekkendste overblijfsel.

Tijdens de Reconquista werd Sevilla, na een belegering van zestien maanden (in 1248), veroverd door de troepen van koning Fernando III. Hij liet de stad plunderen en de islamitische inwoners verjagen. Zijn opvolger, Alfonso X, had meer aandacht voor de culturele erfenis van de Moren en bracht de nieuwe hoofdstad van christelijk Spanje tot grote bloei. Islamitische vaklieden werkten onder andere mee aan het koninklijk paleis (Alcázar).

Zijn beste jaren genoot Sevilla na de ontdekking van Amerika. Het kreeg het monopolie op de handel met de Nieuwe Wereld, de economie bloeide, de stad groeide. De voormalige handelsbeurs, waarin thans het koloniale archief (Archivo de Indias) onderdak heeft gevonden, en de Academie voor Scheepsbouwkunde (nu Palacio Telmo) zijn een paar van de markantste gebouwen uit die tijd. In de 18de eeuw verloor Sevilla langzaam aan betekenis. De rivierhaven slibde dicht en Cádiz nam de handel met Amerika over. In de 19de eeuw werd de stad herontdekt door de romantici. Dichters, schrijvers en componisten gaven hun indrukken van de stad weer en brachten een vroege toeristenstroom op gang.

In 1929 werd de Ibero-Amerikaanse tentoonstelling in de stad georganiseerd. Voor deze kleinere wereldtentoonstelling werd onder meer de Plaza de España gebouwd, dat nog altijd een trekpleister is. In 1992 bood Sevilla onderdak aan de EXPO, de wereldtentoonstelling. Met de aanleg van autowegen, nieuwe bruggen, een supersnelle treinverbinding en voorzieningen voor telecommunicatie hoopte het stadsbestuur de stad een economische impuls te geven. Uit commercieel oogpunt was de EXPO een flop; tal van tentoonstellingsgebouwen staan leeg. Sevilla wacht op de economische groei die, op de langere termijn, in het vooruitzicht is gesteld. De bevolking groeit. Buitenwijken met monotone flatgebouwen is de eerste indruk van Sevilla, een willekeurige grote stad. Voorbij die flats, voorbij de sjofele arbeiderswijken en ver van de ringweg ligt het andere Sevilla.

Wie met de auto arriveert, volgt de bordjes centro en begint dan aan de ergerlijke zoektocht naar een parkeerplaats en verdwaalt onherroepelijk in de doolhof van straten met eenrichtingsverkeer. Zelfs de parkeergarages zijn op weekdagen vol. Het beste is om op zondag te arriveren, dan is het verkeer niet zo chaotisch, is er parkeerruimte en is parkeren in het centrum gratis. Op andere dagen heb je de meeste kans op een (gratis) parkeerplaats buiten de doorgaande weg die als een hoefijzer om het centrum ligt en aan de zuidoever.

Bezienswaardigheden

Je kunt een aparte stedengids vullen met de bezienswaardigheden van Sevilla. Als stedentrip voor een weekend zit Sevilla dan ook terecht in de lift, maar het gros van de buitenlandse toeristen bezoekt de stad tijdens een rondreis door Andalusië of maakt een excursie vanaf de Costa del Sol of – dichterbij – vanaf de Costa de la Luz.

Real Alcázar
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting: linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.

Real Alcázar


Boven aan het lijstje van topattracties in Sevilla staat de Real Alcázar, een uitstekend voorbeeld van de voor Andalusië zo typische mudéjarbouwkunst. Dit koninklijk paleis was de residentie van de achtereenvolgende heersers van Sevilla, islamitisch of christelijk. De basis werd in 712, vlak na de Moorse verovering, gelegd met een fort. Onder de Almohaden werd het fort een residentie en ontstond het oudste nog zichtbare deel, de Patio del Yeso. In dezelfde tijd werden de muren doorgetrokken naar de Torre de Oro aan de rivier. Bovendien werd de residentie door een gang verbonden met de daarnaast gelegen Grote Moskee – op de plaats van de kathedraal – zodat de vorst in alle rust de gebedsdiensten kon bijwonen.

De christelijke koning Pedro III, bijgenaamd El Cruel, de Wrede, liet in 1364 islamitische handwerkslieden uit het schatplichtige Granada en uit Toledo komen om de Moorse residentie om te toveren in een waardig paleis. Met het Alhambra van Granada kan Sevilla’s Alcázar niet concurreren – dat is ook bijna onmogelijk – maar de decoratieve paleisruimten en binnenhoven vertonen een verbazingwekkende combinatie van laatgotische en islamitische architectuur. Ze illustreren het ontzag van Spaanse christelijke vorsten voor de geraffineerde op de islam gebaseerde kunst van hun voorgangers.

De uitgestrekte paleistuinen zijn sinds de middeleeuwen regelmatig veranderd en uitgebreid; ze vormen een uiterst aangename oase van rust in de drukke stad. Het paleis heeft, ondanks de dagelijkse bezoekersstroom, niet helemaal zijn representatieve functie verloren. Wanneer de Spaanse koninklijke familie Sevilla bezoekt, verblijft ze doorgaans in de Cuarto Real Alto, de koninklijke vertrekken op de eerste verdieping van de Real Alcázar.

Patio del Leōn

De toegang tot het paleis ligt aan de besloten en autovrije Plaza del Triunfo. De eerste ruimte die je betreedt, is de Patio del León (Hof van de Leeuw). De naam is afgeleid van een azulejo met daarop een gekroonde leeuw in de Puerta de León. In de binnenhof valt je blik op de middeleeuwse muren en toegangspoorten. De kleine Sala de la Justicia, links, loop je makkelijk voorbij maar biedt een eerste kennismaking met de mudéjarstijl: van de betegelde zitbankjes onderaan tot de fries met Arabische tekens bovenin en de koepel met houtsnijwerk. Deze gerechtszaal is niet door een Moorse koning maar door koning Alfonso XI gebouwd in de 14de eeuw. Achter de Sala de la Justicia ligt de Patio del Yeso, een deel van de oude vesting en gebouwd door de Almohaden. Yeso betekent pleisterwerk, een verwijzing naar de schitterende ornamentele kunst die de Almohaden hier hebben achtergelaten.

Cuarto del Almirante

Van de Patio del León kom je automatisch in de Patio de la Montería, de centrale binnenhof van het paleis die is omringd door de belangrijkste vertrekken. Rechts, in de westelijke vleugel, ligt de Cuarto del Almirante (de woonruimte van de admiraal). Dit deel dateert uit de 16de eeuw en was een afdeling van de Casa Contratación de las Indias. Expedities naar Amerika werden hier voorbereid, de handel gecontroleerd. Ook Columbus maakte hier zijn opwachting aan het hof om toestemming te krijgen voor zijn indertijd gewaagde reisplannen. Postuum zijn de vertrekken naar hem genoemd, naar Almirante (admiraal) Columbus dus. De twee hoofdvertrekken waar de vergaderingen en ontvangsten plaatsvonden, liggen achter elkaar: de Sala del Almirante en de Sala de Audiencia. Statige ruimtes met onder meer een kostbaar retabel uit de 16de eeuw waarop de Virgen de los Navigantes y de los Mercantos is afgebeeld, de beschermheilige van de zeevaarders en kooplieden. De overige vertrekken zijn in gebruik als tentoonstellingsruimte voor een collectie antieke waaiers (abanicos) en een deel voor een historische overzichtstentoonstelling van beschilderde tegels (azulejos).

Palacio Mudējar

Recht voor je vanaf de Patio de la Montería, staat het indrukwekkendste deel van het Alcázar: het Palacio Mudéjar, een vleugel van het paleis van koning Pedro. De façade is sprookjesachtig met sierlijke, abstracte ornamenten, bogen en zuilen en een fries van wit-blauwe azulejos waarop Allah wordt geprezen. Het valt te betwijfelen of de katholieke koning daarvan op de hoogte was. De façade is een voorproefje voor wat u binnen in het paleis staat te wachten. De paleisvertrekken zijn gebouwd rond twee intieme, voor Europese begrippen exotische patios met arcadengalerijen: de Patio de las Doncellas en de Patio de las Muñecas.

De naam Patio de las Doncellas (Patio van de Jonkvrouwen) verwijst naar de jonge dames die als in een harem achter de raampjes van de bovenste verdieping konden gniffelen en roddelen over het bezoek en het gebeuren beneden. Aan de Patio de las Muñecas (Patio van de Poppen) ligt het mooiste vertrek van de Alcázar: de Salón de los Embajadores (Salon van de Ambassadeurs), die met zijn geometrische wanddecoraties, zuilen en hoefijzervormige bogen een oriëntaalse sfeer oproept. Niet verwonderlijk, want dit vertrek was oorspronkelijk de troonzaal van de islamitische koning. Marmer, bladgoud, stuc, azulejos en kostbare houtsoorten zijn gebruikt voor de entourage.

De vertrekken in het paleis bezitten stuk voor stuk bijzonder mooie plafonds. De Salón del Techo de Felipe II is zelfs genoemd naar het cassetteplafond dat deze koning hier liet aanbrengen.

Palacio Gōtico

Via een trappetje in de hoek van de Patio de las Doncellas kom je in de Palacio Gótico, het gotische paleis dat Karel V naast het mudéjarpaleis van koning Pedro heeft laten bouwen. Het contrast is enorm. De middeleeuwse stijl steekt mager en sober af naast de verfijnde, bewonderenswaardige mudéjarbouwkunst van drie eeuwen eerder, die je net bent gepasseerd. Het kruisribbengewelf in de Sala de las Bóvedas (Zaal van de Gewelven), de marmeren vloer, de figuratieve afbeeldingen op de azulejos, ze kunnen de meeste bezoekers niet meer imponeren. Oorspronkelijk was dit de feestzaal waar in 1526 het huwelijk van Karel V met Isabella van Portugal werd gevierd. Wij zouden de voorkeur hebben gegeven aan het mudéjarpaleis voor een sprookjeshuwelijk, in plaats van deze strenge zaal. Hun zoon, Filips II, heeft de zaal in 1577 laten veranderen en heeft de azulejos toegevoegd waarop zijn ouders op verschillende wijze zijn afgebeeld.

De Sala de las Tapices (Gobelinzaal) kan nog even de aandacht van de bezoekers vasthouden. Het is een barok vertrek met prachtige gobelins, een geschenk van Madrid. De gobelins zijn in 1544 in Brussel gemaakt en tonen de overwinning van Karel V op de Turken.

Het gotische paleis wordt door de bezoekers in feite meer gebruikt als een soort passage tussen het mudéjarpaleis en de paleistuinen. Via dit paleis betreed je namelijk de uitgestrekte tuinen van de Real Alcázar.

De Paleistuinen

Wanneer je hoofd tolt van alle indrukken, is het heerlijk bijkomen in de tuinen, een park eigenlijk. Hoe verder weg van het paleis hoe rustiger het wordt en misschien vind je een bankje vrij. Kunststudenten komen hier graag met hun schildersezel.

De paleistuinen zijn in de loop van de eeuwen aangelegd, veranderd, gegroeid, zodat ze verschillende modes in de tuin- en landschapsarchitectuur tonen inclusief paviljoenen en theehuisjes: van de strenge renaissance met zijn geometrische lijnenspel, tot de speelse barok en rococo.

Je verlaat de Alcázar via de voormalige hoofdingang, aangelegd in de 17de eeuw door Filips III als vestibule en overdekte ruimte om zijn koetsen en die van de gasten te stallen.

REAL ALCÁZAR. Geopend: di.–za. 9.30–19, zo. tot 17 uur; wintermaanden di.–za. 9.30–17, zo. 9.30–13.30 uur. Er staan informatiebordjes in de patio’s en de vertrekken in het Spaans én Engels, maar het is aan te bevelen om bij de ingang een audioguía te huren, een soort telefoon die je met uitvoerige informatie (onder meer in het Engels) door het complex leidt. Er zijn verder een museumwinkel, toiletten en een cafetaria.

Barrio Santa Cruz


Wanneer je de Real Alcázar hebt verlaten, sta je direct op de Patio de Banderas, een statig, maar intiem plein met sinaasappelbomen. Het is een prima uitgangspunt voor de tweede topattractie van Sevilla: de Barrio Santa Cruz. Dit is een van de oudste wijken van Sevilla, een voormalige joodse buurt, later een typisch Sevillaanse volkswijk met een wirwar van steegjes.

De barrio (wijk) ligt ingeklemd tussen de kathedraal, het Alcázar en de Capilla Santa María la Blanca. Een route kun je niet uitstippelen: gewoon ronddolen dan ontdek je vanzelf de charme van Santa Cruz. Een van de mooiste, maar ook drukste plekjes – verplicht nummer voor alle reisgroepen – is de kleine Plaza de Doña Elvira. Om de hoek staat een van de gebouwen die tussen alle smalle, hoge huizen in de wijk op de voorgrond treedt, de Hospital de los Venerables (Hospitaal van de Eerbiedwaardigen). Het fraaie gebouw is tussen 1675 en 1687 gebouwd als rusthuis voor priesters. Tegenwoordig is het in gebruik als tentoonstellingsruimte en worden er rondleidingen gehouden door de mooiste zalen en de kerk. Vooral de fresco’s zijn bezienswaardig.

HOSPITAL DE LOS VENERABLES. Geopend: dag. 10–14 en 16–20 uur.

Kathedraal en Giralda


Wat cultuurliefhebbers tijdens een bliksembezoek aan Sevilla in ieder geval ook nog bezichtigen, is de kathedraal – die door de Unesco op de lijst van werelderfgoed is geplaatst – en de Giralda. De minaret Giralda, nu de klokkentoren van de kathedraal, is het bekendste monument van Sevilla en van verre zichtbaar. Met een hoogte van bijna 100 m steekt de toren letterlijk boven de stad uit. De combinatie minaret–klokkentoren symboliseert het Moorse verleden van het katholieke Spanje. De robuuste, vierkante toren komt misschien niet overeen met de standaardvoorstelling van een minaret, maar het is een type dat je in noordelijk Afrika, met name in Marokko, vaker tegenkomt. Als je goed kijkt herken je details die karakteristiek zijn voor de islamitische kunst: de zigzagbogen boven de zuilen en de ruitvormige ornamenten opgevuld met andere geometrisch decoraties. Na de christelijke verovering van de stad werd aan het oorspronkelijke ontwerp een etage met kerkklokken toegevoegd. De huidige bovenverdieping werd gebouwd in de 17de eeuw. De toren bestaat uit een kern van zeven, op elkaar gestapelde kamers. Tussen de kern en de buitenmuren loopt een hellend pad omhoog, naar de rondgang waar de klokken hangen. Vanaf hier genieten jaarlijks honderdduizenden toeristen van het uitzicht over kathedraal en stad. Op de spits van de toren staat El Giraldillo, een bronzen windvaan uit 1568 waar de toren de bijnaam Giralda aan heeft te danken.

Oorspronkelijk behoorde de minaret bij de Grote Moskee, die werd gebouwd tussen 1172 en 1176. De moskee werd met haar afmetingen (100 x 150 m) met recht groot genoemd. Op de plaats van de Grote Moskee van Sevilla is in de 15de eeuw een niet minder grote kathedraal gebouwd, die ongeveer de afmetingen van de moskee heeft aangehouden. Zo is de grootste gotische kerk ter wereld ontstaan, waar dan ook meer dan een eeuw lang aan is gebouwd. Uit de Moorse periode resteert naast de minaret ook de Patio de los Naranjas – zij het in gewijzigde vorm. Deze ‘Patio van de Sinaasappelbomen’ vormt de toegang naar kathedraal en Giralda.

Capilla Mayor en het graf van Columbus

Bij het betreden van de kathedraal wordt iedere bezoeker overvallen door de enorme ruimte, de hoogte en de strenge stijl kenmerkend voor de gotiek. Bijna in het midden staat een eerste pronkstuk, de Capilla Mayor (hoofdaltaar) met uitzonderlijke afmetingen van 18 x 28 meter. Dit kunstwerk is ontworpen door de Vlaamse kunstenaar Pieter Dancart in 1482, maar het kostte een eeuw om het altaar te voltooien. De altaarwanden zijn bijna helemaal bedekt met scènes uit het leven van Christus en Maria, alles in uiterst fijn houtsnijwerk. Gotiek domineert het hoogaltaar, terwijl in het prachtige houtsnijwerk van de koorbanken ook elementen uit de mudéjarstijl zijn te herkennen.

Wie tussen altaar en koor doorloopt, gaat recht op het monumentale graf van Columbus af. De bronzen kist wordt gedragen door vier beelden, die de vier Spaanse koninkrijken – Castilië, León, Aragón en Navarra – symboliseren. Overigens is het nog maar de vraag of het inderdaad de resten zijn van de ontdekkingsreiziger, die hier in 1899 te ruste zijn gelegd. Columbus stierf in Spanje in 1506, maar wenste begraven te worden in het eerste ‘nieuwe land’ dat hij ontdekte, de huidige Dominicaanse Republiek. Men gaat ervan uit dat zijn wens in 1547 werd gerespecteerd, maar dat zijn gebeente in 1795, nadat de Fransen het Caribische eiland in bezit hadden genomen, via Cuba is teruggekeerd naar Spanje. Op de Dominicaanse Republiek beweert men dat daarbij een verwisseling heeft plaatsgevonden en dat de laatste rustplaats van Columbus dus in de kathedraal van Santo Domingo, de hoofdstad van het Caribische eiland, is.

Capilla Real, de koninklijke kapel

Een architectonisch en kunstzinnig meesterwerk is de Capilla Real, de koninklijke kapel die in 1575 werd voltooid. De kapel met zijn indrukwekkende koepel is gebouwd in opdracht van Karel V ter ere van de katholieke vorst die Sevilla op de Moren veroverde, Ferdinand III, die hier zijn laatste rustplaats heeft gekregen. Links van Ferdinand ligt zijn zoon en opvolger Alfonso X, die zo succesvol de oosterse en westerse cultuur liet samensmelten. Blikvanger is het beeld van de Virgen de los Reyes, de beschermheilige van de stad.

In de sacristie en de zijkapellen is nog een kunstcollectie te bewonderen, waaronder een prachtig olieverfschilderij uit 1817 van Goya en twee werken uit de 17de eeuw van Murillo.

KATHEDRAAL EN GIRALDA. Geopend: ma.–za. 11–17, juli en aug. ma.– za. 9.30–15.30 uur, zo. hele jaar 14.30–18 uur. Gecombineerde toegangsbewijzen voor de kathedraal en de Giralda.

Archivo de Indias

Een blikvanger buiten de kathedraal is het barokke paleis van de aartsbisschop, met een schitterende façade in rood en okergeel. Aan de andere zijde van de kathedraal staat de voormalige handelsbeurs van Sevilla (casa lonja): een enorm vierkant gebouw uit de 16de eeuw in de strenge stijl van de renaissance. Toen de handel in Sevilla aan betekenis verloor en het zwaartepunt van de overzeese handel naar Cádiz werd verplaatst (18de eeuw), kreeg het gebouw zijn huidige bestemming als bibliotheek. Alle stukken uit de koninklijke archieven die betrekking hebben op de overzeese bezittingen van Spanje zijn hier opgeslagen.

Las Indias (West-Indië in de Nederlandse geschiedenis) was de hardnekkige verkeerde benaming voor de Nieuwe Wereld. Een gevolg van Columbus’ pogingen om een zeeweg naar India te zoeken en de aanvankelijke veronderstelling dat hij daar ook was geland. Van het bestaan van het Amerikaanse continent was men in Europa toen nog niet op de hoogte en het ontbrak dus tot in de 16de eeuw op de zeekaarten.

De scheepsjournaals van Columbus, verslagen van Cortés (de veroveraar van Mexico en het rijk van de Azteken) en van Pizarro (de veroveraar van Peru en het Incarijk) worden in dit archief bewaard en zijn in te kijken, evenals de reisverslagen en ladinglijsten van alle schepen die sinds 1492 vanuit Andalusië naar Amerika voeren. Meer dan 35.000 archiefstukken zijn sinds begin jaren negentig per computer ontsloten, zodat de belangrijkste documenten en historische kaarten via de computer bestudeerd kunnen worden zonder dat de originelen schade oplopen. Ook kunnen slecht leesbare teksten uitvergroot en leesbaar gemaakt worden. Een en ander wordt gedemonstreerd in een proefopstelling. Een deel van de bibliotheek is vrij toegankelijk. Een kijkje in het gebouw is alleen al interessant vanwege de monumentale binnenplaats en het uitzicht op de kathedraal.

ARCHIVO DE INDIAS. Geopend: ma.–vr. 10–13 uur. Toegang gratis.

Langs de Rīo Guadalquivir


Een rivier bij het centrum vraagt natuurlijk om een boulevard. Die is aangelegd naast het voorbijrazende verkeer over de Paseo de Colón (de Spaanse naam voor Columbus). De boulevard is breed genoeg, het uitzicht vanaf de bankjes in de schaduw van de bomen of vanaf de terrasjes op de rivier en de wijk Triana (zie p. 81) is aangenaam genoeg om dat verkeerslawaai voor lief te nemen.

Torre del Oro

De Torre del Oro (Toren van Goud), niet te missen aan de Río Guadalquivir, is een van de resten van de Moorse verdedigingswerken. Hij werd gebouwd door de Almohaden aan het eind van de 12de eeuw en was door een muur verbonden met de Real Alcázar. De twaalfhoekige toren bezat oorspronkelijk een bovenverdieping van vergulde azulejos. Daaraan dankt de toren de naam die het bouwwerk nu dus niet meer waar maakt. Een klein maritiem museum is tegenwoordig in de toren gevestigd. De collectie is verdeeld over twee verdiepingen en gewijd aan de geschiedenis van de haven van Sevilla; meer een museum voor Spaanse schoolklassen dan voor buitenlandse toeristen.

TORRE EN MUSEUM. Geopend: di.–vr. 10–14, za., zon- en feestdagen 11–14 uur. Augustus gesloten.

Hospital de la Caridad

In de buurt van de Torre del Oro, achter het moderne theater La Maestranza, staat een monumentaal gebouw dat alleen al vanwege de prachtige blauw-witte azulejos op de witte façade en de patio een kijkje waard is. Het Hospital de la Caridad is een verzorgingshuis dat werd opgericht door Don Miguel de Mañara. In het parkje tegenover het gebouw staat een beeld van hem. Na de vroege dood van zijn vrouw wierp hij zich, hoewel hij eerst een losbandig leven leidde, op als weldoener en stichtte het armenhuis. Zijn kerk bezit een van de waardevolste schilderijencollecties van de 17de-eeuwse schilder Juan de Valdés Leal (zie p. 60) die een bijna macabere kijk op de wereld bleek te hebben, getuige bijvoorbeeld zijn werk Finis Gloriae Mundi waarop de lijken van een bisschop en een edelman door maden verteerd, ter illustratie van de vergankelijkheid van het leven. Don Miguel is begraven in de kerk, onder het schitterende hoogaltaar (1670).

HOSPITAL DE LA CARIDAD. Geopend: 9–13.30 en 15.30–19.30, zo. 9–13 uur.

Plaza de Toros

Voorbij een aantal mooie herenhuizen langs de rivier, kom je automatisch bij Sevilla’s Plaza de Toros, geen plein maar de arena. Het ovale gebouw in de typische Sevillaanse kleuren wit, okergeel en rood, is aan de achterkant ingesloten door administratiegebouwen, die afbreuk doen aan de imponerende omvang en vorm van de arena. De arena is buiten de stierengevechten om open voor publiek en komt zo tegemoet aan de wens van toeristen. Spaanse toeristen willen de beroemde arena ‘live’ zien en buitenlandse toeristen willen iets van de sfeer proeven en een poging wagen iets te begrijpen van de passie van de Spanjaarden voor het stierengevecht. De arena van Sevilla geniet een uitstekende reputatie in Spanje en opent elk jaar aan het begin van de Feria de Abril het stierengevechtseizoen in Andalusië.

De bezichtiging van de arena wordt afgesloten met een bezoek aan het Museo de Taurino over de geschiedenis van het stierengevecht. Een bijzonder tentoonstellingsstuk is de door Picasso beschilderde capote (cape).

PLAZA DE TORO EN MUSEO DE TAURINO. Geopend: dag. 9.30–14 en 15–19 uur. Wanneer er stierengevechten plaatsvinden: 9.30–15 uur.

Toro en torero

Arena’s zijn bezienswaardigheden. Vooral die van Sevilla ontvangt dagelijks honderden toeristen. Ze lopen er rond, op de tribunes, in de ring, buiten de uren waarop het spektakel plaatsvindt; zonder het gejoel van toeschouwers, het gesnuif van de stieren. Stierengevechten zijn een thema waarover de meningen van Spanjaarden en toeristen meestal ver uiteen liggen en elkaar ondanks de discussies nooit naderen. De passie over de strijd tussen torero en toro, tussen man en dier – vrouwen (toreras) zijn een nauwelijks geaccepteerde uitzondering in de machowereld van de stierenvechters – is voor buitenlanders doorgaans onbegrijpelijk. Illustratief is het volgende citaat uit een verhaal van Kees van Beijnum in ¡España! De mooiste Nederlandse verhalen over Spanje (Prometheus, 2001):

De hospita van Pension Lis. Een kleine, betegelde patio met planten. Ze staat in haar aangrenzende kamertje te strijken als je binnenkomt. Vermoeid, afgeleefd gezicht, magere schouders, een sigaret bungelt in haar mondhoek, as dwarrelt op haar roze pantoffeltjes omlaag. Ze staat naar het stierengevecht te kijken op haar zwart-wit-tv. Je vraagt haar wat ze er eigenlijk van vindt, van Het Stierengevecht.

‘Hij doet het niet slecht, zijn pasos zijn goed, maar ik vind dat hij wat te ver van de stier af werkt,’ luidt haar deskundig commentaar dat geheel voorbijgaat aan de meer filosofische strekking van de vraag. ‘Ik bedoel eigenlijk…’

Ze kijkt je aan, een beetje verveeld bijna. ‘O dat. Iemand die dat wil weten, valt niets uit te leggen.’ Ze gaat door met strijken.
Een week later deed de overkoepelende organisatie van het stierengevecht een voorstel om een benefietstierengevecht te organiseren waarvan de opbrengst tot aan de laatste peseta bestemd zou zijn voor de jubilerende, noodlijdende dierenbescherming. Er valt niets uit te leggen.

Over de rivier


Triana

De Río Guadalquivir was eeuwenlang Sevilla’s natuurlijke grens; het historische centrum van de stad ligt op de oostelijke oever, de meeste nieuwbouwwijken ook. Op de westelijke oever ligt de wijk Triana. Ze was de zeemans- en zigeunerbuurt, net buiten de stadsgrenzen van Sevilla. De eerste matroos die land in zicht kreeg tijdens de eerste tocht van Columbus naar Amerika was een zekere Rodrigo de Triana, afkomstig uit deze wijk.

Talloze romantische verhalen over eindeloze nachten, gevuld met flamencomuziek en -dans doen over deze wijk de ronde. Nog altijd is Triana een volkswijk en een uitgaanscentrum, hoewel zich het uitgaansleven tegenwoordig concentreert aan de Calle Betis direct langs de rivier. De terrasjes met uitzicht op het water, de bootjes, de bruggen en het silhouet van Sevilla zijn erg populair, begrijpelijk. De straat ligt tussen de twee bruggen: de Puente Isabel II, die meedeint wanneer zware voertuigen er overheen denderen, en de Puente San Telmo.

Direct naast de Puente Isabel II ligt de Mercado Triana, de gerestaureerde overdekte markt, waar vooral levensmiddelen verkrijgbaar zijn. In de smalle volksstraatjes schuin achter de markt zijn enkele aardewerkwinkels en -ateliers gevestigd. Triana was van oudsher beroemd om zijn hoogwaardige aardewerk. Azulejos uit Triana waren in heel Andalusië bekend. Mooi vakwerk vind je er tegenwoordig helaas nog zelden.

EXPO 92

Met de aanleg van de EXPO 92 op de westelijke oever hoopte het gemeentebestuur de groei van de stad in westelijke richting te bevorderen. Gelukkig is vanuit de stad het heuvellandschap op de achtergrond nog zichtbaar, onbebouwd.

Het terrein van EXPO 92 ligt ten noorden van Triana, op het voormalige eiland La Cartuja (De Kartuizers). De met veel publiciteit omgeven wereldtentoonstelling heeft weliswaar een aantal nieuwe bruggen opgeleverd, maar verder niets. De brede straten zijn vrijwel leeg, de meeste oude expositieruimtes en paviljoens zijn verloederd en staan er spookachtig bij. De oude kabelbaan hangt werkloos bij de stations, roltrappen zijn kapot. Noodgedwongen maakt de staat gebruik van enkele gebouwen. Het hoofdbureau van politie is er gevestigd, de technische hogeschool, het Centrum voor Sport, Televisión Sevilla, het hoofdkantoor van de post en Sevilla’s elektriciteitsbedrijf. Internationale bedrijven hebben geen interesse getoond. De EXPO is een treurig voorbeeld geworden van kapitaalvernietiging. Wie nieuwsgierig is en een kijkje wil nemen, kan het beste een ritje met een van de stadsbussen maken. Ook de toeristische dubbeldekker heeft de EXPO in zijn route opgenomen. Het terrein is enorm, te groot om lopend te verkennen en de zon brandt genadeloos op je hoofd. Het enige succesnummer is pretpark Isla Mágica, een populaire bestemming voor een familie-uitstapje. Ook het voormalige Kartuizerklooster trekt bezoekers. Sinds kort is in dit oude, fraaie kloostercomplex met al zijn gebouwen, de kerk en de oude kloostertuinen, het Andalusische centrum voor Hedendaagse Kunst gevestigd. Er worden wisselende tentoonstellingen gehouden, er zijn ateliers, een trendy studentenrestaurant, en een café; en de Internationale Universiteit van Andalusië is er ondergebracht. De oude kloostertuinen zijn een oase. La Cartuja is een kijkje waard als je genoeg tijd hebt. Het oude kloostercomplex is van verre herkenbaar aan de fabrieksschoorstenen, een relict uit de 19de eeuw toen het klooster werd gebruikt als keramiekfabriek.

EXPO 92 en LA CARTUJA. Bereikbaar: vanaf het centrum met de (cirkel)bus nummer C1 en C2.

Parque marīa Luisa


De hitte en middagpauzes laten weinig anders toe dan ontspannen; een uitstekend plekje hiervoor is het Parque María Luisa. Het park ligt niet zo ver verwijderd van de Real Alcázar en werd in 1893 door prinses María Luisa Fernanda aan de stad geschonken. Voor die tijd maakte het deel uit van de tuinen van het paleis van San Telmo (zie p. 86). Lange lanen, vijvers, grasveldjes, bankjes in de schaduw en kunstwerken maken het park geschikt voor een middag- of avondwandeling, voor een picknick of om lekker een boek te lezen. Het park kreeg zijn huidige gestalte tijdens de Ibero-Amerikaanse tentoonstelling die hier in 1929 werd gehouden. Van deze Spaans en Latijns-Amerikaanse expositie staan bijna alle paviljoens nog overeind. Hoewel sommige inmiddels in een deplorabele staat verkeren en schreeuwen om restauratie, zijn de meeste gebouwen bijzonder bezienswaardig. In een paar van de voormalige paviljoens zijn onder meer twee musea van Sevilla ondergebracht.

Plaza de España

Een van de meest gefotografeerde gebouwen van Sevilla is de Plaza de España in het park. Het plein wordt omgeven door een enorm, halfcirkelvormig gebouw, het voormalige Spaanse paviljoen, dat verschillende historische stijlen combineert. Een gracht, overspannen door een aantal bruggen met azulejos en een fontein vervolmaken wat eens het centrum van de Ibero-Amerikaanse tentoonstelling was. Tegen de zijmuren bevinden zich bankjes met tegeltableaus die elk een historisch aspect van een Spaanse provincie verbeelden. Van dichtbij bekeken hebben plein en gebouw veel van hun oude glans verloren. Met een lang en kostbaar restauratieproces is inmiddels schoorvoetend begonnen. Het gebouw kan alleen van buiten worden bezichtigd.

Archeologisch museum

Een heerlijke wandeling door het park brengt je automatisch naar het andere schitterende voormalige plein van de Ibero-Amerikaanse tentoonstelling: Plaza de América. Hier is in het voormalige renaissancepaviljoen (een verwijzing naar de architectuur) het Archeologisch Museum ondergebracht. In zijn soort is het museum het grootste van Andalusië en een van de belangrijkste archeologische musea van het land.

Het museum dankt zijn roem mede aan de unieke goudschat van El Carambolo. Deze is tentoongesteld in de kelder, waar de prehistorische vondsten zijn uitgestald. De goudschat is gevonden bij Camas (een oostelijke voorstad van Sevilla) en dateert uit de 6de eeuw v.Chr. De toepassing van oosterse elementen (zoals de ketting met zegels) is typerend voor de Tartessische cultuur. Deze cultuur bestreek in de genoemde periode het gehele dal van de Guadalquivir. In een kleine vitrine staat de Estatua de Astarte uit de 8ste eeuw v.Chr. (ook uit Camas). De Fenicische inscripties vermelden de schenker en danken de godin Astarte voor haar hulp. Het is het oudste, zover bekende, voorbeeld van Fenicisch schrift in Spanje.

De begane grond is gewijd aan de Romeinen. Alleen de laatste zalen tonen resten uit latere periodes, waaronder de Moorse. Veel Romeinse vondsten zijn gedaan in Itálica, maar ook andere vindplaatsen zijn vertegenwoordigd. Vooral een aantal Romeinse mozaïeken (onder andere een van Bacchus uit Écija) en beelden (bijvoorbeeld van Venus, de godin van de liefde) is indrukwekkend.

ARCHEOLOGISCH MUSEUM. Geopend: di. 14.30–20.30. wo.–za. 9–20.30, zo. 9–14.30 uur.

Museo de Artes y Costumbres populares

Het Museum voor Volkskunst ligt eveneens aan de Plaza de América, tegenover het Archeologisch Museum. Dit twee verdiepingen tellende museum is aardig voor een regenachtige dag en voor wie geïnteresseerd is in folklore en volkscultuur. Beneden worden landbouw- en ambachtswerktuigen getoond en andere voorwerpen die het leven en werken van ‘de gewone man’ in vroeger tijden weerspiegelen.

Boven treft u verfijnde ceremoniële en feestkleding, sieraden en religieuze voorwerpen aan. Een vitrine in zaal II is een buitenbeentje: ze bevat onder andere een metalen karwats en een maliënkolder met metalen puntjes aan de binnenkant. Deze penitentievoorwerpen werden tijdens de Semana Santa of bedevaart gebruikt voor boetedoening en als teken van berouw. Bijzonder is verder zaal VII, waar zeven kamers zijn ingericht in verschillende stijlen.

MUSEUM VOOR VOLKSKUNST. Geopend: di. 14.30–20.30. wo.–za. 9–20.30, zo. 9–14.30 uur. Toegang gratis voor EU-burgers op vertoon van identiteitsbewijs

Universiteit/oude tabaksfabriek

Op de wandeling van het Parque María Luisa terug naar het centrum kan het enorme universiteitsgebouw je niet ontgaan. Het prestigieuze gebouw begon zijn geschiedenis in de 18de eeuw als tabaksfabriek. In de twee grote patio’s, tientallen gangen en lokalen waar nu de studenten rondlopen en rondhangen, waren eens ongeveer 10.000 vrouwen aan het werk. De slechte werkomstandigheden en de atmosfeer grepen de Franse componist Bizet kennelijk bijzonder aan. Hij liet de held uit zijn opera Carmen verliefd worden op het zigeunermeisje, dat in de tabaksfabriek werkte. Sinds het succes van de opera mag het gebouw zich verheugen in een grote populariteit onder operaliefhebbers.

UNIVERSITEIT. Geopend: tijdens college-uren is een deel van het gebouw vrij toegankelijk.

Palacio San Telmo

Als je van de universiteit langs het elegante luxehotel Alfonso XII loopt, kom je bij het Palacio San Telmo, een van de mooiste barokpaleizen van Sevilla en oorspronkelijk gebouwd in de eerste helft van de 17de eeuw als scheepvaartacademie. Bijzonder bezienswaardig zijn het ornamentele portaal aan de hoofdfaçade en de beeldenreeks aan de noordzijde. Vereeuwigd zijn vooraanstaande historische personen van de stad, onder wie de schilders Velázquez en Murillo. In het paleis zetelt tegenwoordig de regering van Andalusië.

Carmen

Haar beeld staat langs de oever van de Guadalquivir in Sevilla, tweemaal zelfs: een tengere bronzen vrouw tegenover de arena en een temperamentvolle vamp aan de overkant in de wijk Triana. De standbeelden tonen twee uiteenlopende visies op Carmen, een zigeunerin die wereldberoemd werd door de opera Carmen van de Fransman George Bizet (1838–1875). De componist liet zich inspireren door de novelle Carmen uit 1845 van zijn landgenoot Merimée (1803–1870). De schrijver op zijn beurt had zijn novelle gebaseerd op een verhaal dat hij tijdens een reis door Spanje had gehoord over een zigeunerin die werd vermoord door een jaloerse minnaar.

De naam Carmen is fictief, haar uiterlijk wisselt en is afhankelijk van de kunstzinnige interpretatie van de opera of het boek, afhankelijk van de hoofdrolspeelster. Carmen is de zigeunerin die mannen het hoofd op hol jaagt met haar schoonheid, dans en passie. In het boek van Merimée is Carmen in feite het enige karakter. Bizet voegde andere personages en karakters toe om van de opera een compleet melodrama te maken overeenkomstig de smaak van het Franse publiek van die tijd. Hij introduceerde Don José, de verliefde en vertwijfelde minnaar, stierenvechter en tegenspeler van Carmen en plaatste de opera tegen de achtergrond van de Franse Revolutie: de gerespecteerde stierenvechter tegenover een arm fabrieksmeisje. In feite is Carmen een Franse opera met een Spaans sausje. De romantische visie op de zigeuners van Bizet had weinig te maken met het realistischere verhaal van Merimée en nog minder met de harde werkelijkheid in het 19de-eeuwse Spanje, maar het succes van Carmen als opera, film, musical en dansvoorstelling heeft wereldwijd de toon gezet voor de romantische kijk op zigeuners en Andalusië. Carmen werd het symbool van dat zigeunersprookje, waar toeristen in Andalusië nog steeds naar zoeken. Een foto bij een van de standbeelden van Carmen in Sevilla wordt tevreden mee naar huis genomen. En de oude tabaksfabriek die in de eerste akte van de opera een rol speelt, wordt bezocht.

Museo de Bellas Artes


Aan de Plaza del Museo, op loopafstand van de brede straat Reyes Católicos met zijn restaurants en cafés, vind je in een voormalig barokklooster het Museo de Bellas Artes. Het claimt het belangrijkste kunstmuseum van Spanje te zijn, na de toppers in Madrid uiteraard. De collectie biedt een overzicht van Spaanse kunst van de middeleeuwen tot de 20ste eeuw. Elke zaal heeft een kunstenaar, groep kunstenaars of stijlperiode tot onderwerp, hoewel die thema’s en de werken niet altijd even goed tot hun recht komen. Het interessantst zijn de zalen over Velázquez, Murillo, Zurbarán en Valdés Leal. Hoogtepunt is zaal V, de Murillo-zaal, in de voormalige kloosterkerk. Hier hangen schilderijen van de grote barokmeesters van Sevilla. Onder hen neemt Murillo een vooraanstaande plaats in.

In zaal XI bevindt zich een curieuze serie schilderijen. Het betreft een serie processies, met aardige impressies van de 18de-eeuwse stad. De serie was een schenking van de tabaksfabriek. Zaal XIII is aan de romantiek gewijd: straatscènes en portretten van zigeuners en gegoede burgers schetsen een aardig tijdsbeeld.

MUSEO DE BELLAS ARTES. Geopend: di. 14.30–20.30. wo.–za. 9–20.30, zo. 9–14.30 uur. Toegang is gratis voor EU-burgers op vertoon van identiteitsbewijs.

La Macarena en la Alfafa


Wie gewoon min of meer doelloos wil rondslenteren door het centrum om een indruk te krijgen van de minder toeristische kanten van Sevilla, kan goed terecht in de oude volkswijken La Macarena en La Alfafa, respectievelijk in het noorden en het noordoosten van de binnenstad. Het wemelt er van de leuke tapasbarretjes, kerken en sfeervolle straatjes. Bijzonder in Alfafa is de Casa de Pilatos. Naar verluidt is dit statige herenhuis gemodelleerd naar het legendarische huis van Pilatus in Jeruzalem. In ieder geval heeft de opdrachtgever, de markies van Tarifa, een indrukwekkend monument achtergelaten. De oudste delen van het gebouw dateren uit de jaren twintig van de 16de eeuw, maar er werd nog lang aan doorgebouwd. Het resultaat is een indrukwekkende wirwar van stijlen (mudéjar, gotiek en renaissance). Op de begane grond wisselen tuinen en rijkversierde patio’s en zalen elkaar af. Vooral de centrale patio, met azulejos uit de 16de eeuw, is indrukwekkend. In de kleine tuin en de tussenliggende zalen zijn enkele oudheidkundige vondsten tentoongesteld. Weliswaar betreft het geen topstukken, maar de entourage vergoedt veel. De bovenverdieping is te bereiken via een met tegels versierde trap. Boven, in zalen met fresco’s, wordt Spaanse schilderkunst uit de renaissance en de barok tentoongesteld.

CASA DE PILATOS. Geopend: dag. 9–19, okt.–mrt. tot 18 uur.

De Romeinse stad Itālica


Een kleine 10 km ten noordwesten van Sevilla, bij het dorp Santiponce, liggen de ruïnes van de Romeinse stad Itálica, een verplicht nummer op het programma van reisgezelschappen. Maar eerlijk gezegd vallen de ruïnes van Itálica een beetje tegen: fundamenten van een aantal gebouwen, vloermozaïeken en het stratenpatroon zijn blootgelegd. Bovendien zijn de interessantste vondsten ondergebracht in het Archeologisch Museum in Sevilla en niet in het kleine museum van Itálica zelf.

Voor het publiek toegankelijk zijn de door Hadrianus gebouwde luxueuze woonwijk waarvan de fundamenten en vloermozaïeken zijn te zien, een oud theater en het amfitheater – het indrukwekkendste bouwwerk, waarvan een deel van de catacomben en tribunes bewaard is gebleven. Het bood plaats aan ruim 25.000 bezoekers. Ieder jaar in juli wordt er een festival voor dans en theater georganiseerd, met voorstellingen in het amfitheater. Voor dat doel worden overigens wel noodtribunes geplaatst. Onder de Romeinse tribunes lopen de toegangsgangen. Rond deze passages speelde zich tijdens de Romeinse jaren ook een aanzienlijk deel van het sociale leven af. Er stonden stalletjes met etenswaren en prostituees boden er hun diensten aan.

Geschiedenis

De Romeinen stichtten Itálica in 206 v.Chr., als kolonie voor gepensioneerde legionairs. Zo sneed het mes aan twee kanten: ex-soldaten werden aan een stuk grond geholpen én er ontstond een permanente basis vanwaar het omringende gebied werd gecontroleerd.

De stad breidde zich in de eeuwen daarna gestaag verder uit. De resten strekken zich uit tot voorbij het huidige plaatsje Santiponce.

Itálica was de belangrijkste stad van Baetica, de welvarende Romeinse provincie in het zuiden van Spanje. Landbouw, mijnbouw en handel vormden de pijlers onder de economie van dit gebied. Olijfolie en ingemaakte vis werden op grote schaal geëxporteerd, onder meer naar Rome. Ook leverde Itálica twee keizers aan het Romeinse Rijk: Trajanus (98–117 n.Chr.) en diens opvolger Hadrianus (117–138 n.Chr).

Na de bloeiperiode verdween de stad langzaam maar zeker uit beeld. Plunderingen door de Vandalen en de Moren en het hergebruik van bouwmaterialen door boeren uit de omgeving gaven de genadeklap. In de 17de eeuw werd het dorp Santiponce gesticht, op de plaats waar zich eens het oudste deel van Itálica bevond. Het kerkhof van het dorp ligt midden in de opgraving.

ITÁLICA. Geopend: apr. t/m sept. di.–za. 8.30–20.30, zo. 9–15 uur; okt. t/m mrt. di.–za. 9–17.30, zo. 10–16 uur. Bij de ingang is een plattegrond verkrijgbaar. Bereikbaar: per auto via N630/E803, richting Mérida; per bus vanaf busstation Plaza de las Armas, ieder heel en halfuur, duur 30 minuten, eindhalte bij de opgraving.

Langs de route naar Sevilla


Het landbouwgebied ten oosten van Sevilla bestaat uit twee delen. De Vega de Sevilla is de smalle strook vruchtbare grond in het dal van de Río Guadalquivir. De Campiña omvat een veel groter gebied, waar graanvelden en olijfgaarden overheersen. In dit golvende, weidse landschap liggen enkele witte stadjes die een stop waard zijn: Carmona, Écija en Osuna. Carmona en Écija liggen vlak bij de snelweg Sevilla–Córdoba, Osuna bij de snelweg Sevilla–Málaga.

Carmona

Carmona is een heerlijk provincieplaatsje, aangenaam gezapig en met een lange geschiedenis die een prachtig stadsbeeld en interessante monumenten heeft opgeleverd. Carmona ligt op een heuvel, ruim 30 km ten oosten van Sevilla. De machtige positie op de heuvel maakte het tot een voor de hand liggende vestigingsplaats. Tartessiers en Feniciërs dreven er handel en de Carthagers bezaten hier een kolonie. Deze werd in 206 v.Chr. door de Romeinen, die de stad Carmo noemden, overgenomen. Net buiten de huidige stad is de necropolis van Carmo opgegraven. De uitgestrektheid daarvan geeft een indruk van de omvang van de stad zelf. Ook de stadsmuren stammen voor een deel uit deze tijd. Onder de Moren bleef de stad van belang en veranderde de naam in Karmounah. Aan hen heeft het stadje vooral zijn stadsmuren en de imposante stadspoorten te danken: Puerta de Córdoba en Puerta de Sevilla. Binnen deze verdedigingsring ligt ‘de witte stad’.

Carmona is klein maar fijn met een aantal charmante herenhuizen, statige kerken en kloosters en sfeervolle pleintjes. De steile hellingen, smalle straatjes en steegjes en scherpe bochten kunnen het beperkte verkeer nauwelijks aan, ondanks het eenrichtingsverkeer. Een toerist in een huurauto wordt radeloos in dit labyrint. Je kunt de auto beter in de buurt van de Puerta de Sevilla parkeren, waar je automatisch tegenaan rijdt als je van de snelweg komt. Te voet ontdek je de charme van Carmona het beste. Bordjes wijzen je de weg maar je kunt voor het gemak een plattegrond halen bij het toeristenbureau, gevestigd in de Puerta de Sevilla. Het kleine centrum van de binnenstad is de Plaza de San Fernando, een intiem pleintje omringd door de ayuntamiento (stadhuis), enkele kleurige herenhuizen en simpele terrasjes.

Het hoogste deel van de stad wordt ingenomen door de parador ( p. 47). Deze is gevestigd in het voormalige Alcázar. De poort en de buitenmuren van het fort zijn bewaard gebleven. Daarbinnen is een van de meest bijzondere staatshotels van Spanje gevestigd. Het is gebouwd op de rand van het plateau en biedt prachtige vergezichten over het omringende landschap.

Romeinse necropolis

Een bord aan de ingang van Carmona wijst de bezoeker de weg naar de beroemde en druk bezochte Romeinse necropolis van Carmona. De doden werden net buiten de Romeinse stad Carmo begraven. Ook nu nog ligt de necropolis aan de rand van Carmona. De dodenstad was van de 1ste eeuw v.Chr. tot de 4de eeuw n.Chr. in gebruik. De meeste van de blootgelegde graven zijn vrij eenvoudige sleuven, afgedekt met tegels. Er zijn ook enkele kamergraven ontdekt, waarin urnen van familieleden waren bijgezet. De grootste van deze familiegraven was bestemd voor de familie van een zekere Lucius Servilius Pollio. De centrale patio was omringd door een dubbele rij pilaren en meet 24 bij 17,5 m. In de tombe is een inscriptie gevonden met de naam van Servilia Pollio, die hier begraven was. Zij was waarschijnlijk de dochter van de opdrachtgever.

Een opvallend bouwwerk is het heiligdom van de godin Cybele ( pp. 91-92), dat vlak bij de toegang tot de opgraving staat.

Tegenover de ingang van de necropolis liggen de ruïnes van een groot amfitheater. Van achter het hek langs de weg wordt u een summiere blik gegund op de overgroeide resten.

ROMEINSE NECROPOLIS. Geopend: di.–vr. 9–17, za.–zo. 10–14 uur; van half juni tot half september zijn de tijden op di.–vr. 8.30–14 uur.

Cybele

De cultus rond Cybele, een godin van de vruchtbaarheid, begon in Rome in de 3de eeuw v.Chr. Cybele was de godin die besliste over de cyclus van leven, dood en het leven na de dood. De legendes koppelen haar aan de jongeling Attis. Attis was haar ontrouw, waarop Cybele hem bij wijze van straf gek maakte. In zijn waanzin castreerde hij zichzelf, waarop hij doodbloedde. Hij verrees echter, en als symbool van het eeuwige leven werd hij naast Cybele vereerd. Ieder voorjaar werden ter ere van Cybele vruchtbaarheidsrituelen gehouden. Daarbij was het niet ongebruikelijk dat priesters werden geïnitieerd. Tijdens de plechtigheid volgden ze Attis’ voorbeeld en werden ze dus gecastreerd. Zijn fatale levenseinde imiteerden ze niet.

Écija

Écija ligt halverwege Carmona en Córdoba, in het dal van de Río Genil. Al in de prehistorie was hier een nederzetting, bij een doorwaadbare plaats. De Romeinen lieten verschillende mozaïeken en de ruïnes van een amfitheater achter, in wat een van de belangrijkste steden in de provincie Baetica was. De stad speelde een ondergeschikte rol tot de 18de eeuw. Uit deze barokperiode stamt het leeuwendeel van de monumenten in de stad. Oudere gebouwen zijn door een aardbeving in 1755 vernield. Naast talloze herenhuizen bezit de stad meer dan tien op de Giralda geïnspireerde kerktorens. Lokale toeristenfolders spreken daarom Van de ‘Stad der torens’. Minder flatteus is Écija’s bijnaam de Braadpan van Spanje (La sartén de España). Door de ligging in een kom tussen de heuvels is het een van de warmste plaatsen van Spanje. In de zomer kunnen de temperaturen tot boven de 40 °C oplopen.

Een bezoek aan Écija begint haast vanzelfsprekend op het rechthoekige Plaza de España, waar je een parkeerplaats kunt proberen te vinden. Het plein is beter bekend als el salón, ‘de woonkamer’. Die naam zegt alles over de sfeer van de plaza en de betekenis die het met zijn betegelde bankjes onder de palmen heeft voor de bevolking.

Het plein gaat over in de Plaza Santa María met de gelijknamige barokke kerk. Als je een straatje daarvoor (Calle del Castillo) inslaat, kom je bij een van de mooie paleizen van de stad: Palacio del Benamejí. Het is een elegant paleis uit de 18de eeuw met opmerkelijke hoektorens en een schitterend marmeren portaal.

Twee straatjes ten oosten van de Plaza de España ligt de Plaza de San Juan. De gelijknamige kerk is herkenbaar aan de gedecoreerde barokke klokkentoren, de indrukwekkendste van de stad. Zeker een kijkje waard is het 18de-eeuwse Palacio del Marques de Peñaflor (hoek Calle Cadenas/Calle Castelar), ook wel bekend als het ‘Huis met de lange Balkons’. Boven de balkons zijn vervaagde fresco’s zichtbaar.

Opnieuw terug op de Plaza de España voert een winkelstraat langs de Mercado Municipal naar de Plaza Virgen del Valle in een van de mooiste buurten van de binnenstad. Je oog valt onherroepelijk op de Iglesia de Santa Cruz met de kleurige toren. Deze kerk is nooit volledig afgebouwd en maakt met zijn deels functieloze losstaande muren en steunbogen een vreemde indruk. In de loze ruimte zijn patio’s gemaakt. Een unicum in het deel van de kerk dat wel voltooid is, is de Visigotische sarcofaag uit de 5de eeuw.

Osuna

Osuna staat bekend als pueblo blanco, een wit dorp; dat geldt alleen voor het mooie historische centrum want Osuna is inmiddels uitgegroeid tot een stadje van ruim 17.000 inwoners. Relatief weinig toeristen bezoeken Osuna, wat zijn charme alleen maar versterkt.

Het stadje ligt op ongeveer 100 km van Sevilla, aan de snelweg naar Granada en Málaga. Het Iberische Urso lag op dezelfde plaats. Tijdens de onderlinge oorlog tussen Julius Caesar en de familie Pompeius werd het door eerstgenoemde veroverd. Vlak daarna versloeg Caesar bij Munda, ten oosten van Osuna, zijn tegenstanders verpletterend. Onder de Romeinen en Moren bloeide de stad op als landbouwcentrum. Halverwege de 13de eeuw belandde Osuna in het christelijke kamp. De vierde graaf van Ureña, Don Juan Téllez Girón, maakte van Osuna halverwege de 16de eeuw een zelfstandig hertogdom. Barokke herenhuizen, paleizen, kloosters en kerken getuigen van de groei die Osuna in de daaropvolgende eeuwen doormaakte.

Paleizen

De Plaza Mayor is, zoals gebruikelijk in heel Spanje, het centrum van de stad. In de straten rond het plein staan de barokke monumenten die Osuna een uniek karakter geven. Met name in de Calle San Pedro passeer je het ene paleis na het andere, met uiteraard schitterende patio’s. Op nummer 16 bijvoorbeeld staat de Cilla del Cabildo uit de 18de eeuw, waarvan het portaal met een reliëf in het oog springt. Afgebeeld is de Giralda van Sevilla geflankeerd door twee heiligen. Een blikvanger in de straat is ook het uit dezelfde periode daterende elegante, witte Palacio del Marqués de la Gomera (hoek Calle Jesús).

Archeologisch museum

Aan de oostkant van de Plaza Mayor loopt een steile weg de heuvel op. Vrijwel meteen doemt Torre del Agua, een middeleeuws bastion, op waarin het Archeologisch Museum is ondergebracht. Het museum bevat een kleine collectie lokale vondsten uit de prehistorie, de oudheid en de middeleeuwen. Uniek zijn de Bronzen van Osuna, bronzen platen waarin Romeinse wetteksten zijn gegraveerd. In het museum hangen kopieën. Oorspronkelijk betrof het tien platen, vijf daarvan zijn in 1871 en 1875 gevonden, een zesde is vrijwel zeker in de 17de eeuw verdwenen. Waarschijnlijk hingen de wetteksten in het Romeinse forum, zodat iedereen kennis kon nemen van de regelgeving in de Romeinse kolonie. Zowel handel, grondbezit, rechtspraak als bestuur waren aan regels gebonden. De bestuurders van Osuna waren bijvoorbeeld verplicht alle bewoners gratis van voedsel te voorzien. Ook bekostigden zij gladiatorenspelen.

ARCHEOLOGISCH MUSEUM. Geopend: zomer di.–zo. 9–13.30 en 16.30–19.30, winter di.–zo. 10–13.30 en 15.30–18.30 uur.

La Colegiata

Als een vesting boven de stad ligt het klooster La Colegiata. De kloosterkerk bezit een sacraal kunstmuseum met onder meer een aantal waardevolle schilderijen uit de 17de eeuw van onder anderen de bekende Andalusische kunstenaars Morales en De Ribera. Via de heerlijke patio in renaissancestijl kom je bij een ander hoogtepunt: de Panteón Ducal. Dit imposante familiegraf is gebouwd tussen 1544 en 1555 voor de hertogen van Osuna. De bijbehorende kapel bezit een mooi verguld cassetteplafond. Wie in azulejos geïnteresseerd is, kan een kijkje nemen in het nabijgelegen Monasterio de la Encarnación. Figuratieve, barokke azulejos over de vier jaargetijden en de kruisweg sieren de kruisgang van dit klooster.

IGLESIA COLEGIATA, PANTEÓN DUCAL EN MUSEO DE ARTE SACRO Geopend: zomer di.–zo. 9–13.30 en 16.30–19.30, winter di.–zo. 10–13.30 en 15.30–18.30 uur. Zelfde openingstijden gelden voor de Monasterio de la Encarnación.