Geschiedenis in vogelvlucht 2
Andalusië ligt op de grens van Europa en Afrika, en dient al duizenden jaren als brug tussen de twee continenten. De Straat van Gibraltar is de 14 kilometer smalle scheiding tussen Andalusië en Marokko en is tevens de enige verbinding tussen de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan. Diverse zeevarende naties vonden zodoende hun weg naar Andalusië: Feniciërs, Grieken, Romeinen, Arabieren en Berbers. Ze hebben sporen nagelaten, hoorbaar in de taal, merkbaar in gebruiken en de Andalusische keuken, zichtbaar in de bevolking, de architectuur en het landschap.
Het zijn de Arabieren en Berbers geweest die Al-Andalus tot ongekende bloei brachten, geïllustreerd door de paleizen uit Duizend-en-een-nacht in Granada en Sevilla, in Medina Azáhara, in de imposante Mezquita (moskee) van Córdoba.
Na de Reconquista, de herovering van het Iberisch schiereiland door de katholieken op de moslims, zette Andalusië zijn economische en culturele ontwikkeling voort. Tijdens de renaissance was de Middellandse Zee als handelsgebied voorbijgestreefd door de Atlantische Oceaan. Andalusië werd de poort naar de Nieuwe Wereld. Columbus vertrok vanuit Andalusië gevolgd door ontelbare avonturiers na hem. Niet Madrid, maar Sevilla werd de navel van het Spaanse koloniale imperium van Azië tot Amerika, van een ‘wereld waar de zon nooit onderging’.
De vroegste geschiedenis van het Iberisch schiereiland begint, zoals overal in Europa, met groepen jagers en verzamelaars die onderling weinig contact hadden en door taalverschillen niet met elkaar communiceerden. Markante sporen van prehistorische volkeren in Andalusië zijn gevonden in de Cueva de Nerja (p. 148), de grot van Nerja aan de Costa del Sol: aardewerk, menselijke resten en grottekeningen. Niet ver van Nerja ligt de Cueva de la Pileta eveneens met grotschilderingen uit het stenen tijdperk. De schilderingen zijn aangebracht met een primitieve olieverf, bestaande uit mineralen en vet. Uit de jongste tijd van de prehistorie dateren naast grotschilderingen, ook de eerste afgodsbeelden. Ze zijn in verschillende archeologische musea in Andalusië te zien. Interessant in deze periode is de ontwikkeling van de bouwkunst. Na een zwerversbestaan ging men over tot het leven in dorpsgemeenschappen en begon men met akkerbouw. De bouwwerken die er nu nog zijn, dienden voor erediensten en riten: menhirs en dolmens. De eerste zijn grote stenen die vaak staan opgesteld in een kring en voor religieuze plechtigheden dienden. De dolmens bestaan uit grote, platte, op elkaar gestapelde stenen met daarop – vaak koepelvormige – daken. Ze dienden als grafmonumenten. Vlak bij Antequera ten noorden van Málaga staat een dolmen die de grot van Menga wordt genoemd, en bekendstaat als de oudste neolithische vindplaats van Europa.
Van een eerste ‘Spaanse’ cultuur is pas later sprake; ten tijde van het legendarische koninkrijk Tartessos, in het dal van de Guadalquivir. Over de oorsprong van Tartessos zijn de archeologen het niet eens. Volgens de ene opvatting ligt het begin van de Tartessoscultuur rond 3000 v.Chr., een andere groep houdt vast aan aanwijzingen van antieke geschiedschrijvers zoals Herodotus, die de Tartessiërs een plaats in de antieke wereld geven vanaf de 13de eeuw v.Chr. In ieder geval bereikte het koninkrijk van Tartessos zijn hoogtepunt tussen 900 en 700 v.Chr. mede dankzij het vakmanschap in metaalverwerking. De Tartessiërs verstonden als een van de eersten de kunst om uit koper en tin brons te legeren. IJzererts wonnen ze uit de bergen bij Río Tinto en in de Sierra Morena. Het grote aantal opgegraven nederzettingen bewijst de voorspoed van Tartessos, net als de ‘Gouden Schat’ van El Carambolo uit 600 v.Chr., tentoongesteld in het archeologisch museum in Sevilla, het belangrijkste museum in zijn soort in Andalusië.
Vanaf 500 v. Chr. zwijgen de antieke kronieken verder over de Tartessiërs.
Concurrentie kregen de Tartessiërs van de Feniciërs, afkomstig uit het huidige Libanon. De Feniciërs waren een van de eerste zeevarende volken en in ieder geval het eerste volk dat door de Straat van Gibraltar zeilde. Op strategische plaatsen bij deze zee-engte stichtten de Feniciërs handelskoloniën, steunpunten voor hun vloten en marktplaatsen. De bekendste is Gadir, het huidige Cádiz, gesticht in 1250 v.Chr. en met die datum de oudste stad van Europa. Vanuit Gadir, Málaga en andere koloniën in de Middellandse Zee verspreidden zich allerlei nieuwe ideeën, technieken en het Fenicische schrift, dat als de voorloper wordt beschouwd van alle Europese talen. De Grieken volgden de Feniciërs. En zij hebben in hun kustkoloniën meer sporen nagelaten, maar het gaat hier vooral om kleine kunstvoorwerpen die geïmporteerd werden, zoals terracotta en wapens. Door die uitwisselingen van goederen en van culturele elementen kwam de Andalusische kuststreek tot bloei en groeide Cádiz uit tot een havenstad van belang.
Aan die bloei kwam in de 3de eeuw v.Chr. abrupt een einde toen de Romeinen op het toneel verschenen. Aanleiding waren de voortdurende conflicten tussen Rome en Carthago (een rijk aan de kust van het huidige Tunesië). De onderlinge oorlogen, deels uitgevochten op het Iberisch schiereiland, werden beslist in het voordeel van Rome. In 197 v.Chr. veroverde Rome Cádiz, het laatste bolwerk van Carthago op het Iberisch schiereiland, en daarmee was de Romeinse provincie Hispania een feit.
Hoewel ze nog bijna twee eeuwen lang allerlei opstanden moesten onderdrukken, waren de Romeinen de eersten die heel Hispania onder één bestuur brachten. Ze voerden bovendien hun eigen taal, cultuur en economisch systeem in. Op die manier legden ze de basis voor de huidige Spaanse samenleving. Het Spaans bijvoorbeeld is afgeleid van het Latijn, de voertaal in het oude Rome. Tal van steden zijn door de Romeinen gesticht of uitgebreid. Bruggen en een uitgebreid wegennet zorgden voor goede verbindingen, ook met de andere delen van het rijk. Daarnaast bevorderden zij de landbouw, vooral de olijfteelt.
Die ontwikkelingen zijn ook in Andalusië, dat vanaf 27 v.Chr. de Romeinse naam Baetica droeg, terug te vinden. Baetica was een vooraanstaande leverancier van olijfolie. Amfora’s met stempels van olieproducenten uit Baetica zijn in Frankrijk, Duitsland en ook Rome teruggevonden. De belangrijkste stad van Baetica was Itálica, bij Sevilla. Het belang van Baetica wordt onderstreept doordat twee keizers (Trajanus en Hadrianus) uit Itálica afkomstig waren. Naast ruïnes, onder andere van een Romeins theater, zijn in Itálica schitterende mozaïeken en verschillende kunstvoorwerpen gevonden. Beroemd zijn de marmeren beelden van deze voormalige Romeinse stad. Ze zijn tentoongesteld in het Archeologisch Museum van Sevilla. Itálica is een van de interessantste archeologische gebieden van Andalusië samen met het minder bekende, maar misschien wel mooiere Baelo Claudia aan de Costa de la Luz (zie p. 102).
Tussen 400 en 500 n.Chr. viel het Romeinse Rijk uiteen, onder voortdurende aanvallen van Germaanse stammen. Deze stammen (op hun beurt opgejaagd door de Hunnen) bereikten al snel Hispania. De Vandalen trokken tussen 409 en 429 door het land, om daarna over te steken naar Noord-Afrika. Zij werden gevolgd door de Visigoten of Westgoten, die zich blijvend in Andalusië vestigden. De Visigoten namen delen van de Romeinse cultuur over, bekeerden zich tot het katholieke geloof en kozen Toledo als hun hoofdstad. De bloei van de Romeinse tijd werd in de Visigotische periode niet geëvenaard. Ten dele kwam dat door onderlinge verdeeldheid en een onverschillige houding ten opzichte van de handel. Maar vooral de economische achteruitgang in heel Europa aan het begin van de middeleeuwen maakte Visigotisch Spanje tot een wankel gebied. Grote delen van Andalusië moesten ze halverwege de 6de eeuw prijsgeven aan de Byzantijnen.
Ontwikkelingen in een ander deel van de wereld zouden de situatie in Spanje nogmaals volledig veranderen. Rond 610 begon de profeet Mohammed op het Arabisch schiereiland met de verkondiging van een nieuw geloof, de islam. In de loop van enkele tientallen jaren verenigden hij en zijn directe opvolgers de nomadenstammen van het Arabisch schiereiland. Sprongsgewijs werd een enorm gebied geïslamiseerd, dat rond het jaar 700 Centraal-Azië, Noord-India, het huidige Midden-Oosten en heel Noord-Afrika besloeg. In 711 staken enkele duizenden Berbers, die door de Arabieren waren bekeerd, van Noord-Afrika over naar Visigotisch Spanje. De berg waar ze aan land kwamen, werd Jabal Tarik (Berg van Tarik) genoemd naar hun aanvoerder. Een naam die later werd verbasterd tot Gibraltar. De islamitische strijdmacht rekende nog in hetzelfde jaar bij de slacht van Jerez de la Frontera af met het leger van de laatste Visigotische koning, Roderik. In de paar jaar daarna veroverden de Moren (zoals de Spaanse moslims werden genoemd) bijna heel Spanje. Ze vielen zelfs Frankrijk binnen, waar zij in 732 bij Poitiers en Tours hun eerste grote nederlagen leden.
Islamitische vorstenhuizen op een rijtje
In de Moorse geschiedenis van Andalusië, van begin 8ste tot eind 15de eeuw, speelt een aantal islamitische vorstenhuizen met onalledaagse namen een cruciale rol. Wie meer wil weten over de achtergronden van de monumenten uit deze historische episode, wordt steeds weer met deze dynastieën geconfronteerd. Een overzicht van die islamitische vorstenhuizen is daarom zo handig.
Omajjaden: het allereerste islamitische vorstenhuis gesticht in Damascus in 661. De gouverneur van Damascus, Moawija, stond aan het begin van dit vorstenhuis en kwam door een coup aan de macht. De strijd die na de dood van de profeet Mohammed was uitgebroken over zijn rechtmatige opvolging (de kalief), loste hij op door de erfopvolging in te voeren. De Omajjaden verlegden het machtscentrum van Mekka naar Damascus. Een coup door de Abbesiden maakte een einde aan de Omajjadendynastie. Het machtscentrum werd opnieuw verlegd, dit keer van Damascus naar Bagdad. Alle leden van de Omajjadendynastie werden omgebracht, met uitzondering van prins Abd al-Rahman I (731–788). Hij slaagde erin de macht van de Omajjadendynastie te behouden in Noord-Afrika – waar zijn moeder vandaan kwam – en op het Iberisch schiereiland. In 755 riep hij zichzelf tot emir uit in Córdoba van het koninkrijk al-Andalus. Abd al-Rahman III (891–961) ging nog een stapje verder en verhief al-Andalus in 929 tot kalifaat, waardoor de Omajjaden zich opnieuw als de rechtmatige opvolgers van de profeet beschouwden. Een coup in 978 door generaal al-Mansur ondermijnde de macht van de Omajjaden. Na de dood van de generaal in 1002 brak er een burgeroorlog uit, die eindigde in 1032 met de val van de Omajjaden.
Almoraviden: een Berberdynastie afkomstig uit de Sahara, uit Mauritanië, die in de tweede helft van de 11de eeuw Marokko en het westen van Algerije veroverde. Onder leiding van Yusuf I stichtten de Almoraviden vervolgens Marrakech en belandden in 1086 op uitnodiging van de islamitische koning van Sevilla in al-Andalus. Van 1090 tot 1144 hadden de Almoraviden heel islamitisch Spanje onder hun controle. Ze stonden bekend als diep religieus, intolerant en brachten in hun geloofsijver de culturele ontwikkeling tot stilstand.
Almohaden: eveneens een Berberdynastie maar afkomstig uit het Marokkaanse Atlasgebergte. De naam is afgeleid van al-Muwahhidun: Zij die geloven in de eenheid van Allah. Fanatieke geloofsijver en rechtlijnigheid in de leer van de Koran hadden ze met de Almoraviden gemeen. Nadat ze Noord-Afrika onder hun controle hebben gebracht, maakten de Almohaden in 1161 de sprong naar Al-Andalus waar ze resideerden in Sevilla. De Almohaden wisten tot 1224 stand te houden.
Nasriden: een Arabische dynastie, gesticht in Andalusië door Mohammed ibn Nasr. Hij greep de macht in 1232 en stichtte een sultanaat dat beperkt bleef tot de huidige provincies Málaga, Almeria, Granada. De rest van Al-Andalus kwam in handen van de oprukkende katholieke vorsten. Het Alhambra van Granada, het mooiste en grootste monument uit het islamitische tijdperk van Andalusië, is een erfenis van de Nasriden. Zij waren de laatste islamitische vorsten in Andalusië en moesten uiteindelijk in 1492 vertrekken.
Omajjaden
Al-Andalus noemden de moslims het nieuw veroverde gebied, Land van de Vandalen. In eerste instantie was al-Andalus een provincie van het islamitische kalifaat. Het viel – indirect – onder het gezag van de kalief in Damascus uit de eerste islamitische dynastie, de Omajjaden. In 750 bracht het vorstenhuis van de Abbesiden uit Perzië de Omajjaden ten val. Eén afstammeling, Abd al-Rahman I, slaagde erin te vluchten naar het westen van het Middellandse Zeegebied. In Noord-Afrika en in al-Andalus bleef men loyaal aan de Omajjaden. Abd al-Rahman I werd in 756 in Córdoba tot emir uitgeroepen.
De Omajjadendynastie regeerde ongeveer driehonderd jaar over al-Andalus. In 929 riep Abd al-Rahman III zichzelf uit tot kalief. Daarmee maakte hij zich officieel los van de Abbesidische kalief in Bagdad en werd al-Andalus politiek zelfstandig, een autonoom kalifaat. De Omajjadische heersers hielden er, conform hun nieuwe status, een uitgebreide hofhouding op na; besteedden veel aandacht aan religie, kunst en poëzie. Een ander kenmerk van het Omajjadische bewind was de verdraagzame houding tegenover andere religies. In navolging van de eerste Arabische veroveraars, mochten overwonnen christenen en joden hun eigen geloof belijden. Bovendien was het relatief eenvoudig om het islamitische geloof aan te nemen. Mozaraben (gearabiseerde christenen) hadden tot vrijwel alle functies toegang. Er trad veel vermenging op tussen de verschillende bevolkingsgroepen.

Al-Andalus
Al-Andalus dankte zijn welvaart voor een aanzienlijk deel aan de landbouw. De hoogvlakte in Centraal Spanje was een erg droog en onvruchtbaar gebied. De kustvlakten en het dal van de Guadalquivir boden daarentegen ruime mogelijkheden voor irrigatielandbouw. Gebruikmakend van Romeinse overblijfselen, bouwden de moslims uitgebreide irrigatiewerken. Deze bestonden uit kanalen, sluisjes, putten en watermolens. Zo werd het mogelijk de warme, droge zomer te overwinnen. Op de bevloeide akkers werden allerlei uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika geïmporteerde gewassen geteeld. De boeren van al-Andalus verbouwden als eersten in Europa sinaasappels, abrikozen, amandelen, aubergines, rijst, suikerriet, saffraan, perziken, dadels en katoen.
Een andere bijdrage van de moslims aan de ontwikkeling van Andalusië was de stedenbouw. Veel Romeinse steden waren tijdens het Visigotische bewind sterk in verval geraakt. De islamitische invallers lieten deze en talloze nieuwe steden en stadjes opbloeien. De opbrengsten uit de landbouw en de levendige handel zorgden voor een stevige bestaansbodem voor de steden, die het economische, bestuurlijke en culturele centrum van al-Andalus vormden. Van al deze steden – Sevilla, Granada, Algeciras, Jaén, – was Córdoba de grootste en rijkste: de hoofd-en hofstad van al-Andalus. Rond het jaar 1000 telde Córdoba liefst 100.000 inwoners. Daarmee was het veruit de grootste stad in middeleeuws Europa.
Handel vormde een schakel van belang in de economie van al-Andalus. Handelsroutes liepen niet alleen door heel Spanje, maar ook verder naar Frankrijk en Noord-Afrika. Bovendien voeren er handelsschepen naar het huidige Tunesië en naar Egypte. Terwijl de donkere middeleeuwen de rest van Europa achterlijk hield, was al-Andalus een welvarend en hoog ontwikkeld gebied.
Almoraviden en Almohaden
De dagen van de Omajjadendynastie waren eind 10de eeuw geteld. In 978 greep generaal Al-Mansur de macht; de rol van de kalief werd van meer symbolische aard. De dood van Al-Mansur in 1002 ontketende een strijd om de macht die uitmondde in een burgeroorlog tussen Arabieren en Berbers (1002 tot 1031). Het welvarende, centraal bestuurde rijk viel uiteen in een lappendeken van ruim twintig onafhankelijke koninkrijkjes, taifas. Een taifa bestond doorgaans uit niet meer dan een stad en het omringende platteland, maar elke stadskoning probeerde wel zijn residentie te ontwikkelen om Córdoba naar de kroon te steken. De onderlinge verdeeldheid was groot, het rijk verzwakt. De christelijke koningen uit Noord-Spanje benutten de situatie om richting zuiden op te rukken; het islamitische bolwerk Toledo viel in 1085. Dat was aanleiding voor de machtige koning van de taifa Sevilla, Al-Mutamid, om de hulp in te roepen van de Almoraviden, een Berberdynastie uit Noord-Afrika. De streng religieuze, fanatieke Almoraviden slaagden erin al-Andalus opnieuw onder één bestuur te brengen. Aan de religieuze tolerantie kwam met de Almoraviden een eind, wat een uittocht van christenen naar het noorden tot gevolg had. De heerschappij van de Almoraviden duurde kort. Een andere Berberdynastie, de Almohaden, stond klaar om het ware geloof te verbreiden. Zij deden halverwege de 12de eeuw hun intrede in al-Andalus en riepen Sevilla uit tot hoofdstad. De zege van de Almohaden op de troepen van koning Alfonso III van Castilië is de laatste triomf in de strijd tussen islam en christendom op het Iberisch schiereiland.
De katholieke strijd tegen de islamitische veroveraars vormt de eerste mijlpaal in de geschiedenis van Spanje. De Reconquista (Herovering) heeft in Spanje dezelfde betekenis als de Tachtigjarige Oorlog in Nederland. De strijd begon in het uiterste noorden van Spanje, in de heuvels en bergen van Galicië en de Pyreneeën. De moslims hebben nooit veel moeite gedaan deze woeste streken in bezit te nemen. In de loop van de tijd wisten de christelijke heersers (de legendarische koning Pelayo was de eerste) hun grondgebied uit te breiden in zuidelijke richting. In de 11de eeuw waren op die manier vier koninkrijken ontstaan: Navarra, Aragón, Castilië en León (dat later bij Castilië gevoegd werd). Ondanks voortdurende onderlinge oorlogen en wisselende allianties, bood het katholieke geloof voldoende binding om een kruistocht tegen de moslimheersers in al-Andalus te ondernemen. In 1212 lukte het de verenigde legers van Castilië, Aragón en Navarra met hulp van Franse kruisvaarders het laatste grote moslimleger van de Almohaden te verslaan bij Las Navas de Tolosa, ten noorden van Jaén. Hierop wist Ferdinand III van Castilië en León het hart van al-Andalus te veroveren. Córdoba (1236), Jaén (1245) en Sevilla (1246) en al de vruchtbare gronden daartussen vielen in zijn handen. Zijn zoon Alfonso x voegde Cádiz aan Castilië toe, waarmee dit koninkrijk het grootste van Spanje werd.
Eén islamitische dynastie wist zich staande te houden, de Nasriden. Terwijl Almohaden en katholieken een bittere strijd voerden, slaagde de Nasridische koning Mohammed I erin Granada, Málaga en Almería tot een koninkrijk te verenigen. Mohammed I wist het op een akkoordje te gooien met Castilië, waardoor het zuidoosten van al-Andalus, beschermd door de bergen en de zee, nog 250 jaar in islamitische handen bleef. Granada werd het stralende middelpunt van het Nasridische koninkrijk waarvan het Alhambra de kunstzinnige bekroning vormt.
De voltooiing van de Reconquista was het werk van de fanatieke Spaanse katholieke koningen Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragón, die in 1469 een verstandshuwelijk sloten. Een offensief werd gestart in 1482: achter elkaar vielen de Nasridische steden Ronda, Málaga, Baza, Almería en Guadix in christelijke handen. In januari 1492 capituleerde de laatste heerser van Granada, de legendarische koning Boabdil, op voorwaarde dat zijn geliefd Granada voor verwoestingen werd gespaard en zijn bevolking werd gerespecteerd. Ferdinand en Isabella, die hun kamp hadden opgeslagen in de nieuw gestichte stad Santa Fé, hadden hun doel bereikt, de Reconquista was voltooid. De tolerantie uit vroeger eeuwen maakte in de nieuwe politieke situatie plaats voor een onverzoenlijke houding, de ongekend wrede Spaanse inquisitie deed haar intrede. Al enkele maanden na de val van Granada werd aan de joden de keus gelaten: bekering tot het christendom of verbanning. Tienduizenden kozen voor het laatste, anderen werden christen (conversos), al was het maar in naam. In 1502 werden de honderdduizenden moslims voor dezelfde keus gesteld. Zij die zich bekeerden (moriscos) werden verbannen naar de Alpujarras, een afgelegen berggebied in de uitlopers van de Sierra Nevada. De economische gevolgen van deze volksverhuizing zijn moeilijk na te gaan. Duidelijk is wel dat er te weinig mensen overbleven om het land intensief te bewerken. Wellicht droeg deze ontwikkeling bij aan het ontstaan van het grootgrondbezit (latifundio) dat nog altijd het agrarische beeld van Andalusië bepaalt.
Andalusië, navel van de wereld
In 1492 vond er nog een historische gebeurtenis plaats: de ontdekking van de Nieuwe Wereld door Columbus. Gebruikmakend van de overwinningsroes aan het hof had hij na lang aandringen steun gevonden voor zijn expeditie. De verovering van Zuid- en Midden-Amerika en de Caribische eilanden betekende voor de Spaanse kroon een onmetelijke uitbreiding van het imperium. Door erfrecht werd bovendien koning Carlos I van Spanje keizer van het Habsburgse Rijk. Als Karel V regeerde hij van 1519 tot 1555 over het grootste deel van Europa. Goud, zilver en parels uit de Nieuwe Wereld maakten van Spanje het rijkste en machtigste land van Europa tijdens de 16de eeuw. Andalusië profiteerde daar direct van. Sevilla werd hoofdstad van het Spaanse imperium van Azië tot Amerika, ‘het rijk waar de zon nooit onder gaat’. De stad kreeg het monopolie over de koloniale handel toegewezen en groeide uit tot een van de grootste en welvarendste steden van Europa. Het Archivo de las Indias in de stad weerspiegelt deze belangrijke positie. De van oorsprong handelsbeurs werd het koninklijke koloniale archief waar de complete administratie over de koloniën werd en wordt bewaard.
De tweede helft van de 16de en de eerste helft van de 17de eeuw vormen Spanjes Gouden Eeuw, el sieglo de oro, maar het waren vooral de glansjaren van Andalusië. Die glans verdween langzaam toen Filips II in 1561 het hof naar Madrid verhuisde. Sevilla degradeerde tot koloniale stapelmarkt en moest uiteindelijk zelfs door de verzanding van de riviermonding noodgedwongen zijn positie als belangrijkste havenstad aan Cádiz afstaan. Filips III deed nog een schepje boven op de problemen door in 1609 in het kader van de inquisitie 300.000 moriscos te verbannen. Aangezien zij voornamelijk als landarbeider hadden gewerkt, resulteerde die verbanning in enorme landbouwproblemen en voedselschaarste. Hongersnood en epidemieën domineerden de 17de eeuw.
In de beide daaropvolgende eeuwen raakte Spanje verwikkeld in de ene oorlog na de andere. Na het uitsterven van de Spaanse tak van het Habsburgse vorstenhuis, brak een oorlog uit om de Spaanse troon tussen het Franse vorstenhuis Bourbon en de Oostenrijkse Habsburgers. Deze Spaanse Successieoorlog (1701–1714) wist Filips V, neef van de Franse koning, in zijn voordeel te beëindigen. Gibraltar was de prijs die betaald moest worden, verloren gegaan aan de Britten die de kant van de Oostenrijkers hadden gekozen in deze oorlog. Onder Filips V uit het koningshuis Bourbon herstelde de economie zich enigszins, groeide de bevolking en ontwikkelde de landbouw zich weer positief. De introductie van gewassen uit de Nieuwe Wereld, zoals maïs en de aardappel, droeg daartoe bij. Andalusië profiteerde van de economische vooruitgang, maar de leidende positie die het voorheen innam, had het definitief verloren aan de noordelijker gebieden, aan Madrid en Catalonië. De afschaffing van het monopolie van Cádiz op de handel met de koloniën in 1788 was de grootste tegenslag.
Spanje werd mee getrokken in de gevolgen van de Franse Revolutie (1789). Tot 1813 volgde er een periode van oorlogen. In eerste instantie vocht het Spaanse koningshuis tegen de revolutionairen, maar na enkele nederlagen kwam het tot een vredesverdrag. Snel daarna belandde Spanje in het Franse kamp. Met rampzalige gevolgen: bij Kaap Trafalgar, tussen Cádiz en Gibraltar, vernietigde de Britse admiraal Nelson in 1805 de Spaans-Franse vloot. Londen is er nog steeds trots op. Drie jaar later ontstond een volksopstand tegen de Fransen die resulteerde in een burgeroorlog tussen pro- en anti-Fransen. Deze vrijheidsoorlog werd beëindigd in 1813 toen een Brits-Spaans leger onder Wellington de Fransen versloeg bij Vitoria, in Noord-Spanje.
In deze roerige periode werd Cádiz, de stad van rijke kooplieden, een vrij en liberaal bolwerk, waar een parlement werd gekozen dat in 1812 de eerste liberale grondwet opstelde. In 1814 werden deze veranderingen (onder andere de afschaffing van de gehate inquisitie) helaas weer ongedaan gemaakt door de in ere herstelde koning Fernando VII, die twintig jaar als een tiran over het land zou heersen.
Bij de dood van Fernando VII ontstond de zoveelste strijd om de troonopvolging. Het recht van zijn minderjarige dochter Isabella II werd in twijfel gesteld. Tegenstanders hadden een oude wet opgevist die vrouwen uitsloot van troonopvolging. Met die wet in de hand claimde Fernando’s broer Carlos de troon. De rest van de 19de eeuw stond in het teken van de strijd tussen de carlisten en de liberalen, die in Isabella’s kamp belandden. De strijd om de monarchie had een kort intermezzo van 1873 tot 1874, toen de Eerste Republiek werd uitgeroepen. In 1874 werd de monarchie hersteld en nam koning Alfonso XII uit het huis Bourbon, plaats op de troon.
De gevolgen van de politieke onrust waren op sociaal en economisch gebied enorm. De economie zakte in, stakingen waren aan de orde van de dag. De ongelijke verdeling van landbouwgrond en de armoede op het platteland leidden in Andalusië tegen het einde van de 19de eeuw tot opstanden onder de jornaleros (dagloners). Grootgrondbezitters betaalden deze landarbeiders per dag, gedurende slechts enkele maanden per jaar. Anarchisten, communisten en socialisten vonden onder hen veel medestanders en eisten radicale veranderingen. La tierra es de quien la trabaja (het land is voor wie het bewerkt) werd hun strijdkreet.
Het leger werd de enige constante factor in Spanje: zonder de generaals geen regering, zonder militairen geen bestuur. Staatsgrepen volgden elkaar op en het Spaanse overheidsapparaat werd overspoeld door militairen. Het verval van de Spaanse macht leidde in 1898 tot het definitieve einde van het koloniale imperium. Na een desastreus verlopen oorlog tegen de Verenigde Staten moest Spanje, vier eeuwen na Columbus’ eerste reis, afstand doen van zijn laatste koloniën. Spanje was van een wereldmacht veranderd in een achtergebleven gebied in Europa.
De schok over de verloren Spaans-Amerikaanse oorlog was groot en stimuleerde het nationalisme in Spanje. Maar stakingen tegen het establishment en de macht van de Kerk, en demonstraties van anarchisten veroorzaakten nieuwe spanningen. De Russische Revolutie (1917) was een teken aan de wand. Het leger versterkte zijn positie. Extremisme van links en van rechts groeide. De ene kant wenste radicale politieke, economische en sociale veranderingen; de andere kant wilde macht, invloed en rijkdom consolideren. De verkiezingen van 1931 waren een geweldige overwinning voor de antimonarchisten. De Tweede Republiek werd uitgeroepen, koning Alfonso XIII en zijn familie moesten het land overhaast verlaten.
De Tweede Spaanse Republiek kon de tegenstellingen tussen nationalisten en republikeinen niet glad strijken. Ze eindigde na vijf jaar in een voor Europa ongekend wrede burgeroorlog. Door de steun van Hitler en Mussolini aan de nationalisten en de Russische steun aan de republikeinen werd de Spaanse burgeroorlog (1936–1939) een internationale krachtmeting tussen fascisten en communisten en het voorspel van de Tweede Wereldoorlog. De Duitsers en Italianen steunden generaal Franco met modern oorlogsmaterieel. De Sovjet-Unie, Frankrijk en een internationale vrijwilligersbrigade (met intellectuelen als Hemingway) steunden de republikeinen.
Ook aan Andalusië ging de burgeroorlog niet voorbij. Sevilla en Cádiz kozen onmiddellijk Franco’s zijde, terwijl Málaga met veel geweld moest worden ingenomen. Toen Barcelona viel en daarmee de wapenindustrie in Franco’s handen kwam, was de strijd gestreden. Op 1 april 1939 eindigde de burgeroorlog. De balans was gruwelijk: meer dan een miljoen Spanjaarden waren gesneuveld, een half miljoen was gevangen en nog eens een zelfde aantal leefde in exil, steden lagen in puin, landbouw en industrie waren geruïneerd.
Het Andalusische platteland was in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw in armoede gedompeld. De gebrekkige oogsten veroorzaakten zelfs hongersnoden. De internationale boycot (straf voor de steun aan Hitler-Duitsland) droeg sterk bij aan de economische neergang. Ook Franco’s isolationistische politiek was van belang, evenals de rol van de grootgrondbezitters. Zij hadden Franco steeds gesteund en wisten landhervormingen te voorkomen. Franco voerde een autoritair bewind gesteund door leger en Kerk. Politieke partijen en vakbonden werden verboden.
Er is veel literatuur verschenen over de Spaanse burgeroorlog en het Francoregime. Interessant zijn onder andere de getuigenverslagen van Hemingway in Verhalen uit de Spaanse burgeroorlog (Contact, 1972) en Voor wie de klok luidt (Agathon, 1987), maar ook de ervaringen van George Orwell in Saluut aan Catalonië (Atlas, 2000) en John Sommerfield in Vrijwilliger in Spanje (Arbeiderspers, 2001). Camilo José Cela, geëerd met de Nobelprijs voor de literatuur, beschreef de chaotische uitbraak van de Spaanse burgeroorlog in zijn roman Nacht van San Camilo (Meulenhoff, 1991). De naweeën van de burgeroorlog in de Spaanse samenleving is het thema van De lange mars van Rafael Chirbes dat in 2001 is verschenen in de Spaanse bibliotheek van Menken Kasander & Wigman. Bij deze interessante uitgever verscheen ook de roman Vrouwen in het zwart (1998) van Josefina Aldecoa, die zich tegen de achtergrond van de Spaanse burgeroorlog afspeelt.
Heart of Spain van Robert Capa (New York Aperture, 1999) is een mooi en indrukwekkend fotoboek, verschenen naar aanleiding van de tentoonstelling over de Spaanse burgeroorlog in 1999 in het Museo Reina Sofia in Madrid.
Literatuurtips
Over Spanje is veel geschreven en gepubliceerd. Hieronder een selectie van de meest recent verschenen werken, zowel fictie als non-fictie. Titels van een paar jaar oud zijn meestal al uitverkocht, die vind je eventueel nog in bibliotheken.
Recent uit het Spaans vertaalde literatuur die een connectie heeft met Andalusië:
• Het zwijgen der Sirenen – Adelaide García Morales (De Geus). Wie de Alpujarras gaat bezoeken, kan deze uit het Spaans vertaalde roman in zijn bagage stoppen, over de liefde tussen een vrouw uit de Alpujarras en een man uit Barcelona. De roman is bekroond met de Spaanse prijs Herralde. De magische roman El Sur (Het Zuiden, De Geus, 1990) van García Morales is verfilmd.
• Volle Maan – Antonio Muñoz Molina (De Geus, 1999). Een intrigerende, literaire politieroman die zich afspeelt in het zuiden van Spanje, van een van de toonaangevende Spaanse schrijvers van dit moment. Van dezelfde auteur is ook Ruiter in de storm (De Geus, 2000); een epos over een Andalusische familie.
• De mooiste gedichten – Federico García Lorca (Leuven, Davidsfonds, 2001). Een selectie uit zijn oeuvre, Spaans origineel en Nederlandse vertaling zijn naast elkaar afgedrukt.
• Impressies van Spanje – Federico García Lorca (Meulenhoff, 1998). Lorca’s veel gelezen verslag van zijn reizen door Spanje tussen 1916–1918.
• Joden, Moren en Christenen – Camilo José Cela (uitg. Veen, 1989). Reisverhalen van de winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur. Een oudere uitgave die waarschijnlijk alleen nog in de bibliotheek is te vinden.
• De vernuftige edelman Don Quichote van la Mancha – Miguel de Cervantes (Athenaeum, Polak & v. Gennep, 1997). Er zijn verschillende uitgaven van Don Quichote, maar deze is het best verzorgd, met de originele prenten van Gustav Doré.
Visies van Nederlandse en buitenlandse auteurs op Andalusië en de rest van Spanje:
• Tapas bij de thee. Een Engelsman in Andalusië – H. Seymour-Davies. (Ooievaarpocket, 2000). Over het sociale leven van een Brits echtpaar in hun tweede huis in Andalusië, verteld met Britse humor. Soortgelijke reisliteratuur is Een optimist in Andalusië – Chris Stewart (Spectrum, 2000) en Spaanse lessen. Verslag van een cultuurschok (BZZTôH, 2001), van Derek Lambert die met zijn gezin naar Valencia emigreert.
• ¡España! De mooiste Nederlandse verhalen over Spanje (Prometheus, 2001).
• Na de siësta – Paul Koeck (De Bezige Bij, 2001); een bundel reisverhalen.
• Het saffieren boek – Gilbert Sinoué (Geuzenpocket, 2000). Spirituele avonturenroman, waarin een Arabische filosoof, een rabbijn en een franciscaner monnik in Toledo, 1487, op zoek gaan naar het Boek der Boeken.
• Duende. Een bericht over Andalucia, flamenco en zigeuners. Een reisverhaal van de Belg Ivo Hermans (Uitgeverij Epo, 2000), verkrijgbaar met flamenco-cd.
Non-fictie
• Spanje. Handboek over land, cultuur en bevolking – Kees van Dooren (Thoth, 2000). Gedegen literatuur voor wie Spanje wil proberen te begrijpen.
• Spanje achter de schermen. De feestelijke herrijzenis van een democratie – Steven Adolf (Prometheus, 2001). Steven Adolf is correspondent van onder andere NRC Handelsblad in Madrid en beschrijft de ontwikkeling van Spanje gedurende de afgelopen 25 jaar aan de hand van fiestas in diverse regio’s.
• Overwinteren in Spanje & Portugal – George Snellebrand (Gottmer, 2001). Nuttige informatie en tips voor overwinteraars.
Paradores
Een aantal van de historische gebouwen, Moorse burchten, paleizen uit de renaissance of barok en kloosters heeft een nieuwe bestemming gekregen als parador. Paradores zijn staatshotels, eigendom van de overheid dus, die variëren van 3 tot 5 sterren. Ze liggen verspreid door heel Spanje. Enkele tientallen jaren geleden is de overheid begonnen met het opzetten van deze hotelketen, om het (binnenlandse) toerisme te stimuleren. Hiervoor zijn vaak de mooiste locaties uitgekozen, bij voorkeur in historische gebouwen. In Andalusië is dat het geval met de parador van onder meer Málaga, Ronda, Jaén, Úbeda en Carmona. Andere paradores in Andalusië zijn modern en speciaal opgezet, zoals onder andere die van Torremolinos, Nerja, Cádiz, Cazorla. Ze voldoen in de verste verte niet aan het romantische beeld dat je misschien van een parador hebt. De service is doorgaans wel in alle paradores uitstekend. In totaal bezit Andalusië 21 paradores.
De paradores zijn gezien de ambiance niet schrikbarend duur, maar er zijn wel prijsverschillen afhankelijk van het aantal sterren en de vraag. Bovendien zijn er zeer aantrekkelijke aanbiedingen, speciaal ook voor de leeftijdscategorie tussen 20 en 30 jaar en voor 60+’ers, variërend van 20% tot 35% korting. In sommige paradores gelden de aanbiedingen bijna het hele jaar, in andere alleen in bepaalde rustige maanden, soms elke dag van de week, soms alleen op werkdagen. Uitvoerige informatie over een nachtje of weekendje in een parador en boekingen via www.parador.es of telefonisch via Paradores de Turismo de España S.A. in Madrid, tel. (0034) 915616666.
Democratisering en economische groei
Het ondemocratische Spanje werd na de Tweede Wereldoorlog een internationale paria, maar slaagde er in 1954 in, door militaire en economische contracten met de vs, de deur op een kier te zetten. In 1959 opende Spanje zijn grenzen, in 1970 werd een handelsovereenkomst met de toenmalige EEG gesloten. Een Economisch Stabilisatie Plan werd begin jaren zestig opgesteld. Dit voorzag in een spectaculaire economische groei, die in de jaren zestig ook werd gerealiseerd. Andalusië moest het vooral hebben van een explosieve groei van het toerisme. Veel plattelanders trokken naar de Costa del Sol, op zoek naar een baantje in de toeristenhotels. De stimulans van het toerisme kon niet verhinderen dat het overwegend agrarische Andalusië een achtergebleven gebied bleef; het armenhuis van Spanje.
De economische groei en internationale contacten deden de roep om politieke vrijheid herleven. Illegaal opereerden allerlei politieke partijen en zelfs arbeidersorganisaties die door sommige ondernemers als serieuze onderhandelingspartners werden geaccepteerd. Onder druk van de internationale kritiek werd ook de band tussen staat en Kerk minder vanzelfsprekend. Maar toen in 1969 studentenrellen uitbraken in de grote steden naar aanleiding van de opvolging van Franco, werd dat protest hard neergeslagen. Franco hield tot zijn dood in november 1975 de touwtjes stevig in handen. Nog diezelfde maand werd Juan Carlos, door Franco persoonlijk als zijn opvolger aangewezen, tot koning gekroond. De koning wist samen met premier Adolfo Suárez, tactvol laverend tussen conservatieven en hervormingsgezinden, Spanje naar vrije, democratische verkiezingen te leiden (juni 1977). In december 1978 werd, na een nationaal referendum, bovendien een nieuwe grondwet ingevoerd. Deze grondwet legde de nieuwe staatsvorm vast. Spanje werd een constitutionele monarchie, met koning Juan Carlos aan het hoofd. De monarch kreeg een aantal controlerende rechten, waaronder de mogelijkheid wetten goed of af te keuren. De werkelijke zeggenschap ligt echter sinds 1978 bij het parlement (Cortes), dat de regering controleert.
De eerste serieuze test voor de nieuwe democratie kwam in 1981. Op 23 februari van dat jaar drong kolonel Tejero, officier van de Guardia Civil, met geweld de Cortes binnen. Hij en veel legerofficieren verlangden terug naar Franco’s tijd, toen het leger tal van voorrechten genoot.
Juan Carlos, op wiens instemming Tejero had gerekend, koos echter ondubbelzinnig voor de democratie. Hij veroordeelde de actie en riep, als opperbevelhebber, het leger tot de orde. Zo ‘redde’ hij niet alleen de democratie, maar maakte hij zichzelf ook razend populair. Nog altijd is de koning, ondanks zijn start onder Franco’s vleugels, onbetwist in de Spaanse politiek.
Democratie was de belangrijkste voorwaarde om tot de internationale gemeenschap toe te kunnen treden. In 1982 werd Spanje lid van de NAVO, in 1986 volgde het EU-lidmaatschap.
Sinds Spanje lid is van de EU heeft het land in rap tempo een moderniseringsproces doorlopen. Het noorden van het land profiteerde daar het eerst van. Andalusië probeerde zich aan de wereld te presenteren via de EXPO 92 (zie p. 82) in Sevilla en investeerde voorafgaande aan de wereldtentoonstelling in de infrastructuur. Snelwegen werden uitgebouwd, een ringweg rond de stad aangelegd, bruggen gebouwd, onder andere aan de grens met Portugal (voordien vormde een veerpont de enige verbinding), de hogesnelheidstrein (AVE) tussen Madrid en Sevilla werd in gebruik genomen. De verwachte internationale investeringen die het overwegend agrarische Andalusië de moderne, industriële tijd moesten binnenloodsen, bleven uit. De EXPO 92 werd een flop. Ook voor de wereldkampioenschappen skiën van 1995 in de Sierra Nevada bleek geen geluk weggelegd. Juist in dat jaar was de Andalusische winter extreem mild. Ondanks gebeden en speciale processies bleef de sneeuw uit. Zelfs kunstsneeuw bleek onder de hoge temperaturen geen oplossing te bieden. De kampioenschappen moesten uiteindelijk afgezegd werden, de promotie van Andalusië was door onvoorspelbare weergoden een fiasco geworden. Met de WK atletiek in Sevilla wist Andalusië, onvermoeibaar, uiteindelijk weer internationale schijnwerpers op zijn hoofdstad te richten.
Ondanks promotiecampagnes, pogingen tot modernisering, subsidies van de EU en geldstromen uit Madrid, zijn de optimistische economische verwachtingen nog niet uitgekomen. Andalusië is een gebied met schrille contrasten: soms modern, soms achtergebleven. Dorpen waar de klok decennia terug stil is blijven staan, liggen op geringe afstand van de volgebouwde kust met zijn hotelcomplexen, flats en vakantievilla’s en overvolle steden.
Het opvallendste onderdeel van de nieuwe grondwet van 1978 was de politieke herstructurering van Spanje in een federale staat, met deelstaten met een eigen regering die op bepaalde gebieden autonoom regeren. Met deze politieke veranderingen hoopte Spanje een antwoord te vinden voor het nationalisme van de Basken en Catalanen. De autonome status van Andalusië met zijn eigen regering (Junta Andalucia) en een eigen president, trad in 1982 in kracht. Ondanks deze politieke hervormingen zijn er nog steeds veel spanningen tussen de verschillende regio’s en de centrale regering in Madrid, vooral over de vraag wie op terreinen als economie en buitenlandse betrekkingen het laatste woord heeft. Het is geen uitzondering dat de regio’s het recht in eigen hand nemen, lokale regeringsfunctionarissen officiële buitenlandse bezoeken afleggen en internationale overeenkomsten afsluiten zonder dat Madrid wordt gekend.
Binnen Spanje is Andalusië van oudsher een socialistisch bolwerk. Sevilla heeft de oud-premier van Spanje geleverd: Felipe González (1982-1996) en een aantal andere invloedrijke Andalusische, socialistische politici.
Partijen
Sinds de dagen van Franco heeft zich in de Spaanse politiek een ware aardverschuiving voorgedaan. Aanvankelijk maakte de centrumrechtse partij (UCD) de dienst uit. Onder leiding van Adolfo Suarez kreeg Spanje een democratisch bestuur. Sinds Suarez’ afscheid van de partij in 1982 is de UCD van het toneel verdwenen. De socialistische arbeiderspartij (PSOE) onder leiding van Felipe González nam in 1982 de regeringsverantwoordelijkheid over. Zijn partij behaalde in een aantal opeenvolgende verkiezingen de (absolute) meerderheid. De economie werd onder de socialisten ingrijpend veranderd, de werkloosheid verminderd. Bovendien deed zowel Spanje als Andalusië onder de socialisten zijn intrede in de internationale politiek. Mede door een groot aantal corruptieschandalen waar socialistische politici bij betrokken waren, was na ruim tien jaar regeren de steun van de bevolking voor de socialisten sterk afgenomen. De aanleg van de hogesnelheidstrein (AVE) van Madrid naar Sevilla werd bijvoorbeeld uitbesteed aan het Duitse bedrijf Siemens en niet aan de Franse concurrent. Achteraf bleek dat enorme bedragen aan steekpenningen waren betaald. Ook andere politieke partijen raakten betrokken bij dergelijke omkoopschandalen. Allerlei regionale groeperingen riepen daarom steeds harder om hervormingen en meer onafhankelijkheid. Door de schandalen verwierven de conservatieven (Partido Popular) een leidende positie in de nationale politiek, terwijl de Partido Andalucista (PA) de vruchten plukte op regionaal niveau.
De terroristische aanslag in Madrid in 2005 heeft grote politieke verschuivingen tot gevolg gehad. De aanslag vond plaats aan de vooravond van de Spaanse verkiezingen. De wijze waarop de conservatieve regering reageerde, veroorzaakte haar dramatische verkiezingsnederlaag. De regering probeerde de verantwoordelijkheid voor de aanslag bij de ETA te leggen en op basis van angst en woede onder de bevolking een ruime verkiezingszege te behalen. De regering was echter al op de hoogte van het feit dat de aanslag het werk was van moslimfundamentalisten. Toen al snel naar buiten kwam dat de regering het volk bewust misleidde en informatie over de aanslag achterhield om de verkiezingen te beïnvloeden, was haar lot bezegeld. De verkiezingszege ging naar de Spaanse arbeiderspartij PSOE.