Het zonnige zuiden van Spanje               1


De Costa del Sol, het zuidelijke, zonnige kustgebied van Spanje, staat voor zon, strand en plezier. De badplaatsen aan de costa trekken al decennialang vakantiegangers uit tal van Europese landen. Met de jaren is bij de toeristen en de toeristenbranche het besef doorgedrongen dat de Costa del Sol een onderdeel is van een gebied dat op zich een vakantie waard is. Sprak men een aantal jaren geleden nog algemeen van Zuid-Spanje, inmiddels is men genuanceerder. Andalusië is een begrip geworden: een gebied twee keer zo groot als Nederland, met een afwisselend landschap en een fascinerende cultuur. Vanaf de populaire stranden wekt alleen al het kustgebergte de nieuwsgierigheid op. Welke wereld ligt daar in en achter die bergen?

Landschappelijke karakteristiek


Wanneer je de bergen als uitgangspunt neemt, kun je Andalusië verdelen in drie gebieden. Van zuid naar noord, van de kust richting Centraal-Spanje zijn dat: de Betische bergketens, het Andalusische bekken en de Sierra Morena.

De Betische bergketens vormen Andalusiës jongste, hoogste en fascinerendste gebergte. In deze bergwereld langs de kust ligt de overbekende Sierra Nevada, de ‘Besneeuwde Bergen’. Sneeuw bijna het hele jaar door op twee uurtjes rijden van de Costa del Sol en dan vind je er ook nog de allerhoogste bergen van Spanje: de Veleta (3398 m) en de Mulhacén (3482 m). Het spreekt bijna voor zich dat je op deze hoogtes kunt skiën en snowboarden; vooral Spaanse toeristen weten de weg naar deze wintersportbestemming. Voor buitenlandse toeristen is de Sierra Nevada in eerste instantie een zomers wandelparadijs, dat goed te combineren is met de culturele bestemming Granada.

De hoogte en de schoonheid van de Sierra Nevada zijn onovertroffen, maar vlak bij de kust zijn nog andere interessante bergwerelden te vinden met hoogtes variërend van 1000 tot 2000 m: de Serrania de Ronda tussen Málaga en het witte stadje Ronda, de Sierra Bermeja in de buurt van Marbella, de Sierra de Almijara langs de oostelijke Costa del Sol of de Sierra de Gádor richting Almería. Verscholen in de bergketens liggen las vegas: geen casino’s en gokpaleizen maar lagere, vlakkere delen die traditioneel gebruikt worden voor landbouw.

De Sierra Morena markeert het noorden van Andalusië en is tegelijkertijd de zuidgrens van de Spaanse centrale hoogvlakte. Dit gebergte bereikt een ‘bescheiden’ hoogte van ongeveer 1000 m. Het is een dunbevolkt, weinig bezocht berggebied: een beetje eentonig, maar tevens met een bepaalde ruige schoonheid. Voor landbouw is de Sierra Morena weinig geschikt; mijnbouw was eeuwenlang de economische motor. De aanwezigheid van vooral koper geeft het landschap een fascinerende rode kleur. Er is zelfs een rivier met een bordeauxrode kleur, toepasselijk de Río Tinto genoemd. De bekendste en interessantste mijnbouwgebieden liggen rond het plaatsje Minas de Río Tinto in de provincie Huelva.

Tussen de Sierra Morena in het noorden en de Betische bergketens langs de kust ligt het laaggelegen Andalusisch bekken, dat ontstaan is toen de Betische bergketens zich verhieven. Door breukvorming en verzakking ontstond een laag gebied dat door de zee werd opgevuld met sedimenten. In deze vlakke en vruchtbare regio zijn de belangrijkste steden ontstaan: Córdoba, Sevilla, Jerez de la Frontera, die stuk voor stuk een rijke geschiedenis en interessante bezienswaardigheden bezitten. Die vruchtbaarheid en economische ontwikkeling zijn in eerste instantie te danken aan de rivier de Guadalquivir die dwars door het bekken stroomt. Daar waar de Guadalquivir uitmondt in de Atlantische Oceaan ligt het oudste havengebied van Spanje, het voornaamste van Andalusië: Cádiz en omgeving.

Verschillende landbouwgewassen dragen ook hun steentje bij aan de gevarieerdheid van het Andalusische landschap. Wijngaarden en olijfboomgaarden domineren het bergachtige binnenland, citrusvruchten en graanvelden duiken op in het Andalusische bekken, terwijl kassen met plastic folie voor de teelt van tomaten, paprika’s, sperziebonen maar ook voor bananen grote delen van de oostkust domineren. Aan de monding van de Guadalquivir vind je zelfs rijst.

Een buitenbeentje is het landschap in het uiterste zuidoosten van Andalusië, in de provincie Almería. Dit gebied is zo droog, zo ongelooflijk naakt en rauw, dat filmproducenten hier filmsets opbouwen om westerns te draaien.

Beschermde natuur


Andalusië bezit een verrassend aantal ongerepte of bijna ongerepte natuurgebieden. Dat is te danken aan de lage bevolkingsdichtheid en het natuurlijk milieu. Bepaalde berg- en moerasgebieden zijn simpelweg niet geschikt voor landbouw en hebben dus hun oorspronkelijke karakter bewaard. De número uno is Parque Nacional de Coto Doñana (54.250 ha) in de delta van de Guadalquivir. Dit nationale park is een van de belangrijkste wetlands van Zuid-Europa, vergelijkbaar met de Franse Camarque, en van bijzonder belang als foerageergebied en broedplaats voor enorme kolonies vogels die van Noord-Europa naar Afrika trekken en vice versa. De Unesco heeft dit grensoverschrijdende belang onderstreept en Doñana op de internationale lijst van Biosfeer Reservaten geplaatst. Een gedeelte van het gebied is ter bescherming van de vogelwereld dan ook voor publiek gesloten, maar dat is voor de bezoeker geen minpunt. Doñana is immens groot, bestaat naast moerassen waar onder meer flamingo’s en lepelaars rond waden, uit lange zandstranden, duinen, bosgebied en bezoekerscentra.

Doñana is sinds 1969 beschermd. Het tweede nationaal park kwam er pas twintig jaar later: de hoogste en 70 km lange regio van de Sierra Nevada (171.646 ha) ten zuidoosten van de stad Granada. De overige natuurgebieden van Andalusië hebben een iets mindere status en dragen de naam Parque Natural. Een van de mooiste en ieder geval de grootste is Parque Natural de la Sierra de Cazorla (214.336 ha), buiten de toeristische hoofdroute, in de provincie Jaén in het oosten van Andalusië. In dit natuurgebied met bergen tussen 1000 en 1800m hoogte, ontspringt de rivier de Guadalquivir, die in het leisteen van de Sierra de Cazorla een prachtige canyon heeft gevormd. Cazorla heeft bovendien een bijzonder rijke flora en fauna.

In het hart van de populaire regio met pueblos blancos (witte dorpen) ligt Parque Natural Sierra de Grazalema (51.000 ha): een ruig karstgebergte met kloven, grotten, verspreide bossen en uiteraard die typische, witte dorpjes die op ansichtkaarten staan afgebeeld. In het zuiden gaat dit natuurgebied over in een schitterende bebost middelgebergte Parque Natural Los Alcornocales (170.000 ha), ‘De Kurkbossen’.

Een heel ander karakter heeft het beschermde kustgebied bij Almería: Parque Natural Cabo de Gata (29.000 ha): prachtige baaien en grillige rotspartijen in een soort maanlandschap. Een van de favorieten ten slotte is Parque Natural El Torcal (1171 ha); ten noordwesten van Málaga met door de natuur vervaardigde abstracte kunstwerken uit kalksteen.

Verderop in de gids bij de beschrijvingen van de provincies en streken komen de twee nationale parken en de interessantste natuurgebieden uitvoeriger aan bod.

Flora en fauna

Palmen langs strand en boulevard, sinaasappelbomen op een pleintje, eventueel olijfbomen langs de weg; dat is zo ongeveer de voorstelling over de vegetatie van het zonnige zuiden. En dat beeld is nog niet zo ver van de realiteit verwijderd. De sinaasappels kunnen ook citroenen of mandarijnen zijn, de olijfboomgaarden worden afgewisseld met wijngaarden en in de bergen tref je ook naaldbossen of gemengde bossen aan. En dan kom je uiteraard de oleander tegen, met witte, roze of rode bloemen. Je moet speciale interesse in de flora van de Middellandse Zee bezitten om de gevarieerde plantenwereld, waaronder bijvoorbeeld bijzondere orchideeën, echt te kunnen herkennen en waarderen. Voor de liefhebbers is speciale literatuur over de mediterrane flora verkrijgbaar. Interessant zijn verder ook de kruiden: tijm, rozemarijn, lavendel met hun roze of lila bloemen of laurier. Ze groeien in het wild, hun geur is onmiskenbaar.

Ook de dierenwereld van Andalusië staat bekend als bijzonder gevarieerd. Er komen zeldzame maar schuwe soorten voor die je eerlijk gezegd niet snel tegenkomt zoals lynx en de Iberische ibex (berggeit), de Iberische wolf, de bergkat en de beer of de ‘gewone’ herten en everzwijnen. Boeiend is Andalusië vooral voor wie in vogels is geïnteresseerd. In Groot-Brittannië worden in het voor- en najaar zelfs speciale ‘vogelreizen’ aangeboden naar Andalusië. Door de ligging op de grens van Europa en Afrika vliegen jaarlijks tienduizenden trekvogels over het gebied; de Straat van Gibraltar is een vast punt op de trekroutes tussen Europa en West-Afrika. Verschillende moerasgebieden (marismas) vormen een dankbaar foerageer- en broedgebied voor onder andere flamingo’s. Deze vogels broeden op slechts vier plaatsen in Europa. Behalve in de Camarque in Zuid-Frankrijk is dat uitsluitend in Andalusië: in Las Marismas de Odiel bij Huelva, in Las Marismas de Guadalquivir in Parque Nacional Coto de Doñana en in het zoutmeer van Fuente de Piedra ten noorden van het stadje Antequera. Andere fascinerende soorten zijn lepelaars, ooievaars en witkopeenden.

Intrigerend zijn altijd de roofvogels. Gesignaleerd zijn zowel de zeldzame lammergier als de vale gier met zijn warrige bruine verenkleed en uiteraard diverse soorten arenden, haviken en valken. Het vooren najaar, de trekmaanden, zijn de beste periodes om vogels te bewonderen.

Dieren die zonder al te veel moeite zijn te bekijken, zijn dolfijnen in de Straat van Gibraltar, de beroemde apen op de rots van Gibraltar en een niet minder beroemde soort die misschien niet helemaal in dit rijtje thuis hoort: het Andalusische paard (zie p. 117).

El Andaluz: de Andalusiër


Andalusië is de grootste maar niet de dichtstbevolkte regio van Spanje. Van de bijna 40 miljoen Spanjaarden woont ongeveer een achtste, ruim 5 miljoen mensen, in Andalusië. De bevolking concentreert zich in de grote steden en aan de kust. De provincies Sevilla, Málaga en Cádiz zijn het kleinst, maar hebben de meeste inwoners: Málaga en Cádiz ruim 1 miljoen, Sevilla 1,5 miljoen mensen, waarvan ook nog eens de helft in de provinciehoofdsteden woont. Jaén en Huelva horen bij de grootste, maar dunbevolkte provincies van Andalusië. Córdoba en Granada zijn middenmoters: grote provincies met een redelijke bevolkingsdichtheid. De provincie Almería is de hekkensluiter: klein en met het minste aantal inwoners (430.000).

Van een typische Andaluz, Andalusiër, is geen sprake. Soms verraden de gezichten misschien wat Arabische invloeden, maar aan de andere kant zijn blonde mensen ook geen uitzonderingen. Over het algemeen zijn de mensen wat kleiner, wat meer gedrongen dan bij ons, maar dat verschijnsel lijkt bij de jonge generatie af te nemen. Vraag buitenlanders die aan de Costa del Sol wonen de Andalusiërs te omschrijven en ze noemen de mensen zonder uitzondering wat laconieker. Ze stellen dingen gemakkelijk uit tot mañana (morgen), genieten meer van het leven, zijn wat chaotischer en minder punctueel. Het zijn de gebruikelijke clichés, zaken die je kunt bewonderen als je op vakantie bent en kunt verwensen als je er woont en werkt.

Migratie en minderheden

De ontvolking van het Spaanse platteland is al tientallen jaren geleden op gang gekomen. Honderdduizenden Andalusiërs verlieten in de jaren vijftig en zestig, tijdens het Francoregime, hun arme geboortestreek. Ze zochten werk in het geïndustrialiseerde noorden van Spanje of, als gastarbeider, in West-Europa. Meer dan 900.000 Andalusiërs verlieten hun geboorteplaats. De groei van het toerisme die vooral in de jaren zeventig doorzette, lokte de mensen naar de Spaanse kustprovincies. Veel dorpen in het binnenland raakten volledig ontvolkt, of telden (en tellen nog altijd) voornamelijk bejaarde inwoners.

Een deel van de naar het buitenland vertrokken emigranten is sinds Spanje is toegetreden tot de EU (1986), teruggekeerd. Sommigen verwezenlijkten hun oorspronkelijke droom en openden een winkel of café in hun geboortedorp, maar de meeste remigranten kwamen terecht in de toch al overvolle steden. Sevilla, de hoofdstad van Andalusië, is met 700.000 inwoners inmiddels de vierde stad van Spanje.

Immigratieland

Andalusië is inmiddels van emigratie- tot immigratieland geworden. Het gebied vormt tenslotte een buitengrens van de ‘Vesting Europa’. Met de groei van de Spaanse economie sinds de jaren tachtig steeg ook het aantal illegale immigranten uit Noord-Afrika.

Aanvankelijk ging het vooral om Marokkanen. In het begin van de jaren negentig zijn daar economische vluchtelingen bijgekomen, vooral uit westelijk Afrika. De migranten steken zich in de schulden om de overtocht naar het Europese ‘walhalla’ te kunnen betalen. Ze wachten weken, maanden bij de Straat van Gibraltar op een gunstig moment voor de overtocht in onzeewaardige bootjes. Eenmaal aangekomen in Spanje blijkt het Verenigde Europa alles behalve een paradijs. Legaal of illegaal; slecht betaald werk in de landbouw of in de bouw, erbarmelijke huisvesting, een leven in onzekere omstandigheden in een soms vijandige maatschappij, is de harde realiteit. Wie aankomt heeft nog geluk vergeleken met degenen die, uit angst voor de kustwacht niet op de wal maar in volle zee worden ‘afgezet’ door de mensensmokkelaars, en verdrinken. Plaatselijke media berichten regelmatig over de schrijnende situatie aan de grens van Europa. Een indringende fotoreportage over de wanhopige reis van politieke en economische vluchtelingen over de Straat van Gibraltar won in 2001 een World Press Photo-prijs.

Inmiddels krijgen de vluchtelingen met of zonder verblijfsvergunning concurrentie van contractarbeiders uit voormalige Oostbloklanden en zelfs van immigranten uit Latijns-Amerika. In een aantal voormalige koloniën staat men in de rij voor de Spaanse ambassades om een visum te bemachtigen om een studieplaats of een baan te kunnen krijgen in het voormalige moederland. De cultuurverschillen tussen Spanje en het verre Latijns-Amerika zijn minder groot dan die met Afrika aan de overkant.

Zigeuners

Zigeuners leven al eeuwenlang in Andalusië. De herkomst is onzeker; India wordt vaak genoemd als land van oorsprong. Aan het einde van de middeleeuwen bereikten de eerste groepen zigeuners Europa via het Midden-Oosten. Aangenomen wordt dat de zigeuners in Spanje een andere route volgden, via Egypte en Noord-Afrika.

Nog altijd heeft de bevolkingsgroep een eigen identiteit, hoewel zigeuners in Spanje meer in de samenleving zijn geïntegreerd dan elders in Europa. Dit is vooral het gevolg van een aantal maatregelen die koning Carlos III in 1783 afkondigde. Hij verbood zigeuners hun eigen taal te spreken en traditionele kleding te dragen. Daar stond tegenover dat het strafbaar werd om een zigeuner een baan te weigeren of de toegang tot een openbaar gebouw te ontzeggen. Tegenwoordig hebben de meeste zigeuners een vaste woonplaats en is het Spaans hun moedertaal. De traditionele woongebieden, bijvoorbeeld de oude wijken Triana in Sevilla, Albaicín en Sacromonte in Granada, zijn verruild voor modernere flats in de buitenwijken van deze steden. De traditionele grotwoningen van Guadix (zie p. 221) worden nog wel bewoond door zigeuners.

Een agrarisch gebied


Andalusië is economisch gezien een van Spanjes stiefkinderen. De werkloosheid is er hoger dan in het noorden, de inkomsten over het algemeen lager. Alleen de aangrenzende deelstaat Extremadura staat er nog slechter voor. De achtergestelde positie van Andalusië hangt samen met de rol van de landbouw in de economie. Andalusië is een agrarische provincie.

Gebrek aan water was, en is, voor de landbouw een groot probleem. In de tijd van de Moorse overheersing werd de landbouw uitgebreid en gestimuleerd door het aanleggen van irrigatiesystemen. Nadat de Moren van het Iberisch schiereiland verdreven waren, raakte de geïrrigeerde landbouw in verval en verdeelden de christenen, de nieuwe overheersers, de grond onder de adel, de kerken, de militaire en kloosterorden, als beloning voor hun bewezen diensten tijdens de Reconquista. Deze verdeling van grond heeft verstrekkende gevolgen gehad, vanaf die tijd heeft het grootgrondbezit voorgoed zijn beslag gekregen in de landbouw.

Grootgrondbezit

Het grootgrondbezit (in Spanje latifundio genoemd) heeft een rol van belang gespeeld bij het stagneren van de economie. In Andalusië is het grootgrondbezit zelfs extreem hoog. De helft van de bedrijven is groter dan 100 ha. In overige regio’s geldt dat gemiddelde voor 10 procent van de landbouwbedrijven.

Een van de cruciale problemen van het grootgrondbezit in Andalusië was de desinteresse van de eigenaar voor zijn grond. Hij verpachtte het land aan een grootpachter of liet het eenvoudigweg braak liggen. Pachtcontracten hadden in de regel een looptijd van zes jaar. De grootpachter verpachtte de grond weer aan kleinere pachters tegen kortere looptijden. Die werkwijze resulteerde in een lage productiviteit van het land. Eigenaar noch pachter investeerde in de grond. Voor sommige kleine pachters werd de armoede zo nijpend dat ze in de grote steden of het buitenland een nieuw bestaan moesten opbouwen.

De onverschilligheid van de grootgrondbezitter staat in schril contrast met het leven van de landloze boeren. Deze dagloners (braceros of jornaleros) worden slechts ingehuurd voor de oogst en trekken van de ene streek naar de andere voor werk. Omdat het oogstseizoen van de landbouwgewassen bij elkaar ongeveer drie maanden beslaat, zijn ze de overige negen maanden vaak werkloos. De dagloners behoren daarom tot de armste groepen van de samenleving.

Na mislukte landhervormingen in de jaren dertig nam de regering in Andalusië, na de inrichting van de autonome regio’s, zelf het initiatief voor agrarische hervormingen. In 1984 kwam er een nieuwe wet tegen braakligging die de grootgrondbezitters verplichtte tot het verpachten van hun grond en tot het halen van een minimumproductie. Hiermee wilde men een intensiever gebruik van de grond bewerkstelligen en de werkloosheid aanpakken. Helaas stond dat beleid haaks op dat van de EU waarvan Spanje twee jaar later lid werd. De EU kwam namelijk met braakleggingsregelingen om overproductie tegen te gaan. Als oplossing richt de landbouw zich de laatste jaren op producten waar geen overschot van is. Zonnebloemen hebben voor een groot deel de plaats van katoen ingenomen. De productie van katoen was niet meer rendabel door de concurrentie met derdewereldlanden. De provincie Sevilla is ondanks het graanoverschot nog steeds de traditionele graanschuur van Andalusië. Op de moderne latifundios zijn zonnebloemen een welkom gewas, omdat ze machinaal geoogst kunnen worden.

Naast het grootgrondbezit komt er in Spanje ook landbouw op kleinere schaal voor. Het gaat hier om arbeidsintensieve, geïrrigeerde bedrijfjes waar tomaten, komkommers, paprika’s, aardbeien en ook bloemen worden verbouwd. Het zijn vaak familiebedrijfjes, voornamelijk in de kustvlakten van Almería en Huelva. Net als de olijfteelt in de regio Jaén, zijn deze bedrijfjes sterk op export gericht. Spanje heeft een goede positie op de Europese markt. Door het gunstige klimaat kunnen het hele jaar door groente en fruit gekweekt worden. Spaanse aardbeien, komkommers of sperziebonen liggen zo ook in de winter bij ons in de supermarkt.

Industrie en dienstensector

Málaga was de eerste stad in Spanje waar, in de 19de eeuw, industrie werd gevestigd. Al in de eerste decennia van die eeuw waren er enkele hoogovens in bedrijf. Niet veel later vestigden zich ook Britse staalondernemingen in de stad. Ondanks deze veelbelovende start telt Andalusië tegenwoordig maar weinig industriële bedrijven. De hoogovens verdwenen naar Noord-Spanje (rond Barcelona en in het Baskenland) waar meer winstgevende mijnbouw- en industriegebieden werden ontwikkeld. Overgebleven zijn talloze kleine olijfoliefabrieken en een aantal andere, van de landbouw afhankelijke bedrijven. Deze waren (en zijn) vaak in handen van buitenlandse ondernemingen en blikken bijvoorbeeld groente in.

Verder is het economische plaatje weinig rooskleurig: de scheepsbouw in de buurt van Cádiz (in de jaren vijftig en zestig van de 20ste eeuw nog de belangrijkste in Europa) is verdwenen, de zee is leeggevist en dwingt de Andalusische vissers steeds verder van huis hun brood te verdienen.

Meer dan de helft van de beroepsbevolking werkt in de dienstensector. Binnen die groep bestaan echter grote verschillen. Enerzijds zijn er werknemers die in banken, handelsfirma’s en in de toeristische sector hun brood verdienen. De bedrijven zijn modern en de werknemers hebben een min of meer vast inkomen. Anderzijds zijn er mensen die het met minder moeten doen. Zij bezitten een eenmansbedrijfje of winkeltje, of hebben wisselende baantjes. Hun werkzaamheden verlopen onregelmatig en hun inkomen is minder zeker.

Het massatoerisme dat in de jaren zestig zijn intrede deed, richtte zich massaal op de Spaanse kusten. Tegen het einde van de jaren tachtig waren er zelfs meer dan vijftig miljoen toeristen per jaar, waarvan ongeveer een derde aan de Costa del Sol belandt. Dat heeft de werkgelegenheid een enorme impuls gegeven. De ontwikkeling van nieuwe badplaatsen en de laatste jaren van golfclubs, moet die stijgende lijn vasthouden.

España oculta

‘Maskerades, verkleedpartijen, rituelen, optochten in lege landschappen, mensen met reuzenhoofden, boeren met bisschopsmijters, mannen die voor lijk spelen, vrouwen die zich op hun knieën door de modder bewegen, een absurde biecht, het gevecht met de stier, monsters, gekken, boeten, geilheid, beelden uit een Spaans panopticum waarin veel Spanjaarden zichzelf niet meer zullen herkennen, een occult, zwart en verborgen Spanje dat voor een deel bezig is te verdwijnen... Ik heb het niet over het stierengevecht of over de boeteprocessies in Sevilla of andere tradities die langzamerhand in het toeristisch circuit zijn opgenomen en vercommercialiseerd, nee het gaat voor een groot deel om oude riten en gebruiken die terugreiken naar een Europees verleden dat vrijwel overal elders al is verdwenen, taferelen die een wilde en barbaarse bijsmaak hebben, mengsels van geloof en bijgeloof, Keltische en Iberische herinneringen waarvan niemand meer kan zeggen hoe oud ze zijn, uit welke mist ze zijn komen aandrijven, heidens, animistisch... Niet de misselijke remakes à la Stonehenge, de flauwekul met verklede druïden of de nostalgische zucht naar het “volkseigene”, maar de levende, doorgegeven, bewaarde, beleefde traditie zelf, uitgedrukt door mensen die voor een dag hun eigen voorouders worden.’

Cees Nooteboom: ‘España oculta’, uit de bundel reisverhalen Vreemd Water (Arbeiderspers 1991).

Religie, fiestas en ferias


Het katholicisme van Spanje is, soms letterlijk, op de fundamenten van de Moorse cultuur gebouwd. Het mooiste voorbeeld is de Mezquita in Córdoba, een combinatie van moskee en kathedraal, een verstandshuwelijk tussen de sacrale architectuur uit de christelijke en islamitische wereld. In 1492 eindigde het Moorse tijdperk in Andalusië en begon het katholieke, officieel met de overhandiging van de sleutels van de poorten van Granada door de Moorse koning Boabdil aan het koninklijk echtpaar Ferdinand van Aragón en Isabella van Castilië. Vanaf 1500 was heel Spanje een katholieke natie, die via de wrede Spaanse inquisitie en de wijze waarop de mensen in de Nieuwe Wereld tot het christelijke geloof werden gedwongen donkere bladzijden aan de wereldgeschiedenis heeft toegevoegd. Pas in 1978 voorzag de nieuwe grondwet in vrijheid van godsdienst en werd het katholicisme als staatsgodsdienst afgeschaft. De meerderheid van de bevolking is nog steeds katholiek, maar er zijn protestantse, joodse en islamitische minderheidsgroepen.

In vergelijking met een aantal decennia terug heeft de kerk nog maar weinig aanhangers. De Spaanse geestelijkheid staat bekend als de meest behoudende van de wereld. Haar populariteit werd bovendien niet vergroot door haar betrokkenheid bij het Francoregime.

De katholieke kerk speelt wel een grote rol in het grootste feest van Spanje, de Semana Santa – de week voor Pasen ( p. 26) – en bij de fiestas. Ieder dorp of gehucht kent ten minste een jaarlijkse fiesta ter ere van de plaatselijke beschermheilige, dat gevierd wordt met uitbundige processies. En Andalusië zou Andalusië niet zijn, als daarbij muziek, eten en drinken zouden ontbreken. De feesten spelen een dusdanige rol in de maatschappij dat veel gemeenten zelfs beschikken over een wethouder voor fiestas. Die organiseert ook de folkloristische feesten en de ferias.

Ferias worden in het voorjaar gehouden en zijn oorspronkelijk de feesten van de jaarmarkt, die sinds de middeleeuwen gevierd worden. De markt is verdwenen, maar het folkloristische feest wordt nog elk jaar een hele week lang uitbundig gevierd. Elke zichzelf respecterende stad heeft een feria, maar de bekendste, grootste en leukste is de Feria de Abril in Sevilla en de Feria del Caballo in mei in Jerez de la Frontera, waar het Andalusische paard centraal staat. De feria van Sevilla wordt gehouden op een speciaal terrein, buiten het centrum, waar casetas opgebouwd worden: versierde feesttenten. Ieder jaar wordt er een prijs gegeven voor de mooiste caseta. De feesttenten zijn vaak alleen toegankelijk voor genodigden en mensen die een toegangskaartje hebben weten te bemachtigen. De feria van Jerez speelt zich meer in de openlucht af, met prachtige optochten waar paarden en klederdrachten worden geshowd. Voor toeristen is de feria van Jerez dus interessanter. De ferias gaan overigens vaak gepaard met een corrida (stierengevecht) in de Plaza de Toros (de arena).

Semana Santa

Als je rond Pasen vrij kunt nemen, dan is dat de perfecte tijd voor een onvergetelijk ‘weekje Andalusië’. De week voor Pasen, Semana Santa (letterlijk Heilige Week), is een hoogtepunt op de evenementenkalender. In heel Spanje wordt Semana Santa gevierd, maar nergens zo spectaculair en uitbundig tot in de nachtelijke uren als in Andalusië en dan in het bijzonder in Sevilla, gevolgd door Málaga. In beide vormt de Semana Santa een hoogtepunt van het jaar. Hotelkamers zijn al maanden tevoren gereserveerd door individuele toeristen en reisorganisaties uit binnen- en buitenland. Late beslissers moeten uitwijken naar plaatsen in de omgeving.

Semana Santa is het feest van de boetedoening, niet stil in de kerk, maar luidruchtig in de straten van het centrum. Letterlijk en figuurlijk wordt het boetekleed aangetrokken door de tientallen cofradīas of hermandades (broederschappen) van de steden. Op sandalen of blote voeten, in lange gewaden en met bizarre middeleeuwse puntmutsen op die alleen de ogen vrij laten, schrijden de penitentes (boetelingen) van de parochiekerk in hun wijk naar de kathedraal langs duizenden toeschouwers. De muziek en de klaagliederen die hen meestal begeleiden, klinken allesbehalve treurig, mede dankzij de flamencozangers en -zangeressen die het hoogtepunt inzetten bij de kerk. Iedere broederschap heeft een vastgelegde route op een vastgelegde dag voor zijn eigen processies, met zijn eigen kleuren en heilige. De heiligenbeelden symboliseren het lijden van Jezus en Maria, gehuld in zijde, brokaat en kant, behangen met juwelen. De heiligen, het kostbaarste bezit van de kerken en soms nog daterend uit de 16de of 17de eeuw, staan op een soort draagbaar: de paso. De loodzware pasos, versierd met bloemen, balanceren op de schouders van soms wel honderd man tegelijk.

Semana Santa begint maandag voor Pasen, maar op donderdag komt het feest pas echt op gang, dan zijn de oudste broederschappen met de mooiste processies aan de beurt. Vooral ’s avonds en ’s nachts laat Semana Santa onvergetelijke indrukken achter. In het donker krijgen de schommelende pasos in het kaarslicht bijna iets mystieks en is de stemming het beste of zoals de Spanjaarden zeggen: el mejor de todos.

Desayuno – ontbijt op Andalusische wijze

Wie een hotel met ontbijt heeft geboekt, mist het leuke begin van de dag op Andalusische wijze: in een cafetaria. Tientallen schoteltjes staan er klaar op de bar voorzien van lepeltje en suikerzakje. In rap tempo worden de bestellingen erop geplaatst: glaasjes sterke koffie met een wolkje melk (een cortado) of een flinke scheut (cafe con leche). Alleen een enkele verdwaalde buitenlander haalt het in zijn hoofd om een cafe solo, zwarte koffie te drinken op de nuchtere maag. Bij de koffie wordt een tostado de aceite besteld, een geroosterd broodje dat met een scheutje olijfolie en wat zout op smaak wordt gemaakt, of een medio tomate, een half geroosterd puntje met een smakelijke, frisse tomatenpasta. Wie de voorkeur geeft aan een zoet ontbijt, bestelt een portie churros: luchtig, zoet deeg dat opgerold tot een lange slang wordt gefrituurd en vervolgens in stukjes wordt geserveerd bij de koffie. Of bij een glaasje sherry; een ‘kopstoot’ aan het begin van de dag is zeker onder de mannen in de dorpen geen uitzondering.

Andalusië culinair


Een ander land, andere gebruiken, een andere keuken; aan de Costa del Sol is daar niets van te merken. De openingstijden van de restaurants in de badplaatsen zijn aangepast aan de wensen van de toeristen, de menukaart eveneens. Vaak is het enige Spaanse gerecht dat je op de menukaart tegenkomt de paella en dat rijstgerecht is dan doorgaans van erbarmelijk slechte kwaliteit. Wie in de toeristische plaatsen geen prijs stelt op een vage internationale keuken, pizza, hamburgers of – erger nog – Hollandse, Britse of Duitse gerechten, moet op zoek naar de restaurants waar de Spanjaarden zelf eten. Op de entourage stellen ze vaak minder prijs, dus laat u niet afschrikken door sfeerloze eethuisjes met hard neonlicht, kale muren, plastic stoelen en plastic borden. Het eten komt in zulke gelegenheden op de eerste plaats; de gerechten zijn vers, goed en voordelig. De sfeer is ongedwongen; etiquette onbekend. Men geneert zich niet om vis en kip met de handen te eten en op de tafels een chaos van etensresten en verfrommelde servetten achter te laten. Rond de middag en laat in de avond puilen zulke ogenschijnlijk sfeerloze restaurants uit.

Niet het avondeten (cena) maar de lunch (almuerza) is de belangrijkste maaltijd van de dag. Tussen half twee en vier uur wordt er getafeld. De avondmaaltijd wordt vaak laat in de avond (na 21 uur) genuttigd. De middag- en avondmaaltijd verschillen niet wezenlijk van elkaar: het zijn uitgebreide menu’s van drie of vier gangen. Soep of salade vormen het voorgerecht (primero), gevolgd door een vleesschotel of vis als hoofdgerecht (segundo), vergezeld van één of meer bijgerechten (groente, frites, aardappelen, rijst). Ten slotte volgt het nagerecht (postre). Het nationale dessert, flan (puddinkje), ondervindt concurrentie van taarten en ijscoupes of wordt vervangen door vers fruit.

Goede en sfeervolle restaurants met trendy of klassieke interieurs en een Spaanse keuken vind je vooral in de grote steden. Ze zijn ingedeeld in klassen, aangeduid met 1 tot 5 vorken, vergelijkbaar met de sterrenkwalificatie van hotels in Spanje. De kwalificatie zegt vaak meer over de entourage en de prijzen dan over de kwaliteit. Vier of vijf vorken betekent dus nog lang niet dat je er goed kunt eten.

De meeste restaurants en eethuisjes serveren ’s middags een dagmenu (menu del dia of menu de la casa), dat vaak voordelig en goed is. Een glas huiswijn (of een ander drankje) is meestal bij het menu inbegrepen. Dat kan een fruitige, maar zoetige rode dessertwijn uit Málaga zijn, maar ook een frisse, droge rode of witte wijn uit de omgeving van Ronda. Echte kwaliteitswijnen komen uit andere Spaanse regio’s, niet uit Andalusië. In het zuiden is men gespecialiseerd in sherry en manzanillo ( pp. 111-112).

Typische gerechten

Een typisch en lekker Andalusisch gerecht is gazpacho Andaluz. Het wordt meestal omschreven als een koude soep van gepureerde en gezeefde tomaten, ui, knoflook, paprika en komkommer, olijfolie, wijn en azijn. Gazpacho wordt niet gekookt, maar koud geserveerd eventueel met croutons. De gazpacho is een voorgerecht, maar staat soms ook op de kaart met tapas. De waterige tomatensoep die in toeristenplaatsen vaak wordt aangeboden, heeft niets met gazpacho te maken en smaakt zo slecht als hij eruitziet.

De tortilla español is in het hele land populair. Het is een flinke omelet met aardappelen die als lichte, maar de maag vullende maaltijd gegeten kan worden, maar ook als tapa wordt geserveerd. Er zijn ook varianten met ham, tonijn of juist zonder vulling.

De beroemde paella is in toeristische oorden verworden tot een kleffe hap rijst met doperwtjes, stukjes kip of vis en een enkel garnaaltje. Er worden zelfs hoe langer hoe meer kant-en-klaar-paella’s aanbevolen, uit de diepvries, in de magnetron, op uw tafel. Paella maak je niet snel klaar. In goede restaurants en eethuisjes vind je het af en toe als specialiteit van de dag of moet je het van tevoren bestellen – alleen dan, als de paella vers is klaargemaakt, kun je misschien van een goede paella genieten. Van origine betreft het een goedgevulde rijstschotel, geel gekleurd met saffraan en bereid met verschillende soorten vis, garnalen, mosselen en andere schelpdieren en groenten.

Een goede Andalusische keuken speelt in op de seizoenen en het regionale aanbod; als er aubergines verkrijgbaar zijn worden er gerechten met aubergines gemaakt, is het aspergetijd eet je asperges; groene wel te verstaan. In Granada en Córdoba, uren van de kust verwijderd, moet je geen garnalen willen eten, maar rabo de toro (ossenstaartragout) proberen. Dat je aan de kust bent, betekent nog niet dat je overal verse vis en schelpdieren kunt krijgen. De beste kans heb je aan de Costa de la Luz waar nog vissersplaatsjes met vissersvloten zijn te vinden. De vangst – of in ieder geval een deel – gaat direct naar de plaatselijke horeca en markt. Ook de marisquerías (visrestaurants) in Sevilla, Sanlúcar, Cádiz en Málaga zijn doorgaans goede adressen. En in de Alpujarras vraag je naar de jamón serrano, ‘ham uit de bergen’ die in heel Spanje bekend is. Het gaat om gepekelde en daarna gedroogde hammen, die soms langer dan een jaar in speciale ruimtes hangen te drogen. De hammen worden in hun geheel opgehangen in de cafés, en in een speciale klem geplaatst om te worden aangesneden. Er zijn verschillende lokale varianten, maar jamón serrano is een van de beste; volgens kenners alleen overtroffen door de Pata Negra uit de provincie Huelva ( p. 127).

Drank

Voor, na of tijdens de maaltijd of bij de tapas wordt doorgaans sherry gedronken ( pp. 111-112). San Miguel is het bekendste Spaanse biermerk. In de hitte is dit meer een dorstlesser dan een begeleider van de maaltijd. Water krijgt bij het eten eerder de voorkeur, con of sin gaz, met of zonder koolzuur. Een goede rode of witte wijn komt meestal uit het noorden van Spanje, met name uit de streek Rioja. Rode of witte wijn uit Andalusië, hoofdzakelijk uit de provincie Málaga, kan met die kwaliteit niet concurreren. Ze is jong, fruitig, niet zo droog en doorgaans de huiswijn die in de restaurants langs de costa wordt aangeboden.