Hoofdstuk 6 - Kampioen van Amerika

Grote gebeurtenissen werpen hun schaduw vooruit. De dag der dagen was aangebroken. De dag van het gevecht om de kampioenstitel vrij worstelen in de nieuwe stijl, de dag waarop ‘Mister Amerika’ Mike Mumm moest aantreden tegen ‘Kleine Benjamin’ Silver. De atmosfeer in en om de machtige sporttempel, het circus van Chicago was geladen met elektrische spanningen, die slechts optreden waar de krachtigste polen contact maken. De koningen van de ring, de matadoren van de mat, de gladiatoren van het catch as catch can zouden met onverbiddelijke genadeloosheid op elkaar botsen, beiden bezield met dezelfde brandende begeerte te winnen, beiden gereed tot geven van alles voor alles, tot het uitspelen van al hun kennen en kunnen om een volkomen overwinning te behalen.

Mike Mumm contra Ben Silver, een onafzienbare mensenstroom bewoog zich in de richting van het circus, dat al uren voor het begin van de strijd uitverkocht was. Er waren enorme zaken gedaan door de sjacheraars met ‘zwarte’ kaarten, die nooit zoveel verdienden met zo weinig risico als deze keer. John Farewell, de organisator en kamprechter wreef zich vergenoegd in de handen. Het werd een prachtige zaak voor hem. Alle logeplaatsen werden verkocht voor niet minder dan tweehonderdvijftig dollar en er was nog maar hier en daar een open plekje, dat evenwel tegen het aanvangsuur zeker ook gevuld zou zijn.

Het zou niet lang meer duren.

Het stemmenrumoer van de duizendkoppige menigte zoemde als het geluid van een gigantische bijenzwerm door de immense ruimte.

Een grote luidspreker schalde er nu en dan een valse cowboysong met blikkerig geluid overheen, maar was niet in staat de aandacht van de sportvereerders af te leiden van hetgeen stond te gebeuren en het heftig debatteren over de kansen van de grote rivalen.

Een wolk van tabaksrook hing boven de menigte en verduisterde het felle licht van de schijnwerpers, die, opgesteld achter de tribunes, de ring in een helle lichtschijn zetten. Rondom waren enorme transparanten met reklame voor sigaretten en whisky aangebracht. Aan de touwen rondom de ring, die op de vier hoeken door sterke mannen met bokshandschoenen aan strak gehouden werden, hingen reklame-schilden van een bekend warenhuis. Niets was door de organisatoren nagelaten om de onderneming zo winstgevend mogelijk te maken.

Barmhartige Samaritanen in witte schorten hadden hier en daar in de looppaden postgevat, achter de ring stonden hospitaalbroeders gereed met brancards.

Het was zover. Een zware stem kondigde via de luidspreker aan, dat aan het hoofdnummer, het titelgevecht van Mike Mumm tegen Ben Silver, twee eveneens belangrijke gevechten vooraf zouden gaan, maar niemand interesseerde zich daarvoor. Men was gekomen om het gevecht, dat al weken lang in kranten en aanplakbiljetten als een gebeurtenis van wereldformaat werd aangekondigd, te zien. Daarop volgde weer muziek, een grammofoonplaat met een schetterende melodie, die menigeen krankzinnig gemaakt zou hebben als de zenuwen niet zo absoluut op het andere geconcentreerd geweest waren, dat men het afgrijslijke geluid niet eens hoorde. De catchers marcheerden op en liepen de parade met strakke gezichten en straffe passen.

De muziek verstomde toen de scheidsrechter, een licht geklede man van imponerende proporties onder de touwen doorkroop. Het geroezemoes van de stemmen zwakte af alsof de machtige bijenzwerm een gaatje gevonden had, waardoor de gonzende insekten een voor een verdwenen. Het duurde enige minuten eer iedereen begrepen had dat John Farewell iets zou gaan zeggen.

De scheidsrechter met zijn stierenek, die voortdurend met een signaalfluit in de mond liep, waaraan hij tonen ontlokte, die wedijverden met die van de luidspreker, stelde zich aan het publiek voor. De goede toon eiste, dat men daarbij zweeg en de man noemde zijn naam zonder de fluit uit de mond te nemen. Hij maakte een buiging, die zo links uitviel, dat het publiek in lachen uitbarstte. John Farewell trok zich daar niets van aan. De mensen kwamen om zich te vermaken en hij verdiende genoeg aan hen om hun toe te staan zich op zijn kosten even uit te leven.

Vervolgens galmde de luidspreker de namen van de eersten die zouden optreden. Allen Speed, bijgenaamd de ‘Duivel’ tegen Frediric Husum, bijgenaamd de ‘Kolos’. Dan Hal Perci, bijgenaamd de ‘Gorilla’ tegen Sam Poket, bijgenaamd de ‘Zwarte’ en Vic Window, bijgenaamd de ‘Reus’ tegen Jimmy Fierly, bijgenaamd ‘Tarzan’. Men wilde weten, waarom deze kerels bijnamen droegen, maar John Farewell gaf op het gebrul om opheldering niet eens antwoord. Wat kwam het er op aan? Wat kwam trouwens het hele optreden van deze showknapen er op aan? Zij waren alleen hier om de goed betalende sensatiehongerigen waar voor hun geld te geven. De ‘Duivel’ en de ‘Kolos’ betraden de ring, gaven elkaar grimmig de hand en lieten handschoenen en schoenen door de scheidsrechter keuren.

De bedoeling van dit onderzoek was na te gaan of geen verborgen stukken ijzer of scherpe voorwerpen gebruikt werden. Vervolgens betastte John Farewell de lichamen. Het gebruik van zeep of olie om de huid glad te maken, zodat stompen gemakkelijk afschampten en de tegenstander moeilijk houvast kon krijgen, was ten strengste verboden. Het scheidsrechtersfluitje snerpte en men was getuige van een gevecht, dat niet meer was dan een demonstratie. Wel een dozijn keren achter elkaar slaagde de ‘Kolos’ erin zijn tegenpartij direct uit de stand op de rug te werpen. De ‘Duivel’ scheen evenwel van rubber te zijn, zo rap veerde hij telkens weer overeind. Toen dit spelletje vervelend begon te worden gaf de ‘Duivel’ de ‘Kolos’ een machtige trap tegen de weke delen, waarop de getroffene in elkaar kromp en zo gelegenheid bood voor het plaatsen van een zwierige schop tegen de strak gespannen hammen. Het scheen een zeldzame gelegenheid te zijn waarvan de ‘Duivel' voor honderd procent gebruik wenste te maken. Hij sprong op en belandde met beide voeten precies waar hij de ander wilde raken. De ‘Kolos’ vloog met zoveel effect tegen de touwen, dat die naar buiten bogen en terugverend het lichaam een paar meter wegwierpen. De ‘Duivel’ stond klaar voor de ontvangst, maar had niet gerekend op zoveel veerkracht van de touwen. Bij de botsing werd hij zo heftig achteruit gedrukt dat hij aan de andere kant in de touwen terechtkwam, waardoor deze gingen vibreren als de snaren van een gitaar. De ‘Duivel’ maakte een sierlijke buiteling en de ‘Kolos’ greep zijn kans. Met een dierlijk gebrul wierp hij zich op zijn rivaal, greep hem bij nek en benen en liet hem enige keren snel achter elkaar op en neer wippen, waarop hij hem met een opwaartse stoot losliet. De ‘Gummi-duivel’ zeilde onder het gejoel van de menigte de lucht in, spartelend als een hond in het water en kwam met een plof op handen en voeten terecht tussen het publiek van de eerste rij, de hel, die hem niet weer vrij zou laten. Zo eindigde het eerste gevecht.

Het tweede, de ‘Reus’ tegen de ‘Gorilla’ duurde vijf hele ronden en werd daarna ononderbroken voortgezet tot het bittere einde. Worstelen, bijten, krabben, stompen, trappen, elkaar de haren uit het hoofd rukken, de tenen breken, alles kon en alles mocht. Maar hoe gemener de een vocht, hoe luider de ander werd toegejuicht als die zijn haar terughaalde met een geniepige streek. De klappen, die verkocht werden, waren zeker niet vooruitbesteld, maar wel van de hoogste kwaliteit en onvervalst. Een catcher hield het nooit lang vol en de meeste gevechten eindigden voor de verslagene in het ziekenhuis. Het was een wreedaardige broodwinning, al gaf men er de naam sport aan ter wille van de ‘goede smaak’, al wist men heel goed, dat het publiek bij de bestiale krachtmetingen het hoe rauwer hoe liever had, als de schijn van een eerlijk gevecht maar bewaard bleef.

Ben Silver zat in zijn loge. Hij had nu al een vol uur de rijen toeschouwers afgezocht. In het bijzonder de eretribune, maar niet gevonden wie hij zocht. Teleurgesteld trok hij zich terug in de kleedkamer om zich klaar te maken voor het leveren van zijn aandeel in het vermaak.

Nadat het tweede vuurgevecht geëindigd was met een zege van de ‘Gorilla’ kreeg Ben Silver John Farewell op bezoek. De kamprechter had hem een belangrijke mededeling te doen, maar Ben Silver was niet alleen. Zane Flatow, zijn manager en verzorger, zat bij hem.

„Mister Silver,” zei de organisator, „u kunt veel geld verdienen.”

„Weet ik,” gromde ‘Kleine Benjamin’ verstoord. „Vijftigduizend, en ik zal ze verdienen.” „Er zit meer in.” „Meer?” „Wel, wel!”

Enigszins verwonderd, want zo scheutig waren de exploitanten niet, dat zij douceurtjes uitdeelden als de opbrengst meeviel, keek hij Zane Flatow aan. „Hoor je dat, Zane?” „Ik zou wel eens willen weten, hoe,” reageerde Flatow met zijn gewone, kleurloze stem.

John Farewell streek zich uitvoerig langs de kin.

„Dat wil Mike Mumm betalen als hij de match wint. Als hij verliest kan hij geen uitdagingsgevechten meer leveren en dat kost hem een hoop geld. Verslagen catcherskoningen hebben afgedaan of verhuizen naar de derde rang, dat weet u ook wel, mister Silver. Voelt u wat voor een goed zaakje?”

Ben Silver twijfelde of hij wel goed gehoord had, althans wel goed begrepen had wat de bezoeker zei.

„Wat bedoelt hij, Zane?” informeerde hij argwanend.

Nu streek Zane Flatow zich zo krachtdadig over de kaken dat de baardstoppels knisperden als droog prairiegras.

„Ze willen je bedonderen, Ben, daar komt het op neer. Mike Mumm is niet zo zeker meer van een overwinning en wenst zich te dekken. Begrijp goed, jongen, als hij verliest ziet hij geen cent, overeenkomstig de voorwaarden. Als hij wint kun jij zeventigduizend krijgen. Begrijp je het nu?”

Ben Silver keek met een scheel oog naar de organisator en met het andere oog naar zijn manager.

„Zane,” sprak hij nadrukkelijk, „doe die deur eens helemaal open.”

„Waarom?”

Deze keer was John Farewell vlugger van begrip dan Zane Flatow.

„Niet nodig,” riep hij verschrikt uit. „Niet nodig, ik kom er wel zonder hulp uit.”

De kerel rende het vertrek uit en Ben Silver moest volstaan met hem een hartgrondige verwensing na te geven. Daarin werd hij dan nog gestoord door zijn binnenstormende kameraden van de G-afdeling, die hem nog even een bemoedigende klop op de schouder wilden geven.

„Ben, ouwe grizzlybeer,” voegde Neff Cilimm hem toe,

„denk erom, maak ons niet te schande. Leg hem op de twee punten, dat de planken ervan kraken.”

„Ik zal de vloer met hem aandweilen,” knorde Ben Silver vastbesloten.

„Je draait zijn gezicht maar de andere kant op,” hitste Ed Spring.

„Denk erom, dat hij een legertje Coltlieden op je afgestuurd heeft,” herinnerde Hal Steve hem.

„Schei maar uit,” gromde de ‘ouwe grizzly’ en hij deed daarbij zijn stiefbroers uit de wildernis alle eer aan, „ik zal met zijn schedel voetballen.”

„Kameraad,” beval Sam Brash aan, „je laat je vleesklomp van drie centenaars maar op zijn buik vallen.” „Ik zal hem tot appelmoes stampen, Sam.” Wie hem hierbij hoorde tandenknarsen twijfelde geen moment aan de ernst van de reus en was geneigd enig medelijden voor Mike Mumm te ontwikkelen. „Doe het kort en pijnloos,” verzocht de ‘Gentleman’. „Snelle zege, dubbele zege.”

„Ik bijt hem in de eerste minuut de halswervels door. Hij heeft nog slechts seconden te leven.”

„Hihihi, jongens, hoor je dat?” echode Fred Lokh schaterend.

„Onze ‘Kleine Benjamin’ is overgegaan tot de godsdienst van het kannibalisme. Laten we hopen, dat de vent zijn hals gewassen heeft.”

Er was er een, die zwijgend terzijde stond met een bedenkelijk gezicht, hoewel hij gul placht te zijn met een glimlach. Conny Coll kon zich niet vrolijk maken over deze zaak. Er was iets in Ben Silver’s gedrag dat hem niet beviel. „Conny?” Ben Silver zou hem zelf opheldering geven. „Conny, heb je haar gezien? Is zij er al?” Daar had je het dan toch. Conny Coll had er al een poos over gepiekerd. De ‘Kleine’ had hem bezwendeld toen hij verzekerde dat het geval-Herkula van de baan was. Herkula was voor Ben nog even belangrijk als op de eerste dag van zijn kennismaking met de reuzin.

„Ik heb haar niet gezien,” antwoordde hij onverschillig. „Ze kan toch nog wel komen?”

Het gesprek werd onderbroken door het applaus vanuit het circus ten bewijze, dat ook het derde voorgevecht afgelopen en dus het ogenblik voor het optreden van de kasstukken aangebroken was.

De ‘erewacht’ van gedienstigen kwam Ben Silver halen om hem naar de ring te begeleiden. De G-mannen verlieten het kamertje en begaven zich naar hun zitplaatsen. Alleen Samuel Brady, de ‘Treurige’ bleef even achter. „Ben,” zei zijn trieste stem en de reus keek vragend op hem neer. Wat kon Samuel op het hart hebben? „Eén vraag, jongen.” Ben Silver glipte in zijn trainingsjas en liet geen oog af van de naargeestige gestalte, waarbij hij onwillekeurig het gevoel kreeg, dat de verdrietige, zwarte ogen van zijn strijdmakker dwars door hem heen keken. „Ik begrijp iets niet goed, Ben. Waar doe je dit voor? Zijn wij in ons beroep nog niet genoeg gedwongen tot het doden van mensen? Is het nodig, je daarbuiten ook nog in gevaar te begeven? Je hebt toch zeker bij je dagelijkse werk gelegenheid genoeg bandietenschedels in te slaan en er moet een speciale reden zijn als je het gaat doen ten aanschouwen van een op sensatie beluste horde. Ik weet het wel, je zult zeggen: dit is sport. Maar dat is niet waar, Benjamin, dit soort worstelen is geen sport meer. Dit is ordinaire volksbevrediging. Spelen met de primitiefste instincten. En dat begrijp ik niet van jou.” „Ik zal het je later wel eens uitleggen,” grinnikte Ben. „Gunst, ik heb nooit geweten, dat jij over ‘n teer hart beschikt. Je had mormonenprediker moeten worden, Samuel.” Met deze woorden stoof de geweldige vleesmassa de zwarte Samuel Brady voorbij met zoveel vaart, dat deze de koele luchtstroom over zich heen voelde strijken. De ‘Treurige’ liet zich op de harde massagebank vallen. „Daar zit wel iets in,” mompelde hij voor zich heen met een grimas, die lachen moest voorstellen. „Een zekere aanleg heb ik er wel voor. Het heeft niet zo mogen zijn. Menigeen, die bestemd was voor schaapherder werd slager. En toch begrijp ik hem niet.”

Ginds, in de enorme zaal verstomde al het rumoer, het gepraat, het gelach, het fluiten.

En in de daardoor ontstane stilte sloeg de eerste gong. De eerste ronde.

Mike Mumm stond met een verbeten gezicht in de hoek. Zijn machtige vuisten omklemden het koord en de toeschouwers vooraan zagen duidelijk, dat hij beefde. Hij staarde met nietsziende ogen naar het massale publiek. De kolossale gestalte van de kampioen kwam geen millimeter van zijn plaats, alles aan en in hem was concentratie, verstouwde kracht, die op ontlading wachtte. Toen de gong het begin van het gevecht aankondigde wierp hij zich bliksemsnel om. De mond trok nog wat strakker, uit de halverwege dichtgeknepen ogen vonkte een straal ijzeren vastbeslotenheid. Er stond ontzaglijk veel op het spel. Zeker voor Mike Mumm. De matchbeurs beliep deze keer niet minder dan een half honderdduizend dollar en was geheel voor de winnaar. Dat was een nieuwe, door John Farewell ingevoerde en succesvolle methode. Het gevolg was, dat de grote gevechten met veel meer verbetenheid gevoerd werden; Alles winnen of alles verliezenl De massa wilde gevechten zien, waarin niets gespaard werd. Zij was op bloed uit en het motto ‘catch as catch can’ was daarom zo ingeslagen. ,Pak, waar je kunt’ moorddadig vechten met de bruutste middelen en zonder remmende regels. Vechten totdat een van de worstelaars niet meer tot iets in staat was, tot hij vijf volle seconden met de beide schouderbladen tegen de mat gedrukt lag of de strijd opgaf. Menig gevecht werd zo verbitterd gestreden, dat tenslotte geen van de beide tegenstanders meer overeind kon komen en in ettelijke gevallen had dat al te vrije worstelen noodlottige gevolgen gehad. Maar het grote publiek betaalde en moest dus bevredigd worden.

Mike Mumm wist, dat het deze keer met recht om alles of niets ging. Verloor hij, dan was hij niet alleen vijftigduizend dollar kwijt, maar ook zijn toekomst. En de kans op verliezen was groot, omdat hij tegenover een man stond, die een zeer bijzondere reden had te willen winnen. Een reden, die alleen Mike Mumm en Ben Silver en ten dele Zane Flatow kenden. Ben Silver’s geweldige gestalte maakte een wat onbeholpen indruk. Men kon het de uitdager van de kampioen aanzien, dat hij zich niet op zijn gemak voelde als blikvanger voor duizenden paren wellustige ogen. Ook zijn handen lagen om de touwen van de ring. Hij begon op de tenen te wippen, alsof het om een bokspartij in plaats van een catchergevecht ging. Toen de gong luidde draaide hij zich, in tegenstelling met de kampioen, zo langzaam om alsof het gedoe hem nu al verveelde en hij er met tegenzin aan begon. De strijd begon.

Mike Mumm rende als een opgehitste gorilla uit zijn hoek. Hij wilde proberen de beide behaarde armen onmiddellijk om het hoofd van de tegenstander te slaan en hem op zijn beproefde manier in de ‘ijzeren tang’ te nemen. Het was echter een schijnbeweging. Bliksemsnel trok hij de armen terug en het rechterbeen schoot onmiddellijk weer naar voren om ‘Kleine Benjamin’ in de lies te trappen. Door een handige draai wist Ben Silver de volle stoot te ontwijken, maar hij kon niet beletten, dat het bekkenbeen pijnlijk getroffen werd. Een woedend protestgefluit en foeigeroep keurde de gemene manier van aanvallen scherp af en Mike Mumm ging zonder verwijl tot een andere wijze van aanvallen over. Hij sprong achteruit en meteen weer naar voren met zoveel kracht, dat hij volgens zijn berekening met zijn gewicht van tegen de tweehonderd kilo de ander op de rug moest smijten. Het botsen van de beide lichamen klonk als een zweepslag door de grote ruimte. De titelhouder greep razendsnel Ben Silver’s hoofd in de beide handen, met de bedoeling de reus over de schouder tegen de mat te smakken zonder dat de tanggreep losliet. Dit kunststuk volvoerde hij niet zonder weer een gemeen trucje uit te halen. Zodra de beide handen zich om de hals van de reus sloten, sprong hij met beide voeten op om de ander heftig tegen zijn schenen te schoppen. Daarop begon hij door te drukken.

Ben Silver zette wel een pijnlijk gezicht ten bewijze, dat de trap tegen de schenen hard aankwam, maar toen Mike Mumm begon te drukken om hem over de schouder op de mat te krijgen omvatten zijn geweldige handen het middel van de aanvaller en tilde ‘Kleine Benjamin’ de kampioen van de mat. Hij schudde de vierkante aapmens zo heftig door elkaar, dat deze de greep om de hals moest opgeven. Toen zette hij de kampioen behoedzaam weer op beide benen met een gemak, dat een storm van bewondering voor deze krachtprestatie losbrak.

Mike Mumm drong schreeuwend van woede weer op. Deze keer sloeg hij met beide vuisten wild om zich heen. Eén ervan trof de schouder van ‘Kleine Benjamin’, de ander werd zonder moeite weggeschoven. Als Mike Mumm meende het gevecht te kunnen winnen met boksersstoten moest hij hem even laten voelen dat dit zo gemakkelijk niet zou gaan. Plotseling had Mike zijn zijdelingse op de kaak te pakken, een geduchte muilpeer, die inderdaad doeltreffend bleek te zijn. Mike Mumm ging weer tot vuil voetenwerk over en werd hartstochtelijk uitgejouwd. Het was duidelijk wie van de beide kampvechters zich in de toenemende sympathie van het publiek mocht verheugen. De titelhouder probeerde van nu af aan angstvallig buiten bereik van de vuisten van de uitdager te blijven. De eerste ronde liep af zonder dat er tekening in de strijd gekomen was.

Voor het begin van de tweede ronde stond Mike Mumm weer midden in de ring voordat de gongslag verklonken was. Hij boog zich om met de schedel tussen de schouders op zijn tegenstander los te stormen. Deze scheen nu pas tot leven te komen. Handig ving hij de aanstormende kolos op met één schouder en wierp hem omhoog met de benen vooruit. Mike Mumm beschreef een wijde boog in de vrije ruimte en belandde in de touwen met zoveel geweld, dat het podium sidderde. Eer hij weer op de been kon komen hadden de snelle vuisten van de ‘Kleine’ hem te pakken en ging het van dik hout zaagt men planken. Het onheil kwam met zoveel kracht en geweld over ‘Mister Amerika’ dat horen en zien hem vergingen.

Het stevig gebouwde podium schudde op zijn grondvesten toen het zware lichaam van Mike Mumm zeker wel een dozijn keren achter elkaar tegen de met dikke matten belegde vloer geslagen werd. Eenmaal slaagde de kampioen erin zijn beruchte ‘benenschaar’ aan te leggen. Maar doordat zijn voeten buiten het bereik van de ongelooflijk krachtige handen van de ‘Kleine’ kwamen kon deze het gevaar zonder veel inspanning keren. De truc scheen Ben Silver kwaad gemaakt te hebben. Het een of ander moest in elk geval zijn woede gaande gemaakt hebben - misschien ook de vuistslag die zijn maagstreek getroffen had. Plotseling begon hij zijn tegenstander, die hij bij de enkels vasthield, in de rondte te zwaaien, waarbij hij hem met de regelmaat van een uurwerk telkens tegen de mat liet slaan. De ‘Kleine’ scheen dit een vermakelijk spel te vinden. Toen kwam de derde en beslissende ronde. Onder brullend gelach van de toeschouwers kwam Mike Mumm weer uit zijn hoek met een vaart of hij een vestingmuur wilde rammen. Zijn wijd open mond stootte een oerwoudgebrul uit dat in staat zou moeten zijn de spottende menigte het zwijgen op te leggen. Ben Silver wierp zich om en ving de levende stormram op de rug en nam hem handig in de tang, slingerde hem over de touwen en zag hem met onbewogen gezicht op de begrijpelijkerwijze ontruimte zitplaatsen terechtkomen. Enkele seconden later stond de radeloos volhoudende Mike weer op het podium om met verdubbelde woede aan te vallen. Men moest hem nageven, dat hij de overwinning niet cadeau gaf en nu begon een gevecht, dat door zijn hevigheid zelfs Ben Silver verraste. Mike Mumm streed met alle middelen. Hij trapte, hij sloeg, hij krabde, hij probeerde te bijten. Hij deed alles, behalve worstelen en was er duidelijk op uit de ander af te maken. Dit werd met recht een gevecht op leven en dood. Mike kende geen enkele rem meer. Hij had begrepen, dat de tegenpartij sterker was en zag zijn enige kans in de methoden, die zelfs bij deze sport ongeoorloofd geacht moesten worden. Toen hij op een ogenblik een vinger van ‘Kleine Benjamin’ te pakken kreeg, trachtte hij die door achteroverbuiging te breken. Ben Silver reageerde razendsnel door zich op de rug te laten vallen en een buiteling te maken, waardoor de catcherkoning genoodzaakt was los te laten. ‘Kleine Benjamin’ strafte de gemene streek af met een kinnebakstoot, die de getroffene haast letterlijk de lucht in sloeg. Zijn ogen verglaasden, hij zakte door de knieën en kreeg een tweede rechtse, die het einde inluidde. Mike Mumm vloog in de touwen en toen die hem terugwierpen nam de ‘Kleine’ hem weer in de tang en zwaaide hem tegen de mat. Het zware gewicht van de uitdager drukte de schouders in het kokos. Met een laatste krachtinspanning trachtte Mike Mumm het noodlot te ontgaan en zich met korte, rukkende bewegingen te bevrijden. Maar ‘Kleine Benjamin’ had hem nu zo te pakken dat aan loskomen geen denken geweest zou zijn ook al had de kampioen nog over zijn volle vermogen kunnen beschikken. Hij hijgde en kreunde en gilde zijn woede uit. Mike Mumm was een verloren man, die nog slechts door een wonder gered had kunnen worden. En dat wonder bleef uit. Langzaam werden de schokkende bewegingen minder. Hij lag met beide schouders op de mat en de scheidsrechter telde: „Een… twee… drie… vier…” Mike Mumm’s schedel was zo rood als een tomaat. Nog gaf hij niet op. De bovenmenselijke inspanning, de nederlaag alsnog te ontgaan, perste het bloed naar het hoofd. De aderen zwollen gevaarlijk op en dreigden te barsten. De ‘Kleine’ moest de armen van een reuze-octopus hebben om deze geweldige tegendruk te kunnen weerstaan. Daarbij drukte het enorme gewicht van Ben Silver onverbiddelijk de schouders op de mat.

„Vijf. Klaar - verslagen.”

Een orkaan van enthousiasme brak los. Schreeuwen, trappelen, handgeklap, alsof de menigte met haar geestdrift de wanden uit elkaar dacht te kunnen persen. Spreekkoren bejubelden de triomfator - men hield niet op de naam van de nieuwe kampioen te brullen. Men had hem in de strijd bewonderd om de faire wijze van vechten en de nu onttroonde grootmeester uitgefloten. Chicago had een grootse sensatie beleefd en een kampioen werd gehuldigd in de stijl, passend bij de nieuwe, ruige sport.

Zijn vrienden namen de nieuwe ‘Mister Amerika’ stormachtig onder hun hoede en geleidden hem in een ware zegetocht uit de enorme ruimte. Toen hij bij het verlaten van het podium de armen ophief om te danken was de arena één brullend, krijsend en jankend inferno, een baaierd van hels lawaai, zoals zelfs in deze aan stormachtige taferelen rijke omgeving nooit eerder voorkwam.

Samuel Brady had het gevecht niet bijgewoond, maar was op de bank in de kleedkamer blijven zitten. Hij begreep het niet en vond het een onmenselijk gedoe, een G-man onwaardig. Een man van de Sinclairgroep had dit spektakel niet nodig om zijn naam te vestigen. Dat Conny Coll bokskampioen had willen worden was verklaarbaar. Deze sport paste in het kader van een eervolle loopbaan en had ook door de ‘Treurige’ graag erkende opvoedende waarde voor iemand, die een strijdbare loopbaan koos. Boksen was een harde, echt mannelijke sport. Maar ‘catch as catch can’? De tegenstander het hoofd in elkaar slaan, hem de ogen uitdrukken als men daar lust in had en er kans voor kreeg? Nee. Er waren overal organisaties in opkomst, die aandrongen op humaniseren van de nieuwe sport, op het scheppen van bindende regels, die dierlijke uitwassen verboden, maar niemand geloofde voor alsnog, dat daar iets van terecht zou komen. Samuel Brady haalde zich de overwinningen van Conny Coll op Dan Barry en de ‘Lange Cowboy’ weer voor de geest. Hoe zag het er toen in de loge en de kleedkamer uit? Bloemen en nog eens bloemen. En hoe was het hier? Een lege gevangeniscel. Samuel Brady was een filosoof, die zijn eigen opvattingen had omtrent leven en de zin van dat leven, de taak, die de mens in deze wereld te vervullen had. Er waren er, en overste Sinclair was een van hen, die de overtuiging toegedaan waren dat Samuel Brady’s opvattingen als de enige juiste beschouwd konden worden.

Het oorverdovende spektakel meldde hem, dat de strijd om het kampioenschap, de titel ‘Mister Amerika’ gestreden was en wie de overwinnaar werd, want de naam van ‘Kleine Benjamin’ klonk boven alles uit. Even later werd de deur opengerukt en trad de winnaar binnen. Een zwerm bewonderaars volgde hem op de voet. Zij droegen fantastische bloemstukken en terwijl Hal Steve, Neff Cilimm en de ‘Onafscheidelijken’ de handen vol hadden met het op een afstand houden van opdringerige vereerders, constateerde Samuel Brady met genoegen, dat Ed Spring zich om de bloemen bekommerde op een nogal originele manier. Hij verwerkte de stroom door eenvoudig de kostbare boeketten op een grote hoop te smijten en toen het vertrekje met een berg rozen, seringen en orchideeën gevuld was, zette hij eenvoudig het raam open en slingerde ze op straat.

De ‘Treurige’ moest zijn mening, dat ‘catch as catch can’ geen sport was, die officiële erkenning vond, herzien toen de opperburgemeester van de stad de nieuwe ‘Mister Amerika’ kwam uitnodigen voor een diner, hem aangeboden, door de notabelen van de metropool.

Een overgelukkige en van ijver trillende Zane Flatow reageerde zijn gevoelens af in het heftig afdrogen en masseren van zijn pupil, die hem onverschillig liet begaan. Conny Coll stond wat afgezonderd voor het raam, afwezig te kijken naar de menigte, die als een eindeloze stroom van mensen het circus verliet.

„Conny!” riep de zo bekende stem van zijn vriend hem toe. „Heb je haar gezien?”

Conny Coll perste de lippen op elkaar en mompelde onverschillig: „Ik heb niet op andere mensen gelet.” Hij vermeed zorgvuldig Ben Silver aan te kijken. Plotseling scheurde een pijnlijke kreet uit de mond van Zane Flatow door de kamer. Een reusachtige klauw sloot zich om de arm van de manager die het gevoel had tussen een bankschroef geklemd te worden.

„Zane,” beet de reus hem toe, „nu geen kletspraatjes meer. Je vertelde mij, dat zij het gevecht in elk geval zou bijwonen. Was zij er of niet?”

„Ik… ik weet het niet,” stamelde de verzorger, terwijl hij tevergeefs probeerde zich uit de ijzeren greep te bevrijden. „Over wie heb je het eigenlijk?”

„Over wie ik het heb?” De klem werd nog wat vaster aangehaald. „Je zult het je moeten herinneren, mannetje. Ik wil weten of zij erbij was, ja of nee.” „Zij was er niet,” kreunde de manager. „En waarom niet?”

„Zij heeft het land verlaten.” Zane Flatow dacht eenvoudig niet meer aan uitvluchten. Hij dacht maar aan één ding: losgelaten worden eer die arm hem eenvoudig van het lichaam geknepen werd.

„Zij kon geen engagement meer krijgen in de Staten - moest daarom wel naar Europa vertrekken.”

De krampachtige greep liet los en Ben Silver liet het half afgedroogde lichaam op de bank terugvallen. Het volgende kwartier verliep in beklemmend zwijgen, afgezien van het spektakel van de hardnekkige bloemenbezorgers in de hal. Ben Silver kleedde zich aan en ging naast Conny Coll voor het raam staan zozeer verloren in zijn mijmering, dat hij niet bemerkte hoe Samuel Brady zich bij hem voegde, voor deze hem aansprak.

„Benny,” zei de ‘Treurige’, „ik geloof, dat ik het nu door heb. Was het een vrouw? Moest je een vrouw imponeren en trachten te winnen?”

Ben Silver zweeg en staarde strak naar buiten. „Als het zo is, Ben, kun je het mij veilig zeggen.” „Het is waar, Sam. Het heeft geen zin eromheen te draaien.” Samuel Brady knikte. Hij had iets willen zeggen, een troostwoord misschien, maar zag ervan af. Hij knikte alleen nog maar eens alsof hij zichzelf antwoord gaf op een vraag die hem bezighield. Hij begreep wat zijn strijdmakker doormaakte en voelde met hem mee.

„Ben!” riep Zane Flatow achter de rug van het drietal bij het raam.

Geen antwoord. Geen gebaar. Geen beweging. „Je moet je Herkula uit het hoofd zetten, jongen. Voor eens en altijd.”

Nu trof een donkere blik uit de ogen van de kampioen de manager.

„Omdat zij het land uit is?” gromde Ben Silver. „De wereld is anders maar klein, hoor.”

„Nee.” Zane Flatow’s stem was veranderd. Niet langer bang en onderdanig. „Nee, omdat ik het geheim van Ann Sherburg ken, daarom moet je niet meer aan haar denken. Ik heb er tot nu toe over gezwegen omdat ik het titelgevecht niet in gevaar mocht brengen. Zeker, ik had je eerder kunnen inlichten. Maar dan was Mike Mumm nu nog kampioen geweest. Dat gevaar is voorbij en dus moet ik openhartig zijn.” Drie hoofden draaiden zich om alsof marionetten aan eenzelfde koordje gehoorzaamden. Drie paar vorsende ogen boorden zich in die van de manager.

„Spreek op, kerel,” blafte Ben Silver. „Wat is er met haar?” „Zij zal je nooit liefhebben en je zult aan haar geen vreugde kunnen beleven.”

De vuist van Ben Silver schoot uit, maar Conny Coll greep zijn vriend bij de arm.

„Laat hem rustig uitpraten, Ben. Hij zal alles zeggen wat hij weet.”

„Natuurlijk. Er is tenslotte niets geheimzinnigs bij.” De manager richtte zich in het bewustzijn van zijn waardigheid als mensenkenner hoog op en zei scherp: „Ann Sherburg is geen vrouw voor een man. Zij is te sterk, zij voelt zichzelf te veel man. Dat is de hele kwestie. Men weet in artiestenkringen algemeen, dat zij een afkeer heeft van het andere geslacht en mannenhaatster is door dik en dun. Daarom, Ben…”

„Omdat zij de ware niet ontmoet heeft.” „Zij zal hem nooit ontmoeten. Vergeet haar bestaan.” Drie paar betrokken gezichten wendden zich weer naar het raam. Het geheim van de vlucht van Ben Silver’s meisje was opgelost. Ben Silver had een droom gedroomd, waarvan hij de vervulling nooit zou beleven.

„Onze paarden staan buiten klaar, Ben,” herinnerde Conny Coll zich.

„We hebben afgesproken na het gevecht de grote stad te verlaten. Als je niet van plan veranderd bent…” Ben Silver kromp even in elkaar. Hij sloot één moment de ogen, opende ze weer en had met het verleden afgerekend. Zijn wangen kregen weer kleur, alle nijd en teleurstelling was uit zijn trekken geweken.

„Je hebt gelijk, Conny,” trachtte hij lachend te zeggen. „Ik had warempel de paarden vergeten.” Hij schudde het machtige hoofd.

„De mens is toch maar een komisch wezen. Vergeet de schepsels, waarop hij in alle omstandigheden kan rekenen en rent fantomen achterna. Ik ben een stommeling geweest.” „Niet dommer dan iedereen als de liefde hem parten speelt.” „Je hebt gelijk, Conny. De liefde is niets voor ons. Wij kunnen ons niet binden aan een vrouw en moeten zorgen dat we onvatbaar voor haar invloed worden.” „Maar de ontnuchtering doet zeer, ‘Kleine’.” „Nu niet meer, Conny,” verzekerde de reus waarheidsgetrouw.

„Het is gebeurd en daarmee uit. Maar die schurk daar, onze vriend Zane Flatow, moest ik eigenlijk het raam uitsmijten, dat heeft hij verdiend aan de streek, die hij met mij uithaalde.”

„Hij is koopman, Ben. Wind je er niet over op. Van zijn slag kun je niet anders verwachten. Hij heeft zijn zin. En wij, je kameraden, zijn tevreden. Wij zijn trots op je en verheugen ons over je succes.”

Ben Silver keek zijn vriend argwanend aan. Een glimlach trok om zijn mond. Het was waar, Conny huichelde niet. Hij was, net als de anderen, eerlijk blij.

Samuel Brady legde een hand op zijn schouder.

„Het is waar, Ben,” sprak hij ernstig. „Ik ben ontzaglijk blij, ontzaglijk blij, zeg ik, omdat…”

„Nou, omdat…?”

„Omdat je nu eindelijk helemaal een van ons bent. Niet meer alleen in naam en beroepshalve. Maar ook innerlijk, van ganser harte, omdat er geen twijfel meer in je hart is en je niet langer tussen twee polen heen en weer geslingerd wordt.” De ‘Treurige’ maakte een triestere indruk dan ooit. Maar Conny Coll lachte luidkeels. „Ik wou, dat ik dat gezegd had, Sammy. Vooruit, nu moeten we zien, dat we uit deze hel wegkomen. Onze kameraden worden ongeduldig.”

De avondwind voer strelend door de boomkruinen langs de weg. De metropool aan het Michiganmeer lag ver achter hen en de bossen van het Kentlanddal doken voor de kleine ruitergroep op. De beboste bergen rezen als spookachtige silhouetten op in de avondschemering, huiverende gestalten als een windvlaag de boomtoppen in beweging bracht. De gestalten van onvermoeibare, traag op en neer deinende slangekoppen.

Conny Coll en Ben Silver reden aan het hoofd van de kleine stoet. Na hen volgden Sam Brash en Fred Lokh, de ‘Onafscheidelijken’, die men nooit een van beiden alleen zag, die samenwerkten, samen vochten en als het moest samen leden, in dienst van de grote zaak. Zij vormden met hun beiden één persoonlijkheid en de een was zonder de ander niet compleet. „Hoor je het ruisen van de bomen?” vroeg Fred Lokh, dromerig voor zich uitstarend. „Ik zal blij zijn als we eindelijk weer eens de vrije lucht van de weiden inademen, de zuivere lucht van de prairie.”

„Wij passen niet bij de grote stad, kameraad,” kreeg hij ten antwoord. „Ik zou er gauw kapot gaan.” Hij draaide zich halverwege om in het zadel en riep Neff Cilimm toe: „Nietwaar, ouwe klerenhanger, dat ben je wel met me eens?” „Men heeft nu en dan een hap stadslucht nodig ook,” lachte de aangesprokene.

„Even kruidig als de koeielucht, waar jij doorlopend naar stinkt, kameraad Sammy!” Sam Brash reageerde er niet op als men hem plaagde. Hij was het wel gewend in de kring van de kameraden. Fred Lokh nam het wel voor hem op. „Koeielucht is edeler dan de stank van parfums,” verkondigde Fred. „Nietwaar, Tijgertje?” beriep hij zich op Hal Steve achter hem en naast Neff.

„Mag wel zo, mag wel zo,” aarzelde Hal Steve tot genoegen van de ‘Gentleman’.

Nu was het, meende Sam Brash, tijd een beroep te doen op de hoogste autoriteit in het gezelschap.

„Conny, dromer, de prairie komt in zicht. Hoe voel je je?”

„Goddelijk, jongen, goddelijk.”

„En ons olifantsjong?”

„Ik heb dringend frisse lucht nodig,” bekende Ben Silver. Een schaterlach weerkaatste tegen de berghelling. Dan kregen de paarden een seintje en werd de draf versneld. Men wilde deze avond nog in Kentland zijn, waar de overste hen verwachtte.

Een eindje terzijde van de weg, in het lage hout en jonge dennen liep een forse wolf die de draf van de paarden gemakkelijk bijhield. Hij was in een even overmoedige bui als de mannen omdat hij eindelijk weer eens naar hartelust de lopers kon roeren.

In de verte huilde een coyote. Het keffende avondconcert van de prairiehondjes vermengde zich met andere wildernisgeluiden. Ergens ver weg grolde een bronstig hert. Het woud sprak met vele stemmen.

Dit was het vaderland van Zwarte Wolf. Hier voelde hij zich thuis. Hier was hij gelukkig met zijn baas en diens vrienden in de nabijheid.

En toch was er een in het gezelschap, die anders voelde en anders dacht.

De ‘Treurige’ sloot de kleine stoet en was iets achtergebleven. Hij reed al een uur lang met gesloten ogen, alsof hij zo de wonderlijke rust van het eenzame landschap dieper op zich kon laten inwerken, meer kracht putte uit de onbeschrijflijke atmosfeer van een zich in zichzelf verliezende wereld, waarin hij thuis was. Samuel Brady reed alleen om de stemmen van de beginnende wildernis beter te kunnen verstaan. Zij schenen hem evenwel niet tevreden en gelukkig te maken, zoals zijn lachende en pratende vrienden, die hun levensvreugde de vrije teugel lieten evenals de paarden onder hen. De zwarte ogen stonden zo treurig alsof hij de droevigste gebeurtenis uit zijn leven tegemoet reed. Hij had zijn mond half open en de punten van de dunne zwarte snor hingen naargeestig langs de mondhoeken omlaag. Wat kon het zijn dat Samuel Brady’s innerlijk vervulde? Welk ondraaglijk leed kwelde zijn gevoelige ziel? Iedereen, die deze door het leed getekende mens had kunnen zien, zou onwillekeurig deze vragen gesteld hebben. En hij had dan ten antwoord gekregen, dat Samuel Brady zich geenszins ongelukkig voelde, dat het nu eenmaal zo was bij hem: hoe zieliger hij eruit zag, hoe triester de melancholieke ogen de wereld inkeken, hoe tevredener en onbezorgder hij was. Wanneer zijn gemoed hoogtijden en levensvreugde doormaakte weerspiegelden zijn zwarte kijkers alle leed van de hele wereld. Hij was de merkwaardigste van de acht Sinclairmannen, de meest fanatieke vechter voor recht en gerechtigheid als het erop aan kwam. Meer dan eens had hij alle anderen in koenheid van optreden, in hardnekkig doorzetten overtroffen.

Zo was Nummer Zes - de ‘Treurige’.

De schaduwgestalten van paarden en ruiters verloren zich in de oneindige duisternis van de bergwouden, de machtige sparren en rode eiken en oeroude dennen. Acht prachtkerels op acht prachtige paarden: de G-afdeling van overste Sinclair, kampioenen voor recht en orde - onverbrekelijke eenheid nu Nummer Zeven bevrijd was van een droom, die hem tevoren lokte naar een andere wereld en een gespleten persoonlijkheid van hem maakte, die nooit geheel en al ‘man van Sinclair’ had kunnen zijn. Nummer Zeven - ‘Kleine Benjamin’ - nu een van de besten van de acht uitverkorenen van een groot volk, wier taak het was de stormvloed van het kwaad in te dammen en de golfslag van het banditisme te breken.

Acht helden - ieder met eigen aard en wezen, maar allen met éénzelfde ideaal…

 

EINDE

Lees ook het volgende avontuur in "Conny Coll nr. 15 - Tot in de dood getrouw".