Hoofdstuk 5 - De Val

Er verliepen weer enige weken. De grootste gebeurtenis van deze weken voltrok zich op het gebied van de sport. Dan Berry, de grote bokskampioen in alle klassen, verloor zijn titel in een sensationele match aan een tot dusver in de ring volkomen onbekende jongeman, Conny Coll, die zich op een, zowel voor het publiek als de tegenstander, overrompelende wijze de meerdere toonde.

Reeds in de vijfde ronde was de wereldkampioen van de benen gegaan nadat zijn uitdager hem minuten lang als een gummipop door de ring geranseld had. De jonge nieuweling vocht als een tijgerkat en kon in het laatste deel van de strijd met zijn slachtoffer doen, wat hij wilde. De huldiging van de overwinnaar was een wild tumult geworden en Conny Coll was de grote man van de dag geweest. Tot hij zijn bewonderaars hevig teleurstelde door zijn titel niet te verdedigen. De ‘Lange Cowboy’, een bokser van formaat, die zich in een reeks harde gevechten het recht veroverde, de titelhouder uit te dagen, deed dit en bleek alleen in de ring te staan toen het zover was. Conny Coll kwam niet opdagen en men vatte dat op als een bewijs, dat hij de strijd uit de weg ging en dat is het ergste vergrijp, waaraan een sportheld zich in de ogen van zijn vereerders schuldig kan maken. De kampioen was bang! Een andere verklaring wilde men niet aanvaarden. De kranten besteedden veel aandacht aan het feit en berichtten, dat Solliver, de trainer en manager van Conny Coll, het titelgevecht georganiseerd had zonder medeweten van de elders vertoevende wereldkampioen en wel volgde daarop een tweede artikel, waarin met vette letters werd meegedeeld, dat Conny Coll nooit van plan was geweest ooit weer in de ring te verschijnen omdat gewichtige beroepsbezigheden voorrang hadden, maar men aanvaardde deze verontschuldigingen eenvoudig niet. John Solliver, die zelf jarenlang titelhouder was geweest, kwam er danig door in het gedrang en daarom besloot Conny Coll iets te doen om de eer te redden. Maar hij had de titel verspeeld door tegen de ‘Lange Cowboy’ verstek te laten gaan en moest nu nog eens als nieuweling van onder af beginnen eer hij de ‘Lange’ mocht uitdagen. Overtuigend versloeg hij achtereenvolgens de Australische kampioen Tom Person, de taaie Engelsman Willy Pratt en het Ierse boksfenomeen Patty Miller, die alle drie in een paar ronden uitgeteld moesten worden. Men moest nu wel geloven, dat Solliver’s beweringen in de kranten met de waarheid overeenstemden en toen Conny Coll tenslotte de ‘Lange Cowboy’ formeel uitdaagde, hadden hij en zijn manager de volle sympathie teruggewonnen.

De grote strijd was juist gestreden. Het was een prachtige match geweest, waarbij het publiek, dat graag de dure plaatsen betaalde, volledig aan zijn trekken kwam. In de grote arena van Chicago was de wereldkampioen, die te gemakkelijk aan de titel kwam, in de vijfde ronde knock-out gegaan onder het trommelvuur van de jeugdige ten onrechte van lafheid beschuldigde. Toen de beslissende slag de ‘Lange Cowboy’ als een stoot van een stormram, als de slag van een paardehoef op de juiste plek trof was het aanzien van Conny Coll tegelijk met de eer van John Solliver gered. En toen kwam de grootste verrassing. Met de lauwerkrans van de overwinnaar om de schouders verklaarde Conny Coll, dat hij de titel niet begeerde en weer ter beschikking stelde, omdat hij andere dingen te doen had dan boksen voor zijn genoegen. Hoe verwonderlijk het besluit mocht zijn, het verhoogde Conny’s populariteit enorm en de hele G-afdeling moest eraan te pas komen hem te beschermen tegen de razernij van de massa. Vooral Ben Silver en Neff Cilimm, die men om zijn zware gestalte bij het begin van zijn loopbaan wel de ‘Beer’ noemde, moesten al hun krachten inspannen om hun Nummer Een heelhuids in zijn logies te krijgen. Ben Silver en Ed Spring hadden zich snel ingeleefd in hun taak en reeds aardige successen geboekt. Zij waren op weg geweest naar een nieuw karwei toen zij bericht kregen over hetgeen in Chicago stond te gebeuren en wilden er natuurlijk bij zijn. Het werd een feestelijke avond, want de kameraden lieten zich het recht, de grandioze overwinning stijlvol te vieren, niet ontgaan.

De kamer van Conny Coll leek een bloemenwinkel. Tafels, stoelen en vensterbanken stonden vol manden en boeketten in de bontste kleurenpracht en de ‘Onafscheidelijken’, die de zorg daarvoor op zich namen, hadden de handen meer dan

1 vol. Zwarte Wolf lag voor de deur tussen tulpen en rozen en hield ongewenste bezoekers op een afstand. „En, Sammy, ouwe berepoot, wat zeg je van zo’n gevecht?” grinnikte Fred Lokh, met een arm vol witte seringen. „Prachtig, prachtig,” vond kameraad Brash. „Maar het mooiste is, dat we weer eens bij elkaar zijn met het hele stel. Hal en Neff hebben het dunkt me hard te verduren gehad; zij lijken me ouder geworden.” „Dat zijn wij ook, Sammy.”

„En Kleine Benjamin is alweer groter en zwaarder geworden.”

„Hij is nog jong en nog in de groei, Sammy.” „En Samuel Brady… hm…” „Wat, hmmm?”

„Samuel wordt bij de dag treuriger. ”

„Hmmmmm!”

„En wijzelf?”

„Wij? Wij bleven dezelfde, onopvallende jongens, maar bruikbaar…”

„Voor bloemen schikken,” voltooide Fred Lokh lachend. „Hé, Sammy, kijk uit. Zwarte Wolf zet de oren overeind. We krijgen bezoek.”

Conny Coll was met zijn beide stoere lijfwachten kort tevoren de kamer uitgegaan om een paar formaliteiten met de sport-autoriteiten te regelen en Sam Brash opperde de veronderstelling, dat zij zeker terugkwamen, maar toen hij opkeek zag hij Zwarte Wolf dreigend tegenover een angstvallig voor de drempel blijvende vreemdeling staan.

„Wie heeft jou hier toegelaten?” hoorde hij kameraad Fred Lokh weinig vriendelijk vragen. „Je hebt hier niets te maken en je mag wel voorzichtig zijn als je niet wilt, dat de Zwarte je grijpt. Ga liggen, Zwarte. Wij knappen het wel op.” De wolf gehoorzaamde prompt. Zijn baas was niet aanwezig en dus behoefde hij zich eigenlijk nergens om te bekommeren.

„Ik ben Zane Flatow, vrienden, en ik kom om te onderhandelen met Ben Silver.” Hij keek met een scheel oog naar het tussen de bloemen liggende ondier en waagde het niet een stap nader te komen.

„Men vertelde me, dat ik hem hier zou kunnen vinden en ik wil ook graag de gelegenheid benutten mijn vriend Solliver de hand te drukken.”

„Scheer je weg, kerel,” blafte Fred Lokh, en hij maakte aanstalten zijn woorden kracht bij te zetten en de onwelkome bezoeker de frisse lucht in te helpen. Maar Sam Brash weerhield hem van handtastelijkheden met de woorden: „Wacht even, kameraad. Als hij een vriend van John Solliver is, zou Conny het je kwalijk kunnen nemen. Bovendien moet je iemand uit laten praten eer je hem de strop om de hals legt.” Zich tot Flatow wendend vroeg hij: „Wat moet je van Ben Silver, kameraad?”

„Ik ben de manager van Mike Mumm, heren,” antwoordde Zane Flatow aarzelend, maar blijkbaar inziende dat hij het beste open kaart kon spelen tegenover deze niet al te hartelijke vrienden van de held van de dag. „Dat wil zeggen, ik was Mike’s manager.”

„Over wat men geweest is moet men niet meer praten, kameraad. Er in elk geval geen reklame meer mee maken,” vond Sam Brash.

„Je bent er dus uitgevlogen bij Mike Mumm?” „Hij heeft me de bons gegeven, heren,” bekende Flatow tandenknarsend. „Hij heeft me weggesmeten als een oud, door de mot aangevreten zadel. Een andere manager gevonden, die met minder geld tevreden is. Ondank is des werelds loon. Ik vraag je, vrienden, aan wie heeft Mike Mumm te danken, dat hij werd, wat hij is? Wie heeft het hem mogelijk gemaakt ‘Mister Amerika’ te worden?”

„En handen vol geld te verdienen?” voegde Sam eraan toe. „Dat ook, natuurlijk. Dat in de eerste plaats. Hij heeft me behandeld als een schoft. Net nu het zakelijk interessant gaat worden. Maar ik zal het hem betaald zetten. Ik heb het middel daartoe gevonden.”

„Nu heb ik je door, vriend,” grijnsde Fred Lokh. „Kleine Benjamin…”

„Wie is dat?” vroeg Zane Flatow, die de westnaam van de reus blijkbaar nog niet kende.

„Zo, zo,” gromde Sam Brash. „Nu snap ik het ook, kameraad. Ben Silver moet je helpen Mike Mumm klein te krijgen. Het is geen gek idee. Maar hij zal er niet voor te porren zijn.” „Hij is ertoe in staat, vrienden. Ben Silver heeft de mogelijkheden in zich wereldkampioen te worden. Ik ken hem. Hij krijgt Mike Mumm eronder. En hij kan er vijftigduizend aan verdienen.”

„Ben Silver heeft geen behoefte aan dollars,” meende Fred Lokh. „En hij heeft andere dingen te doen dan ten behoeve van het stomme kuddevee voorstellingen te geven. De roem kan hem niet schelen, deze roem tenminste niet.” „Conny Coll had ook geen behoefte aan geld en roem en toch…” De rest van zijn woorden ging verloren in het tumult dat naderbij kwam. Conny Coll trad binnen, op de voet gevolgd door John Solliver, Tom Selton, de administrateur van John Sinclair en de andere G-mannen. Zwarte Wolf begroette de baas luidruchtig en Conny Coll legde zich zonder meer neer op de massagebank om zich door Neff Cilimm en Hal Steve nu eindelijk grondig te laten behandelen met harde wollen handdoeken. Kleine Benjamin en Tom Selton boksten de opdringerige vereerders de hal uit en weldra was de rust in het nu overvolle vertrek hersteld.

John Solliver had zijn 'vriend’ Zane Flatow ontdekt en scheen allesbehalve ingenomen met diens aanwezigheid. De afgedankte manager van Mike Mumm moest nog eens zijn verhaal doen.

Ben Silver schudde afwijzend het hoofd, toen hij hoorde dat men hem op de mat wilde zien om Mike Mumm de catchertitel afhandig te maken. Allen, met uitzondering van Conny Coll en John Solliver, wensten de reus geluk met zijn besluit. Zane Flatow droop af, maar niet dan nadat hij verklaard had voor zijn vertrek uit Chicago nog een poging te willen doen, de reus tot andere gedachten te brengen. „Je gaat je gang maar,” mompelde Ben Silver en dat was voldoende, de manager hoop te geven. Glimlachend marcheerde Zane Flatow af, met een trek op het geslepen gelaat, welke deed vermoeden, dat hij niet al zijn kruit verschoot. En inderdaad speelde hij met een gedachte, die perspectieven opende.

„Mister Silver.”

De ‘Kleine Benjamin’ was net in gezelschap van zijn vriend, Conny Coll, in zijn logement teruggekomen en vond daar Zane Flatow, die langer dan een uur geduldig had zitten wachten.

„Mister Silver,” zei de manager bescheiden, „ik ben zo vrij te komen informeren of wij misschien toch nog zaken kunnen doen. Mensen veranderen vaker van mening, nietwaar?” ‘Kleine Benjamin’ wierp een wat onzekere blik in de richting van zijn vriend, die verdacht glimlachend de schouders even optrok.

„Wat wil de vent eigenlijk?” gromde Ben Silver. „Hij wil zijn wraak hebben,” grinnikte Conny. „Dat is het niet alleen,” verzekerde de manager. „Er staat bij deze zaak meer op het spel dan persoonlijke aangelegenheden. Mike Mumm is lang genoeg kampioen geweest. Hij heeft nu al driemaal een titelgevecht gewonnen en er zijn geen uitdagers meer. Ik ben een ouwe zakenrot, heren. Er is een som van vijftigduizend dollar beschikbaar voor degene, die na Bert Lampe en William Leeser Mike Mumm kan laten uittellen. Bedenk eens, vijftigduizend voor één enkel gevecht.” Zane Flatow was op dreef geraakt. Zijn woorden gingen vergezeld van bezwerende gebaren. Hij had een groot zelfvertrouwen en wist met zijn uitgekozen slachtoffers om te springen.

„Ik ben manager en het is mijn belang, dat er leven in de brouwerij blijft, ik moet nieuwe talenten weten te lanceren.” „En duiten verdienen,” grijnsde Conny Coll. „Zeker, dat ook, mister Coll. Als ik dat uit het oog verloor, was ik een waardeloze manager. Zaken gaan voor alles. En deze keer gaat het om grote zaken. Mike Mumm is een taaie kluif. Maar er is één man, die hem aankan als hij de kneepjes kent. Ik ben de man om hem die bij te brengen, want ik ken de kampioen door en door en zou mijn nieuwe kandidaat klaar kunnen maken.”

„In je huis in Hendersville?” viel Conny hem in de rede, terwijl ‘Kleine Benjamin’ schijnbaar onverschillig luisterde. „Dat was de bedoeling, mister Coll,” gaf Zane Flatow, gesterkt in zijn optimisme, toe.

„In een paar dagen maak ik mister Silver klaar voor de ‘Baviaan’.

„Wie is die ‘Baviaan’?”

„De eerste, tegen wie hij zou moeten uitkomen.”

„Ik meende, dat het alleen Bert Lampe en William Leeser waren.”

„O, die twee kan een Ben Silver tegelijk hebben. Twee voorgevechten, mister Coll. We kunnen nu meteen een contract opmaken.”

„Dat moet je met Ben Silver zelf uitmaken, oompje.” Daar was dat woord weer, dat vervloekte woord dat Zane Flatow eigenlijk al veel eerder verwacht had. Hij had de beide jongelui natuurlijk dadelijk herkend als de twee, die lang geleden zijn woning binnengedrongen waren om de geheimen daarvan te ontsluieren. Maar hij had zijn zenuwen in bedwang en forceerde een glimlach, al gelukte die niet al te best en bestierf hij op zijn gezicht toen Ben Silver het hoofd schudde en nog eens niet al te vriendelijk meedeelde, dat hij er niet aan dacht in te gaan op Flatow’s voorstellen. Nu was het dus zover en moest de manager met zwaarder geschut in het veld komen. Zijn onderneming mocht niet mislukken en hij zou daartoe alles op alles zetten. .Jammer, mister Silver,” zei hij spijtig. Hij legde een aandachtpauze in en vervolgde: „We waren gisteren met een stuk of wat sportvrienden en collega’s bij elkaar, toen een dame, die men tot voor kort de sterkste vrouw ter wereld noemde, de situatie in onze sport kort en bondig schetste. ‘Er is maar één man’, zei deze dame, ‘die Mike Mumm van de troon kan krijgen, waar hij zoetjesaan te lang op gezeten heeft. Een zekere Ben Silver, die uit de omgeving van Hendersville moet komen’. Zij raadde mij aan te proberen hem op te sporen.” Zane Flatow voelde onmiddellijk, dat deze mededeling indruk maakte. Zodra ‘de sterkste vrouw ter wereld’ genoemd werd veranderde de atmosfeer. „Herkula?” vroeg ‘Kleine Benjamin’ aarzelend. „Zo heette zij vroeger als artieste, mister Silver. Ik wist niet dat u de dame kende.”

„Waar zit zij tegenwoordig?” Ben Silver trachtte het onverschillig te laten klinken, maar de beide anderen ontging zijn interesse allerminst.

„Zij was in de stad, maar is weer afgereisd. Tot het volgende titelgevecht, zoals ze zei. Dan zou ze weer in Chicago zijn. Ik weet het niet, maar er zijn er, die beweren, dat Ann Sherburg, zoals haar ware naam luidt, veel voelt voor Mike Mumm, de sterkste man ter wereld.”

Conny Coll volgde, onaangenaam verrast het eigenaardige verloop van het onderhoud. Dat deze vrouw ter sprake kwam, verontrustte hem en hij vertrouwde Zane Flatow niet in het minst. Zijn gevoel zei hem, dat hier een vuil spelletje werd gespeeld, dat hij nog niet doorzag. En het stond hem ook niet aan zoals ‘Kleine Benjamin’ reageerde op de onthullingen van de manager. Had Ben niet verzekerd toen hij in de G-afdeling opgenomen werd, dat hij met de vrouwen afgedaan had? Dat de zaak-Herkula voor eens en voor altijd aan de kant was? En leek het er nu niet op, dat die dame nog wel degelijk iets voor hem betekende? Dat kon gevaarlijk worden. Als Ben nog naar de vrouw verlangde waren de konsekwenties van een hernieuwd contact niet te overzien. Conny Coll wilde er niet aan denken, maar hij besloot de ogen extra open te houden. „Ik wil de zaak nog eens grondig overdenken, mister Flatow,” hoorde hij Ben Silver zeggen.

Zane Flatow haastte zich na deze woorden op te staan en te verdwijnen. Het zou een tactische fout geweest zijn nu te sterk op een onmiddellijke beslissing aan te dringen. De manager was een sluwe vos met veel mensenkennis. Vooral jonge mensen begreep hij maar al te goed. Daarop was zijn hele strategie gebaseerd. Hij wist, wat zij graag hoorden en welke verlangens zij koesterden. Als de jonge reus ooit iets gevoeld had voor de sterke vrouw, en daarvan was Zane Flatow wel overtuigd, want hij had het verleden grondig nagevorst, dan zou de lont, die hij uitgelegd had verder smeulen en… „Wat denk je ervan, Blondy?” vroeg Ben, zodra de bezoeker de deur achter zich dichtgetrokken had. Conny trok de schouders op. Wat kon hij zeggen? „Vijftigduizend dollar is een hoop geld,” peinsde Silver. „Moest ik het eigenlijk niet proberen?” „Ik dacht het.” „Jij raadt het me dus aan?”

„Ik raad niets aan. Je bent G-man en moet voor jezelf weten wat je doet. Tenslotte heb ik me ook de kampioenstitel niet laten ontgaan. Het was een interessante ervaring.” „Eerlijk, Conny, wat zou jij doen?”

„Vijftigduizend is een kapitaal, Ben. En als je meent Mike Mumm aan te kunnen acht ik het een fout als je je de kans laat ontgaan.”

„En de anderen, Conny? Wat zullen zij ervan zeggen?” „Die zullen een overwinning van jou even hartelijk toejuichen als zij het de mijne gedaan hebben.”

„Dan zal ik het wagen, Conny. Dan ga ik de mat op. En, verduiveld, ik zal het graag doen. Je hebt gelijk, Conny. Waarom zou ik de kans niet waarnemen? Ik ga die bom duiten verdienen.”

Conny Coll had peinzend de pijp gestopt, zoals hij altijd deed als hij met een lastig probleem worstelde. Deze zaak gaf hem veel te denken. Hij staarde diep in gedachten de rookwolkjes, die hij uitblies, na. Diep in het hart van iedere Amerikaan lag de wet verankerd, dat ieder het recht had de zaligheid op zijn eigen manier te zoeken. In dit meest vrije van alle landen onder Gods hemel had niemand het recht voor voorzienigheid te spelen en in te grijpen in het levenslot van anderen, zolang dat zich niet opzettelijk keerde tegen de goede zeden. Ieder was zichzelf het naast en koos de weg, die hij meende te moeten gaan.

Conny Coll begreep nu wel, waarom Ben Silver de mat op wilde. Het ging niet om het geld, het ging niet om de lokkende roem. Het ging om heel wat anders, om iets uit vlees en bloed, iets, dat stond nu wel vast voor Conny Coll, dat hem geen rust gunde en dat uitgevochten moest worden. Als het maar niet…

Conny riep zijn bespiegelingen een halt toe. Het lag niet op zijn weg hierop invloed uit te oefenen. Zijn vriend moest doen wat hij niet laten kon. Hij mocht op zijn eigen wijze zalig worden. De onnaspeurlijke wetten, die de loop van elk leven bepaalden deden dat ook met het lot van Ben Silver en een Conny Coll behoefde daar niet aan te pas te komen.

Reeds enkele dagen later vermeldden de kranten met vette koppen de nederlaag van de ‘Baviaan’. Het was een kort maar hevig gevecht geweest. De ‘Baviaan’ gold opnieuw als de enige kanshebber tegen Mike Mumm, maar het gevecht in Saint Louis schakelde hem volkomen uit. Het was een van de vreemdste catcher-matches uit de nog jonge geschiedenis van de ruige sport, waarin de ‘Baviaan’ geen moment enige kans had. De zeer strijdlustige uitdager, die de ‘Baviaan’ in grootte en gewicht aanzienlijk de baas was, had voor de duizenden in de machtige, tot de laatste plaats bezette sporthal van Saint Louis eenvoudig een spelletje gespeeld met de toch door kenners als een serieuze kampioenskandidaat beschouwde ‘Baviaan’. Toen hij er genoeg van had, legde de als beroepsvechter volkomen onbekende Ben Silver zijn tegenpartij zo volledig gekraakt op de mat, dat de verzorgers heel wat moeite hadden hem weer op de been te brengen. Men begreep niet goed, waarom Ben Silver de ander zo radicaal afmaakte en pas later werd bekend, dat de ‘Baviaan’ eerst geweigerd had uit te komen. Hij kon evenwel niet onder het contract uit, omdat het een reglementaire uitdaging betrof en een afwijzing de automatische uitschakeling als erkend vechter meebracht. Vlak voor de wedstrijd had de ‘Baviaan’ een tweede poging gedaan door onpasselijkheid voor te wenden, maar toen de dokters hem goedkeurden mocht hij geen diskwalificatie riskeren. Hij was waarschijnlijk toch niet helemaal in orde geweest, want kenners moesten toegeven, dat hij onnatuurlijk bleek om de neus gezien had, toen hij het strijdperk betrad. Dat de beide vechters elkaar eerder ontmoetten en de ‘Baviaan’ daaraan geen prettige herinnering bewaarde, werd pas achteraf meer algemeen bekend. Het destijds geruchtmakende incident was op de achtergrond gedrongen en slechts enkelen herinnerden het zich bij het zoeken naar verklaringen voor het eigenaardige gedrag van de ‘Baviaan’. De nieuwe ster aan het firmament van de krachtsport, die men raar genoeg de ‘Kleine Benjamin’ noemde, zeker vanwege zijn jeugd, uitte de wens zonder verdere voorgevechten ‘Mister Amerika’ op de mat de hand te mogen drukken, maar daartegen werd bezwaar gemaakt door de vrijworstelaarsclub van San Francisco, die een nieuwe titelkandidaat naar voren bracht in de persoon van Catcher-John, tegen wie Ben Silver het nu wel moest opnemen. Het gevecht vond plaats in Los Angeles, voor niet minder dan twintigduizend toeschouwers, want Catcher-John was een uitermate populaire grootmeester en men gaf hem een royale kans. ‘Kleine Benjamin’ had er de handen vol aan, maar wist toch een duidelijke zege te behalen. Maar hierna scheen de overwinnaar aan hoogmoedswaanzin te gaan lijden. Toen hem de eis gesteld werd ook Bert Lampe en William Leeser nog uit te schakelen, verklaarde hij zich daartoe bereid als men hem toestond het tegen beiden tegelijk op te nemen. Het was een ongehoorde sensatie, waarover de kopstukken van catch as catch can de schouders ophaalden, maar die zij niet konden afwijzen omdat er geen regels waren, die er zich tegen verzetten. Twee tegen een, het novum trok velen wel aan en als de jongeman niet wijzer was moest hij de gevolgen maar voor zijn rekening nemen. Men had het kunnen begrijpen als het om een paar nieuwelingen ging, maar Lampe en Leeser waren niet de eersten de besten. Zij stonden beiden bekend als ijzerharde vechters, die alle middelen te baat namen, brute geweldenaars, die op een succesvolle carrière terug konden zien en door een gewetenloze manier van vechten tot de meest gevreesden op de mat gerekend werden. Er was een gevecht tussen hen beiden in voorbereiding om het recht tegen de titelhouder aan te treden. Het onverwachte naar voren komen van ‘Kleine Benjamin’ was voor hen een struikelblok, dat eerst uit de weg geruimd moest worden. De leiders hadden beslist, dat William Leeser tegen ‘Kleine Benjamin’ op de mat zou komen, waarna de overwinnaar Mike Mumm kon uitdagen. Voor wie dit alles wist leek het voorstel van ‘Kleine Benjamin’ niet anders dan een uiting van zelfoverschatting, die een afstraffing verdiende. Men moest hem de tragi-komische vertoning maar gunnen, zo luidde de beslissing. Hoe reageerden Lampe en Leeser op de voor hen in wezen smadelijke uitdaging? Toen Zane Flatow hen uit naam van ‘Kleine Benjamin’ persoonlijk het voorstel kwam doen, lachten zij zich allebei tranen. Zij beschouwden het als een dolle grap tot zij het zwart op wit in de kranten lazen en het contract aangeboden kregen. Toen zagen zij het als een poging hen belachelijk te maken en namen zij met elkaar contact op om hun verweer te overleggen. Zij waren het erover eens, de organisatoren in Saint Louis, waar het treffen zou plaatsvinden een voorstelling te bezorgen, waar zij spijt van zouden hebben en de overmoedige jongeman zodanig voor zijn onbeschaamdheid te straffen, dat hij nooit weer een voet op de mat kon zetten. Iemand, die hen op deze manier dacht te kleineren mocht geen aanspraak maken op enig sportfatsoen. Ook het van heinde en ver samengestroomde publiek was geneigd het geval als een overmoedige dwaasheid te zien, totdat de zo ongelijk geachte strijd goed en wel begonnen was. Toen bleek al gauw dat het een demonstratie zou worden, die wekenlang stof tot opwinding zou blijven geven. Er kwam niets terecht van een rechtvaardige afstraffing, want de beide matadoren kregen geen kans deze jeugdige Herkules met zijn hartstochtelijke vechtdrift en berekracht onderhanden te nemen. Vanaf de eerste gong was hij het, die het verloop van de strijd bepaalde.

In zoverre kregen zij gelijk, dat het een voorstelling werd, waarbij men zich vrolijk maakte, evenwel niet ten koste van de uitdager. De massa brulde het uit, telkens als weer een van de tegenstanders over de touwen geslingerd werd om tussen de toeschouwers op de eerste rijen terecht te komen. Zodra de ene woedende beroemde catcher overeind gekrabbeld en ziedend weer binnen de ring gesprongen was, kon hij er van dichtbij getuige van zijn hoe de andere geweldige vechter op een ruimtevlucht gezonden werd. Praktisch was er steeds maar een in de strijd, terwijl de ander doende was met het redden van zijn figuur. De vuisten van de reus werkten uiterst doelmatig en hij bleek een speciale handigheid te bezitten in het opwerken van honderd kilogrammen levend gewicht. Het gevecht eindigde hiermee dat Bert Lampe en William Leeser volkomen groggy op de mat lagen, aan het einde van hun krachten en onbekwaam tot het voortzetten van de strijd, terwijl de overwinnaar met gekruiste armen en een voldane grijns op het gave gezicht een stormachtige hulde in ontvangst nam. Nog nooit was de arena van Saint Louis het toneel van een zo krankzinnige jubel geweest en van dit ogenblik af twijfelde niemand meer wie de rechthebbende op de begeerlijke titel was.

Ben Silver ging vol vertrouwen de grote strijd, waaraan voor hem het antwoord op een beslissende vraag met betrekking tot zijn toekomst verbonden was, tegemoet.

In een kleine kroeg in een voorstadje van Saint Louis, waar zij geen risico liepen herkend te worden, kwamen zij bij elkaar, de grote catcherking, Mike Mumm, en zijn tweelingbroer, de beruchte bandietenleider Harry Mumm, alias ‘Grote Harry’.

De bandiet was door een code-telegram naar de stad geroepen en onmiddellijk gekomen. Harry Mumm had dadelijk begrepen, dat het om een hoogst belangrijke zaak ging, anders ontbood zijn broer hem niet. Nu zaten zij in een donkere hoek van de kroeg bij elkaar. Mike nam het woord. „Het is nog niet vaak, ik geloof eigenlijk nog nooit, voorgekomen, Harry, dat ik je nodig had. Ik weet, dat het gevaarlijk is, je uit je schuilplaats te lokken, maar ik had geen keus. Je moet me helpen.”

‘Grote Harry’ luisterde aandachtig. Zijn broer had hulp nodig. Dat mocht inderdaad wel aan de balk geschreven worden! Hij zou nooit hebben durven denken, dat de geweldige Mike in gevaar kon verkeren. Het moest welhaast levensgevaar zijn. In elk geval was het Harry dadelijk bij de ontmoeting duidelijk geweest, dat zijn broer ernstige zorgen had. Het onzekere lichten van de ogen en de zorgelijke plooien in het brede gezicht lieten daaraan geen twijfel bestaan. „We kunnen hier ongestoord praten, Mike,” verklaarde ‘Grote Harry’. „Ik heb er ook voor gezorgd, dat we niet beluisterd kunnen worden. Laat ik je bij voorbaat zeggen, dat ik je niet in de steek zal laten, waar het ook om gaat. Je hebt mij zo vaak met grote sommen geld uit de knoei geholpen, dat ik je niet de rug mag toedraaien nu ik je een wederdienst bewijzen kan. Ik ben tot alles bereid, dat weet je.” Mike Mumm schudde langzaam en nadrukkelijk het hoofd. Hij was het nog steeds niet met zichzelf eens. Maar tenslotte behaalde de helft van zijn ziel met de zwarte vlek de overhand en zuchtend antwoordde hij: „Nee, Harry, het is omgekeerd.”

„Omgekeerd? Wil jij dan iemand?”

Harry Mumm wilde het grote woord niet uitspreken. Hij kon en mocht niet aannemen, dat zijn grote broer… „Luister goed, Harry,” verzuchtte de kampioenscatcher. „Er is een som van vijftigduizend dollar mee gemoeid, een kapitaal, dat ik me niet mag laten ontgaan. Maar ik zou verliezen als…”

Harry Mumm sloeg de ogen verwonderd op en herinnerde zich plotseling de geruchten, die zelfs tot zijn schuilplaats doordrongen. De geruchten, die verhalen werden over de wonderbaarlijke successen van een zekere Ben Silver, die erin slaagde twee van de grootste vechters tegelijk te verslaan en die regelrecht op de hoogste titel afstormde. Daar was zijn broer dus bang voor.

„Je mag niet denken, dat ik plotseling een lafaard geworden ben, Harry. Maar ik heb tegen deze reus geen kans, geen schijn van kans. Hij ranselt me op de mat dat horen en zien me zullen vergaan, zoals hij het al eens eerder gedaan heeft. Vroeger, in Hendersville, waar hij me de ‘Hemelpoort’ tot een hel maakte.

„Was dat toen dus geen ongeluk?” Mike Mumm maakte een wanhopig gebaar. „Helaas niet,” antwoordde hij. „Een praatje, dat mijn manager de wereld instuurde. Mijn manager, Zane Flatow, de schoft, die er de schuld van is, dat ik hier nu zo tegenover jou moet zitten. Dat ik hulp moet vragen, ik Mike Mumm, wereldkampioen catch as catch can. Ik heb het loeder onderschat toen ik hem de bons gaf. Hij heeft wraak gezworen en geen ander dan de duivel zelf kan hem het enige middel daartoe gewezen hebben. Hij heeft zich herinnerd, dat deze Ben Silver mij al eens in de klauwen had, dat hij mij zo genadeloos afranselde, dat ik mijn laatste uur gekomen achtte. Hij, Ben Silver, is een reus, Harry. Een bekwame reus, die mij die vijftigduizend voor de neus weg zal graaien. En veel meer dan die vijftigduizend. Het mag niet gebeuren, Harry. Het mag onder geen beding gebeuren.”

„Ik begrijp het, broederlief,” grinnikte de andere Mumm. „En zoals ik al gezegd heb. Je kunt op mij rekenen. De kerel, noemen ze hem niet ‘Kleine Benjamin’ verliest de strijd, jongen. Al voor hij begonnen is. Omdat een dode niet kan vechten.”

„Over hoeveel mensen kun je beschikken?” „Vijf op het ogenblik. Allemaal eerste klas Coltschutters.” „Je zult hen bitter nodig hebben. Ben Silver is een hoogst gevaarlijke knaap en ik verwacht, dat hij beschermers meebrengt.” „Waarheen?”

„De bosherberg van Old Jenkins. Je kent hem wel. Ik zal ervoor zorgen, dat Ben Silver zich daar komt melden. Het tijdstip moeten we nader bepalen. Hij komt beslist. Ik heb een onfeilbaar aas, dat hem in de val lokt. Je moet weten, dat ik een meisje ken, naar wie hij al een paar jaar gezocht heeft. Sinds kort na dat gevecht van destijds al. Hij zal nu eindelijk bericht over haar ontvangen.”

Harry Mumm knikte voldaan. De zaak was geregeld en over iets dat zo eenvoudig scheen te zijn behoefden geen woorden meer vuilgemaakt te worden.

Overste Sinclair had het telegram een uur geleden ontvangen en stond nog altijd besluiteloos voor het grote raam van zijn werkkamer, vanwaar hij een overzicht had over de uitgestrekte oefenplaats van zijn G-mannen. Hij scheen in weinig opgewekte gedachten verdiept te zijn.

Hardy Light, zijn vertrouwde medewerker en vriend sinds vele jaren die de leiding had van de afdeling documentatie en opsporing wachtte geduldig het te nemen besluit af. Hij kende zijn chef meer dan dertig jaar en wist dus heel goed dat John Sinclair niet gestoord wilde worden bij het nadenken over een probleem. Hij placht veel en lang na te denken, deze oude rot die nooit een verkeerde beslissing nam. Maar deze keer duurde het toch wel bijzonder lang en het ging dus om een zaak waarbij veel op het spel stond. Eindelijk draaide de grijze politieofficier het hoofd een halve slag om.

„Hardy,” zei hij, „we hebben dan toch het spoor van ‘Grote Harry’ te pakken. Nummer Acht heeft me meegedeeld, dat het eindelijk gelukt is. Wat denk jij van Ed Spring?” „Een flinke vent, John,” antwoordde Hardy Light prompt op de vertrouwelijke toon, die hij zich mocht veroorloven sinds hij zij aan zij met John Sinclair vocht in de Burgeroorlog. In deze noodlottige, bloedige broederstrijd op Amerikaanse bodem had hij een arm verspeeld, hetgeen hem niet verhinderde in dienst van de overste te blijven. John Sinclair knikte. „Dat is hij zonder twijfel. Maar ditmaal nam hij te veel hooi op zijn vork. Hij heeft kans gezien zich als lid van de bende van ‘Grote Harry’ te laten aannemen en volgt nu het doen en laten van die troep. Hij meldt mij, dat ‘Grote Harry’ een moordaanslag op Nummer Zeven voorbereid heeft.” „Op Ben Silver?”

„Op Nummer Zeven zei ik, Harry,” wees Old John zijn vriend terecht. „Ik houd er niet van zonder noodzaak namen te noemen. Ook niet op het hoofdkwartier. Dus Nummer Zeven is in gevaar. De reus is een benijdenswaardige worstelaar en bokser, dat moet ik toegeven. Hij is een tamelijk goede schutter ook. Maar tegen vijf meesters uit de troep van ‘Grote Harry’ redt hij het niet en Nummer Acht is alleen niet in staat hem uit de knoei te halen.” „Dan moeten we dus versterking sturen.” „Gemakkelijker gezegd dan gedaan, Hardy. Onze jongens zijn naar alle windstreken uitgezwermd, en de plaatselijke politie kan ons niet helpen.

De bandieten zouden erachter kunnen komen en er zou gemakkelijk weer eens roet in het eten gegooid kunnen worden. Ik ben veel te blij, dat we eindelijk een redelijke kans hebben tegen die doortrapte boef en sluipmoordenaar afdoende maatregelen te nemen. Dat mag niet door de een of andere plaatselijke klungel verraden worden. Zoals ik al zei, Nummer Acht kan het alleen onmogelijk af. Er zijn te gevaarlijke Coltspecialisten bij betrokken. Kerels als Ted Hall, Rich Calvert en Manuel Ponto. Om van ‘Grote Harry’ zelf nog maar niet te spreken.”

„Tjonge,” zei Hardy Light. „Allemaal beruchte scherpschutters. Ik heb ze in het archief. Je hebt gelijk, John. Daar moet hulp gezonden worden. Maar wie?” „Weet je ten naastebij, waar de jongens uithangen?” „Ongeveer wel, ja.”

„Laten we dan even naar de kaartenkamer gaan. De zaak is dringend en ik heb eigenlijk al te veel tijd verspeeld.” Op de kaartenkamer waren de wanden behangen met op ruime schaal getekende kaarten van de Middenwestelijke staten. Een grote kaart lag bovendien op een tafel midden in de zaal. Daar staken acht kleine vlaggetjes op verschillende punten in, genummerde vaantjes, aanduidende, waar de G-mannen zich ophielden volgens de laatste bekende gegevens. „Waar zit Nummer Zes?”

„In Santo Domingo, in de buurt van Santa Fé, aanhoudende treinovervallen…” „En Vier en Vijf?”

„In Trinidad, in Colorado, achter de Kopermijnenbende aan.”

„Allemaal te ver van Saint Louis af, Hardy. Welk Nummer is het dichtst in de buurt in actie?”

Hardy Light zocht de kaart haastig af. Nummer Twee zat bij Jackson in Missouri, waar hij een massamoordenaar op het spoor scheen te zijn, die uit een van de grote oostelijke steden uitweek en zijn weg tekende met bloed. Nummer Drie werkte in Pittsburgh. De ‘Gentleman’ had een kolfje naar zijn hand in de achtervolging van een grote bende narcoticasmokkelaars. Grotestadswerk, zoals hij het liefst deed. „Nummer Een moet in Leadwood zijn, John,” stelde Hardy vast.

„Dat is niet ver van Saint Louis af.”

„Maar, Hardy, dat treft dan prachtig. Geef onmiddellijk de nodige orders door aan de sheriff van Leadwood.” John Sinclair’s humeur was aanzienlijk verbeterd. „Kerel, Hardy, ouwe strijdbijl, als het gelukt, Nummer Een tijdig in te lichten hebben we binnenkort weer een lastig geval minder. Een geval, dat me al heel wat hoofdbrekens gekost heeft. Harry Mumm is een gewiekste, die zich niet gemakkelijk laat vangen.”

De eenarmige medewerker snelde naar de telegrafist, Lewis Stone, ook al een vroegere regimentskameraad van Old John. „Lewis, kruitverslinder, die je bent, althans was, maak je helse machine klaar, jongen. Een dringende zaak voor Nummer Een.”

Lewis Stone floot tussen de tanden. Een telegram aan Nummer Een en nog wel een dringend telegram kon niet anders betekenen dan een belangrijke zaak. Er was weer eens interessants nieuws op komst.

„Wie is deze keer aan de beurt, Hardy?” grinnikte hij. „‘Grote Harry’.”

„Kom, kom. Als Nummer Een het op moet knappen gaat het niet alleen om een Harry Mumm.”

„Doet het ook niet. Ted Hall, Rich Calvert, Manuel Ponto. Is dat voldoende? Schiet dan alsjeblieft op.” De telegrafist kon niet nalaten nog eens tussen de tanden te fluiten, terwijl hij met vaardige vingers het telegram seinde. De namen hadden hem zowaar weer eens wat zenuwachtig gemaakt. Nummer Een mocht tot alles in staat geacht worden, het zou eens mis kunnen gaan. En Lewis Stone was erg op Nummer Een gesteld.

De uitgestrekte delta, waarin de bruisende Missouri uitmondde in de Mississippi werd Wood River-dal genoemd. ln de dagen dat Old Jenkins daar zijn houthakkersherberg dreef, was West Alton nog een armzalig dorpje met een paar honderd inwoners. Old Jenkins, afkomstig uit het nabijgelegen Edwardsville, was bontjager geweest, maar toen vossen, wolven en bevers zeldzamer werden opende hij een herberg. Het traject Saint Louis - Alton was tamelijk druk en de zaak aan de monding van de Missouri floreerde aardig. Old Jenkins was vergrijsd in de strijd om het bestaan, een taaie kerel, voor niets en niemand bang en heel goed in staat de orde en het fatsoen in zijn zaak te handhaven.

Maar vandaag was hij niet op zijn gemak. Met de zekerheid, waarmee hij als ervaren buitenman weersveranderingen voelde aankomen, was hij zich bewust van een dreigend gevaar, van iets onaangenaams, waarin hij zou worden betrokken en dat hem onrustig maakte, al was er maar één klant, die bovendien nog regelmatig snurkend zat te slapen in een donkere hoek van de gelagkamer. De half lege whiskyfles op zijn tafeltje sprak een duidelijke taal. Niet iedere jonge kerel kon er tegen zo vroeg in de avond stevig te drinken en de drank van Old Jenkins was onversneden.

Old Jenkins wierp voor de zoveelste maal een blik op de vreemdeling en schudde het hoofd. Vervloekt, wat scheelde hem toch? Er was geen enkele reden voor zijn ongerustheid, hield hij zich voor. Maar korte tijd later was hij daarvan niet zo zeker meer. Een groepje van vijf ruiters naderde de afgelegen herberg en hoewel de kastelein er maar een van kende, was er nu wel degelijk aanleiding voor vrees. De oude man verbleekte en zijn hand greep bevend in de onderste lade van de tapkast, waar zijn geladen Colt gereedlag. Hij trok de hand evenwel terug alsof hij zich gebrand had. Het had niet de minste zin de zware vijfenveertiger te laten zien aan deze man. Old Jenkins was een man op leeftijd. De ogen waren niet zo best meer en de hand niet vast, zoals in zijn betere dagen. Er moest maar van komen wat wilde. Mogelijk gingen de ruiters voorbij, maar het was geenszins uitgesloten dat ‘Grote Harry’ hem een ‘zakelijk’ bezoek kwam brengen, hetgeen neerkwam op uitplundering. Het zou niet de eerste keer zijn, dat Old Jenkins én de toevallig aanwezige bezoekers beroofd werden van alles wat zij bezaten. Toen de ruitergroep dichterbij kwam herkende de kastelein ook de andere mannen, op een na. Zijn hoop op een goede afloop slonk aanzienlijk. Waar ‘Grote Harry’ erop uittrok in gezelschap van het honds-gemene trio Ted Hall, Rich Calvert en Manuel Pronto moest op het allerergste gerekend worden. De oude man sidderde toen het gezelschap afsteeg en Harry Mumm als eerste binnentrad. Hij wierp een vluchtige blik op de snurker in de hoek en ging toen als bij toeval met de rug tegen de wand staan. Ted Hall voegde zich bij hem. Rich Calvert stelde zich tegenover de twee op, met de rug tegen de andere wand. Manuel Pronto, een lange, magere Mexicaan, tussen wiens lippen eeuwig een bruine sigaret bengelde, bleef voor de ingang staan waaruit Old Jenkins afleidde, dat hij opdracht had de nadering van een verwachte gast te melden. De vijfde ruiter, een kleine, slanke vreemdeling, trad aan de toonbank en bestelde een whisky. Deze jongeman viel de mensenkenner, die Old Jenkins was, op door zijn totaal van de anderen verschillende verschijning. Had hij hem in andere omstandigheden ontmoet dan zou de kastelein er een eed op gedaan hebben, dat hij een door en door fatsoenlijke jongen was. Hij had goedige ogen al lag er een eigenaardige, koele glans in, waarvoor de oude man geen verklaring wist.

„Kastelein, een dubbele,” zei hij bedaard. Old Jenkins had zelden vlugger een glas vol geschonken, maar tot zijn verwondering roerde de klant het niet aan!

„Mooi weer vandaag,” merkte hij op, met een fijn lachje op het raadselachtige gezicht. „Mooi weer voor het ontvangen van een goede vriend.”

Van de wand kwam een nijdig gegrom. Harry Mumm wilde blijkbaar niet hebben, dat de jongeman zijn stem liet horen en het werd beklemmend stil in het lokaal. De ademhaling van de slapende beschonkene was het enige geluid. Men schonk geen aandacht aan zijn aanwezigheid. Ted Hall stond met de handen vlak boven de revolvergrepen onnatuurlijk star naar de ingang te kijken alsof hij elk ogenblik een overval verwachtte. Rich Calvert daarentegen scheen niets zo belangrijk te vinden als het verwijderen van elk stofje van zijn Stetson, terwijl de Mexicaan buiten op de bank tegen de voorgevel plaatsgenomen had in een houding alsof hij een dutje wilde doen. Harry Mumm liep langzaam heen en weer zonder zich ver van de wand te verwijderen. Het moest wel een belangrijke zaak zijn, die de bende hier bracht, als de leider persoonlijk meekwam, een zaak, waarbij zoveel op het spel stond, dat hij niets wilde riskeren. Plotseling kwam Manuel Pronto in beweging. „Hij komt eraan,” lispelde hij. „Het gaat volgens het programma.”

De mededeling scheen op zijn kameraden geen indruk te maken. Alleen Harry Mumm kwam tot rust. Buiten weerklonk hoefgeklepper en een ogenblik later verscheen op de drempel een gestalte, die de hele deuropening nodig had. De reus overzag met een snelle blik de gelagkamer. Meteen wist hij, dat zijn uur geslagen had. Hij was plompverloren in een doorzichtige val getrapt. Natuurlijk zwendel, allemaal zwendel. Die brief met de handtekening van Ann Sherburg, waarin hij uitgenodigd werd haar te ontmoeten in de herberg van Old Jenkins om tot een definitieve beslissing te komen was grof bedrog. Ben Silver had zichzelf om de oren willen slaan. Hoe was hij zo stom, zo ezelachtig stom geweest. Dat hem zo nadrukkelijk opgedragen werd alleen te komen had voor hem een waarschuwing moeten zijn. Hij had op de slapende Mexicaan op de bank geen acht gegeven voordat hij de loop van een Colt in zijn rug voelde.

„Doorlopen, dikke, gewoon doorlopen,” hoorde hij zich toevoegen door een spottende stem. „Het zal heus niet zeer doen.”

„Wat moet je van me?” gromde de reus. „Wij groeten je uit naam van Mike,” grinnikte ‘Grote Harry’. „Het heeft ons al veel te lang opgehouden en daarom willen we het kort maken. Verrassingen zijn nooit uitgesloten en met die vreemde daar vertrouw ik het niet helemaal.” Harry Mumm wees naar de slaper en schrok hevig. De dronken kerel was wakker geworden. Hij zat op de oude plaats, maar nu met rechte rug en er was geen spoor van slaperigheid meer aan hem te zien. ‘Grote Harry’ zag twee helderblauwe ogen in een vriendelijk lachend gelaat op zich gericht. Old Jenkins dook ontsteld achter zijn toonbank. Het was hem volkomen duidelijk wat er ging gebeuren. De Mexicaan behoefde de trekker maar over te halen en de bende zou haar hoofddoel bereikt hebben. Vier paar revolvers waren dan beschikbaar voor het likwideren van de onbekende slaper en de oude kastelein. ‘Grote Harry’ beging nooit de onvoorzichtigheid ooggetuigen van zijn misdaden in leven te laten. Het zou uit zijn, die jonge reus had geen enkele kans, de aardige kerel die zozeer van de whisky genoten had, zou nooit weer een glas aan de lippen brengen en hij, Old Jenkins, had de laatste fles opengetrokken. De oude man stond op trillende benen te sidderen en ijskoud zweet zocht een uitweg door alle poriën. Reeds knalden de schoten.

Maar Old Jenkins voelde geen pijn. En toch had hij getroffen moeten zijn. De weinige schoten klonken in de enige ruimte als kanongebulder. Er waren meesters aan het werk, die geen kogel onnuttig verspilden, kerels, die de kunst verstonden korte metten te maken met een man, die ongewapend binnenkwam en een Coltloop in de rug had eer hij wist, wat hem overkwam en met een tweede, die geen kans zou krijgen op te springen en de wapens te trekken. Kruitdamp wolkte door het vertrek. Maar, hoe bestond dat?

Old Jenkins zag de lange Mexicaanse moordenaar naar voren buigen, met een vreemd vertrokken gezicht, terwijl de aan zijn hand ontvallen revolver op de vloer kletterde. Harry Mumm maakte een schokkende draai naar rechts en smeet de Colt tegen de zolder. Het moest een reflexbeweging zijn, een kunstje dat de dood hem liet uitvoeren. Ted Hall stond met de handen aan de revolvers, maar kon ze met geen mogelijkheid uit de tassen krijgen. Het bovenlichaam kwam eigenaardig naar voren en Old Jenkins merkte op dat hij de ogen gesloten had, terwijl tussen de wenkbrauwen een hatelijk gaatje verschenen was, het merkteken van de dood! De met stomheid geslagen kastelein zag een seconde later eenzelfde teken op het voorhoofd van Rich Calvert verschijnen. Dit alles voltrok zich in minder dan twee tellen. Het ene wonder volgde het andere op. Daar stond de vijfde bandiet, de kleine jongeman, die whisky bestelde, er niet van dronk en een eerlijk gezicht meebracht. Hij hield nog de rokende Colts in de handen en aangenomen moest worden dat hij geschoten en raak geschoten had.

Ook de andere onbekende, de snurker aan het hoektafeltje moest zich niet onbetuigd gelaten hebben. Wonderbaarlijk, wonderbaarlijk, dacht Old Jenkins. Wat zich hier voorgedaan had kon nauwelijks menselijke actie geweest zijn. De lichamen van de vier bandieten ploften het ene na het andere met een doffe slag op de vloer, terwijl de reus voor wie zij gekomen waren, nog overeind stond en de vreemdeling, die de bandieten zo meesterlijk misleid had zat daar te glimlachen als op een feest. Old Jenkins moest zich in een arm knijpen om zeker te zijn, dat ook hij nog leefde en dit alles niet een droom was, die hij in het hiernamaals droomde.

„Goedenavond, Ben,” zei Ed Spring grinnikend, terwijl hij de Colts weer aan de holsters toevertrouwde. „Ik kan niet zeggen, dat je er intelligent uitziet op het ogenblik. Spoken, jongen?” En tot de man achter de halflege whiskyfles: „Conny, mensen, duivelse kerel! Dat noem ik redding op het laatste moment! Ik had het alleen niet klaargespeeld en me eerlijk op mijn laatste avontuur voorbereid. Een bof, dat de overste mijn telegram op tijd ontving.”

„Ed, jongen, maak onze baby eens wakker,” lachte Conny Coll zo verheerlijkt als een knaap onder de kerstboom, „het gevaar is voorbij. Ik hoop niet, dat de schrik hem al te erg aangepakt heeft.”

„Grote goedheid, Conny… ik geloof warempel dat we het ergste moeten vrezen,” grapte Ed Spring. Het olijke gezicht had de maskerachtige strakheid van eerder afgelegd. „Breng hem een whisky, Ed,” opperde Conny Coll. „Hier, deze fles, scherp genoeg om doden op te wekken.” Nu pas kwam er beweging in de geweldige gestalte van de beduusde reus.

Hij trok de machtige schouders op en gromde: , .Driedubbele ezel, die ik ben!”

„Conny,” jubelde Ed Spring. „Conny, hoor je dat? Hij heeft zichzelf herkend. Zijn geest is tot hem teruggekeerd!” „Ik, volbloed idioot!”

„Haal een pastoor, Ed,” schaterde Conny Coll. „Onze vriend Ben verlangt zijn levensbiecht af te leggen. Hoor, hij is al begonnen.”

„Ik, driemaal vervloekte…”

Ed Spring deed een poging de reus krachtig door elkaar te schudden, maar had evengoed een honderdjarige eik beet kunnen pakken. „Kom, jongen, oordeel niet te hard over jezelf. Wij zouden in jouw plaats ook tegen de lamp gelopen zijn. Liefde maakte blind, nietwaar?” Liefde…

Dit woord was de speldeprik, die ‘Kleine Benjamin’ tot de realiteit terugriep. Nu pas begon het tot hem door te dringen hoe hulpeloos zijn positie geweest was en beschaamd stamelde hij: „Kameraden, ik heb je veel te danken. Dat is nu al de tweede keer, Conny, dat je me het leven redt.” „En het zal niet de laatste keer geweest zijn,” weerde Conny lachend af.

Ben Silver gaf er geen antwoord op. Slechts het knarsen van zijn sterke tanden verried zijn ergernis.

In het huis van de gehangene moet men niet over de beul praten…