IV | LAMENTOSO
INTERNERING
•••
Schuurman behoorde tot de velen die na de oorlog werden geïnterneerd. Hoeveel dat er precies zijn geweest, is niet duidelijk, maar het aantal ligt ergens tussen 120.000 en 150.000 gevangenen. [1] Dat betekent dus dat op omstreeks 9 miljoen inwoners ongeveer 1,5 procent van de bevolking voor korte of lange tijd in gevangenschap is geweest. Dit percentage ligt nog hoger als we alleen de volwassenen in beschouwing nemen. Dan werden op iedere honderd volwassenen twee à drie mensen gearresteerd. Kortom, er heerste, om met de historicus Peter Romijn te spreken, ‘een ware arrestatiewoede’ in ons land. [2] Een voormalige SS’er sprak zelfs over een sfeer van burgeroorlog. [3] In vergelijking met andere West-Europese landen als Noorwegen, Denemarken en België liep ons land voorop als het om arresteren van collaborateurs ging. Ons land kende zelfs twee keer zoveel opsluitingen als België, terwijl de bevolkingsomvang ongeveer gelijk was. [4] Alleen het percentage arrestanten in Frankrijk overtrof vermoedelijk dat van Nederland. [5] Wel kwamen onderlinge gewelddadige afrekeningen in een land als België vaker voor dan in ons land. [6] De NSB’ers waren zeer gehaat, zoveel is duidelijk.
Na zijn aanhouding op 6 mei 1945 in Renswoude tot aan zijn vrijlating in 1950 verbleef Schuurman in liefst acht kampen. Deze zijn in chronologische volgorde: De Harskamp (Ede), Fort Vuren (Vuren), kamp Rochdale (Alkmaar), de strafgevangenis Alkmaar, kamp Veldhuis (Uitgeest), kamp Crailo (Laren), de strafgevangenis Scheveningen en ten slotte, vanaf november 1947, het mijnwerkerskamp in Terwinselen. Gevangenen werden vaak van kamp naar kamp gesleept, vooral toen in 1946 het aantal kampen van 128 naar ongeveer 100 werd teruggebracht en vervolgens in 1947 naar 42. [7]
Schuurman zou zich later beklagen dat hij tijdens zijn detentie zwaar werd mishandeld. [8] Hoe aannemelijk is deze klacht? Vooral in de eerste maanden na de bevrijding was het chaos in veel kampen en waren mishandelingen aan de orde van de dag. Deze mishandelingen konden variëren van treiterijen en fysieke mishandelingen tot doodslag en moord. Vooral voormalige leden van de Landstorm hadden het zwaar te verduren. Alleen al in De Harskamp zijn tenminste elf personen door geweld om het leven gekomen, waarvan negen door een geweerschot. [9] Koos Groen, die zich al jaren verdiept in de Bijzondere Rechtspleging, schat dat er tussen 1200 en 1500 mensen zijn bezweken ten gevolge van de slechte behandeling in gevangenschap. [10] Schuurmans bewering is dus niet ongeloofwaardig, maar met zekerheid kan het niet worden vastgesteld.
Trots zou hij er echter aan toevoegen dat hij ondanks de mishandelingen ongebroken bleef. [11] Hij bedoelde daar waarschijnlijk niet alleen mee dat de gevangenschap hem psychisch niet knakte, maar ook dat zijn geloof in het nationaalsocialisme overeind bleef. Op 15 juni 1945 schreef Schuurman in De Harskamp het gedicht ‘Soldateneer’, dat zijn gemoedstoestand lijkt weer te geven:
•••
Prikkeldraad omspant de dorre heide
Mijn wil heb ik nog en mijn ontuigbaren tred
Ramt welbewust de grauwe paardenweide,
Wijl zon fel vlamt in de gestoken bajonet.
•••
Van Stoottroepmannen die staan of begeleiden,
Als ik werken moet en niemand zijn.
Een pelgrimstocht van den gebenedijde…..
Die soldaat en patriot mocht zijn. [12]
•••
Na zijn internering in De Harskamp werd hij overgebracht naar Fort Vuren. Hoewel hij daar nadrukkelijk rekening hield met een doodvonnis was hij ook hier nog ongebroken zoals uit het gedicht ‘Ballingschap’ bleek dat hij daar schreef:
•••
[…]
•••
Neen, ik wil niet tot de and’ren behooren,
Ook al rot het stroo onder mijn voeten
In de cel, waarin ik moet boeten
Wel treed ik straks fier naar voren.
•••
Wanneer de schavotten menschen verlangen,
En mijn nummer nog eenmaal zal klinken,
Om de laatste beker leeg te drinken.
•••
O, mag dat zijn als de zon bij het zinken,
Heilig over ’t fort zal klinken.
Ik zal den dood dan waardig ontvangen.
•••
Dit gedicht schreef hij in een schrift dat verschillende gedichten bevat uit zijn tijd in Fort Vuren, waar hij verbleef van augustus 1945 tot mei 1946. Dit schrift tooide hij met de cryptische titel Kampkolder. [13]
Ook zijn gedrag in de kampen leek niet op dat van iemand die eraan onderdoor ging. Een journalist die hem aan het werk zag in kamp Rochdale in Alkmaar noteerde dan ook met ongenoegen: ‘Dezer dagen was juist Melchert Schuurman op “Rochdale” gearriveerd. Hij zat daar stenen te bikken en met een gracieus gebaar stapelde hij de afgebikte stenen op een hoop. Wij kregen den indruk dat ook hij niet genezen is; hij stond dan ook op de nominatie om naar elders, waar hem een strengere afzondering wacht, te worden overgebracht.’ [14] Volgens Schuurman zelf kreeg hij in kamp Rochdale een forse aanvaring met de kampcommandant die hij de bijnaam ‘Vetdief’ had gegeven: ‘Op hoge toon vroeg hij mij: “Wie is hier de commandant jij of ik?” waarop ik hem antwoordde: “Nog ben jij het, doch eens zal ik het worden!”’ [15] Schuurman had een weinig hoge dunk van zijn bewakers. Hij vond dat zij profiteerden van de gewijzigde machtsverhoudingen en betitelde ze als ‘plurken’ [samenvoeging van ploert en schurk]. [16] Na zijn aanvaring met de kampcommandant van Rochdale werd Schuurman overgebracht naar de strafgevangenis van Alkmaar.
Schuurman bracht zijn tijd niet alleen stenenbikkend door. In kamp Crailo te Laren werd hij ingezet bij de aanleg van wegen. Toen hij verbleef in Fort Vuren moest hij in het nabijgelegen Slot Loevestein boeken inventariseren. Dit deed hij zo goed dat de commandant van Vuren aan de politieke recherche van Alkmaar verzocht om hem uit Rochdale weer terug te sturen naar Loevestein. Dat verzoek werd overigens geweigerd: in Alkmaar moest hij als vooraanstaande NSB’er te vaak getuigen bij rechtszaken tegen andere collaborateurs. [17] In Fort Vuren inventariseerde hij niet alleen boeken. Samen met tientallen medegevangenen meldde hij zich in 1947 aan voor de strijd in Nederlands-Indië. [18] Het werd hem niet vergund om daar de wapens op te nemen, maar verscheidene andere jongens en mannen met een SS-verleden kregen wel die kans. Hoeveel is niet bekend. Schuurman lijkt zelf te prominent en zeker ook te oud te zijn geweest om hiervoor in aanmerking te kunnen komen.
Zijn laatste detentieoord voordat hij werd overgebracht naar Terwinselen waar hij ruim twee jaar zou doorbrengen, was de strafgevangenis in Scheveningen. Naar eigen zeggen onderhield hij contacten met medegevangenen door te ‘telefoneren’ langs de verwarmingsbuis, communiceren door het maken van klopgeluiden. Hij bracht zijn tijd daar overigens niet in eenzaamheid door. Hij deelde zijn cel met Charles Queré met wie hij ook in Laren en later in Terwinselen gedetineerd was. Tevens had hij in Scheveningen de leiding over het gevangeniskoor en -orkest dat bestond uit liefst tachtig man. [19] Het zou echter in het niet vallen bij zijn activiteiten in Terwinselen, dat hij zou veranderen in een zingend en musicerend kamp. Maar hoe verging het ondertussen de overige leden van de familie Schuurman?
•••
•••
DE ACHTERBLIJVERS
•••
De vader van Melchert Schuurman, de toen inmiddels 70-jarige Melger, was ook opgepakt. Hij werd verdacht van lidmaatschap van de NSB. Daarvan was hij nooit lid geweest, hoewel hij wel nationaalsocialistische sympathieën koesterde. Na een maand, in juni 1945, werd hij weer vrijgelaten. [20]
Zoals al eerder vermeld, verbleven Käthe, haar zoontje Antoon Adriaan en haar schoonzuster Guurtje bij haar familie in Norden in Duitsland. Na een verblijf van bijna twee jaar besloten zij in augustus 1946 toch terug te keren, naar Nederland. Op 28 augustus kwamen zij aan in Delfzijl, waar zij meteen werden gearresteerd en vervolgens opgesloten in kamp Helpman in Groningen. Een week later werden zij getransporteerd naar kamp Westerweg in Alkmaar. [21] Waarom zij besloten terug te keren, is niet helemaal helder. Zij konden erop rekenen dat zij in Nederland gevangen zouden worden genomen. Ze probeerden ook niet om de gevangenschap te ontlopen, want de terugkeer verliep via een Nederlandse verbindingsofficier in Emden. Werd de situatie in Norden, waar zij woonruimte moesten delen met de ouders van Käthe, onhoudbaar of was de heimwee naar Alkmaar voor Guurtje en Käthe te groot? Mogelijk hoopte Guurtje toch weer herenigd te worden met haar echtgenoot die nog in West-Indië verbleef. Een spoedige hereniging van Käthe met haar Melchert zat er in elk geval niet in. Zeker zo kort na de oorlog konden de delinquenten nog rekenen op de strengste straffen. Zo is het maar de vraag of Max Blokzijl, die op zijn 62e wegens propaganda voor de bezetter werd geëxecuteerd, nu zoveel meer viel aan te rekenen dan Melchert Schuurman. Blokzijl had alleen de pech al in 1945 voor zijn rechters te moeten verschijnen, terwijl de zangleider pas in 1947, toen de stemming jegens collaborateurs wat milder was geworden, verantwoording hoefde af te leggen. Maar hoe dan ook, bij haar terugkeer in 1946 hoefde Käthe niet de illusie te koesteren dat zij haar echtgenoot snel in de armen zou kunnen sluiten. Desondanks keerde zij terug, maar de consequentie was wel dat zij toen werd gescheiden van haar nog enig overgebleven zoon.
•••
KÄTHE SCHUURMAN MET HAAR ZOON TON IN 1946.
•••
•••
Toen zijn moeder en zijn tante werden geïnterneerd in kamp Helpman, werd Ton ondergebracht in het Jongenshuis aan de Folkingstraat in Groningen. [22] Hij was op dat moment tien jaar oud. Vooral in de noordelijke provincies bevonden zich na de bevrijding zo’n 25.000 kinderen van politieke delinquenten die na Dolle Dinsdag waren gevlucht. [23] Het Bureau Bijzondere Jeugdzorg had tot taak die kinderen onder te brengen in een tehuis of pleeggezin. Hij hoefde daar niet lang te blijven, maar hij herinnert zich dat hij alleen maar heeft gehuild: ‘Ik was volkomen kapot. Ik kon er niet tegen.’ [24] Gelukkig voor hem werd hij na ongeveer een week door zijn grootmoeder opgehaald en bij zijn grootouders in huis genomen. [25]
Het zou nog twee maanden duren voordat hij werd herenigd met zijn moeder. Deze verbleef intussen in kamp Duin en Bosch in Castricum toen zij eind oktober 1946 voorwaardelijk buiten vervolging werd gesteld. [26] Het werd haar aangerekend dat zij vanaf 1935 lid was van zowel de NSB als van de vrouwenorganisatie NSVO. Ook was zij groepsvertegenwoordigster geweest van Frontzorg, terwijl zij zich bovendien inzette als collectante voor Winterhulp. Wat echter voor haar pleitte was dat buurtbewoners na de oorlog verklaarden dat zij niemand had lastiggevallen tijdens de oorlogsjaren en als gunstig bekendstond. [27]
Ook Guurtje mocht, eerder nog dan haar schoonzuster, in oktober 1946 weer de vrijheid proeven. De autoriteiten waren van mening dat ook zij gunstig bekendstond en zich bovendien in de oorlogsjaren nooit met Duitse militairen had bemoeid. [28] Vooral relaties met Duitse soldaten en officieren konden vrouwen en meisjes na de oorlog sterk opbreken. Gekrenkte trots van Nederlandse mannen die zich daardoor gepasseerd hadden gevoeld, heeft daarbij ongetwijfeld een rol gespeeld. Tijdens haar internering kwam Guurtjes echtgenoot uit West-Indië op verlof naar Nederland. Zonder de moeite te nemen om contact met haar op te nemen, vertrok hij ook weer. [29] Het huwelijk had zeer geleden onder haar politieke activiteiten in de beginjaren van de oorlog. Om die reden verzocht de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten in januari 1947 de burgemeester van Alkmaar om haar een paspoort te verstrekken. Zij kon zich dan bij haar echtgenoot voegen in Curaçao, waarmee hun huwelijk mogelijk kon worden gered. Zo geschiedde. [30]
Inmiddels was de familie Schuurman het huis in de Roemer Visscherstraat kwijtgeraakt. De beheerder over hun bezittingen die namens het Nederlands Beheersinstituut (NBI) was aangesteld, J.Ph. van den Berg, had het laten ontruimen. In mei 1946 berichtte hij het NBI dat het hele huis was leeggehaald. De beste meubelen uit het huisraad werden gebruikt om een gebouw in Den Haag in te richten. De rest werd opgeslagen in Alkmaar. Hoewel kleding buiten het beheer van het NBI viel, werd ook die verkocht. Van den Berg ging ervan uit dat Schuurmans vrouw toch niet uit Duitsland zou terugkeren en anders zouden de motten zich er maar aan vergrijpen. Bovendien, aldus de vermogensbeheerder, was er in de samenleving nu eenmaal een groot gebrek aan kleding. Ook werden goederen uit Schuurmans inboedel verkocht aan enkele overlevenden van de Holocaust. Verbitterd zou een SS’er ver na de oorlog opmerken: ‘Men heeft geen bijltjesdag gehouden, dat is ongetwijfeld waar, men heeft economische bijltjesdag gehouden. Ons hele bezit, onze meubels – waar we toch ook gelukkig mee waren – heeft men weggenomen.’ [31] Rijk was het gezin van Schuurman overigens niet geworden van de NSB-activiteiten. Het meest waardevolle object dat in beslag werd genomen was een piano met kruk, die werd getaxeerd op 140 gulden. Voor de rest bleek uit de lijst van in beslag genomen goederen dat de woning niet erg overdadig was ingericht. Het totale vermogen (geld en goederen) werd na beëindiging van het beheer in 1950 berekend op minder dan 2500 gulden. [32]
Van den Berg, die zichzelf omschreef als administrateur, rentmeester, makelaar, taxateur en assuradeur, ging enthousiast achter het bezit van Schuurman aan. Zo zocht hij in 1946 de voormalige zangleider zelfs op in kamp Vuren om van hem te horen waar hij zijn viool had verstopt. Die zou hij volgens Van den Berg toch niet meer nodig hebben, omdat hem de doodstraf boven het hoofd hing. Het gesprek liep zo uit de hand dat de wachtcommandant moest ingrijpen. Vervolgens diende Schuurman – en dat zegt ook iets over zijn toen strijdbare gemoedstoestand – bij het NBI een klacht in over de vermogensbeheerder. Van den Berg beklaagde zich er vervolgens over dat het gesprek werd bijgewoond door een bewaker: ‘Een verhoor in het bijzijn van een bewaker is steeds funest. Je krijgt nooit zoveel uit een gedetineerde, dan wanneer je deze onder vier ogen spreekt, en vooral niet bij een patiënt als Schuurman, die steun voelt bij zoo’n bewaker.’ [33]
Voor zover bekend kreeg Van den Berg de viool niet in handen – naar eigen zeggen had Schuurman die meegegeven aan zijn vrouw om onder te brengen bij zijn schoonfamilie in Norden –, maar wel deed Van den Berg er in 1948 nog alles aan om Schuurmans piano te verkopen. Daarmee, zo verklaarde hij, zouden de kosten van de gemeentelijke bijstand van Käthe terugbetaald kunnen worden. Zij verzette zich daar met succes tegen, onder meer met een beroep op de onmisbaarheid van de piano als haar man na vrijlating weer in eigen levensonderhoud zou moeten voorzien. Bovendien, zo beargumenteerde zij, behoorde de piano tot het huisraad en dat viel nu eenmaal niet onder wat genoemd werd vijandelijk vermogen. [34]
Käthe had echter meer zorgen dan alleen het redden van de piano en het voorzien in haar levensonderhoud. Nu zij haar huis was kwijtgeraakt, had zij onderdak gekregen bij haar schoonouders aan de overkant van de straat. Daar ontstond een nijpende woonsituatie. In het niet al te ruime huis woonden inmiddels tien mensen: de ouders en de zuster van Melchert, Käthe en haar zoontje, een sinds 1943 uit Bergen geëvacueerd gezin, alsmede een NSB-vriendin en haar zoon. Käthe sliep bijvoorbeeld met haar zoon in hetzelfde bed, terwijl de slaapkamer ook nog eens gedeeld werd met een andere vrouw. De Stichting Toezicht Politieke Gevangenen sloeg meermalen alarm bij de gemeente omdat de situatie onhoudbaar was geworden. Maar ook de gemeente kon in deze tijd van grote woningnood weinig uitrichten. Pas na 1950, toen Melchert weer was vrijgekomen, ontstond er verlichting in hun woonsituatie door het vertrek van het gezin uit Bergen. [35]
•••
SCHUURMAN VOOR ZIJN RECHTERS
•••
Na de oorlog werden er speciale rechtbanken in het leven geroepen voor de berechting van collaborateurs. De lichtere gevallen werden afgehandeld door zogenoemde tribunalen. Wie veel op zijn kerfstok had, kon rekenen op pittige straffen en moest zich verantwoorden voor de Bijzondere Gerechtshoven. In totaal werden ruim 14.500 mensen door de Gerechtshoven veroordeeld. Bijna 1750 personen kregen een straf van 10 jaar of langer opgelegd. [36] Schuurman behoorde tot die categorie.
Voordat hij zich bij de rechters moest verantwoorden, werd er een omvangrijk onderzoek naar zijn handel en wandel ingesteld, waarvoor verscheidene mensen werden verhoord. Voormalige NSB’ers roemden in hun verhoren vooral zijn idealisme en onderstreepten het feit dat hij nooit profijt had getrokken uit zijn lidmaatschap van de NSB. Schuurman wist opmerkelijk veel ontlastende verklaringen te verzamelen van mensen die verklaarden dat hij hen nooit had lastiggevallen, nimmer iemand had verraden, ervoor had gezorgd dat iemand niet hoefde wacht te lopen of voorkomen had dat een zoon werd opgeroepen voor de arbeidsinzet. Voor dat laatste had hij op verzoek van de vader van de jongen aan de burgemeester van Langedijk geschreven: ‘Er is in uw gemeente wel een deugniet te vinden, die zijn plaats in kan nemen.’ [37] In zijn strafdossier komen tien van dergelijke brieven à decharge voor. Uit steekproeven blijkt dat in ruim een kwart van de dossiers dergelijke verklaringen voorkomen, maar tien verklaringen mag veel genoemd worden en dat wijst op een zekere goodwill. [38] Drie ontlastende verklaringen waren afgelegd door medebewoners uit de straat, waarvan er twee overigens vooral ontlastend waren voor Käthe. De historici Damsma en Schumacher, die dit verschijnsel in hun onderzoek naar de NSB in Amsterdam signaleerden, trekken de conclusie dat er tijdens de bezettingsjaren een vorm van ‘stille tolerantie’ bestond in de buurt ten opzichte van leden van de NSB. De harde confrontatie, aldus de auteurs, vond vooral plaats jegens de fanatici, zoals leden van de WA, maar er kan niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat NSB’ers tijdens de oorlog door hun omgeving werden verstoten. De afkeer richtte zich vooral tegen de NSB als collectief en niet zozeer tegen de individuele leden, aldus Damsma en Schumacher. [39] In haar dissertatie herhaalt Damsma deze opvatting. [40] Hoe verrassend deze hypothese ook is, toch kan de vraag worden opgeworpen of de auteurs niet een te rooskleurig beeld schetsen van de verhouding tussen NSB’ers en niet-collaborateurs. Legio zijn immers ook de voorbeelden dat individuele NSB-leden volkomen werden genegeerd in hun straat of woonplaats en met de nek werden aangekeken. De wijze waarop Melchert Christof op zijn school werd bejegend toen hij met een steen werd bekogeld, kan bepaald niet als ‘stille tolerantie’ worden gekenschetst. Ook wijst de massale arrestatiegolf na de bevrijding erop dat de woede zich niet alleen richtte op de NSB als collectief, maar ook op de NSB’er als individu. Er bleek toen weinig van de ‘stille tolerantie’ te zijn overgebleven. De voorbeelden die de auteurs in hun boek aanvoeren, zouden dan ook eerder uitzonderingen op de regel kunnen zijn.
Belangrijke ontlastende verklaringen voor Melchert Schuurman, die ook nog een rol in het proces zouden spelen, waren die welke getuigden van zijn inzet om gevangengenomen syndicalisten en revolutionair-socialisten (aanhangers van Henk Sneevliet) vrij te krijgen. Deze werden in Alkmaar na de Duitse inval in de Sovjet-Unie op 25 juni 1941 gearresteerd en overgebracht naar kamp Schoorl. [41] Zelf zou Schuurman na de oorlog verklaren dat hij dit onjuist had gevonden, omdat het hier niet om stalinisten ging, maar om trotskisten die Stalin juist vijandig gezind waren. Nadat hij met een dochter van een van de gedetineerden in contact kwam, vroeg hij een onderhoud aan met de hoogste SS-vertegenwoordiger in ons land, die echter niets voor hem kon doen. Wel gaf Rauter hem een aanbeveling mee voor Berlijn, waarheen Schuurman vervolgens vertrok. In Berlijn zou hij zijn ontvangen door Ernst Kaltenbrunner die echter weigerde iets voor de gevangenen te doen, maar in plaats daarvan wel twintig niet-linkse Nederlanders vrijliet. [42] Is Schuurman echt naar Berlijn gegaan en daar ontvangen door Kaltenbrunner? We weten het niet, maar de weduwe van een van de gevangenen, Johannes Korver, verklaarde wel dat Schuurman ‘alles in het werk heeft gesteld’ om haar man vrij te krijgen. Een andere getuige verklaarde dat hij in het concentratiekamp Klinkewerke in Berlijn twee andere gevangenen, Gerrit Alders en Gerrit Schoen, ontmoette die hem vertelden dat Schuurman werkte aan hun vrijlating. [43] Tevergeefs overigens, want zij stierven in gevangenschap.
Maar er was ook een zeer belastende verklaring, die een prominente rol zou gaan spelen in het proces. Op de Ortskommandantur in Alkmaar werkte de tolk Duits Franciscus Maijs. Deze beschuldigde Schuurman er na de oorlog van dat die hem een brief had overhandigd waarin de namen stonden van diverse Alkmaarse verzetsmensen. Deze anonieme brief zou bij de zangleider thuis in de brievenbus zijn gestopt. Ter plekke zou Schuurman daaraan de naam van Jan Werkman, met wie hij in de jaren dertig nog tal van optredens verzorgde, hebben toegevoegd. Maijs kreeg opdracht de brief in het Duits te vertalen, waarna de genoemde personen door de SD zouden worden opgepakt. Hij waarschuwde echter de betrokkenen en dook vervolgens zelf onder. Heel veel sterker werd deze verklaring uit mei 1945 er niet op toen Maijs tijdens zijn verhoor, ongeveer een jaar later, verklaarde dat hij er niet zeker van was of zijn informant inderdaad Schuurman was geweest en ook na een confrontatie met foto’s van de aangeklaagde bleek hij niet meer zo zeker van zijn zaak. Schuurman ontkende in alle toonaarden dat hij een verrader was en verklaarde zelfs dat Werkman juist eerder eens dankzij zijn interventie was vrijgekomen. Bovendien was hij de dag dat dit verraad zou hebben plaatsgevonden, 8 september 1944, in Utrecht en niet in Alkmaar. Hij was daar zo zeker van omdat hij toen in de trein de brief van Manfred Erich las, die later de laatste brief van zijn zoon zou blijken te zijn. Tijdens de rechtszaak, waar Maijs zijn beschuldigingen herhaalde, verklaarde Werkman dat hij diens getuigenis niet heel geloofwaardig vond. Immers, pas maanden later vond er een huiszoeking bij Werkman plaats, wat de relatie met het vermeende verraad er niet geloofwaardiger op maakte. Schuurman zou op dit onderdeel van de aanklacht dan ook worden vrijgesproken. [44] Mogelijk had Maijs als tolk op de Ortskommandantur na de oorlog iets uit te leggen en probeerde hij zich, naarmate het eind van de oorlog in zicht kwam, in te dekken door de illegaliteit te waarschuwen voor ophanden zijnde arrestaties. Zo was hij niet alleen tolk voor de Duitsers, maar werd hij in 1941 ook lid van de NSB en de WA. Ondanks zijn hand-en-spandiensten aan de illegaliteit werd hij na de bevrijding opgepakt. [45]
Op 20 juni 1947 verscheen Melchert Schuurman voor het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam. De president van de rechtbank was de prominente jurist prof. dr. Joost Adriaan van Hamel. [46] Beide mannen hadden meer met elkaar gemeen dan op het eerste gezicht leek. Beiden hadden een gezin van drie kinderen en deelden het lot dat twee zoons in de oorlog waren omgekomen. Het verschil was dat de zoons van Schuurman sneuvelden in Duitse krijgsdienst, terwijl de zoons van de president van het Gerechtshof, Gerard en Lodo, omkwamen ten gevolge van verzetsactiviteiten. Beide zoons speelden een vooraanstaande rol in het verzet. Wisten de president en de aangeklaagde dit van elkaar en zou er iets van lotsverbondenheid hebben bestaan toen zij tegenover elkaar stonden in de rechtszaal? Van Schuurman is dat niet bekend, maar bij Van Hamel lijkt dat wel enigszins het geval. Zo had hij de gewoonte bij de voorbereiding van de processen van iedere verdachte op een kattebelletje een kort profiel te maken. Op dat van Schuurman schreef hij ‘Zoon verloren, als Bordschutz [hij bedoelde Bordschütze] 3 dec. ’43’. [47] Op zich was die aantekening natuurlijk niet relevant voor de rechtsgang, dus het zou erop kunnen wijzen dat Van Hamel zich ervan bewust was dat de man tegenover hem, net zoals hijzelf, ook een vader was die zonen had verloren. Tijdens de zitting vroeg hij Schuurman dan ook naar het lot van zijn kinderen. [48] Zelf deed Van Hamel er alles aan om zijn eigen trieste ervaringen in de oorlogsjaren geen rol te laten spelen in de rechtsgang. Bij zijn installatie zei hij daarover: ‘Het besef van recht en rechtvaardigheid moet weer in ons volk groeien: het recht moet weer omhoog worden geheven en het hof dient daarbij te handelen los van persoonlijke gevoelens. Van haat, wrok, vooringenomenheid of verbittering mag bij de leden van het hof geen sprake zijn.’ [49] Zulke gevoelens lijken tijdens de zitting dan ook geen rol te hebben gespeeld.
Toen Schuurman voor het Bijzonder Gerechtshof verscheen, werden hem drie zaken ten laste gelegd, namelijk het verraad van Werkman en andere illegalen, het in vreemde krijgsdienst treden, alsmede het op grote schaal propaganda maken voor niet alleen de NSB, maar vooral ook voor de Waffen-SS. [50] Tegen de eerste aanklacht, het vermeende verraad, verdedigde Schuurman zich uiterst fel. Hij wilde duidelijk niet geassocieerd worden met verraad en na de oorlog zou hij dan ook verklaren dat dit deel van de aanklacht hem ook het meest stak. Immers, hij was geen verrader en gooide zelfs eens een anonieme brief met namen van onderduikers weg zonder er ooit iets mee te hebben gedaan. [51]
Tegen de andere aanklachten kon hij zich moeilijker verweren. Schuurman vertelde dat hij een groot bewonderaar was van generaal Seyffardt en hij tekende dan ook persoonlijk op diens bureau voor dienstneming bij het Vrijwilligerslegioen. Vooral al die decoraties op de borst van de generaal maakten grote indruk op de gewezen zangleider. Ook Mussert kwam het goed uit dat hij zich had aangemeld, want die had in hem een persoonlijke waarnemer die de gang van zaken bij het Vrijwilligerslegioen goed in de gaten kon houden. Hij gaf toe dat hij bij Leningrad in de voorste linies had gevochten, en toen Van Hamel hem voorhield dat hij wel heel eerbiedig voor Rauter stond toen die hem daarvoor decoreerde, antwoordde Schuurman: ‘Ja, ik was een goed soldaat.’ Toen hij manmoedig verklaarde dat er binnen het Vrijwilligerslegioen was afgesproken dat na de nederlaag van de Sovjet-Unie de mannen er zouden staan om de belangen van het vaderland tegenover de Duitsers te verdedigen, ontlokte dat veel hilariteit op de publieke tribune.
Tegen het verwijt dat hij zoveel propaganda maakte voor het nationaalsocialisme had hij evenmin veel verweer. Hooguit had hij zich verzet tegen pogingen van Rauter om de titel van zijn ‘Lied der Legioensoldaten’ te veranderen in ‘SS-lied’ of iets vergelijkbaars. Daarop zou Rauter, volgens Schuurman, opdracht hebben gegeven de gehele oplage van de gedrukte versie te vernietigen. [52] Toen de rechtbank zijn laatste compositie betitelde als verheerlijking van de Duitsers, moest Schuurman dat wel toegeven. Vermoedelijk werd hiermee zijn laatste rijm bedoeld dat in De Zwarte Soldaat werd gepubliceerd, namelijk ‘Soldaten van den Führer’. [53] De procureur-fiscaal vroeg vrijspraak voor de aanklacht van verraad, maar eiste niettemin vijftien jaar gevangenisstraf omdat Schuurman door zijn voorbeeld en werken anderen enthousiast had gemaakt voor de Duitse zaak. Kortom, vanwege zijn dienstneming bij de Waffen-SS, zijn propaganda, zijn composities en rijmen was een dergelijke strafeis gerechtvaardigd. Daar bracht Schuurmans advocaat tegenin dat zijn cliënt zich toch ook had ingezet voor het vrij krijgen van zestien revolutionairen, waarvoor hij zelfs naar Berlijn was gereisd. Schuurman moest in de eerste plaats gezien worden als een idealist. Het feit dat hij zich na de bevrijding ook had opgegeven voor de strijd in Nederlands-Indië wees daar toch ook op. Bovendien, zo werd de rechters op het hart gedrukt, vertoonde Schuurman in de oorlog hetzelfde gedrag als in de wijze waarop hij de viool hanteerde: hij legde er zijn gehele persoonlijkheid in. Kortom, clementie was gerechtvaardigd. Het proces eindigde met de vraag van de president van de rechtbank of Schuurman nog iets had toe te voegen, waarop hij als een soldaat kaarsrecht staand met de pink op de naad van zijn broek antwoordde: ‘Neen, edelachtbare!’
Op 3 juli 1947 werd er vonnis gewezen. De eis van de aanklager werd niet volledig gevolgd, want er werd een gevangenisstraf opgelegd van tien jaar. Waarom viel de straf uiteindelijk lager uit dan de geëiste vijftien jaar? Het Bijzonder Gerechtshof hield in de strafmaat wel rekening met het feit dat Schuurman ‘[...] als een idealist moet worden beschouwd die op politiek terrein niet zeer bedreven is’. [54] Uit idealisme het nationaalsocialisme dienen werd blijkbaar minder zwaar aangerekend dan wanneer daar opportunistische motieven aan ten grondslag hadden gelegen. Zou behalve dat ook het tragisch lot van zijn zoons een rol hebben gespeeld in de strafmaat? We weten het niet, maar het zou best weleens kunnen. Van Hamel vroeg hem er wel naar tijdens de zitting.
Uiteindelijk zou Schuurman, gerekend vanaf de bevrijding, niet langer dan vijf jaar in gevangenschap doorbrengen, waarvan de laatste twee jaren in Terwinselen in Zuid-Limburg.
•••
•••
TERWINSELEN: EEN ZINGEND KAMP
•••
Vanaf eind 1946 werden in Limburg kampen ingericht voor het werk in de Staatsmijnen, waar inmiddels een groot tekort aan arbeidskrachten was ontstaan. Tijdens de oorlogsjaren kon dwangarbeid in Duitsland worden ontlopen door in de mijnen te gaan werken. De mensen die dat gedaan hadden, namen echter na de bevrijding massaal ontslag. Bovendien nam na de oorlog de vraag naar steenkool sterk toe. [55] Het leek dan ook een goede oplossing om geïnterneerde collaborateurs in de Staatsmijnen tewerk te stellen. De Staatsmijnen wilden echter alleen aan de slag met gezonde mannen die dit zware werk bovendien op vrijwillige basis deden. Die vrijwilligheid werd gestimuleerd door in de mijnwerkerskampen een aangenamer regime te voeren dan in de kampen elders het geval was. Zo mochten de kompels meer bezoek van familie ontvangen, vaker brieven sturen en mochten zij ook vaker pakketten ontvangen. Ook, en dat maakte het werk in de mijnen vooral aantrekkelijk, lag het arbeidsloon er hoger dan elders. In totaal zijn ongeveer drieduizend gedetineerden in de mijnen gaan werken. [56] Zij kregen vaak, in vergelijking met de reguliere ondergronders, het moeilijkste werk toebedeeld. De vrije kompels waren er overigens niet van gecharmeerd dat er ook gedetineerden werden ingezet in de mijnen: het leek wel alsof mijnarbeid daarmee op één lijn werd gesteld met gevangenisstraf! [57]
•••
MELCHERT SCHUURMAN TIJDENS ZIJN DETENTIE IN HET MIJNWERKERSKAMP IN TERWINSELEN.
•••
•••
Eind november 1947 kreeg Schuurman in Scheveningen te horen dat hij zou worden overgeplaatst naar een van de mijnwerkerskampen, namelijk Terwinselen. De bedoeling was niet dat hij daar aan de slag zou gaan in de mijnen, maar dat hij de leiding kreeg over de muziek in het kamp. Deze opdracht was voor hem een geschenk uit de hemel en hij greep deze uitdaging met beide handen aan. Zijn belevenissen in dit kamp, waar hij zou blijven tot aan zijn invrijheidstelling, beschreef hij in een gedenkboek dat hij de titel meegaf Achter de tunnel. [58] Het is een in keurig gekalligrafeerd schrift opgemaakt boek dat herinneringen bevat aan zijn muziekactiviteiten, maar ook aan medegevangenen en kampbelevenissen. Daarnaast bevat het karikaturen van hemzelf en lotgenoten die door gevangenen zelf werden getekend. Ten slotte hebben kampfunctionarissen en medekampbewoners hun herinneringen aan de muziekuitvoeringen en de werkzaamheden van Schuurman geboekstaafd. Het boek eindigt met een foto van Mussert in zijn gevangeniscel die Schuurman, nadat hij zelf was vrijgekomen, daarin had geplakt. De titel Achter de tunnel was gekozen omdat achter de mijntunnel de rijkswerkinrichting Terwinselen lag waar de gedetineerde mijnwerkers waren opgesloten. Het gedenkboek is van belang omdat het een gedetailleerd beeld geeft van het leven dat Schuurman daar leidde. Het is feitelijk de enige bron over zijn verblijf aldaar en om die reden moet het dan ook met enige voorzichtigheid worden gehanteerd.
Bij zijn aankomst in het kamp bleek dat er al een gevangenenkoor bestond, Zang en Vriendschap, dat echter een zieltogend bestaan leidde. De muziekleider ging energiek aan de slag en kon al na enkele weken, tijdens het kerstfeest van 1947, een mis van de priester-componist Don Lorenzo Perosi (1872-1956) uitvoeren. Hij liet muziek uit zijn eigen verzameling uit Alkmaar overkomen en wist ook een orkest uit de grond te stampen. Ambitieus als hij was, greep hij wel in in de samenstelling van het koor: ‘Wij willen groot worden en tegen mijn wil moet ik wel een kleine muziekdictator zijn: steeds maar weer zuiveren [...] en ondanks royementen groeit het koor als kool.’ En daarmee was niets te veel gezegd. Het koor dijde uit en kreeg zelfs een omvang van tachtig tenoren en bassen. Na het werk in de mijnen waren de vele koorrepetities een welkome afleiding. Ook was het vooruitzicht van niet alleen uitvoeringen in het eigen kamp, maar ook in omliggende kampen zoals Treebeek en Eygelshoven, erg aantrekkelijk. Het was Schuurman wel toevertrouwd van deze uitvoeringen doorslaande successen te maken. Zo verzorgde hij in de zomer van 1948 grote galaconcerten waar een gevarieerde keuze uit opera’s en operettes werd opgevoerd. Op zo’n avond konden liefst twintig werken ten gehore worden gebracht, zoals ‘Valse Triste’ van Sibelius, het ‘Wolgalied’ van Lehár, het ‘Soldatenkoor’ van Gounod en werken van onder meer Puccini, Wagner en Mozart. Te midden van deze groten der aarde mochten eigen composities van Schuurman natuurlijk ook niet ontbreken. Uiteraard geen politieke liederen, maar werken uit De Mijnprins, een operette in drie bedrijven die hij in Terwinselen had gecomponeerd. Over de galaconcerten was de muziekleider lyrisch: ‘Het orkest speelde onvergetelijk en het was of men het onvolprezen Don Kozakkenkoor hoorde jubelen.’ Zelfs de kampcommandant klom na een uitvoering enthousiast op een stoel om vervolgens het ‘Lang zullen ze leven’ aan het adres van de leden van het koor en het orkest in te zetten.
De Mijnprins was niet het enige werk dat hij in Terwinselen componeerde. Passanten moesten bijvoorbeeld niet vreemd opkijken als zij kompels op weg naar of terugkomend van de mijnen de ‘Lentemars’ hoorden zingen:
•••
Kompel, zeg voel je de lente niet komen?
Kom dan naar buiten, ontwaak en geniet.
Zie je ’t dan niet aan het botten der bomen?
Hoor je ’t dan niet aan het vogelenlied?
•••
Refrein:
De lente gaat komen en noodt aan haar dis.
Ontwaak uit je dromen, nu de lente geboren is.
•••
Om in een latere versie te eindigen met:
•••
Kompel, zeg voel je de vrijheid niet komen?
Kom dan naar buiten, ontwaak en geniet.
•••
Omstreden in het kamp was zijn ‘Missa in honorem Sancti Joannis Bosco’. Kwade tongen onder de medegevangenen beweerden dat Schuurman deze mis schreef om een wit voetje te halen bij de pater, die de zielzorg over de rooms-katholieke gevangenen had, waardoor hij eerder vrij zou kunnen komen. Schuurman was woedend over deze aantijgingen: ‘[…] nu kan Melchert met de hand op het hart verklaren dat hij veel, ja zelfs heel veel met de Pater gesproken heeft, doch nimmer over een vervroegde invrijheidstelling. Dat doen alleen “hielelikkers”!!!’ De mis werd op eerste kerstdag van 1948 uitgevoerd. Vermoedelijk had hij de hulp van de pater nodig gehad voor zowel het Latijn als de inhoud van de mis.
Een ander lied, waarvoor hij alleen de muziek schreef en waarvan de tekst was gemaakt door een medegevangene, droeg hij op aan zijn vrouw. Hij schreef eronder: ‘Eenmaal zullen wij het samen om de kerstboom zingen... Wacht op mij.’ Käthe zou inderdaad op hem wachten. Niets wees op een verwijdering in hun huwelijk door zijn langdurige detentie, door de dood van hun zoons of door zijn buitenechtelijke escapades.
Een probleem voor zijn muziekactiviteiten was dat er regelmatig grote gaten vielen in orkest en koor als gevangenen werden vrijgelaten of overgeplaatst. Toch wist Schuurman voldoende enthousiasme voor de muziek te genereren om de ontstane vacatures steeds in te vullen. De muziek werd een onlosmakelijk deel van het kampleven en dat was toch wel zijn verdienste. Zeker naarmate de kamppopulatie na verloop van tijd verder uitdunde, leek het erop dat de muziek in het leven van de delinquenten een steeds grotere rol ging spelen of, zoals de kampcommandant in Achter de tunnel optekende: ‘Het kamp was het koor, en het koor was het kamp.’ Schuurman zelf omschreef het als volgt: ‘Op de hoogtijdagen ziet men bijkans iederen kerel met een instrument of in gala-uniform ronddraven.’ De muziek zorgde voor grote afleiding in het kampleven en droeg ongetwijfeld bij tot de muzikale vorming van veel voormalige jonge leden van de Landstorm die daar gevangenzaten. Toen in die tijd in ons land vooraanstaande musici als Willem Noske en Toos Onderdenwijngaard in Terwinselen een optreden verzorgden, waren zij onder de indruk van de reacties van het publiek en schreven zij daarover lovende woorden in Achter de tunnel.
Voor Schuurman zelf was het eveneens van het allergrootste belang dat hij in Terwinselen zijn kunsten mocht vertonen. Het gaf hem, zoals hijzelf schreef, een gevoel van eigenwaarde. Over Terwinselen merkte hij dan ook op: ‘Langzamerhand is het de mooiste tijd van ons kampleven geworden.’ Hij was in deze kleine kampgemeenschap net zo het stralend middelpunt als hij dat was als zangleider van de NSB. Het was dan ook niet voor niets dat hij aan het eind van zijn gedenkboek over Terwinselen schreef: ‘Wie zal mij ten kwade duiden, dat ik voor geen geld der wereld deze tijd had willen missen?’ Schuurman was overigens niet de enige vooraanstaande nationaalsocialist die genoot van zijn kampleven. De SS-Kriegsberichter Jan Rudolf Hommes bracht in kamp Crailo bij Laren naar eigen zeggen ‘[…] een heerlijke, een verrukkelijke tijd […]’ door. [59] Mogelijk gold voor meer gedetineerden na de oorlog dat zij hun kamptijd als prettig ervoeren. De misstanden uit de beginperiode van de interneringen behoorden na verloop van tijd tot het verleden. Zeker de jongere Waffen-SS’ers hadden niet zoveel om na hun invrijheidstelling naar uit te kijken als zij voorafgaand aan hun soldatentijd nog geen loopbaan in de burgersamenleving hadden opgebouwd en ook geen gezin hadden dat op hen wachtte. Zij wisten natuurlijk donders goed dat de samenleving hen niet met open armen stond op te wachten en dat vrijlating juist het begin zou zijn van een tijd vol zorgen en moeilijkheden. In de kampen daarentegen waren zij onder gelijkgestemden, heerste er regelmaat en waren de dagelijkse problemen beperkt.
Het lijkt erop dat Schuurman zich tijdens zijn gevangenschap ook niet veel illusies maakte over zijn terugkeer in de samenleving, zoals bleek uit zijn gedicht ‘De weg terug…’ dat hij in gevangenschap schreef:
•••
De stad liep leeg, hij moest een toevlucht zoeken.
Maar zwerver zijn was nooit zijn vak geweest.
Hij klopte aan, maar hoorde hart’lijk vloeken.
En pauper zijn, had hij dat ooit gevreesd?
•••
Zijn lied was hard, nog nooit hier doorgedrongen.
De hond werd waaks, men vroeg geen muzikant.
Het erf bleef leeg, een poes droeg stil haar jongen.
Leeg bleef uw erf – O, heilig Nederland.
•••
De zwerver sliep, zijn hoofd lag moe geborgen.
Aan ’t oude hek, dat wijds zijn naam nog droeg.
Een deur sloeg dicht, het huis had zware zorgen,
De weg terug! Het volk heeft plebs genoeg. [60]
•••
Zag hij in Terwinselen op tegen zijn vrijlating? Dat is onbekend, maar dat hij kon vermoeden dat het leven na zijn vrijlating er niet gemakkelijker op zou worden, ligt voor de hand. Op 2 maart 1950, nadat Schuurman eerder in januari twee dagen in Alkmaar mocht doorbrengen, werd de muziekleider definitief en vervroegd in vrijheid gesteld en mocht hij terugkeren naar zijn uitgedunde gezin.
•••
•••
[1] P. Romijn, Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders. 1945-1955 (Groningen 1989) 164. Koos Groen komt uit op 145.000 gedetineerden (Fout en niet goed. De vervolging van collaboratie en verraad na de Tweede Wereldoorlog (Hilversum 2009) 150). Alleen Van der Heijden hanteert een lager aantal, namelijk ongeveer 100.000 (Grijs verleden, 349).
[2] Romijn, Snel, 164.
[3] Armando en Sleutelaar, De ss’ers, 247.
[4] Helen Grevers, Van landverraders tot goede vaderlanders. De opsluiting van collaborateurs in Nederland en België, 1944-1950 (Amsterdam 2013) 138, 139.
[5] Romijn, Snel, 295, voetnoot 5.
[6] Zie bijvoorbeeld Grevers, Van landverraders, 132-134.
[7] Groen, Fout, 163.
[8] RAA, Coll. M. Schuurman, Familieboek.
[9] Groen, Fout, 284.
[10] Idem, 282.
[11] RAA, Coll. M. Schuurman, Familieboek.
[12] Met dank aan Stijn Reurs die mij dit gedicht ter hand stelde.
[13] RAA, Coll. M. Schuurman, Kampkolder.
[14] Fr. Otten, ‘”Rochdale” modelkamp’, Nieuw Noordhollands Dagblad, 23 mei 1946.
[15] RA, Coll. M. Schuurman, Familieboek.
[16] Gesprek Peter Franz.
[17] NA, CABR, inv. nr. 62637, Doss. M. Schuurman, Brief 13 juni 1946 en brief 21 juni 1946.
[18] Idem, Brief commandant F. Haijemaije aan de sociale verzorger van kamp Veldhuis te Uitgeest, 19 februari 1947.
[19] RAA, Coll. M. Schuurman, ‘Achter de tunnel. Herinneringsboek van het koor en orkest v.d. R.W.I. Terwinselen’. Het is een uitgebreid relaas over zijn tijd in dit kamp.
[20] NA, CABR, inv. nr. 1736, Doss. Melger Schuurman.
[21] NA, CABR, inv. nr. 2866, Doss. K. Bruns en inv. nr. 2865, Doss. G. Schuurman.
[22] NA, Arch. Bureau Bijzondere Jeugdzorg (BBJ), inv. nr. 37.
[23] Kromhout, Fout geboren, 68.
[24] Gesprek Ton Schuurman.
[25] NA, Arch. BBJ, inv. nr. 37. Nederlands Beheersinstituut (NBI), inv. nr. 170976, Doss. M. Schuurman.
[26] NA, Arch. STPD, 2.3. Taakuitvoering Alkmaar, inv. nr. 1.
[27] NA, CABR, inv. nr. 2866, Doss. K. Bruns.
[28] Idem, inv. nr. 2865, Doss. G. Schuurman
[29] NA, Arch. NBI, inv. nr. 52672, Doss. G. Burger-Schuurman.
[30] NA, Arch. STPD, 2.3. Taakuitvoering Alkmaar, inv. nr. 8, Brief K. de Wilde, 3 januari 1947.
[31] H.J.A. Hofland, Hans Keller, Hans Verhagen, Vastberaden maar soepel en met mate. Herinneringen aan Nederland 1938-1948 (Amsterdam 1976) 232.
[32] NA, Arch. NBI, inv. nr. 170976, Doss. M. Schuurman.
[33] Idem, brieven van 2 april en 16 mei 1946.
[34] NA, Arch. NBI, inv. nr. 170976. Arch. STPD, 2.3. taakuitvoering Alkmaar, inv. nr. 1.
[35] NA, Arch. STPD, 2.3. Taakuitvoering Alkmaar, inv. nr. 1.
[36] Tames, Besmette jeugd, 141.
[37] Deze en andere verklaringen in NA, CABR, inv. nr. 62637, Doss. M. Schuurman.
[38] Helen Grevers, ‘“Enkel en alleen in dit geval”. Pleidooien voor de vrijlating van voormalige collaborateurs na de Tweede Wereldoorlog in Nederland’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 124 (368-389). Josje Damsma en Erik Schumacher, Hier woont een nsb’er, 150.
[39] Damsma en Schumacher, Hier woont, 48-54, 155.
[40] Josje Damsma, Nazis in the Netherlands. A social history of National Socialist collaborators, 1940-1945 (Amsterdam 2013). Het proefschrift is te downloaden via www.niod.nl.
[41] Jan van Baar en Gerrit Valk, Alkmaar 1940-1945, 23.
[42] NA, CABR, inv. nr. 62637, Doss. M. Schuurman, ongedateerde verklaring van M. Schuurman.
[43] Idem, verklaringen van B. Korver-van Leenen en A.W. Elsbroek.
[44] Idem. ‘Melchert Schuurman niet schuldig aan verraad?’, De Vrije Alkmaarder, 20 juni 1947. ‘Melchert Schuurman voor het Bijzonder Gerechtshof. Was hij landverrader of idealist?’, Alkmaarsche Courant, 21 juni 1947. Het Parool, 21 juni 1947. ‘Melchert Schuurman, de schrik van Alkmaar’, Het Vrije Volk, 21 juni 1947. ‘Melchert Schuurman voor het Bijzonder Gerechtshof’, Nieuw Noordhollands Dagblad, 21 juni 1947.
[45] NA, CABR, inv. nr. 2455, Doss. F. Maijs.
[46] Zie over hem: C.G. Roelofsen, ‘Joost Adriaan van Hamel (1880-1964)’, Biografisch Woordenboek van Nederland, deel 1 (Den Haag 1979). C. Smit, ‘Joost Adriaan van Hamel (Amsterdam, 8 oktober 1880 – Baarn, 18 oktober 1964)’, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1965-1966 (Leiden 1967) 77-83.
[47] NA, Archief J.A. van Hamel (1880-1964), inv. nr. 341. Van Hamel had het mis met de datum: Melchert Christof sneuvelde op 3 september 1943.
[48] Alkmaarsche Courant, 21 juni 1947.
[49] Groen, Fout, 366.
[50] De Vrije Alkmaarder, 20 juni 1947. Alkmaarsche Courant, 21 juni 1947. Nieuw Noordhollands Dagblad, 21 juni 1947. Het Parool, 21 juni 1947. Het Vrije Volk, 21 juni 1947. NA, CABR, Doss. M. Schuurman.
[51] Mededeling Ton Schuurman.
[52] Deze bewering heb ik niet in de bronnen die mij ter beschikking stonden bevestigd gezien.
[53] M. Schuurman, ‘Soldaten van den Führer’, De Zwarte Soldaat, 28 maart 1945.
[54] Vonnis in NA, CABR, Doss. M. Schuurman.
[55] J. van den Boogaard e.a., Onder de rook van de mijn. Het leven van de mijnwerker in Zuid-Limburg (Zwolle 2011) 204, 205.
[56] A.D. Belinfante, In plaats van bijltjesdag, 307-309.
[57] Ad Knotter (red.), Mijnwerkers in Limburg. Een sociale geschiedenis (Nijmegen 2012) 85, 86.
[58] RAA, Coll. M. Schuurman, ‘Achter de tunnel’.
[59] Gerard Groeneveld, Kriegsberichter. Nederlandse ss-oorlogsverslaggevers 1941-1945 (Haarlem 2004) 335.
[60] RAA, Coll. M. Schuurman, Kampkolder.
•••