1
De klap trof haar op haar schedel.
Fredda Levings knieën vouwden dubbel. Ze liet haar mok thee vallen. Die viel op de grond en spatte uiteen in een golf bruine vloeistof. Fredda zakte op de grond in elkaar. Haar schouder raakte de vloer en viel op de kapotte scherven van de mok. Ze drongen in haar linkerschouder en de linkerkant van haar gezicht. Bloed stroomde uit de wonden.
Daar lag ze, op haar zij, onbeweeglijk, opgerold in een spookachtige bespotting van de foetushouding.
Heel even kwam ze weer bij bewustzijn. Het had een fractie van een seconde na de aanval kunnen zijn, of twee uur later, ze wist het niet. Maar ze zag ze, daar was geen twijfel aan. Ze zag de voeten, de twee rode, metalen voeten, nog geen dertig centimeter bij haar gezicht vandaan. Ze voelde angst, verbazing, verwarring. Maar toen overspoelde de pijn van haar verwondingen haar weer, en wist ze niets meer.
Robot CBN-001, ook bekend als Caliban, ontwaakte voor het eerst. In een wereld die nieuw voor hem was, schakelden zijn ogen aan met een glans van een donker, doordringend blauw, toen hij zijn omgeving bekeek. Hij had geen geheugen, geen begrip om hem te leiden. Hij wist niets.
Hij keek neer op zichzelf en zag dat hij groot was, zijn lichaam metaalachtig rood. Zijn linkerarm was half opgeheven. Hij hield hem recht voor zich uit, met gebalde vuist. Hij vouwde zijn elleboog, opende zijn vuist, en staarde even naar zijn hand. Hij liet zijn arm zakken. Hij bewoog zijn hoofd heen en weer, zag, hoorde, dacht, zonder een reeks ervaringen om hem te leiden. Waar ben ik, wie ben ik, wat ben ik?
Ik ben in een soort laboratorium, ik ben Caliban, ik ben een robot. De antwoorden kwamen van binnenin hem, maar niet uit zijn geest. Uit een ingebouwde gegevensopslag, besefte hij, en die wetenschap kwam waarschijnlijk ook uit de gegevensopslag. Dus daar komen de antwoorden vandaan, besloot hij.
Hij keek omlaag naar de vloer en zag daar een lichaam op zijn zij liggen, met het hoofd vlak bij zijn voeten. Het was de verfrommelde gedaante van een jonge vrouw, met om haar hoofd en het bovenste deel van haar lichaam een groeiende bloedplas. Meteen herkende hij de begrippen vrouw, jong, bloed, antwoorden die zijn bewustzijn in vloeiden, bijna voordat hij de vragen kon vormen. Echt een opmerkelijke voorziening, die ingebouwde gegevensopslag.
Wie is ze? Waarom ligt ze daar? Wat is er mis met haar? Hij wachtte tevergeefs tot de antwoorden kwamen, maar er kwam geen enkele uitleg in hem op. De opslag kon - of wilde - hem niet met die vragen helpen. Sommige antwoorden scheen het niet te willen geven. Caliban knielde neer, bekeek de vrouw aandachtiger en stak een vinger in de bloedplas. Zijn thermokoppelsensoren zeiden hem dat het al snel afkoelde en stolde. Het principe van stollend bloed schoot hem te binnen. Het zou kleverig moeten zijn, dacht hij, en hij probeerde hoe het voelde door zijn wijsvinger tegen zijn duim te drukken en ze van elkaar te trekken. Ja, een lichte weerstand.
Maar bloed en een gewond mens. Een vreemd gevoel doorstroomde hem, omdat hij wist dat er een reactie, een intense, diepgewortelde weerklank zou moeten komen... een weerklank die er helemaal niet was.
Het bloed stroomde nu om Calibans voeten. Hij kwam weer tot zijn volle lengte van twee meter overeind en ontdekte dat hij niet in een poel bloed wilde staan. Hij wilde deze plaats verruilen voor een aangenamer omgeving. Hij stapte weg uit het bloed en zag aan het eind van de kamer een deur open staan. Hij had geen doel, geen richting, geen begrip, geen geheugen. De ene kant op was net zo goed als de andere. Wanneer hij eenmaal in beweging was, was er geen reden om te stoppen.
Caliban vertrok uit het laboratorium, geheel en volkomen onbewust van het feit dat hij een spoor van bloederige voetsporen achterliet. Hij liep door de deuropening en liep door, de kamer uit, het gebouw uit, de stad in.
Sheriffrobot Donald DNL-111 onderzocht de met bloed bevlekte vloer, zich er grimmig van bewust zijnde dat op alle Ruimterwerelden alleen in de stad Hades op de planeet Hades een tafereel met zoveel geweld gereduceerd kon worden tot een routinezaak.
Maar Inferno was anders, wat natuurlijk in de eerste plaats het probleem was.
Hier op Inferno gebeurde het steeds vaker. De ene mens die de andere 's nachts aanviel - bijna altijd 's nachts - en vluchtte. Een robot - het was bijna altijd een robot - kwam op de plaats van het misdrijf en gaf een melding, kreeg daarna te lijden van een grote cognitieve dissonantiestoring, omdat hij niet in staat was om direct, levendig, afgrijselijk bewijs van geweld jegens een menselijk wezen te verwerken. Daarna zouden de medrobots aan het werk gaan. Via het schakelcentrum van de sheriff zou Donald, de persoonlijke robot van de sheriff, naar de plek worden opgeroepen. Als Donald vond dat de situatie de aandacht van Kresh vereiste, gaf Donald de huishoudrobot opdracht Sheriff Alvar Kresh wakker te maken en stelde hij hem voor naar Donald op de plaats van het misdrijf te komen.
Vanavond zou het akelige ritueel geheel worden uitgespeeld. Deze aanval vereiste zonder twijfel de persoonlijke aandacht van de sheriff. Het slachtoffer was tenslotte Fredda Leving. Kresh moest worden opgeroepen.
En dus zou een andere robot van lagere rang Kresh wekken, hem aankleden en hem hierheen sturen. Dat kwam ongelukkig uit, want Kresh scheen te vinden dat Donald de enige was die dat behoorlijk kon doen. En als Alvar Kresh met het verkeerde been uit bed stapte, vloog hij vaak zijn eigen luchtwagen om zijn spanning af te reageren. Donald hield er niet van dat zijn meester zelf vloog, nooit. Maar de gedachte aan Alvar Kresh in een slechte bui, half slapend, die 's nachts vloog, was met name onplezierig.
Maar er was niets wat Donald daaraan kon doen, en hier was nog heel veel te doen. Donald was een kleine, bijna ronde robot, die geschilderd was in de metalige hemelsblauwe tint van de sheriff en speciaal ontworpen om niet op te vallen, het soort robot dat onmogelijk iemand kon storen, kwaad maken of intimideren. Mensen reageerden beter op een nieuwsgierige politie-robot als hij niet opviel. Donalds hoofd en lichaam waren afgerond, de zijkanten en vlakken van zijn lichaam gingen in vloeiende bochten in elkaar over. Zijn armen en benen waren kort en er was geen moeite gedaan om meer dan slechts een indruk van een menselijk gezicht op de voorkant van zijn hoofd aan te brengen.
Hij had twee blauw gloeiende ogen en een luidsprekerrooster als mond, maar verder vertoonde zijn hoofd totaal geen kenmerken. Het was uitdrukkingsloos.
Wat misschien maar goed was ook, want als zijn gezicht beweeglijk genoeg was geweest, had hij zich nu misschien in verlegenheid gebracht door een uitdrukking te tonen die paste bij zijn huidige reactie. Donald was een politierobot, redelijk gehard tegen de gedachte van een mens die kwaad wordt aangedaan, maar zelfs hem kostte het heel veel moeite om déze aanval te verwerken. Hij had er al lang niet een gezien die zo erg was geweest. En hij had nooit in de positie verkeerd dat hij het slachtoffer kende. Het was tenslotte Fredda Leving zelf geweest die Donald had gebouwd, Donald zijn naam had gegeven. Donald merkte dat zijn persoonlijke betrokkenheid bij het slachtoffer de spanningen die door de Eerste Wet werden opgeroepen alleen maar erger maakte.
Fredda Leving lag verfrommeld op de grond, haar hoofd in een plas van haar eigen bloed, terwijl er twee sporen bloederige voetstappen in verschillende richtingen wegliepen, twee van de vier deuren van de kamer uit. Er liepen geen voetsporen naar binnen.
'Meneer... meneer... meneer?' De robotstem klonk raspend en vrij ruw, mechanisch, hardop gesproken, in plaats van via hypergolf. Donald draaide zich om en keek naar de spreker. Het was de onderhoudsrobot die de melding via de hypergolf had doorgegeven.
'Ja, wat is er?'
'Wordt ze... wordt ze... wordt ze weer... gezond?'
Donald keek neer op de kleine, bruine robot. Het was een kleine DAA-BOR eenheid, slechts anderhalve meter hoog. Zijn haperende spraak zei hem wat hij al wist. Nog even, en deze kleine robot was waarschijnlijk rijp voor weinig meer dan de schroothoop, een slachtoffer van dissonanties met de Eerste Wet.
De theorie was dat een robot ter plaatse in staat moest zijn om eerste hulp te verlenen, waarbij het medische schakelcentrum klaarstond om specialistische medische kennis te versturen, wanneer die nodig mocht zijn. Maar een ernstige hoofdwond, met alle kans op een hersenbeschadiging, maakte dat onmogelijk. Zelfs als hij chirurgische apparatuur bij de hand had gehad, bezat deze onderhoudsrobot niet de hersencapaciteit, de fijne motorische vaardigheden of de visuele scherpte die nodig was om de diagnose bij een hoofdwond te stellen. De onderhoudsrobot moest zijn vastgelopen in een klassieke lus van de Eerste Wet. Hij wist dat Fredda Leving ernstig gewond was, maar wist dat elke ondeskundige poging om haar te helpen haar toestand juist kon verergeren. Gevangen tussen het gebod geen kwaad te doen en het bevel geen menselijk lijden toe te staan door werkeloos toe te zien, moest het positronische brein van de DAA-BOR ernstig beschadigd zijn geraakt toen het heen en weer werd gerukt tussen de plicht tot het ondernemen van actie en geen actie.
'Ik geloof dat de medische robots de situatie goed in de hand hebben, Daabor 5132,' antwoordde Donald. Misschien deden wat bemoedigende woorden van een autoriteit als een hooggeplaatste politierobot hem goed en hielpen hem de cognitieve dissonantie te stabiliseren die de robot duidelijk onklaar maakten. 'Ik weet zeker dat je snelle verzoek om hulp ertoe heeft bijgedragen haar leven te redden. Als je zo niet gehandeld had, was het medische team misschien niet op tijd gekomen.'
'Dank dank dank u, meneer. Fijn dat te horen.'
'Maar één ding zit me dwars. Vertel eens, vriend, waar zijn alle andere robots? Waarom ben jij de enige hier? Waar zijn de stafrobots en mevrouw Levings persoonlijke robot?'
'Die zijn... die zijn weggestuurd,' antwoordde de kleine robot, die nog steeds moeite had om zijn spraak in bedwang te houden. 'Anderen hebben eerder vanavond opdracht gegeven om de omgeving te ontruimen. Ze zijn in de andere vleugel van het laboratorium. En mevrouw Leving heeft geen persoonlijke robot.'
Donald keek de andere robot verbaasd aan. Beide opmerkingen waren opvallend. Dat een voorname roboticus geen persoonlijke robot had, was ongelooflijk. Geen Ruimter zou zich het huis uit wagen zonder een persoonlijke robot bij zich. Een inwoner van Inferno zou nog veel eerder spiernaakt er op uit trekken, dan zonder een robot, en Inferno had een sterk ingetogen inslag, zelfs voor een Ruimterwereld.
Maar dat was niets vergeleken bij het idee dat stafrobots de opdracht hadden gekregen om te vertrekken. Hoe was dat mogelijk? En wíe had hen weggestuurd? De aanvaller? Dat leek een voor de hand liggende conclusie te zijn. Donald aarzelde enkele voorbijsnellende seconden lang. Het was gevaarlijk om deze robot dergelijke vragen te stellen, gezien zijn fragiele geestelijke toestand en verminderde capaciteit. De extra conflicten tussen de Eerste en Tweede Wet konden gemakkelijk onherstelbare schade aanrichten. Maar nee, het was noodzakelijk dat hij de vragen nu stelde. Daabor 5132 stond elk moment een complete cognitieve instorting te wachten en dit zou de enige kans kunnen zijn om het te vragen. Het was veel beter geweest als een mens, sheriff Kresh, het zou vragen, maar deze robot kon elk moment defect raken. Donald besloot het erop te wagen. 'Wie gaf die opdracht, vriend? En waarom heb jij niet gehoorzaamd?'
'Dat heb ik wel gedaan! Was niet aanwezig toen opdracht gegeven. Gestuurd... Ik was weggestuurd... met een boodschap. Ik kwam erna terug.'
'Hoe weet je dan dat die opdracht gegeven is?'
'Omdat hij eerder was gegeven! Andere keren!'
Andere keren? Donald begon zich steeds meer te verbazen. 'Wie gaf hem? Wat voor andere keren? Wie gaf de opdracht? Waarom gaf die persoon die opdracht?'
Daabor 5132's hoofd schokte plotseling naar een kant. 'Kan niet zeggen. Opdracht niet te zeggen. Opgedragen zijn ook opgedragen niet te zeggen dat we waren weggestuurd... maar nu weggaan zou mens kwaad berokkenen kwaad kwaad kwaad...'
En met een zacht, verstikt geluid verstarde Daabor 5132. Zijn groene ogen flitsten even fel op en werden toen donker.
Donald keek verdrietig naar iets dat even tevoren een denkend iets was geweest. Er was geen twijfel aan dat hij juist had gehandeld. Daabor 5132 zou het toch binnen enkele minuten begeven hebben.
Er bestond tenminste nog de hoop dat een ervaren menselijke roboticus meer inlichtingen uit de andere stafrobots kon krijgen.
Donald liep bij de kapotte onderhoudsrobot vandaan en richtte zijn aandacht weer op het menselijke slachtoffer op de grond, dat omgeven werd door medrobots.
Het was de aanblik hiervan die de robot Daabor vernield moest hebben, maar Donald wist dat hij, letterlijk, van steviger materiaal gemaakt was. Fredda Leving had zelf zijn ingebrachte Eerste, Tweede en Derde Wet aangepast met het uitdrukkelijke doel om hem in staat te laten zijn politiewerk te doen.
Donald in keek naar het tafereel voor zich en voelde een spanning van de Eerste Wet die een sheriffrobot wel kende: hier lag een menselijk wezen dat pijn leed, in gevaar verkeerde, en toch kon hij niets doen. Daarvoor waren de medrobots hier, en die konden Fredda Leving veel beter helpen dan hij ooit zou kunnen. Dat wist Donald, en hij hield zich in bedwang, maar de Eerste Wet was duidelijk en nadrukkelijk genoeg: Een robot mag een mens geen kwaad berokkenen, of toelaten dat een mens door zijn nalatigheid schade lijdt. Geen uitvluchten, geen uitzonderingen.
Maar déze mens helpen zou betekenen dat hij zich met het werk van de medrobots moest bemoeien, waardoor minstens de kans bestond dat hij Fredda Leving kwaad zou doen. Daarom stond niets doen gelijk aan haar helpen. Maar hem was verboden niets te doen, en toch, als hij haar hielp stoorde hij... Donald vocht tegen de huiveringen in zijn geest, toen zijn positronische brein dezelfde dissonanties voelde die Daabor 5132 hadden vernield. Donald wist dat zijn aanpassingen als politierobot ervoor zorgden dat hij dit zou overleven, zoals zo vaak in het verleden gebeurd was, maar dat maakte het niet minder onplezierig.
Mensen, daarentegen. Tegenwoordig stond de aanblik van bloed en geweld Alvar Kresh nauwelijks nog tegen. Een menselijk wezen kon gewend raken aan zulke dingen. Ze konden zich aanpassen. Donald wist verstandelijk dat dat zo was, hij had het gezien, maar kon niet begrijpen hoe het mogelijk was. Een mens te zien die pijn leed, in gevaar was, een mens te zien die het slachtoffer was van geweld, zelfs dood, en dan onbewogen te blijven, dat ging zijn begrip gewoon te boven.
Maar mens of robot, de politie zag veel, vooral op Inferno, en ervaring maakte het in bepaalde opzichten gemakkelijker. De banen van zijn positronische brein waren uitgesleten door de kennis van hoe hij met deze situatie moest omgaan, hoe storend het ook mocht zijn. Blijf op een afstand. Observeer. Verzamel gegevens. Laat de meds hun werk doen.
En wacht dan op de mens, wacht op Alvar Kresh, wacht op de sheriff van de stad Hades.
De medrobots werkten aan de stille gedaante en probeerden haar snel te stabiliseren, haar bloedvoorziening te herstellen en de sneden in haar schouder en gezicht op te lappen. Ze bevestigden elektroden en infusen voor medicijnen, legden haar op een stijgbrancard, wikkelden haar in dekens, staken een adembuis in haar mond en hielden haar uit het zicht, achter hun bescherming en bijstand. En zo moet het ook zijn, dacht Donald. Robots zijn het scherm tussen de mens en de gevaren van de wereld.
Al had het scherm het dit keer duidelijk begeven. Het was zelfs een wonder dat Fredda Leving nog leefde. Alles wees erop dat de aanval opvallend gewelddadig was geweest. Maar wie had dat gedaan, en waarom?
De waarneemrobots zweefden rond, namen de beelden van dit tafereel vanuit elke hoek op. Misschien zouden hun gegevens van nut zijn. Laat ze alle details in zich opnemen. Donald verplaatste zijn aandacht naar de twee rijen bloederige voetafdrukken die bij het lichaam vandaan liepen. Hij had ze al zo ver mogelijk gevolgd. Beide sporen vervaagden na een paar honderd meter, tot ze onzichtbaar werden, waar hij het toen bij gelaten had. Technische politierobots gebruikten al moleculaire snuffelaars om te proberen de sporen verder te volgen, maar die kwamen niets verder. Zoals altijd.
Maar aan het belangrijkste feit viel niet te ontkomen, het vitale stuk bewijs. En aan de vreselijke, ondenkbare conclusie die daaruit voortkwam viel niet voorbij te gaan.
Beide reeksen voetafdrukken waren van robots. Béide sporen. Donald, die ontworpen, geprogrammeerd en opgeleid was om politiewerk te doen, kon niet vermijden dat hij daar een duidelijke, beangstigende conclusie uit trok.
Maar het kon niet. Het kon niet.
Donald verlangde er van ganser harte naar dat Alvar Kresh kwam. Laat een mens het overnemen, laat iemand die aan zulke dingen kon wennen de onmogelijke gedachte verwerken dat een robot Fredda Leving van achteren zou hebben neergeslagen.
De nachthemel schoof brullend langs sheriff Alvar Kresh en de verspreide lichten van de gebouwen in de buitenwijken van Hades glommen helder onder hem. Hij keek omhoog naar de donkere lucht en zag de heldere sterren op hem neerstralen. Een prachtige nacht, een uitstekende nacht voor een tocht vol gas over de stad heen, iets waarvoor hij alleen de kans kreeg als hij voor officiële zaken op pad was, en hij moest ervoor in een slecht humeur zijn.
Hij vond het maar niets dat hij midden in de nacht werd wakker gemaakt, hij vond het maar niets dat iemand anders dan Donald hem hielp aan te kleden.
Hij probeerde zichzelf op te vrolijken, zichzelf te troosten. Hij keek naar buiten, de nacht in. Vannacht was het het mooiste weer dat Hades een tijd lang had meegemaakt. Geen zandstormen, geen stofnevel. Er werd zelfs een vers zweem van zeewater vanuit de Grote Baai hierheen geblazen.
Hij kon ten minste zijn adrenaline en zijn kwaadheid opbranden door zelf zijn luchtwagen te besturen, in plaats van het werk aan een robot over te laten. Daar was hij tot op zekere hoogte trots op. Slechts weinig mensen wisten hoe je een luchtwagen moest vliegen. De meeste mensen vonden het werk om een luchtwagen te besturen minderwaardig. Ze lieten het de robots doen. De meeste mensen vonden het ongetwijfeld maar heel raar dat Alvar graag zijn eigen wagen bestuurde. Maar weinig mensen zouden dat de sheriff recht in zijn gezicht zeggen.
Alvar Kresh gaapte en knipperde met zijn ogen. Hij drukte op de koffieknop van de drankautomaat in de luchtwagen. Hij was alert, zag helder, maar voelde nog steeds een deken van vermoeidheid, en de eerste slok koffie was welkom. De luchtwagen vloog verder door de nacht, toen hij met één hand stuurde en zijn koffie opdronk. Hij grijnsde. Maar goed dat Donald er niet is, dacht hij. Stunts als met één hand vliegen maakten het onmogelijk voor hem om zijn eigen wagen te vliegen als Donald, of welke robot ook, aan boord was. Eén verkeerde beweging en de robot zou meteen in de stoel van de co-piloot springen en de besturing van het toestel overnemen.
Ach, misschien gaven de Blijvers af op robots, maar geen enkele Ruimterwereld kon ook maar een halve minuut zonder functioneren. Hoe het ook zij, je kon soms toch ongelooflijk kwaad op die dingen worden.
Alvar Kresh dwong zichzelf kalm te blijven. Hij was midden in de nacht gewekt uit een diepe slaap en hij wist uit bittere ervaring dat een gebrek aan slaap hem prikkelbaarder maakte dan anders. Hij had lang geleden geleerd dat hij iets moest doen om zichzelf minder gespannen te maken, als hij te erg was opgeladen, want anders zou hij om zich af te reageren iemand anders de nek breken.
Alvar ademde de koele, ijle lucht in. Een nachtvlucht over de woestijn, in volle vaart, met het dak open en de wind die door zijn dikke dos wit haar gierde, hielp hem iets van zijn kwaadheid, zijn spanning te onderdrukken.
Maar geweldmisdrijven waren in Hades nog zeldzaam genoeg om hem persoonlijk te raken, kwaad te worden en dat te blijven. Hij had die woede nodig. Deze woeste, laffe aanval op een belangrijke geleerde was onverdraaglijk. Misschien was hij het niet met de politieke ideeën van Fredda Leving eens, maar hij wist beter dan de meeste mensen dat de Ruimterwerelden in het algemeen, en Inferno in het bijzonder, zich het verlies van zo'n getalenteerd persoon niet konden veroorloven.
Alvar Kresh keek naar de stad die onder hem langs gleed en begon vaart te verminderen. Zo. Het navigatiesysteem van de luchtwagen meldde dat ze zich pal boven het Leving Robotics Lab bevonden. Alvar keek over de rand van de wagen, maar het was moeilijk om 's nachts het juiste gebouw te vinden. Hij liet de wagen stoppen, paste zijn positie iets aan, en liet hem naar de grond dalen.
Een robot grondbegeleider kwam snel naar de wagen en deed de deur voor hem open. Alvar Kresh stond op en stapte uit, de nacht in.
Het was een drukte van jewelste. Een rood met witte ambulanceluchtwagen stond op de grond naast de wagen van Kresh. De stijgmotoren waren uit, de vlieglichten brandden. Hij stond kennelijk klaar om op te stijgen zodra de patiënt aan boord was. Een ploeg medrobots stormde door de deur van het lab naar buiten, twee van hen droegen een brancard, de andere hielden slangen en kabels vast van de verzorgingsapparatuur die met de patiënt verbonden was. Leving zelf was nauwelijks zichtbaar onder de wirwar van apparaten die haar levensfuncties in stand hielden. Een menselijke dokter wachtte nonchalant bij de deur van de ambulance en keek toe hoe de robots het werk deden. Alvar bleef staan en liet de robots, die het slachtoffer van de plaats van het misdrijf wegdroegen, voorbij gaan.
Hij keek, terwijl de woede in hem groeide, toen de meds haar in de ambulance droegen, en keek hoe de menselijke dokter kalm achter de drukke lading aan in de ambulance stapte. Hoe kon iemand zo gewelddadig zijn tegen een ander menselijk wezen? vroeg hij zichzelf af.
Maar rauwe, ongerichte woede zou hem niet helpen de aanvaller van Fredda Leving te vangen. Blijf kalm, dacht hij. Hou je woede in bedwang en gebruik hem. Alvar Kresh hief zijn hand op naar een medrobot die een eerste-hulpdoos terug naar de ambulance bracht. 'Hoe is jullie patiënt er aan toe?' vroeg hij.
De glanzende rood-witte medrobot keek Kresh door gloeiende, oranje ogen aan. 'Ze heeft ernstige verwondingen aan het hoofd, maar geen onherstelbaar trauma,' zei hij.
'Waren haar verwondingen een gevaar voor haar leven?' vroeg Kresh.
'Als we later bij mevrouw Leving waren aangekomen, hadden haar verwondingen gemakkelijk fataal kunnen zijn,' zei de robot enigszins vormelijk. 'Maar nu zal ze geheel herstellen, al is er een kleine kans dat ze last zal hebben van traumatische amnesie. We zullen haar in een regeneratie-eenheid plaatsen, zodra we in het ziekenhuis zijn.'
'Uitstekend,' zei Kresh. 'Je kunt gaan.' Hij draaide zich om en zag de laatste van het medteam in de ambulance stappen en in de nacht opstijgen. Gelukkig zou ze herstellen, maar het kon heel erg zijn als ze aan geheugenverlies zou lijden. Mensen met gaten in hun geheugen waren slechte getuigen. Maar de woorden van de medrobots veranderden de aard van de zaak. Haar verwondingen hadden gemakkelijk fataal kunnen zijn. Dat maakte van een eenvoudige zaak over een aanval met een dodelijk wapen een poging tot moord. Uiteindelijk draaide hij zich om en ging het gebouw binnen, om te zien wat Donald en zijn gerechtelijk team gevonden hadden.