4. Help! Daar komen de Grieken!
Mevrouw Pearce schakelt de vloerboender uit en mevrouw Armitage is klaar met het afstoffen van vensterbanken. Ze krijgt een sigaret van mevrouw Pearce aangeboden.
‘Dank je.’ Ze steken op, zien Potter verschijnen en stoffen ogenblikkelijk eendrachtig de bovenkant van een openstaande klasdeur af. Als dat klaar is zijn de sigaretten verdwenen.
‘Vooruit, dames’, zegt Potter animerend. ‘Fluks aan het werk, hop, hop.’
‘Niks hop, hop’, zegt mevrouw Pearce. ‘We zijn hier klaar.’
‘Ik nog niet’, gromt Potter en hij strijkt met zijn hand over de bovenkant van de deur totdat twee smeulende sigaretten omlaag vallen. De vrouwen schrikken en Potter geniet. ‘Radar-ogen’, verklaart hij. ‘Denk maar niet dat er iets is wat aan een ervaren woestijnrat ontgaat. Wat betekent dat?’ Hij kijkt van de sigaretten naar de schoonmaaksters.
‘Het betekent dat we die richel nog moesten doen’, zegt mevrouw Pearce schijnheilig, snel de sigaretten uittrappend om te voorkomen dat Potter bewijzen kan dat ze waren aangestoken. De conciërge haalt zijn schouders op. ‘Wat ik ’s maandagsmorgens allemaal in de gaten moet houden, tart elke beschrijving’, zegt hij als een gekweld man.
Mevrouw Armitage valt hem meewarig bij: ‘Een wonder, dat u er nog geen grijze haren van gekregen hebt, meneer Potter.’
Hij knikt haar goedkeurend toe: ‘U toont tenminste begrip voor de complexe problemen waar ik dagelijks mee moet worstelen.’ Mevrouw Pearce giechelt: ‘Daar hebben we alle begrip voor, want het zijn niet zomaar alledaagse complexen.’
De stekeligheid ontgaat Potter, die opgeblazen doorborduurt op eigen gedachten: ‘Neem nu deze morgen: ik kom boven en wat zie ik? Mevrouw Gladwin is gewoon niet op komen dagen!’
‘Foei toch!’
‘Hoe bestaat het!’
‘Jaja’, vervolgt Potter. ‘En direct daarna kom ik een klas binnen en wat zie ik?’ ‘Zeker weer niks’, giechelt mevrouw Pearce.
‘Mis! In mijn klas bevond zich een kind!’
In goedgespeeld afgrijzen deinzen de werksters achteruit en Potter doet er nog een schepje op: ‘Jawel, vóór het luiden van de bel. Dat is tegen de schoolreglementen, dames! Zoiets moet ik dulden!’
‘Stuur hem daar dan weg.’
‘Kan niet. Ik heb een administratieve en geen educatieve functie.’ Hij kijkt listig naar de vertrapte sigaretten. ‘En denk vooral niet dat ik die sigaretten niet heb zien branden. Ik zal...’ Mevrouw Pearce grijpt de steel van de vloerboender en richt. Meteen stapt Potter achteruit. ‘Ho, wacht even. Ik zei alleen nu ja, ik maakte een van mijn kleine en speelse opmerkingen. Ik bedoel... ik bedoelde helemaal niets bedoel ik.’
De werksters knikken hem tevree toe en lopen dan langzaam de gang uit.
Potter blijft beschaamd achter, wacht tot niemand het kan zien, raapt dan de sigaretten op en moffelt ze weg in een emmer zand.
‘Kip ik heb je’, zegt Bernard Hedges, die stiekem achter hem blijkt te staan.
‘Wat bedoelt u?’
‘Op de gangen en in lokalen mag volgens je eigen reglement niet gerookt worden, Pottertje. Bovendien is het ten strengste verboden het bluszand van de geachte conciërge te verontreinigen.’
‘Ik heb er geen sigaretten in gestopt’, zegt Potter glashard en Hedges glimlacht. ‘Altijd met open vizier strijden, oude rat. Waren het dan soms je golfclubs, die je warm toedekt, Pottertje?’
Potter windt zich op. ‘Wat insinueert u eigenlijk, meneer Hedges? Neem er alstublieft goede nota van dat ik beslist niet uw “Pottertje” wens te zijn.’
‘Ik maakte maar een grapje, ouwe nijdas.’
‘Uw gevoel voor humor is niet het mijne’, zegt Potter stug. ‘Ik kan de grap niet waarderen, hoogstens in negatieve zin.’
‘Oh - je vrouw is toch niet ziek?’
‘Bovendien speel ik geen golf’, vervolgt Potter. ‘Alleen snobs golfen, dat weet toch iedereen.’
Bernard zucht. ‘Hoor eens, meneer Potter, we hebben vorige week - gewoontegetrouw - wat woorden gehad maar je moet ook van ophouden weten...’
Potter lacht uit de hoogte. ‘Ik had het niet over vorige week -ik heb het over wat u vandaag weer hebt uitgehaald.’
‘Vandaag? De school is nog niet eens begonnen.’
‘Precies. En waarom hebt u dan een jongen in mijn klas toegelaten?’
‘Ik kom net binnen!’ verdedigt Hedges zich en dan bedenkt hij dat op een dwaze vraag het best een dwaas antwoord past. ‘Nee, ik zal er niet omheendraaien. Gisteren - zondag - betrapte ik hem op kattekwaad en toen sleepte ik hem naar die klas, sloot hem op en liet hem daar overnachten, zodat jij weer eens iets zou hebben om over te mopperen.’
Zelfs Potter voelt dat hij in de maling genomen wordt. ‘Sarcasme is de laagste vorm van echte humor. Ik trap er niet in want mijn school is in de weekends stevig op slot.’
‘Ik zal hem naar buiten sturen’, belooft Hedges maar wanneer Potter hem achterna roept: ‘Het is die gekke knul - Dunstable’, komt hij meteen terug.
‘Dunstable is niet gek’, weerlegt hij scherp. ‘Hij is alleen minderbegaafd, onthou dat!’
‘Komt op hetzelfde neer.’
‘Geen sprake van’, zegt Hedges beslist. ‘Minderbegaafde jongens zoals Dunstable hebben wat extra aandacht nodig en; alleen een dwaas noemt hem zomaar “gek”...’
‘Als hij minderbegaafd is moet hij naar een BLO-school.’
‘Precies. Hij moet eigenlijk individueel onderwijs hebben.’
‘Dat zei ik toch: een individuele gekkenschool...’
Hedges wordt kwaad. ‘Ik begin te geloven dat jij ook beter aangepast onderwijs had kunnen volgen... Je wilt me niet begrijpen, hè?’
Hij loopt door en Potter roept hem na: ‘In het leger heb ik gevoetbald, onthou dat! Opscheppers spelen golf! Opscheppers en snobs!’ Hij danst bijna van plezier en glijdt uit over de pasgeboende gangvloer. ‘Vervloekte, minderbegaafde mevrouw Pearce!’ gromt hij dan, snel overeind krabbelend om te voorkomen dat iemand een blik op een gevallen woestijnrat zou kunnen werpen.

Hedges gaat zijn klas binnen en ziet de overtreder. Vooruit, Dunstable. Je weet dat je op de speelplaats moet blijven tot de bel gaat.’
Dennis knikt zorgelijk. ‘Daar was ik, maar ik heb het zo koud. Daarom ben ik hier.’
‘Het is voor jou buiten niets kouder dan voor anderen’, zegt Hedges gemoedelijk. *
‘Toch wel! Ik heb geen hemd aan.’ Hij draait zich naar Hedges, die nu ziet dat Dennis onder zijn jack geen overhemd draagt.
‘Zo. Waar is je shirt dan?’
‘Mijn vader moest het aan toen hij ging werken.’
‘Kon je moeder dan niet een ander hemd voor jou strijken?’ ‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Ze ligt in het ziekenhuis.’
‘Oh - dat is niet zo leuk, Dennis. Wat scheelt haar?’
‘Ze is ziek.’
Bernard zucht. ‘Dat had ik al begrepen. En waar zijn dan alle andere overhemden gebleven?’
Dunstable krabt op zijn hoofd, denkt diep na en besluit dan het haarfijn uit te leggen: ‘Die hebben we allemaal vuil gemaakt en toen ze op waren had mijn pa geen zin ze te wassen en hij nam ze mee naar een wasserette. En daarna ging hij wat drinken en toen hij vanmorgen thuis kwam wist hij niet meer in welke wasserette hij geweest was en nu zijn we ze allemaal kwijt. Er was nog maar één hemd en dat moest hij zelf hebben.’
Hedges, die al meer verhalen over de drankzuchtige Dunstable Senior gehoord heeft, schudt zijn hoofd. ‘Ik begrijp het. Blijf maar hier, Dennis, dan zal ik eens in de leraarskamer kijken of ik wat voor je op kan scharrelen.’
Berustend kijkt Dennis hem aan. ‘Meneer Price geeft zijn hemd beslist niet af. Misschien meneer Smithy, als hij half slaapt. Maar ik heb er een zwaar hoofd in.’
‘Goeiemorgen allemaal’, zegt juffrouw Ewell zo vriendelijk, dat Price meteen op zijn hoede is.
‘U hebt het vreesaanjagend gerucht al gehoord!’ stelt hij vast. ‘Ellende en nood zullen ons treffen. De zeven plagen van Egypte zijn vergeten als bekend wordt wat ons gaat overkomen.’
Ze haalt pinnig haar schouders op. ‘Probeer niet leuk te zijn, meneer Price. Ik zou niet weten wat ons bedreigt.’
Hij lacht spottend. ‘Het gerucht gaat, dat Appollon Abapellogopholis vandaag op school terug komt. Laten we vast ons testament maken.’
Smithy schrikt. ‘Ik mag die jongen niet’, verklaart hij. ‘Vorig kwartaal heeft hij me gebeten.’
Juffrouw Ewell probeert zonnig te glimlachen: ‘De rakker is voorwaardelijk vrij...’
‘Het bloedde verschrikkelijk’, verduidelijkt Smithy en Price klopt hem bemoedigend op zijn schouder: ‘Wees blij dat je geen hondsdolheid opgelopen hebt.’
Doris tikt op haar bureau. ‘Toen ik nog een jong meisje was...’ Price bekijkt haar alsof dit een nieuw gezichtspunt openbaart maar hij kan zich Doris Ewell niet anders voorstellen dan zoals ze nu is.
‘Toen ik een meisje was geloofde ik stellig dat er geen werkelijk duivelachtige kinderen geboren werden’, zegt ze nadenkend. ‘Dat bleef ik geloven tot die jongen op Fenn Street School kwam.’
‘Het was mijn wijsvinger’, zeurt Smithy, ‘en het bloed kwam op mijn das, die Madge nota bene voor mijn verjaardag had gekocht.’
Hedges komt fluitend binnen, zegt gedag en gaat naar een kast. ‘Wegwezen, kerel’, vermaant Price. ‘Ren zo hard mogelijk naar huis: Abapellogopholis is gesignaleerd!’
Hedges denkt na. ‘Abapellogopholis... die naam heb ik meer gehoord.’
‘Klopt’, zegt juffrouw Ewell droog. ‘Die staat in je klaslijst.’ Meteen herinnert Hedges zich zijn eerste schooldag. ‘Ja, die knaap heb ik nog nooit gezien want toen ik hier kwam stond hij terecht omdat hij een wagen gestolen had.’
‘Nu is hij voorwaardelijk vrij’, zegt Doris, ‘want hij is gezien.’ Price stopt een pijp. ‘Hij kan natuurlijk ook ontsnapt zijn. We hoeven nu alleen nog maar te bedenken hoe wij hém kunnen ontsnappen.’
Hedges rommelt in de kast en bromt. ‘Maak je geen zorgen; die zijn voor mij.’
‘Hij heeft me gebeten’, verklapt Smithy. ‘Ja, daar schrik je van,
hè? Lekker dier, die jongen! Zo stond hij stil en zo was het
“hap”; het kostte me haast een vinger.’
Hedges heeft een mooi voetbalshirt gevonden en houdt het omhoog.
‘Wat heeft dat te betekenen?’ vraagt juffrouw Ewell verbaasd. ‘Voor Dunstable’, verklaart Bernard. ‘De arme drommel kwam vanmorgen zonder hemd naar school en is zowat bevroren.’ Smithy knikt goedkeurend. ‘Prachtig, Hedges. Dunstable is een goede jongen; hij heeft me nog nooit gebeten.’
Price gaat op het bureau zitten en kucht gewichtig. ‘Ik heb een theorie over deze school opgebouwd...’
‘Wat dan?’
‘Dit stinkende gebouw moest gesloten worden. Het is een vergaarbak van aspirant-misdadigers en minderbegaafden. We hebben hier meer boeven dan alle staatsgevangenissen bij elkaar.’
Hedges haalt zijn schouders op. ‘Dunstable kan niet helpen dat hij minderbegaafd is, Price.’
‘Dat hoor je mij ook niet zeggen. Ik ben reëel: kleine Appollon kan ook niet helpen dat hij het gemeenste, duivelachtigste rotkreng is dat ik ooit ontmoet heb. Waar het om gaat is dit: jongens als Dunstable en Appollon horen op speciale scholen thuis!’
‘Klopt’, beaamt Hedges enthousiast. ‘Waarom doen we dat niet?’ Hij kijkt vragend naar juffrouw Ewell, die hem een briefje geeft. ‘Tekenen voor het voetbalshirt, meneer Hedges.’
‘Het zou toch moeten kunnen, is het niet?’
‘Onder het woord “handtekening” op de stippellijn!’
Hedges wordt boos. ‘Juffrouw Ewell, u zoudt toch minstens de beleefdheid op moeten brengen om naar mijn ideeën te luisteren!’
Ze probeert hem al kijkend te bevriezen: ‘En wat meer respect voor het plaatsvervangend hoofd zou u beslist niet misstaan!’ ‘Neem me niet kwalijk. Ik dacht alleen dat overplaatsing een geweldig idee was.’
‘Dat was het ook’, zegt ze koel als een vrieswind. ‘Het hoofd en ik bedachten en bespraken dit dan ook al toen u nog op de kweekschool zat. Er was toen voor Dunstable plaats op een prachtige school in Putney.’ ‘En waardoor is hij dan nog steeds in Fenn Street?’
Price gromt. ‘Door die verdomde rotouders van hem.’
Juffrouw Ewell kijkt geschokt. ‘Er is een dame in het gezelschap, meneer Price! Wilt u daar eindelijk eens goede nota van nemen?’
Price luistert niet en praat door tegen Bernard. ‘Die vader maakt je onpasselijk. Volgens hem is Dunstable alleen maar lui en koppig. Hij heeft maling aan wat we allemaal gezegd hebben. En daarom tekende die ellendige zuipschuit niet!’
‘U bedoelt “die chronische alcoholist”, denk ik’, verbetert juffrouw Ewell. ‘En wat Abapellogopholis betreft, meneer Hedges, we proberen al drie jaar lang een oplossing voor hem te vinden.’
Price lacht haar uit. ‘En tegen de tijd dat die oplossing er is, heeft dat lieve dier zijn eerste driedubbele moord allang achter de rug. Word wakker, kleine Bernard, je bent op Fenn Street School en wat jou straks te wachten staat met Abellohupsakee zal je ergste nachtmerries tot in het oneindige overtreffen.’ Hij wrijft vergenoegd zijn handen.
Intussen lopen twee vreemde figuren over de gang. Een soort gorilla, Niklos geheten, kijkt rond of hij trek heeft in rauw mensenvlees. Een kleinere baviaan loopt naast de gorilla en wil een sigaret opsteken.
‘Nee, Appollon’, gromt de gorilla hees en wanneer neeflief de sigaret toch aansteekt zucht Niklos diep. ‘Waarom ben jij niet gehoorzaam, hè?’ vraagt hij verwijtend en dan slaat hij de sigaret uit de bavianemond.
Appollon springt eerst buiten bereik: ‘Varken!’ krijst hij dan. ‘Lelijk groot varken!’ Meteen rent hij weg zo hard hij kan. Niklos bukt om de sigaret op te rapen en gooit hem dan in een zandemmer, tot groot ongenoegen van Potter, die het heeft zien gebeuren.
‘Neem me niet kwalijk’, zegt Potter lijzig. ‘Dat zand is om schoolbrand te blussen en dient niet als asbak.’
Niklos kijkt op, grijnst al zijn tanden bloot. ‘Ja, goeiedag. Neem geen kwalijk. Ik spreek Engels geen goed. Heb zojuist mijn zuster naar school gebracht.’
‘Hè?’ ‘Ja. Hij is ondeugende jongen, mijn zuster. Nu ik vertrek. Dank je, goeiedag!’
‘Zeg es’, briest Potter, ‘dat gaat zomaar niet. Ik had het over die stinkpeuk!’
Niklos richt zich waardig op. ‘Ik geen stinkpeuk gebracht. Ik bracht zuster! Noem zuster geen stinkpeuk!’
Potter lacht sarcastisch. ‘O ja, nu net doen of je geen Engels verstaat hè? Daar trap ik niet in!’
Niklos zucht diep. ‘Signor, spreek kleine woorden; dan ik begrijpen veel.’
‘Waar kom je vandaan?’
‘Ah! Niklos begrijpen. Uit Ethnel Street.’
Potter denkt even na. ‘Ethnel Street... ben je dan soms Cyprioot?’
‘Ja. Cyprioot! Cyprioten goed volk.’
‘Het stikt daar van de Cyprioten, hè?’ zegt Potter maar Niklos wordt boos. ‘Jij niet beledigen. Jij niet zeggen alle Cyprioten moeten gestikt. Jij vechten met Niklos? Niklos jou plat-dun maken?’
‘Hou op’, zegt de conciërge geschrokken. ‘Ik zei niet “stik”. Ik zei “dik”. Ik ben dikke vrienden met Cyprioten.’
Wantrouwig bekijkt Niklos hem. ‘Jij dun-lang, niet dikke vriend. Mij zal nakijken in woordboek.’ Hij haalt een klein boekje te voorschijn.
‘Mij nieuw slecht woord opzoeken! Jij mij helpen. Mij man in nood.’
Potter slaat beide armen over elkaar. ‘Dacht ik het niet? Bedelen, hè? Dat leren jullie al in de wieg.’
Niklos wil hem het zwijgen opleggen: ‘Jij praten te veel. Mij één slecht woord opzoeken, niet twintig tegelijk.’
‘Mooie boel’, bromt Potter. ‘Fatsoenlijke Engelsen staan werkeloos in de rij. En waarom? Weet,je waarom? Omdat elke vrije plaats direct door bastaards van jouw soort bezet wordt.’
Tevree gaat Niklos in zijn boekje zoeken en Potter raast door: ‘Jullie hebben geen respect voor anderen. Dat komt maar, gooit peuken op de vloer en in het zand. De arme mevrouw Pearce kan zich weer lam boenen en haar broer is nota bene een oorlogsheld uit Birma. Maar dat is iets waar jullie geen rekening mee houden, hè?’ ‘Aha!’ gromt Niklos tevree.
Oh, heb je wat in je kleine boekje gevonden?’
‘Ja·’
De gorilla komt dichterbij. ‘Ja. Mij vinden bastaard! Bastaard zijn heel slecht woord!’ Meteen heeft hij een groot knipmes in zijn hand en Potter springt achteruit tot hij tegen de muur staat. ‘Jij slecht mens’, dreigt Niklos. ‘Mij alleen vragen mij helpen met Engels want mij zijn man in nood. En als mij kijken in boek, mij vinden slecht woord.’
Potter lacht zenuwachtig. ‘Laat me door. Ik moet naar mijn toiletten.’
Hij kijkt angstig naar het grote knipmes wat nu bijna zijn keel raakt terwijl Niklos gromt: ‘Jij nog een keer slecht woord tegen Niklos zeggen - en is laatste woord. Hij steken!’
Potter bukt, duikt onder Niklos’ arm door en rent weg terwijl de grote man rustig het mes dichtknipt.
Terzelfdertijd sluit Potter zich met een zucht van verlichting in een w.c. op.
‘Die dacht een ouwe woestijnrat bang te maken met een mes - laat me niet lachen’, zegt hij doodsbleek tegen de dichte deur.
‘En nu voor het laatst, Craven’, zegt Hedges in 5C, ‘ik ben geen karate-expert.’
Craven knipoogt. ‘We zijn nog niet vergeten dat u vorig kwartaal op de eerste dag Potter tussen zijn cokes smeet.’
‘Hij gleed uit’, verbetert Hedges. ‘Ik gaf hem gewoon een hand en hij trok zich te wild Ios.’
‘Probeer dat dan precies eender met Makarios’, adviseert Craven, ‘want anders ziet het er maar slecht voor u uit.’
‘Die jongen heet Abapellogopholis’, zegt Bernard vermanend. ‘Ik wil niet dat iemand hem anders noemt dan bij zijn echte naam.’
Sharon snuift woedend: ‘Als hij weer te dicht in mijn buurt komt zal ik heus die hele litanie niet opzeggen; hij heeft me beet voor ik aan het eind ben.’
‘Dat bedoelde ik niet Sharon. Ik wou alleen zeggen dat het niet netjes is om de naam van een Grieks-orthodoxe bisschop als bijnaam te gebruiken.’
Maureen kijkt hem smeltend aan. ‘Hoe bestaat het! Pater Sopwith zei vorige zondag ook iets dergelijks.
‘Alleluja, amen’, zingt Craven en meteen krijgt hij van Maureen van katoen: ‘De tongen van spotters zullen in hun monden verteren, Peter.’
Bernard glimlacht. ‘Dit heeft iets met ons onderwerp van verdraagzaamheid te maken. Wat zei pater Sopwith nog meer, Maureen ?’
Sharon begint te lachen maar Maureen blijft ernstig. ‘Hij had het over de tijd van - eh - oecumenische beweging; we mogen andersdenkenden niet uitlachen, ook al dwalen ze in de leer.’ Duffy steekt zijn hand op. ‘Kan me niet schelen of hij Grieks-orthodox of van De Heiligen der Laatste Dagen is, maar knettergek is hij in ieder geval, die knul.’
‘Doe niet zo idioot, Duffy’, zegt Bernard.
‘Hoe noemt u dan iemand die de kleedkamer van het voetbalveld in brand steekt als hij geen aanvoerder mag zijn?’
‘Heeft-ie dat gedaan?’
‘Yeah! Dat was zijn tweede dag op deze school!’
Hedges gaat naar zijn lessenaar. ‘Nou ja, jullie hebben me nu lang genoeg op zijpaden gelokt. Pak je Engelse boeken. Als Abapellogopholis komt zal ik hem laten zien wie hier de baas is.’ Hij is nog niet uitgesproken of er komt een bonkige jongen binnen, met sluik zwart haar en de dreigende stap van een oude baviaan. ‘Dat is-ie’, kondigt Craven aan. ‘Het vriendje van Onassis.’ Het vriendje loopt rustig naar zijn open plaats en gaat zitten. Bernard tikt op zijn lessenaar.
‘Abapellogopholis, sta op! Ga naar de gang en klop behoorlijk op de deur. Als ik “ja” roep kom je binnen en dan vertel je netjes waar je vandaan komt en wie je bent.’
Gewillig staat de jongen op, slentert naar buiten, sluit de deur. Bernard wacht glimlachend op het kloppen maar er komt niets. ‘Abapellogopholis, nu kan je kloppen en binnenkomen’, roept Hedges, die onrustig wordt. ‘Wat voer je uit?’
Het duurt nog enkele seconden voor er iets gebeurt, want die seconden heeft Appollon nodig om op een brandalarmknop te drukken. Dan gillen sirenes door Fenn Street School. In alle klassen springen kinderen en leerkrachten overeind. Kilometers verder zwaaien grote deuren open en drie knalrode brandweerauto’s rukken uit.
Cromwell hoort de alarmsirene en verbaast zich: ‘Ik wist niet dat je een oefening laat houden, Doris.’
Ze kijkt hem enkele seconden strak aan. ‘Dat doe ik niet!’ Ze gaat naar de deur. ‘Dit is echt! Help!’ Ze rent de gang op, het hoofd in opperste verwarring achterlatend. Cromwell rommelt in papieren, laat ze vallen, pakt andere op en legt die ook besluiteloos neer. Dan pakt hij vastbesloten zijn enorme rubberboom en torst hem wankelend naar buiten, langs de leraarskamer waar Price in opperste verrukking Smithy wakker probeert te maken. ‘Smithy’, juicht hij, ‘dit mag je niet missen. Met een beetje geluk brandt heel Fenn Street School tot op de straatstenen af!’
Nog steeds loeit de schoolsirene. En van buiten komt het naderend gegil van brandweerauto’s.
In 5C zitten de meesten vijf minuten later teleurgesteld weer op hun plaatsen.
‘Vals alarm!’ pruttelt Abbott teleurgesteld en Duffy grinnikt. ‘Zagen jullie gekke Olivier Cromwell met zijn rubberboom als een baby in zijn armen? Hoe komt-ie er bij dat ding te redden?’
‘Ik zou liever verzekeringspolissen hebben opgezocht’, bedenkt Maureen maar Frankie Abbott is —als steeds - bloeddorstiger: ‘Ik weet wat beters. Ik had ouwe opoe Ewell stevig vastgebonden op een stoel en had haar dan in haar vet gaar laten smoren.’ ‘Jij?’ spot Duffy. ‘Ze is twee keer zo sterk als jij.’
‘O nee’, bluft Frankie. ‘Als ik me boos maak, Eric, ken ik mijn eigen krachten niet.’
Hevig ruziënd komen Sharon en Craven de klas in. Craven draagt het meisje en ze schopt woedend met haar benen. ‘Peter, misdraag je niet zo. Zet me neer, iedereen kan mijn broek zien!’ ‘Ik moest je redden, Shar’, zegt Craven koppig. ‘Dit was een noodgeval, waar of niet?’
‘Dat werd het pas toen je me beetpakte’, zegt ze bits maar hij lacht haar uit. ‘Je geniet er van! Beken het maar.’
‘Laat Ios en zet me eindelijk neer!’
Hedges komt binnen. ‘Ziezo, we gaan verder met zinsontleding’, kondigt hij aan. ‘Waar is Abapellogopholis?’
‘Ergens anders’, legt Dunstable gewillig uit. Terwijl hij het zegt komt de jongen binnen en gaat rustig naar zijn bank.
Hedges kucht. ‘Luister, Abapellogopholis, ik wil grootmoedig aannemen dat je zojuist niet in de klas terug kon komen omdat toen juist dat brandalarm begon. Maar nu ga je opnieuw naar buiten en je doet precies wat ik je gezegd heb.’
Appollon slentert naar de deur, doet die achter zich dicht en weer wordt er niet geklopt.
‘Meneer!’ zegt Duffy verontrust en meteen krijgt Hedges dezelfde gedachte. Hij springt op en rent naar de deur, roepend: ‘Nee! Waag het niet. Blijf van die knop af!’
Het is te laat. Opnieuw gilt de brandsirene door het schoolgebouw en opnieuw springen in alle klassen alle kinderen juichend overeind.
Craven gaat naar Maureen: ‘Kom op, meid, nu is het jouw beurt om gered te worden!’
Er staat een geweldige brandweerman in de gang, merkbaar teleurgesteld dat er niets te blussen valt. ‘Grapje?’ herhaalt hij. ‘Ik ken betere grapjes. Ik kan u vertellen dat het handenvol geld kost als we moeten uitrukken.’
‘Zullen we de boel dan maar in de fik steken om dat goed te maken?’ vraagt Price gretig.
Doris kijkt hem vernietigend aan. ‘U kimt het niet laten hè, meneer Price. Ik kan er niet om lachen, zelfs niet glimlachen.’ Ze wendt zich tot de brandweerman. ‘Ik kan alleen maar herhalen hoe dit incident ons spijt.’
‘Twee incidenten!’ zegt de man somber. ‘En géén brand!’ ‘Verschrikkelijk’, beaamt Doris. ‘Misschien knapt u op bij het idee dat we de schuldige jongen gevonden hebben.’
De brandweerman knikt. ‘Ik hoop dat hij een geweldig pak op zijn donder krijgt.’
Doris knikt geruststellend: ‘Het hoofd zal hem onderhanden nemen, dat beloof ik u!’
Cromwell kijkt van Hedges naar Appollon, tuurt naar zijn rubberboom en wrijft zweetdruppels van zijn voorhoofd. ‘Tja’, zegt hij dan hulpeloos, ‘ik zal je streng ondervragen, jongeman.’
‘Ja, meneer.’
‘Heb jij op die knop van het brandalarm gedrukt, ja of nee?’ ‘Ja meneer.’
‘Twee maal?’
‘Ja meneer.’
Cromwell krijgt het nog benauwder. ‘Maar je deed het toch niet expres?’
‘Jawel meneer, expres.’
Appollon blijft braaf staan en Cromwell kreunt van ellende, denkend aan de explosieve Cyprioten, die hem allerwegen zullen vervolgen wanneer een der hunnen gestraft wordt.
‘Tja, dan zullen we de straf moeten bepalen’, zucht hij en Appollon steekt zijn hand omhoog.
‘Mag mij iets zeggen, meneer?’
‘Ga je gang.’
‘Mij erg schuldig’, liegt Appollon schaamteloos. ‘En mij spijt dat jij zoveel narigheid heb gedaan, vooral omdat alle leraren altijd zo vriendelijk voor me zijn meneer, en nu heb mij zich slecht gedragen, meneer. Mij schamen zo.’
Bernard hoort de valse ondertoon in de brave woorden maar Cromwell is diep ontroerd bij zoveel schuldbesef.
‘Het zal zeer doen, Abapellogopholis’, zegt hij, ‘maar je zult dat schuldgevoel met je meedragen. Je gewetenswroeging zal aan je knagen en dat is de straf, die je jezelf hebt opgelegd. Je bent waarachtig niet te benijden, jongeman en ik hoop dat je het zal kunnen verwerken.’
‘Mij zal zijn best doen, meneer’, fluistert Appollon, met duivelse spotogen zegevierend naar Hedges kijkend.
‘Wel verdomd’, zegt Hedges, die zich niet langer beheersen kan en Cromwell heft een vermanende vinger naar hem op: ‘Hedges! Ik begrijp deze kleine uitbarsting. Jij vindt zeker dat de straf niet zwaar genoeg is, hè?’
‘Precies!’
‘Straf kweekt agressie’, bazelt Cromwell. ‘Die agressie leidt naar eh - naar de brandknop. En als er dan weer straf komt groeit de agressie tot een hel van vuur...’
‘Die hel van vuur verwacht ik eerder als Appollon op deze manier zijn gang mag gaan’, bromt Hedges.
‘Het kwaad straft zichzelf’, jubelt Cromwell vol overtuiging en dan slaakt Hedges de verzuchting, dat Appollon toch heus niet door een brandweerauto overreden werd. ‘Hij heeft de hele school tweemaal op zijn kop gezet, brandweerauto’s voor niets uit laten rukken en ik dacht dat hij bij wijze van spreken minstens een pak slaag met een harde knuppel verdiend had.’
‘Jouw wijze van spreken bevalt me niet, Hedges. Bruutheid was Hitlers methode, niet de mijne.’
‘Toch vind ik dat we in dit bijzondere geval...’
‘Bijzondere geval?’
‘Ja.’
Cromwell maakt afwerende gebaren. ‘Hedges, je weet toch dat deze jongen een Griekse Cyprioot is?’
‘Ja meneer.’
‘Ik krijg de indruk dat jouw verlangen naar lijfstraffen ingegeven wordt door rassenvooroordeel. Daar heb ik je vorig kwartaal ook een keer van verdacht.’
Hedges kreunt: ‘O nee, alstublieft niet weer daarover beginnen.’
‘Daar begin ik wél over. We zullen dit voor eens en altijd uit de wereld helpen’, zegt Cromwell flink, nu hij het gesprek listig op een zijspoor gebracht heeft.
‘In orde’, antwoordt Hedges berustend. ‘Maar dan gaat Appollon eerst de deur uit.’ Hij kijkt rond. ‘Waar is hij gebleven?’ Cromwell zoekt dekking achter zijn bureau: ‘Daar heb je het al!’ zegt hij geschrokken. ‘Hij haalt hulp bij zijn landgenoten en die komen met grote messen om ons... Oh, Hedges, wanneer leer jij eindelijk je verstand te gebruiken?’
Boos en teleurgesteld loopt Hedges een kwartier later de leraarskamer binnen waar Price beweert dat twee scheppen van het schooleten weleens even explosief zouden kunnen reageren als chemicaliën, waar dat eten precies naar smaakt.
‘Weet jij wat het hoofd met Appollon heeft gedaan?’ vraagt Hedges en Price denkt even na, begint dan te knikken. ‘Hij liet hem bekennen, aaide hem toen over zijn punthoofd en misschien gaf hij hem nog een paar vrijkaartjes voor het aanstaande brandweermannenbal met tombola en bier-na.’
Hedges zucht. ‘Zoiets was het. Hoe weet jij dat?’
‘Omdat het altijd zo gaat. We kennen ons warhoofd immers. Hoor eens, Hedges, als je je op een keer niet meer beheersen kan en je wilt iemand afrossen, doe het met je linkerhand en gebruik een zachte gymschoen, anders krijg je last met Cromwell.’
‘Ik ben tegen de doodstraf, schampert Hedges, ‘maar als ik aan die huichelachtige Appollon denk...’ Hij zwijgt, schaamt zich dan. ‘Dit was nonsens, Price want hoelang ken ik die jongen? Een paar uur! En meteen wil ik dat hij streng gestraft wordt. In plaats daarvan moet ik proberen uit te zoeken waardoor hij doet zoals hij doet. Daar moet een reden voor zijn, een psychologische oorzaak. Misschien krijgt hij thuis te weinig aandacht...’ Price staat op. ‘Ik zal eens kijken of we nog ergens een tamboerijn hebben’, zegt hij geschokt. ‘Ga jij maar met dat ding met het Leger des Heils op straat zingen, jongen... je bent te goed voor deze wereld.’
Hedges staart in gedachten naar buiten en merkt niet eens dat juffrouw Ewell binnenkomt.
‘Ik heb het!’ schreeuwt hij dan opgelucht en Doris informeert zoetsappig of hij elke gedachte - zot of dwaas - altijd zo luidruchtig aan moet kondigen.
‘Spijt me’, zegt hij kort. ‘Maar ik weet nu waarom Abapellogopholis zich zo misdraagt. Die jongen is een Griekse Cyprioot met een beperkte kennis van het Engels. Het gevolg is frustratie, omdat hij niet in staat is behoorlijke contacten te leggen.’ Triomfantelijk lacht hij naar Doris. ‘De oplossing heb ik kant en klaar: extra Engelse les!’
Doris overhandigt hem een gestencilde brief maar Hedges let er niet op. ‘Waarom hebben we geen speciale taalcursus voor kinderen van immigranten?’
‘Lees!’ zegt juffrouw Ewell dreigend en wanneer Bernard ziet dat hij een brief in zijn hand heeft leest hij de kop: ‘Speciale Engelse cursus voor immigrantenkinderen... Oh, juist.’
Juffrouw Ewell kijkt uiterst voldaan. ‘Het hoofd en ik hadden dit schitterende idee al jaren geleden.’
‘Gaat Appollon er dan heen?’
‘Natuurlijk niet. We hebben zijn ouders minstens vier keer zo’n brief gestuurd waarin we om medewerking vroegen - nooit enig antwoord gekregen. Zo, nu moet ik weg naar een conferentie, waar ik het hoofd vervangen mag.’
Price kijkt haar na en steekt zijn tong uit. ‘Daar gaat ze’, zegt hij hoofdschuddend. ‘Onze Doris. Onze symfonie in tweed. Wedden dat ze zelfs een broek van tweed aan heeft?’
Appollon zit boven op zijn bank. ‘Hé, Dunstable, jij in voetbalclub van school spelen?’
‘Nee’, zegt Dennis, tevree naar zijn voetbalshirt kijkend.
‘Waarom dan voetbalhemd aan? Hebben jij thuis geen ander hemd?’
‘Nee.’
Duffy volgt het gesprek en kijkt nu om terwijl Maureen Dennis al in bescherming neemt door Appollon toe te snauwen, dat hij Dennis met rust moet laten.
Appollon zuigt verder. ‘Mij begrijpen. Bobby Moore heeft jou in Engelse voetbalteam gevragen, hè?’
Dunstable krijgt een kleur. ‘Ik heb het alleen maar aan’, zegt hij hulpeloos.
‘Hou op met pesten, Makarios’, zegt Duffy rustig.
Maar Appollon gaat door. ‘Mij begrijpen. Jouw moe jou niet hemd geven, niet gewoon hemd, hè? Waarom niet?’
Dennis knikt. ‘Dat kan ze niet. Ze ligt in het ziekenhuis.’
‘Mij weten waarom’, treitert Appollon. ‘Jij maken jouw moe doodziek omdat jij zo stommeling zijn.’
Vol schrik kijkt Dennis zijn ondervrager aan. Tranen zijn in zijn ogen gesprongen. ‘Nee’, zegt hij ontzet. ‘Dat is niet waar! Ik wil mijn moe niet ziekgemaakt hebben...’
Vastberaden staat Duffy op, kijkt naar Graven, wenkt met zijn hoofd.
‘Peter, ga op uitkijk staan!’
Frankie juicht. ‘Sla hem tot moes, Eric!’
Maureen huivert maar Sharon hitst Duffy op: ‘Sla hem midden in zijn treiterkop, Eric!’
Appollon ruikt onraad, wijkt al achteruit wanneer Duffy naar hem toe loopt. ‘Jij vechten? Mij geen vechten! Was maar grapje·’
Duffy pakt hem bij een arm. ‘Nog één keer zo’n grapje met Dennis, die mijn vriend is...’
‘Ja’, bevestigt Dennis vol vreugde.
‘En je hebt geen tand meer in je mond om over je eigen stinkgrappen te lachen want ik sla ze er stuk voor stuk uit, heb je dat goed begrepen?’
Appollon knikt ijverig. Hij heeft alles begrepen en hij denkt er niet aan Dennis nog eens uit te lachen of te plagen, ook niet meer als klein, leuk grapje.
Duffy luistert niet eens meer en slentert naar zijn plaats terug.
Wanneer Hedges opnieuw voor zijn klas staat en huiswerk opgeeft ziet hij duidelijk dat Appollon er weinig van begrijpt. Hij herhaalt het voor de jongen, die dan opstaat: ‘Mij begrijpen. Mij weggestuurd!’
‘Nee nee’, zegt Hedge. ‘Jij blijft. Ik wil met je praten, Appollon.’ Hij denkt na, wil eenvoudige zinnen bouwen. ‘Ik wil zorgen dat je je hier thuis voelt op school.’
‘Waarom?’
‘Dat zullen we later bespreken. Maar hier heb je vast een brief. Vraag je ouders of ze hem ondertekenen.’
‘Nee’, zegt Appollon. ‘Mij al vier brieven gehad. Wil ik niet.’ ‘Waarom niet?’
‘Omdat u willen mij zetten in klas met kleinkinderen — iedereen mij uitlachen.’ Hij scheurt de brief in snippers en gooit de stukken op de grond.
‘Mij niet uitgelachen willen zijn,’ zegt Appollon nors. ‘Mij begrijpen. Mij Cyprioot. U Cyprioten haten, hè?’
‘Praat geen onzin. Ik wil je helpen. Met Engels.’
‘Mij geen Engels. Mij blijven Cyprioot! Mij ons vader vertellen.’ Hij staat op en loopt naar de deur.
‘Waag het niet weg te lopen’, zegt Hedges dreigend.
‘Mij wagen! Mij lopen!’ Hij is al bijna bij de deur maar Hedges kan hem nog net op tijd bij een arm grijpen. Frankie Abbott juicht: ‘Geef hem die karate-klap! Karate! Karate!’
‘Je gaat naar je plaats en maakt je verontschuldigingen’, beveelt Hedges maar Appollon heeft het woord ’karate’ herkend en voelt er niets voor half doodgeslagen te worden. Hij rukt en trekt en dan komt de vrije hand van Hedges per ongeluk tegen Appollons hoofd. Het is niet eens een klap, zelfs geen duw.
‘Jij mij sloegen!’ gilt Appollon verbijsterd en hij probeert Hedges te bijten.
‘Doe niet zo idioot’, zegt Hedges. ‘Als ik echt sla, vliegt je kop er af.’
‘Jij mijn kop afslagen’, schreeuwt Appollon, die zich meteen losrukt. ‘Jij smeerlap, jij vuilpijp, jij oerbeest. Mij aan oom Niklos zeggen. Hij jou vanavond mooi pakken!’
Meteen is hij verdwenen en Hedges loopt teleurgesteld naar voren.
‘Sigaret, meneer?’ vraagt Duffy, ten teken dat er een noodsituatie is ontstaan. Maureen heeft een beter idee. ‘Ga eerst even rustig zitten, meneer, en bel dan de politie.’
Hedges gaat zitten. ‘Waarom zou ik de politie bellen?’
Het meisje kijkt bezorgd. Omdat Niklos er beslist vanavond zijn zal.’
Hedges glimlacht. ‘Dank voor de uitleg, Maureen, maar ik raak heus niet in paniek als een kwajongen met zijn oom gaat dreigen.’
Duffy steekt zijn hand op. ‘Ik zou beslist in paniek raken!’
‘Jij?’
‘U hebt Niklos nooit gezien. Dat is een dubbelgrote gorilla’, legt Duffy uit.
‘En dacht jij dat hij heus komt?’
Duffy knikt. ‘Familie, hè? En dan nog Grieken. Niklos is eens helemaal heen en weer naar Newcastle gereisd om daar iemand in elkaar te stampen, die een achter-achterneef of zoiets beledigd zou hebben.’
Bernard rilt even. ‘Huh! Heus?’
Craven knikt. ‘Heus, meneer. De enige, die hem ooit op zijn donder kon geven was Erics grote broer. Maar die had toen een boksbeugel met nagels en hij zag kans Niklos van achteraf op zijn nek te springen.’
Hedges geeft geen antwoord. Langzaam, heel langzaam begint hij te begrijpen dat het weleens een uiterst vervelende, zo niet pijnlijke avond zou kunnen worden.
Als Bernard na de lessen snel de leraarskamer binnenkomt, zit daar alleen nog maar Price.
‘Verrekte Cromwell’, zegt Hedges. ‘Wil ik eens één keer precies op tijd naar huis - wie kom ik tegen en wie begint me weer door te zagen over de manier waarop je een arm, zielig Grieks Cypriootje aan moet pakken?’
‘Cromwell’, zegt Price prompt. ‘Maar waarom had jij zo’n haast?’
Hedges haalt zijn schouders op. ‘Ik wou naar huis, verder niet·’ ‘En waarom wou jij vroeg naar huis?’
‘Zomaar’, antwoordt Hedges scherp. ‘Da’s mijn zaak.’
Price zucht. “Vreet me niet op! Heeft iemand je tegen je haren in gestreken. Nog meer narigheid soms?’
‘Welnee’, zegt Bernard terwijl hij naar het raam loopt. Price ziet hem plotseling geweldig schrikken. ‘Goeie hemel, wie zijn dat?’ Price komt kijken en ziet twee geweldige mannen uit een wagen komen; ze moeten zich uit de portieren wringen en als ze overeind komen lijken het reuzen naast een speelgoedauto.
‘De hemel sta ons bij’, hijgt Price. ‘Die ene is oom Niklos, de slager uit Ethnel Street. En die andere is een van zijn worstmakers, letterlijk en figuurlijk. Ik vraag me af wie ze nu weer in diggelen willen slaan?’
Hedges slikt. ‘Mij’, bekent hij dan zacht.
Price neemt een duik naar de deur. ‘Goeiedag’, zegt hij gehaast. ‘Luister, Price, ik dacht dat we misschien samen naar buiten konden gaan en...’
‘Bedenk iets beters’, zegt Price geschrokken. ‘Ik ben al weg!’ Zuchtend gaat Hedges naar een kast, haalt er een cricketbat uit en probeert of hij daar flinke klappen mee uit kan delen. Dan wordt er geklopt.
Hedges houdt het cricketbat omhoog, klaar voor de aanval: ‘Wie is daar?’
De deur gaat open. Craven en Duffy kijken begrijpend naar het bat.
‘Hij is gekomen, meneer’, bericht Craven en Hedges knikt. ‘Dacht ik al - ik zag toevallig iemand bij het hek en ik dacht: dat zal Niklos wel zijn. Wat voeren jullie hier nog uit?’
Duffy haalt diep adem: ‘We konden niet zomaar weg gaan en toelaten dat Niklos gehakt van u maakt.’
Eindeloos opgelucht kijkt Hedges naar zijn veronderstelde secondanten. ‘Daar ben ik blij om - elke hulp is welkom - dank
je·’
Craven wil het uitleggen: ‘We wilden gewoon een handje helpen.’
Gretig kijkt Hedges naar Duffy’s kolenschoppen en de al even grote handen van Craven en huichelachtig zegt hij, dat hij hun hulp eigenlijk niet aan mag nemen.
“Natuurlijk kan dat’, gromt Duffy. ‘We zijn allemaal van 5G, zitten in dezelfde klas, waar of niet?’
Hedges heeft geluisterd en voelt zich geroerd tot in het diepst van zijn ziel. ‘Duffy, Craven, ik kan niet zeggen hoe ik dit op prijs stel maar denk nu eens na: wat voor voorbeeld geef ik als ik twee van mijn leerlingen toesta voor me te vechten?’ Verbijsterd gaapt Duffy hem aan. ‘Wat denkt u dat we zijn - gek? Wij vechten niet met Niklos, dat heeft geen enkel nut.’ “Nee’, verduidelijkt Craven, ‘we komen alleen uitleggen wat u moet doen om zo weinig mogelijk inwendig letsel te krijgen, u weet wel, nieren, milt en zo.’
‘Oh, nu begrijp ik het’, kreunt Hedges. ‘Milt zei je, hè?’
‘Luister nu’, zegt Duffy kordaat. ‘We hebben niet veel tijd. Onthou goed wat ik zeg: als hij u neerslaat, blijf liggen!’
Hij gaat zelf liggen en neemt de houding aan van iemand, die met een olifantepoot vermorzeld werd.
‘Zo gauw die geweldige schoplaarzen aankomen - knieën omhoog!’ legt hij uit en demonstreert het tegelijkertijd. ‘Hou die laarzen in de gaten.’
Hedges huivert. ‘Armen over je gezicht en de ellebogen in de zijden drukken’, instrueert Duffy, die nu als een opgerolde egel op de grond ligt.
‘Maar wat kan ik doen als ik er zo bij lig?’ vraagt Hedges.
Duffy kijkt op. ‘Noppes. Helemaal noppes. Hopen dat hij moe wordt en naar huis gaat.’ Hij staat op. ‘Goeienavond, chef.’ ‘Sterkte’, wenst Craven.
Ze verlaten haastig de kamer en Bernard Hedges gaat liggen, trekt zijn knieën op, schermt zijn hoofd af en dekt zijn zijden als Potter binnen komt. ‘Ik eh - zoek iets onder de tafel’, verklaart Hedges en de conciërge bekijkt hem vol wantrouwen. ‘Ik ga vanavond met mevrouw Potter naar Sound of Music’, kondigt hij aan.
‘Geweldig.’
‘Aangenomen tenminste dat mijn schoollokaliteiten op de voorgeschreven tijd zijn ontruimd; die voorgeschreven tijd is precies vijf minuten geleden verstreken.’
Hedges komt overeind. ‘Ik wou nog even blijven, Potter. Ik heb wat werk na te kijken.’
‘Kan niet’, zegt Potter beslist. ‘Volgens de reglementen moet de
school leeg, verlaten en gesloten zijn voor de conciërge zich aan zijn privé-leven kan gaan wijden.’
Zuchtend speelt Hedges open kaart: ‘Er staat een soort moordenaar te wachten om me in elkaar te slaan. Bij het hek.’
‘Bij mijn schoolhek?’ vraagt Potter verontwaardigd. ‘Dat kan ik niet dulden.’
‘Kijk maar’, zegt Bernard. ‘Die ongelofelijk grote vent...’
Potter kijkt naar buiten, ziet Niklos en Spirous over het schoolplein lopen.
‘Da’s Niklos’, fluistert hij dan. ‘Maar hij staat niet bij mijn hek zodat hij me niet hindert.’
Hedges kijkt mee. ‘Maar hij loopt op jouw speelplaats; dat kan je toch niet toestaan.’
De conciërge kijkt snel op zijn horloge. ‘Hoor eens even hier, die film begint om half zeven. Kom mee - wegwezen.’
‘Lafaard’, zegt Hedges woedend. ‘Ga jij maar rustig naar Julie Andrews kijken.’
“Die geeft tenminste geen aanleiding tot bloedige rassenrellen’, antwoordt Potter, genietend bij het zien van Bernards benauwde gezicht. Dan neemt hij de benen en verlaat de school via een zijdeur, die hij gewetensvol achter zich sluit.
Bernard Hedges rent door de lange gangen en stuift zijn klas binnen, waar hij te laat ontdekt dat hij de cricketbat vergeten heeft. Zware stappen van vastberaden mannen klinken hol in de gang en Hedges trekt zich terug naar zijn lessenaar.
De deurknop beweegt en Hedges stapt van zijn stoel en klimt op de lessenaar. Er zijn twee deuren in het lokaal en wanneer Hedges door de andere deur wil ontsnappen, ziet hij dat de Cyprioten hem hebben ingesloten. Niklos komt door de ene deur, Spirous door de andere. Als een niet te stuiten locomotief komt Niklos naar voren, blijft vlak bij Hedges staan. Hij is nog geweldiger dan Bernard gedacht had en kijkt dreigend voor zich uit.
‘Jij Hedges?’
‘Ja. Hoe maakt u het?’
Niklos knipt zijn grote mes open en bekijkt het met liefkozende blik. Bernard stapt achteruit en Niklos brult hem toe: ‘Egho iltho thea ton altherfotechmo mou.’
Da’s nou werkelijk Grieks voor me’, giechelt Hedges, die achter zdch de mastodont Spirous nader hoort stampen.
‘Ah!’ buldert Niklos. ‘Ik gekomen voor jou om mijn vermoorde zuster.’
Het is nog erger dan Hedges dacht: het kleine varken Appollon moet Niklos wijsgemaakt hebben dat zijn leraar Niklos’ zuster om zeep bracht, maar dit moet toch even rechtgezet worden.
‘Ik ken je zuster niet eens’, zegt hij gekwetst.
‘Jij kennen. Jij groot leugenaar’, gromt Niklos en hij zwaait wat met zijn mes om de spieren vast Ios te maken.
‘Eerlijk!’ houdt Hedges vol. ‘Ik ken geen enkel Cypriotisch meisje. Was het maar waar. Ik bedoel: nee.’
‘Appollon is mijn zuster1, verklaart de reus en al is Hedges doodsbang, hij blijft leraar en wil de fout herstellen.
‘Geen sprake van. Appollon is je neef.’
‘Wat?’
‘Neef.’
Niklos denkt na. ‘Neef? Geen zuster?’
‘Nee.’
‘Dank je. Mij gekomen voor jou om mijn vermoorde neef.’
‘Was het maar waar’, zegt Hedges. ‘Nee, het is nog steeds fout.’ ‘Is goed. Is erezaak!’
Bernard springt naar de andere kant van zijn lessenaar, achtervolgd door het geweldige mes. ‘Ik bedoel je Engels. Dat is fout!’ Teleurgesteld kijkt Niklos hem aan, schudt dan langzaam zijn hoofd als een echte gorilla, die overweegt of hij een varken plat zal slaan of fijn zal knijpen.
‘Goed’, zegt hij dan dreigend. ‘Jij schoolmeester. Jij mij zeggen hoe mij jou bedreigen en doden.’
Hij perst zich in Duffy’s bank en Spirous neemt die van Abbott. Het mes wordt tijdens deze korte wapenstilstand neergelegd en Hedges gaat naar het bord en pakt een krijtje.
‘Juist... ja, ik zal jullie leren hoe je moet zeggen dat je me van kant wil maken. Dat gaat natuurlijk om de neef.’
Hij draait zich om, schrijft het woord groot en duidelijk op het bord.
‘Gezien? Neef is mannelijk - man.’
Niklos denkt tandenknarsend na. ‘Ja. Neef - man. Maar jij sloeg mijn zuster.’ ‘Zuster’, zegt Hedges en hij schrijft dit nieuwe woord op het bord, wijst er trots naar. ‘Zuster... gezien? Zuster is vrouwelijk -vrouw. Meisje!’
Niklos gromt. ‘Mijn zuster Appollon is geen vrouw!’
Ongeduldig slaat Hedges tegen het bord. ‘Doe niet zo stom. Appollon is je neef - man!’
Wijd gaan de ogen van reusachtige Niklos open nu er wat licht in de duisternis komt. Hij weet nu dat hij niet zijn zuster komt wreken en dat zijn neef een man is.
‘Luister’, zegt hij waardig. ‘Ik gekomen om mij aan mes te rijgen.’
Bernard schudt zijn hoofd. ‘Nee, weer fout. Je moet jezelf niet doodsteken maar mij! Je bedoelt mij, vrees ik.’
‘Nu mij begrijpen. Bedankt. Nu mij beginnen!’ Niklos pakt het mes en gaat naar zijn metgezel. Samen beginnen ze te smiespelen en Bernard hoopt dat ze niet tot gruwelijke folteringen maar tot snelle dood zullen besluiten.
‘Wij gepraten’, buldert Niklos dan. ‘Jij goed leraar. Welke gek stuurde slechte brief?’
‘Ik heb je nooit slechte brieven gestuurd.’
‘Jij groot leraar. Maar ook groot leugenaar.’ Niklos haalt een brief uit zijn zak. ‘Hier slecht brief. Brief vol slecht over lieve Cyprioten, slecht over Grieks kerk, slecht over familie Abapellogopholis, Ethnel Street - zelfs over Cypriotische kappers.’
Bernard schudt zijn hoofd. ‘Nee. In deze brief wordt aan Appollons ouders alleen gevraagd of ze goedvinden dat hij extra Engels leert. Heb je die brief gelezen?’
‘Niklos geen Engels lezen. Kan niet.’
‘En de vader en moeder van Appollon?’
‘Ook niet.’
‘Snap dan wat neef jou geflikt heeft: hij zei dat dit slechte brief was’, verduidelijkt Hedges, die van de weeromstuit gebroken Engels gaat praten. ‘Dit brief geen slecht zijn. Ik zal voorlezen!’ Niklos pakt hem de brief af. ‘Nee. Spirous leest Engels. Hij mij in Grieks volpraten. Jij wachten. Spirous, ela atho!’
Ze gaan in conferentie en als het consult is afgelopen lacht Niklos Hedges stralend toe: ‘Niklos door zus-neef belazerd. Jij en ik - we zoeken Appollon en geven hem hardehandse klappen. Veel!’
Het dreigende mes wordt definitief dichtgeklapt en Hedges schudt zijn nu vriendelijke bezoekers de hand. ‘Wij drink drank’, kondigt Niklos aan en er komt een platte fles te voorschijn. ‘Ouzou! Veel goed!’ zegt de Griek en Hedges drinkt, voelt het straffe goed als vuur door zijn keel lopen. Ouzou’, antwoordt hij. ‘Veel goed en veel heet!’
Niklos is tevree, klapt opgetogen in zijn geweldige handen. Ouzou! Voor nieuwe vriend die vrouw is.’
‘Man’, verbetert Hedges, pakt de fles weer aan en voelt een heerlijke loomheid, die zijn angst verdrijft en de vloer zachter maakt. Hij kijkt tegen een paar geweldige laarzen aan en trekt zijn knieën op, slaat dan de armen om zijn hoofd en hoort bulderend gelach.
‘Mij geen vrouw schoppen’, buldert Niklos. ‘Mij dansen. Griekse dans - Sirtaki!’
Hij heeft zijn arm om Spirous’ nek geslagen en de mannen dansen dwars door de klas, beurtelings de benen ver voor zich uitschoppend. Niklos neuriet een melodie en even later hijsen ze Bernard overeind, haken in en de Sirtaki wordt wilder en wilder. Dwars gaan ze door de paden tussen de banken, voor- en achteruit langs het bord, langs de ramen naar de deur, waar plotseling Potter en juffrouw Ewell in het gezicht komen.
‘Alsof ik het geweten heb’, gilt juffrouw Ewell vol ontzetting. ‘Ik kan mijn ogen niet geloven, meneer Hedges. En wie zijn dat?’
‘De Cyprioten’, schreeuwt Potter vol schrik. ‘Dekken! Ze zijn overal in het gebouw.’
‘Meneer Hedges!’ krijst Doris als het schoppende drietal op haar af komt zodat ze terug moet wijken.
‘Hallo, Doris, ouwe jongen’, lalt Hedges, ‘let op, we nemen nu zijdelings de deur. Dit is de Sirtaki, die heb ik zojuist van mijn moeder geleerd. Ga je mee dansen in de Griekse club?’ ‘Tjoemtjoem, tjoemtjoem, tjoemtjoem’, zoemt de bulderbas van Niklos met het geluid van een reusachtige bromvlieg. Hij buigt naar Doris, trekt de anderen mee naar voren. Ze herstellen nog juist hun evenwicht en dansen dan schoppend en zingend door de lange gang, terwijl Potter nog net op tijd is om juffrouw Ewell op te vangen wanneer ze van pure emotie bijna van haar stokje gaat.
‘Mannen’, zegt ze hartgrondig. ‘Bah, Potter, schaam je dat je er ook een bent!’