2. Eigen rechter
Potter kijkt op zijn horloge terwijl hij ongeduldig op de gang loopt. Hij heeft zijn beste blauwe pak aan, een belachelijk klein hoedje op zijn hoofd en al zijn onderscheidingen zitten op zijn borst geprikt, waardoor hij op een soort versierde kerstboom lijkt. Hij loert in het klaslokaal, waar een dozijn leerlingen, onder wie Craven, Abbott en Sharon, misnoegd maar ijverig strafregels zitten te schrijven.
De conciërge kan zich niet langer beheersen en tikt tegen het glas. Hedges ziet hem staan, laat zijn boeken liggen en komt op de gang.
‘Ik krijg het idee, meneer Hedges, dat u deze kindertjes alleen laat schoolblijven om mij te tergen. Ik moet weg!’
‘Ik mag jou toch zo graag’, zegt Hedges spottend. ‘Maar niet zó, dat ik alleen daarvoor zelf ook nablijf. Waarom heb je zo’n haast?’
‘Ik wil op tijd zijn voor de slag bij Tobroek’, verklaart Potter bijna barstend van trots en Hedges bekijkt hem meewarig.
‘Arme kerel’, zegt hij en kijkt dan op zijn horloge. ‘Ik wil je plezier niet vergallen maar de slag bij Tobroek is al vijfentwintig jaar geleden gestreden.’
‘Ik bedoel de reünie. Regimentsreünie!’
‘Maar ga dan toch! En doe je vriend Monty de groeten.’
Potter zucht over zoveel onkunde. ‘Monty komt hier niet. Die zie ik een keer per jaar bij de El Alamein-reünie!’
Bernard lacht. ‘Ik weet zeker dat hij smachtend naar je verlangt. En ga nu maar naar je woestijnrattennest.’
Geschokt kijkt Potter naar de brandende lampen. ‘Dacht u dat ik al mijn zestig-watters de hele nacht wil laten branden?’ Bernard stelt hem gerust. ‘Ik ben al tamelijk groot’, zegt hij overredend, ‘en ik geloof dat ik best bij de lichtknopjes kan als ik op mijn tenen ga staan. Je hoeft me alleen maar een officieel, door jou ondertekend document te geven, waarmee je me daartoe onherroepelijk machtigt.’
‘Zulke documenten bestaan niet’, antwoordt Potter spijtig.
‘Maar in dit dringende geval wil ik met mijn hand over mijn hart strijken en bij deze mondeling mijn toestemming geven.’
Hij aarzelt nog even, krijgt alweer spijt, maar gaat dan toch weg met de stap van een man, die zijn post verlaat in de wetenschap, dat alle denkbare rampen nu niet lang op zich zullen laten wachten.
Als Hedges in zijn klas terugkomt staan er twee leerlingen bij zijn lessenaar. De eerste mag weg want de regels zijn compleet en ook de tweede wordt in vrijheid gesteld met de waarschuwing, dat hij voortaan niet bij Cromwell over het slechte schooleten moet klagen, maar de onzalige moed op moet brengen het tegen de struise kokkin te zeggen.
Craven komt met zijn blaadjes papier. ‘Zeggen helpt niet’, zucht hij somber. ‘Mevrouw Savage is alleen met handgranaten tot discussie te bewegen.’
Hedges gaat er niet verder op in. ‘Mooi, je kan gaan.’ Hij bekijkt de vellen papier van dichtbij en is nog net op tijd om Craven terug te roepen. ‘Kijk eens goed!’
Met een gezicht vol verbazing bekijkt Craven de blanco velletjes: ‘Hoe bestaat het? Ik had er een eed op durven doen dat ik ze volgeschreven had.’
‘Jouw toekomst ligt in de politiek’, sneert Hedges. ‘Je liegt alsof het waar is. Zitten en werken!’
‘Wham! Boem! Op slag dood!’ roept Abbott, die ergens aan heeft zitten denken.
‘En wie heb je in je kleine gemene gedachten nu weer om zeep gebracht?’ vraagt Hedges belangstellend.
‘Ouwe moe Savage. Met die handgranaat waar Peter over sprak. Ik stopte haar met al haar helpers in haar stinkende gaarkeuken en smeet die ene granaat naar binnen. Met één klap zaten de muren en het plafond onder de...’
Hedges trekt Abbotts hoofd aan het lange haar omlaag. ‘Schrijf!’ Frankie gaat zuchtend verder en wanneer Hedges naar Sharon loopt, die furieus aan het werk is, maakt Frankie een gebaar alsof hij een granaat op scherp trekt en hem tegen de rug van Hedges gooit.
‘Ik geloof dat ik jou maar een nablijf-abonnement moet geven, Sharon.’ ‘Shh!’
‘Zeg niet “Shh!” tegen me, Sharon.’
Ze blijft snel schrijven terwijl ze antwoordt: ‘Maar ik heb een afspraakje. En nu zit ik hier!’
‘Da’s ook een soort afspraakje’, mompelt Craven, die prompt beloond wordt met honderd regels extra.
Hedges wendt zich bestraffend tot Sharon: ‘Jij moest nablijven omdat je gisteren op een afspraakje betrapt werd.’
‘Toen had ik geen andere keus. Ik moest uitgaan met Vic of een opstel maken over de puber-oorlogen.’
’Punische oorlogen’, verbetert Hedges.
‘Natuurlijk koos ik Vic. Ik ben toch niet gek?’ Ze is klaar en terwijl Hedges haar strafregels controleert is ze hevig in de weer met lipstick en andere make-upartikelen. Als ze klaar is kijkt ze Hedges aan, wachtend op bijval. ‘Goed of niet?’
‘Eh - nou ja... Heel aardig. Goeienavond, Sharon.’
‘Tata, allemaal’, zegt ze, staat dan op en loopt als een behaagzieke speelgoedpop naar de deur. Craven gromt als een krolse kater als ze langs zijn bank komt, gevolgd door Hedges, die even een boek wil halen en de klas tot rust maant.
‘Het lijkt anders net of u achter Sharon aan loopt’, zegt Craven net iets te hard.
‘Mag ik dan nog eens vijftig regels extra van de heer Craven in ontvangst nemen?’ vraagt Hedges onverstoorbaar en loopt dan fluitend de gang op. Craven gaat berustend verder maar merkt dan plotseling, dat Frankie pas enkele regels geschreven heeft. Frankie ziet hem kijken en lacht trots. ‘Dit is het moment, waar ik op gewacht heb. Als Hedges vijf minuten wegblijft ben ik klaar!’
Hij haalt een vreemd apparaat uit zijn lessenaar: het blijken ongeveer twintig pennen te zijn, die hij met een dwarse pen en wat elastiek tot een soort schrijfkam bij elkaar gebonden heeft. ‘Massa produktie’, verklaart hij trots. ‘Bijna een computer. Knappe kerel, die mij te grazen neemt.’ Hij wil meteen een blad papier volschrijven. Twintig woorden komen tegelijk te voorschijn maar dan knapt het elastiek en de pennen vliegen in het rond, tot groot plezier en uitbundig leedvermaak van Craven.
Wanneer Abbott en Craven als laatsten het schoolhek achter zich laten vraagt Frankie een sigaret aan Craven, die stoer loopt te roken. ‘Als jij niet zoveel speelgoedsoldaatjes kocht, kon je zelf sigaretten kopen’, bromt Craven en dan kijken ze beiden stomverbaasd naar een meisje, dat rennend door het hek komt en de school weer binnen gaat. ‘Was dat Sharon niet?’
Craven grinnikt. ‘Vic was zeker verhinderd. Ze heeft Hedges misschien als tweede keus uitgezocht.’
Hedges, die juist zijn klas wil verlaten, hoort snelle voetstappen in de gang en even later rent Sharon hijgend naar binnen. Er is niets meer over van haar behaagzieke speelgoedpophouding want ze ziet er geschrokken en bang uit. Ze heeft één schoen in een hand en de andere aan haar linkervoet.
‘Meneer... meneer...’, roept ze in paniek.
Ze klampt zich aan hem vast, kijkt vol angst achterom.
‘Kind, wat is er?’
‘Een vieze vent. Een vieze, ouwe vent in het park.’
Bernard schrikt. ‘Heeft hij je beetgehad?’
Ze rilt. ‘Nee. Net niet omdat ik wegliep. Maar hij probeerde me te grijpen en mijn hak is gebroken en het is mijn op een na beste paar schoenen.’
Ze huilt even en hij probeert haar te kalmeren, intussen bedenkend wat hij nu moet doen. ‘Alles is in orde, Sharon. Je hebt precies gedaan wat je moest doen. Die ouwe viezeriken!’ Hij pakt Sharons gymschoenen uit haar lessenaar en laat haar die aantrekken. ‘Kom maar, ik zorg wel dat je veilig thuiskomt. En ik zal maatregelen nemen om herhaling te voorkomen. Morgen. Goed?’
Ze knikt maar moet nog vechten met haar tranen, die haar make-up tot een grotesk kleurmasker vervormen.
‘Kom dan, kind’, zegt Bernard maar Sharon blijft naar haar kapotte schoen kijken en wanneer de ramp in volle omvang tot haar doordringt begint ze pas goed te huilen: ‘Vijftien vijfennegentig hebben ze gekost!’ kermt ze.
‘Kom mee. Wees blij dat je zelf heel gebleven bent. We gaan naar je huis.’
In de leraarskamer wordt druk gepraat. Smithy is opgewondener dan ooit en juffrouw Ewell zit voortdurend vol afschuw met haar ogen te knipperen.
‘Mannen!’ zegt ze bits. ‘Bah! Laat dit aan mij over. Jullie zijn ook mannen!’
Price juicht. ‘Heb je dat eindelijk in de gaten, Doris?’
‘Stel je voor’, zegt Doris. ‘Wat zou er gebeurd zijn als IK daar gelopen had?’
Smithy denkt het te weten: ‘Je zou het volste recht gehad hebben die smerige duivel zo gemeen mogelijk aan te vallen!’
‘Arme bliksem’, zucht Price medelijdend.
‘Ik wil dit geval niet alleen verstandelijk bekijken’, herneemt Smithy spraakzaam. ‘Ik ben hier ook emotioneel sterk bij betrokken, verdomme nog aan toe!’
Doris schrikt nog heviger. ‘Mannen!’ herhaalt ze. ‘Wilt u er aan denken dat er een dame in dit vertrek is.’
‘Nee. Ik wil me vandaag opwinden’, zegt Smithy koppig. ‘Dit hele geval doet me aan iets soortgelijks denken, wat zich in mijn jonge jaren heeft afgespeeld. Het betrof mijn lieve vrouw Madge.’ ‘Dat wil ik wel eens horen’, zegt Price nieuwsgierig en Doris leunt belangstellend naar voren en zegt zacht: ‘Is dat nodig?’ Ze knikt naar Smithy ten teken dat hij beginnen kan.
‘We moesten op weg naar Brighton plotseling stoppen omdat Madge begon te rammelen’, begint Smithy.
‘Hè? Rammelen?’
‘Ik bedoel haar wiel. We zaten toen in een fietsclub. En terwijl Madge en ik naar haar wiel keken, kwam er zo’n vlegelachtige nietsnut langs, die ons met onbeschoft hard gebel opzij wilde jagen en toen...’ Smithy wordt paars van nijd bij de herinnering aan de schanddaad. ‘Toen maakte dat verachtelijke individu een zeer persoonlijke opmerking over Madges rokbroek, die haar kuiten half vrij liet.’
‘De vuile stinkerd’, brult Price half stikkend van het lachen en Doris vraagt teleurgesteld of dat alles was.
‘Welnee’, zegt Smithy bluffend. ‘Ik zou de smeerlap van zijn voertuig gesleept hebben om hem af te ranselen als hij zich niet pijlsnel uit de voeten gemaakt had. En die vuilak van gisteravond zou ik ook met liefde en plezier een pak rammel geven. En als ik...’
Hij heeft zo dreigend met zijn vuisten gezwaaid, dat hij bijna omver valt en krijgt een geweldige hoestbui. Price drukt hem in een stoel en wuift hem met een handdoek koelte toe. ‘Kalm aan, ouwe man. We kennen nu je gewelddadige karakter maar als je je nog kwader maakt krijg je een beroerte.’
‘Dit is geen tijd of onderwerp voor misselijke grapjes, meneer Price’, zegt Doris misprijzend.
‘Ook geen onderwerp voor amateurs als wij. Natuurlijk is het afschuwelijk en ik ben misschien meer verheugd dan u dat het arme kind niet verkracht werd.’
‘Moet u altijd dit soort woorden gebruiken of is dat een specifieke mannenafwijking?’
‘Goeie hemel, mens, dat woord bestaat toch. Ik weet geen beter.’ Hij leunt pesterig voorover. ‘Verkracht! Het staat in elk woordenboek en is geen schuttingtaal, preutse priegel. Verkracht. VERKRACHT!’
Cromwell, die juist, gevolgd door Bernard, binnen komt vangt het laatste woord op en schrikt. ‘Alweer een incident?’
‘Nee’, zegt Doris. ‘De heer Price leerde me zojuist een vies woord wat volgens hem in elk woordenboek staat.’
‘Eigenaardig’, zegt Cromwell verbluft. ‘Hoogst eigenaardig. Ja, Price weet zijn weetje. Enfin, Hedges en ik zijn bij de politie geweest en ik heb daar flink op mijn poot gespeeld.’
‘Dat is geweldig’, kweelt Doris bewonderend.
Cromwell veegt een hoop leugens bij elkaar: ‘Ik zei tegen die lui, ik zei: “Kunnen jullie ons in dit uur van opperste benauwdheid en benauwende duisternis licht verschaffen? Ik begrijp natuurlijk dat jullie het erg druk hebben en dat er personeelstekort is en...
Hedges, die er bij geweest is, is hevig teleurgesteld. ‘Nog vijf minuten’, fluistert hij tegen Price, ‘en de zak had die agenten aangeboden als vrijwilliger alle cellen uit te dweilen.’
Price begrijpt het direct. ‘Ruggegraatloze zwetser, dat is hij.’
5C hangt aan Sharons lippen wanneer ze in geuren en kleuren vertelt wat haar overkomen is. Abbott geniet er van als van een schuine mop, maar Craven en Duffy beginnen gevaarlijk en woedend te kijken. Dunstable, die er niets van begrijpt, zit onbekommerd te lachen.
‘Dus daarom rende jij gisteravond naar school terug’, zegt Craven.
Sharon knikt. ‘Ik wist niets anders. En Hedges was zo aardig —
zo begrijpend. Eigenlijk heel lief.’
Maureen begint meteen weer te dwepen: ‘Hij kan niet anders, zo is hij nu eenmaal. Ik ben stapel op hem!’
‘Hij bracht me thuis’, vervolgt Sharon voldaan. En hij wou alles voor me doen om het me maar naar mijn zin te maken.’ Maureens gedweep slaat plotseling om in jaloezie. ‘Bracht hij je thuis? O, nu gaat me een lichtje op.’
Ze begint broeierig voor zich uit te staren, knikt dan langzaam en krijgt de overtuiging, dat slimme Sharon een handig trucje heeft uitgehaald.
Duffy kucht. ‘Zeg, die gore parksluiper verdient een reusachtige optater op zijn gore rotsmoel. Zo’n vuilak om aan onze meiden te zitten!’
‘Wat heeft hij gedaan?’ vraagt Dunstable. ‘Sharon, wat deed die vent toch?’
‘Het gaat er niet om wat hij deed, maar juist om wat hij wilde en niet kon doen’, legt Sharon uit en Dennis gaat terug naar zijn bank om hier eens goed over na te denken.
‘Ik wou dat ik die vent te pakken had’, dreigt Craven. ‘En dan liefst met een aardig scheermes of een flinke heggeschaar in mijn hand.’
Duffy vloekt. ‘Het had mijn kleine zussie Mavis wèl kunnen gebeuren. Ik bedoel: Sharon is geen klein kind en weet donders goed wat zo’n vent wil.’
Ze trekt hem woedend aan zijn lange haar: ‘Zeg es, vuilbek.’ ‘Shar, je weet best hoe ik dat bedoel.’
‘Daar zijn er altijd nog twee voor nodig’, zegt Maureen kattig en Sharon is geschokt door deze woorden uit Maureens mond. ‘Waarvoor?’ vraagt Dennis dreinend en Sharon licht hem goedig voor: ‘Soms willen ouwe kerels meisjes aan hun haren trekken, Dennis. Ze maken meisjes aan het huilen.’
Hij begrijpt het nu allemaal. ‘O, laten we vechten en dan trekken we alle haren uit die ouwe pestkoppen.’
‘Da’s nou precies wat we van plan zijn, beste Dennis’, kondigt Duffy aan en Abbott springt enthousiast overeind. ‘Ik pleeg een doodslag als ik hem zie!’ juicht hij en begint hevig te gesticuleren; hij maakt steekbewegingen, schopt en stompt en wurgt een denkbeeldig slachtoffer wat hij vlak boven de grond laat vallen en dan nog een schop nageeft.
Craven knikt naar Duffy. Op mij kan je rekenen, Eric.’
‘Dan gaat het vanavond gebeuren. Jij loopt helemaal alleen naar huis, Sharon, net als gisteren. Wij houden je in de gaten. Zo gauw die schoft zijn smoel vertoont sla ik die van zijn romp.’ ‘Heus, Eric? Doe je dat voor mij?’
‘Reken maar!’
‘Ik zal nooit vergeten dat jij je bloed wilt vergieten tot verdediging van mijn eer’, zegt ze getroffen.
‘Dat doe ik voor iedereen uit 5C’, verklaart Duffy. ‘Ze blijven van mijn klas af!’
Nu pas beseft Abbott, dat het geen loze dreigementen zijn maar dat Duffy volkomen ernstig is. Hij wordt bang dat hij mee moet. ‘Gaan we heus?’
‘Nou en of.’
“Vanavond?’
Duffy knikt.
‘Wat jammer dat ik vanavond niet mee kan. Ik moet met mijn been naar de dokter.’ Abbott begint meteen mank te lopen, trekt pijnlijke gezichten en gaat snel naar zijn bank waar hij met een zucht van verlichting gaat zitten.
Duffy lacht sarcastisch. ‘Jammer. Nou ja, jij hebt zojuist al iemand staan wurgen en steken, toen je been nog helemaal goed was. Arme kerel, kruip jij maar weg achter je speelgoedsoldaatjes.’
Frankie kleurt. ‘Eerlijk, Eric, ik zou graag willen maar...’
Duffy haalt de schouders op. ‘Zit niet te mekkeren. Er zijn genoeg anderen om die gluiperd dwars door het hele park te slaan en als het moet doe ik het alleen.’
Hij zwijgt wanneer Hedges binnen komt. ‘Ik hoor het je zeggen, Duffy en ik weet wat de bedoeling is. Maar dat gebeurt niet!’ ‘Daar zou ik maar niet zo zeker van zijn’, gromt Duffy.
‘Hou op. Ik waardeer de bedoelingen, maar dit is werk voor de politie.’
Hij staat nu voor Duffy die koppig zijn hoofd schudt. ‘Hoor eens, chef, na schooltijd zijn wij toch gewone burgers, is het niet?’
‘Je praat meer als een legercommandant. Lever je bazooka’s in, zet het uit je hoofd en laat het aan de bevoegde instanties over. Begrepen?’
Duffy grijnst. En heel zijn gezicht laat duidelijk zien dat hij het volkomen begrijpt, maar er zich totaal niets van aantrekt.
Wanneer juffrouw Ewell na schooltijd door de gang loopt, komt Cromwell haar achterna en grijpt haar arm. ‘Hebbes, Doris!’
Ze bloost en merkt genietend dat hij de arm nog even vasthoudt.
‘Ja, u hebt me.’
Cromwell kijkt dapper naar zijn gevangene. ‘Ik heb nagedacht over die eh-persoon en ik bedacht dat jij ook door het park naar huis gaat. Ik ga nu heel flink tegen je optreden, Doris, want ik verbied het!’
Ze kijkt hem bewonderend en daarna erg hulpeloos aan. ‘Ik volg al je bevelen op, Maurice.’
Hij lacht, beraamt op slag een plan: ‘Weet je wat ik met je ga doen, Doris?’
Hij trekt haar mee en ze begint hevig te hopen. ‘Nee. Zeg het, Maurice.’
‘Ik breng je naar de bus aan de overkant’, legt hij stralend uit. ‘Da’s wel een omweg maar dan loop je tenminste niet door het park.’
Price en Bernard hebben het gezien en gehoord. ‘Zag je haar gezicht’, grinnikt Price. ‘Dat gekwelde in haar ogen van: “bijna beet en net nog mis”? Ze is bijna in staat hém aan te randen! Kan jij me een lift geven? Ik ben bang alleen.’
*Vandaag niet, kerel. Ik moet namelijk...’
Price heeft het al begrepen: ‘Jij moet namelijk door het park om op Sharon te letten en op de politie en op iedereen, die een ridder te voet nodig mocht hebben.’
‘Het is een van mijn leerlingen, Price.’
‘Ik dacht dat het allemaal kleine Borgia’s waren, van die lekkere gifmengsters en messestekers.’
Sharon Eversleigh loopt helemaal alleen zenuwachtig door het park en schrikt zich half dood wanneer plotseling drie hoofden boven een paar struiken opdoemen. Dan herkent ze Duffy, Dunstable en Craven, die haar bemoedigend toelachen. Het is bijna donker en als ze gerustgesteld verder loopt, begint achter haar rug Dunstable te krassen als een uil, omdat hij denkt dat dat er bij hoort. Duffy legt snel zijn hand over Dunstables mond en duwt hem omlaag.
Twintig meter verderop staat Bernard Hedges weggescholen achter een boom en hij schrikt op wanneer dreigend gegrom van een hond op hem toe komt. Hij kijkt om en ziet een vervaarlijke politiehond, geleid door een agent, die hem uiterst wantrouwig bekijkt.
‘En wat voer jij hier wel uit?’ vraagt de agent.
‘Shh!’ zegt Bernard. ‘Ik sta naar dat meisje te loeren.’
De agent grijpt hem ruw beet. ‘Aha! Ik wist het zo gauw ik je smoel zag!’ maar dan herkent hij Bernard, die hij op het politiebureau heeft ontmoet.
‘Sorry, meneer, in het halfdonker maakt u een ongure indruk als ik dat zo zeggen mag.’
Bernard grinnikt. ‘Al goed. Als jij geen uniform droeg had ik al alarm geslagen...’
Er wordt gegild, hoog en vol angst. Het komt uit de richting waar Sharon liep en Bernard rent met hond en agent in de richting van het geluid. Bernard struikelt over de lijn van de hond, de agent valt over Bernard en ze rollen gedrieën over de grond.
‘Eric! Eric!’ gilt Sharon. ‘Daar! Een vent met een zaklantaarn in de struiken.’
Eric rent, met Craven achter zich aan. Als bulldozers verdwijnen ze in de struiken, waar Sharon naast staat te gillen. Hedges komt ook en Sharon wijst: ‘Daarheen, meneer!’
Uit het struikgewas komt het geluid van een voorhamer tegen een locomotief. Iemand brult in hevige pijn en een lichtbundel zwaait in de lucht. De agent is er nu ook en loopt met Bernard en Sharon de bosjes in, waar Eric Duffy tevree zijn bezeerde vuist wrijft. Op de grond ligt de gevelde aanrander.
‘Ik had je bevolen dit aan de politie over te laten, Duffy’, zegt Bernard en Duffy grijnst. ‘Dat dacht ik ook. Wat doet u dan hier?’
‘In naam der wet, we hebben hem!’ constateert de agent triomfantelijk. ‘Laten we de schurk eens bekijken...’ Hij bukt zich en bromt tevree: ‘Dat klopt wel. Een typische aanrander zo te zien.’
De aanrander komt kreunend overeind, zit nu op de knieën en roept half bewusteloos om een zekere Ruby. Dan herkennen ze hem en Bernard noemt zijn naam: ‘Allemachtig. Dat is Potter!’
Potter staat de volgende dag koppig en met een diepblauw oog voor Cromwells bureau.
‘Nee, meneer. Ik wil niet redelijk zijn.’
Hij wankelt naar een stoel, laat zich kreunend omlaagzakken, gaat achterover liggen en laat juffrouw Ewell een ijszak op het gezwollen oog leggen. Maar hij stelt zich zo geweldig aan, dat het ding telkens wegglijdt.
‘Jij krijgt een glas van mijn beste sherry, brave man’, probeert Cromwell opgewekt, ‘en laat iedereen zijn sigaret uitmaken want de arme Potter heeft het toch al zo benauwd, is het niet, Norman?’
‘Noem me vandaag niet Norman’, fluistert Potter met de laatste kracht van een stervende. Dan valt hij uit zijn rol en sist venijnig: ‘Mijn besluit staat vast. Ik dien aanklachten wegens zware mishandeling met vrijwel dodelijk gevolg tegen die jonge misdadigers in.’
Hedges komt dichterbij. ‘Sigaretje, ouwe jongen?’
Cromwell schrikt. ‘Nee, Hedges, hij zou er in kunnen stikken!’ ‘Daarom juist’, grinnikt Price op de achtergrond. Potter pakt de sigaret aan, laat zich vuur en sherry geven. ‘Mijn galgemaal’, zegt hij theatraal. ‘Misschien kan het morgen al niet meer. O, mijn arme oog!’
Juffrouw Ewell probeert het nog eens: ‘Potter, iedereen, letterlijk iedereen, betreurt dit incident, maar de politie begrijpt dat het een vergissing was. Wij begrijpen dat ook. Waarom wil jij het niet begrijpen?’
‘Omdat ik het slachtoffer met het dichtgeslagen oog ben.’
‘Luister nou toch eens, Norman’, probeert Hedges en Potter komt vol walging overeind.
‘Hoe noemt u mij, meneer Hedges? Wat hoorde ik daar?’ ‘Menéér Potter dan... Neem nu eens even aan dat u in de snikhete woestijn patrouille liep...’
Potter krijgt belangstelling. ‘Oh... met mij als commandant?’ ‘Vanzelf! Neem nu verder aan dat er een Duitse sluipschutter is, die op een Marva of Milva wil schieten. Wat zou je doen?’ Potter hoeft geen seconde na te denken en wijst op zijn onderscheidingen: ‘Nog een lintje winnen, kereltje.’

Bernard voelt dat hij aan de winnende hand is. ‘Precies. Je zou
eerst handelen en pas later vragen stellen. En dat is precies
hetzelfde wat Duffy deed.’
Heel even denkt Potter na en dan wordt hij woedend: ‘Schande! In deze demagogische vergelijking heb je mij de rol van een Duitse sluipschutter gegeven, dat is toch wel het toppunt! Hier, neem die stinksigaret terug.’
Verslagen pakt Hedges de sigaret aan. Potter komt boos overeind en Doris wil hem tegenhouden: ‘Meneer Potter, alsjeblieft...’
‘Nee’, snauwt hij, ‘ik laat me niet omver praten, zelfs niet als mijn woestijn-ervaring misbruikt wordt door iemand, die destijds nog luiers volpoepte...’ Hij beent woedend uit de kamer en Cromwell staart hem medelijdend na. ‘Grote goedheid, onze Norman is zichzelf niet meer.’
‘O ja, juist wel’, grijnst Price. ‘Dit is onze lieve Norman ten voeten uit!’
In 5C zit Dunstable verward en onzeker op zijn nagels te bijten. Duffy en Craven doen of ze zich nergens iets van aantrekken.
‘Ik voel me niet prettig nu jij narigheid krijgt terwijl je mij wilde beschermen, Eric’, zegt Sharon zuchtend.
‘Jij hebt dan ook alle reden je te schamen’, bitst Maureen en Sharon neemt de handschoen op. ‘Maureen Bullock, wat mankeert je? Je zit voortdurend steken onder water te geven.’ Maureen zet zich schrap. ‘Ik mankeer niets, Sharon Eversleigh. Ik heb alleen ontdekt dat onvolwassen meisjes vieze oude mannen verzinnen om zelf in het middelpunt van de belangstelling te komen.’
De meisjes staan vlak bij elkaar, klaar om te krabben en te bijten.
‘Dat deed ik niet. En ik ben volwaSsener dan jij! Puber!’
‘Oh nee. Ik werd in mijn vakantie volwassen, uitgeschoten kleuter!’
Duffy krijgt er genoeg van. ‘Schei uit, jullie. Ga direct zitten!’
Ze gehoorzamen maar Maureen heeft nog iets in voorraad: ‘En jij verft je op als een snol.’
Sharon lacht hatelijk. ‘Da’s altijd nog beter dan een beha met vullingen te moeten dragen zoals jij!’
Nu staat Duffy op. ‘Willen jullie allebei een klap voor je kanus?’ informeert hij dreigend en hij krijgt antwoord van Bernard, die binnenkomt. ‘Nog steeds aan het vredestichten, Duffy? En wat is er met Maureen en Sharon aan de hand?’
De meisjes kijken ieder een andere kant op en zwijgen.
‘Da’s een heldere en uitvoerige uitleg’, zucht Hedges. ‘Nu iets anders: Duffy, Craven en Dunstable moeten met mij mee naar het hoofd.’
Duffy haalt zijn schouders op: ‘Ook dat overleven we wel.’ Dunstable wil eerst naar het toilet en Bernard stelt hem gerust maar Sharon zegt spijt te hebben dat ze dit allemaal heeft aangericht.
‘Alles is beter dan een herhaling van gisteravond, kind’, zegt Hedges. Onthou dat. Vooruit, jongelui, mee.’
Ze verlaten de klas, meewarig nagestaard door de anderen. Maureen begint zich - na de ernstige woorden van Hedges -schuldig ten opzichte van Sharon te voelen.
‘Shar, het spijt me dat ik zo uitviel. Ik dacht dat je komedie gespeeld had om meneer mee naar huis te krijgen.’
Sharon lacht haar uit. ‘Maureen, je bent getikt. Ik heb je al eerder gezegd dat ik hem wel mag, maar dat ik hem lichamelijk niet eens zié!’
‘Dan neem ik ook terug wat ik over je make-up zei’, vervolgt Maureen gekweld.
‘Al vergeten, kind.’
Abbott, vastbesloten de Duffy-rol te spelen nu Eric weg is, gaat staan. ‘Hee, jullie twee - ik ben niet gewend tweemaal te waarschuwen. Hou op met dat gesmiespel!’
Maureen en Sharon kijken hem aan, volledig eensgezind en helemaal niet onder de indruk. ‘Zullen we, Maureen ?’ vraagt Sharon zakelijk.
‘Ja. En nu meteen!’
Ze staan gelijktijdig op. ‘Pak hem! Trek zijn broek omlaag’, beveelt Sharon en de meisjes gieren van het lachen wanneer Frankie in hevige paniek zich achter zijn bank verschanst. ‘Nee! Niet doen! Niet slaan! Ik zal het aan Hedges vertellen!’
Price, in een indrukwekkende witte laboratoriumjas, kijkt zijn vertrekkende leerlingen na en overweegt of hij een bordewisser zal gooien. ‘Maak dat je weg komt, ongezuiverd legeersel.’ Hij wil zich omdraaien maar bedenkt nog iets beters: ‘Bacteriën zijn jullie, dat is het juiste woord. Giftige bacteriën!’
Vol afschuw kijkt hij naar de banken, die bezaaid zijn met kapotte reageerbuisjes, capillairvaatjes, verspilde chemicaliën en een plas zoutzuur, die bezig is een dikke plank weg te bijten.
‘De hemel sta me bij’, gromt Price. ‘Dit is erger dan de pest, dreigender dan een oorlog, dit is Fenn Street School!’ Hij pakt een doos vol gebroken glaswerk en begint de nieuwe oogst binnen te halen terwijl Bernard binnen komt. Hij kijkt naar de ravage. ‘Dit’, zegt hij, ‘is het visuele equivalent van wat de schatjes tijdens Engelse les doen.’
Hij wil zijn handen wassen maar wanneer hij een kraan opendraait blijkt een inventieve geest er voor gezorgd te hebben, dat er een miniatuurfontein uit een Bunsenbrander spuit. Price is gehard in de strijd en kijkt zelfs niet verbaasd.
‘Heb jij niet iets waarmee Potter in een lief, klein toverfeetje veranderd kan worden?’
‘Nee. Wel plenty gif. Wil hij nog steeds die aanklacht indienen?’
‘Ja. Weet jij een manier om zijn navel vol dynamiet te duwen en hem dan tot ontploffing te brengen?’
Potter komt binnenstampen. Hij heeft een zwarte lap voor zijn ene oog en draagt de pet als een relikwie voor zich uit. ‘Meneer Price, een van uw moordenaars heeft me met een waterpistool met zoutzuur bespoten.’ Hij toont, sidderend van verontwaardiging, gaten in de pet en Bernard en Price beginnen te lachen.
‘Dit is niet leuk’, bijt Potter.
‘Minder leuk dan wanneer je de pet niet had opgehad’, beaamt Bernard ijzig. ‘Is het een wonder dat sommige leerlingen zich door jou bedreigd voelen?’
Potter snuift gebelgd. ‘Ik weet al wat dit betekent: puur terrorisme van een ondergrondse bende, alleen omdat ik protesteer tegen straatterreur en landloperij. Ik noem het een schande dat een nette burger als ik niet eens zijn privé-zaken in een park behartigen kan.’
‘Overdrijf niet zo’, begint Hedges maar dan krijgt hij een ingeving: ‘Wacht eens even, we hebben nooit gevraagd wat die privé-zaken van jou in het park waren.’
Meteen bindt Potter in. ‘Privé is privé’, zegt hij vaag. ‘En nu moet ik weg. Dringend!’
Price komt voor hem staan. ‘De vraag ligt voor de hand. Wat deed jij daar?’
‘Iets.’
‘Wat voor iets? Je kan het gerust zeggen, want anders horen we het toch voor de rechtbank wanneer je Duffy hebt aangeklaagd.’
Op slag probeert Potter een beminnelijk gezicht te trekken maar hij komt niet veel verder dan een halfzachte grijns.
‘Ach’, zegt hij dan grootmoedig, ‘als jullie het precies willen weten kan ik het wel meteen zeggen: natuurlijk ben ik niet van plan die knul moeilijkheden te bezorgen; da’s tegen mijn natuur.’ Hij ziet dat Hedges en Price elkaar vol ongeloof aankijken. ‘Nee’, vervolgt hij snel, ‘ik laat alles blauw-blauw. Geen aanklacht en geen wraakgevoelens. En nu zal ik eens gauw een gros nieuwe reageerbuisjes voor meneer Price halen want de knulletjes hebben wel het een en ander per ongeluk stukgemaakt.’
Hij gaat weg en laat twee stomverbaasde mensen achter, die langzaam achterdochtig worden.
‘Is hij nu bij toverslag een lief, klein toverfeetje geworden, Price, of denk jij wat ik denk?’
Price grijnst satanisch. ‘Wij denken aan de mogelijkheid dat Potter bang wordt dat we ontdekken dat hij de smerige ouwe parkenviespeuk was...!’
Wanneer Potter een kwartier later met een plastic emmer en een grote zeemlap op de gang het hoofd tegenkomt kijkt die hem opmerkelijk koel aan. ‘Zoek je wat?’
Potter lacht zo vriendelijk mogelijk en probeert schalks uit zijn ogen te blikken: ‘Ik ga de kleine baby in zijn badje doen’, legt hij uit. Cromwell steigert verschrikt achteruit en begrijpt dan dat dit het oude grapje is. ‘O nee, dat gebeurt niet’, zegt hij streng. ‘Jij mag mijn wagen niet meer wassen.’
Potter is hevig teleurgesteld, komt een paar stappen dichterbij en Cromwell stapt geërgerd achteruit.
‘Maar meneer, dan ontneemt u me een van mijn liefste bezigheden. Ik doe het zo graag!’
Cromwell richt zich op. Zeldzaam beslist is zijn stem wanneer hij antwoordt. ‘Jij raakt mijn auto met geen vinger meer aan, Potter!’
Meteen loopt hij door, de conciërge als een lange, dunne sliert ellende en verwarring achterlatend. Hij zet zijn emmer moedeloos op de grond en ziet dan twee kleine meisjes komen, op de voet gevolgd door meneer Smith. Zo gauw Smithy Potter ziet, loopt hij als een schild tussen de kinderen en de conciërge.
‘Ik heb besloten geen aanklacht in te dienen, meneer Smith’, zegt Potter in de hoop dat er tenminste iemand vriendelijk tegen hem zal zijn maar Smithy trekt zijn oude neus op alsof hij iets vies ruikt en schampert: ‘Zeker omdat je er niets voor voelt dat je nachtelijke praktijken open en bloot voor de rechtbank onthuld zullen worden!’
Smithy verbaast zich over zijn eigen moed en gaat nog een stapje verder: hij schopt de plastic emmer opzij, kijkt de conciërge aan alsof hij applaus verwacht en loopt dan mopperend door. En eindelijk begint Potter te begrijpen, dat er een smet geworpen is op het trotse vaandel der Woestijnratten. Hij wordt verdacht. Dat is de enige verklaring voor het gedrag der anderen. Hij voelt zich misselijk worden en grijpt snel naar zijn emmertje.
5C wacht nog steeds op de terugkomst van Hedges, Duffy, Craven en Dunstable. Frankie Abbott zit opvallend met een Duitse bajonet te spelen maar ziet geen kans iemand met dit wapenbezit te imponeren.
‘Iedereen die in de buurt van mijn broek komt, krijgt hiermee te maken’, kondigt hij aan maar Maureen en Sharon luisteren niet naar hem.
Dunstable komt dansend binnen: ‘Niks aan de hand. Geen straf, geen klacht!’
‘God zij dank’, zucht Sharon en Maureen murmelt er een eerbiedig ‘Amen’ achteraan.
Duffy, Craven en Hedges zijn er nu ook en Duffy vraagt grijnzend aan Maureen of ze soms haar pater Sopwith met Potter heeft laten praten, want er moet toch een verklaring zijn waarom die lange sladood plotseling geen wraaklust meer koestert.
‘Ik denk dat Potter jullie eens wil laten zien hoe een behoorlijk mens zich gedraagt. Abbott, wat heb jij daar?’
‘Niks.’
‘Lieg niet. Hier dat ding.’ Hij steekt zijn hand uit en wacht net zo lang tot Abbott de bajonet met schede geeft.
‘Dat is het dodelijkste wapen dat ik sinds enkele dagen geconfisqueerd heb’, zegt Bernard maar Frankie protesteert hevig dat het zijn eigendom is wat hij nota bene op bestelling heeft laten vervaardigen.
Hedges leest een inscriptie. ‘Bij Krupp in Essen hè?’
‘Nee, bij Denton in High Street.’
‘Denton handelt in speelgoed, niet in Duitse bajonetten’, zegt Bernard rustig.
Frankie zucht: ‘Goed. Niet bij Denton. Ik vond het in het park!’ Het begint Hedges te vervelen. ‘Jij moet eens leren niet voortdurend te liegen, Abbott. Vanavond mag je nablijven!’ ‘Bullebak!’ Het woord knalt uit Maureens mond door de klas. ‘Maar Maureen!’
‘Dat is altijd het enige antwoord’, zegt ze met trillende stem. ‘Nablijven! Akelige bullebak!’
De uitval van Maureens kant is zo ongelofelijk, dat Bernard probeert zich te beheersen: ‘Maureen, het is een opwindende dag maar dit soort gedrag kan ik echt niet tolereren.’
Ze kijkt hem midden in zijn gezicht, helemaal niet kwaad. ‘Kan me niet schelen. U bent een bullebak!’
Sharon begint er iets van te begrijpen en volgt de dialoog met grote belangstelling, evenals trouwens de rest van de klas.
‘Op die manier vraag je er om na te moeten blijven’, dreigt Hedges en dan - hij kan zijn ogen niet geloven - trekt ze een lange neus.
‘Je blijft na!’ blaft Hedges en meteen is Maureens agressiviteit verdwenen. Ze zit zoet voor zich uit te kijken en glimlacht wanneer de bel laat horen, dat het er weer op zit.
‘En wij, zoete kindertjes, mogen naar huis’, joelt Duffy. Wanneer de klas leegstroomt geeft Hedges de schoolblijvers precies vijf minuten om even naar de toiletten te gaan. ‘Geen seconde langer’, zegt hij en gaat dan achter zijn lessenaar zitten, ziet de bajonet en bergt die op als Potter binnenkomt. Bernard neemt hem meewarig op.
‘Meneer Hedges, ik - ik moet met iemand praten...’
Hedges maakt afwerende gebaren en is doodsbang voor confidenties.
‘Praat liever met een ouder iemand. Misschien met je dokter.’ ‘Waar doelt u op?’
‘Weet ik niet. Waar doelde jij op?’
Potter zucht diep. ‘De reden waarom ik in het park was. Ik was daar omdat mijn kameraden me niet geloofden toen ik een sterk, maar waar gebeurd verhaal vertelde.’
‘Ongeloofwaardig!’ schampert Bernard.
‘Ik werd boos, ziet u. Ik ben kwaad weggelopen voor we aan de smerige liederen begonnen en toen nam ik uit nijd onze kostbaarste oorlogstrofee mee.’
‘De wat? Een buitgemaakte tank of zo?’
Potter is nu asgrauw van schaamte. ‘Ik zal kort zijn: ik ging door het park naar huis en verloor de kostbaarheid. Ik-’ hij gaat fluisteren: ‘ik had een paar slokjes te veel gehad, ziet u.’ Bernard ziet zweetdruppels op Potters voorhoofd en het lijkt waarachtig of de oude ijzervreter zich niet langer beheersen kan. Plotseling kan Hedges combineren. ‘Dus jij ging de volgende avond met een zaklantaarn op zoek naar je verloren bommenwerper?’
De conciërge knikt, staart strak naar de grond en schuifelt met zijn voeten. Hedges grijpt in zijn lessenaar en laat de bajonet van Abbott zien. ‘Is het dit?’
Potter kijkt op, kan zijn ogen niet geloven. Dan pakt hij het stuk staal, koestert het als een baby tegen zijn borst terwijl hij stralend begint te lachen.
‘Da’s Siegfried!’ zegt hij verrukt. ‘Onze eigen mooie Siegfried!’ ‘Waarom heb je dat niet direct verteld toen ernaar gevraagd werd?’ zegt Hedges verbluft en meteen buigt Potter weer het hoofd. ‘Omdat het zo beschamend was’, bekent hij zacht. ‘Diefstal van mijn eigen regiment. Maar ik zweer u, ik wist niet wat ik deed want ik had teveel gedronken, meneer Hedges.’
Nog steeds staat Potter in dwaze verrukking zijn Siegfried te koesteren wanneer Maureen, Frankie en juffrouw Ewell binnenkomen.
‘De straflijst, meneer Hedges’, kondigt juffrouw Ewell aan maar dan ziet ze Potter, slaakt een kleine gil en strijkt haar rokken strak langs haar benen.
‘Blij dat u net komt, juffrouw Ewell’, zegt Hedges. ‘Nu kan ik u meteen iets over Potter mededelen.’
Potter probeert Hedges het spreken te beletten door hevig te gebaren maar Hedges heeft het goed met hem voor. ‘Kijk, de enige reden waarom onze meneer Potter gisteravond in het park was, was dat wapen - laat even zien, Potter - wat een van zijn regimentskameraden daar verloren had. Potter zocht het.’
De conciërge laat een lange, bevende zucht van verlichting schieten en kijkt zo devoot naar Hedges als een non naar het kruis.
Doris laat haar rokken Ios. ‘Maar waarom heb je dat niet direct gezegd, malle kerel?’
De malle kerel weet geen antwoord maar weer springt Hedges voor hem in de bres: ‘Da’s een kwestie van regiments-eer, juffrouw Ewell.’
Ze lacht zenuwachtig maar toch ook erg opgelucht. ‘Mannen!’ zegt ze verbluft. ‘Oh, die mannen toch!’ Ze gaat tevree weg en Potter begint zijn dankbetuiging: ‘Meneer Hedges, laat gerust alle lichten vanavond branden. Ik zal ze wel uitdoen - met alle soorten van genoegen.’
Hedges kijkt huiswerk na en ziet na een half uur Frankie Abbott naast zich staan. ‘Klaar, meneer.’ Hij geeft Hedges de strafregels aan.
‘Ik kan er geen woord van lezen, Frankie. Wat staat er?’
‘Ik mag niet zoveel liegen, meneer.’
‘Ik had opgegeven: Ik mag niet voortdurend leugens vertellen.’ Abbott kijkt hem smekend aan. ‘Ik hoef het toch niet opnieuw te maken? Ik moet dringend naar het ziekenhuis. Ik denk dat ik blindedarmontsteking heb’ en hij grijpt theatraal naar zijn hartstreek.
‘Je hebt er niets van geleerd’, zucht Hedges. ‘Ga maar!’ Abbott zegt gedag en zodra hij weg is maakt Maureen haar laatste drie strafregels af.
‘Ook klaar, meneer.’ Ze brengt hem haar blaadjes en hij kijkt het meisje ernstig aan. ‘Ga dan maar, Maureen. Ik wil je nog wel vertellen dat je gedrag me erg heeft teleurgesteld. Dat had ik van jou nooit verwacht.’
Ze knikt braaf, doet dan alsof ze plotseling een afschuwelijke gedachte krijgt en kreunt: ‘Goeie hemel, dat was ik helemaal vergeten.’
‘Wat?’
Ze doet zo hulpeloos mogelijk: ‘Meneer, ik moet door het park naar huis — in het donker - helemaal alleen!’
Nu begrijpt hij ineens waarom ze zich zo vreemd misdragen heeft maar het is te laat. ‘Maureen!’ zegt hij bestraffend tegen het kind, dat engelachtig naar hem lacht en hem haar jas reikt. Hij helpt haar er in en zegt dan wrevelig: ‘Voor het geval je dit morgen weer wilt proberen kan ik je zeggen dat juffrouw Ewell morgen op nablijvers past!’
Dan lopen ze samen naar de klasdeur en als die opengaat ziet Hedges tot zijn grote schrik op hetzelfde ogenblik een hele groep jonge meisjes opdoemen.
‘Daar komt-ie’, roept de voorste en ze rennen op hem af. Hij gaat met zijn rug tegen de muur staan. ‘Wat doen jullie hier? Is er nog gym of korfbal?’
Een blonde vamp uit 4B lacht smachtend. ‘Nee, meneer. Maar we zijn allemaal doodsbang om alleen door het park te gaan.’
Ze vechten om de eer wie hem een arm mag geven en wanneer de hele groep door de gang loopt, lijkt het of Hedges door een horde Dolle Mina’s krijgsgevangen is gemaakt. Hij probeert voor alles nog schoolmeester te blijven. ‘Als dat beslist moet, laten we het dan een beetje ordelijk doen voor de buren.’ Dan vloekt hij. ‘Wie deed dat? Wie kneep me daar? Da’s niet leuk meer!’
‘Ik niet, meneer’, zegt Maureen devoot. ‘Ik heel beslist niet·’