1. De gokkers van 5C
De leraarskamer ruikt na de vakantie nog naar de verf. Op een tafel staan nog wat verfbussen, geflankeerd door een piramide van rollen closetpapier. De hele staf, behalve Bernard Hedges, is aanwezig en wacht gelaten op de te verwachten ‘welkomstspeech’ van Cromwell en juffrouw Ewell.
Potter heeft zich als een soort adjudant vlak bij het hoofd opgesteld en kijkt martiaal voor zich uit, houdt de uniformpet onder de arm.
Price zit te kijken of hem zojuist een doodvonnis is voorgelezen en ouwe Smithy heeft pantoffels aan omdat hij last heeft van zijn eksterogen.
‘Wel, staf’, begint Cromwell goedgehumeurd, ‘tijdens de vakantie hebben onze wegen zich gescheiden maar nu hebben we elkaar weer eh...’ Hij kijkt hulpeloos naar Doris.
‘...gelukkig weer gevonden’, helpt ze vriendelijk.
Verrukt lacht hij haar toe. ‘Precies het woord wat ik zocht, Doris. En laat me jullie nu uit het diepst van mijn hart een welkom toeroepen!’
Price verbergt zijn hoofd in zijn armen.
‘Een nieuw kwartaal - een nieuwe uitdaging’, galmt Cromwell. ‘Wat gaan we met de leerlingen doen?’
Hij wacht om iedereen nieuwsgierig te maken maar Price maait hem het gras voor de voeten weg: ‘Allemaal af maken, dan hebben we rust!’
‘Meneer Price!’ sist juffrouw Ewell geschokt. ‘Als ik het niet gedacht had! Dat eeuwige sarcasme zit me tot hier!’ Ze wijst naar haar strot.
‘Die barbaarse krengen zitten mij tot hier!’ kaatst Price terug en hij wijst een halve meter boven zijn hoofd.
Cromwell is vastbesloten de vreugde van de eerste schooldag niet te laten bederven en doet of hij niets gehoord heeft. ‘Wat we met de leerlingen gaan doen, zal ik nu eens vertel...’
Hij zwijgt teleurgesteld want de deur gaat open en er komt een schilder fluitend binnen. De man gaat onbekommerd naar de tafel en pakt een bus verf, die vlak bij Smithy staat.
‘Ik heb mijn tuinhek in de vakantie in die kleur geverfd’, kakelt Smithy vriendelijk. De schilder laat duidelijk merken, dat hij met amateurs niets te maken wil hebben door zijn brede schouders en zijn neus verachtelijk op te halen.
Potter kucht, zet haastig zijn pet op en zegt geërgerd tegen de indringer: ‘Vlug een beetje, huphup! Je zei dat je hier klaar was. Zie je niet dat ik met het hoofd in vergadering ben?’
De schilder doet twee stappen, maakt een kleine beweging met zijn verfbus en ziet voldaan dat een flinke klodder gele verf op Potters broek terechtkomt. Dan draait hij zich om en gaat de deur uit. Potter is vuurrood en probeert zijn gebrek aan moed te bemantelen, bedenkend dat hij niet helpen kan dat de schilder bijna tweemaal zo breed is als hij zelf.
‘Daar kon de arme drommel niets aan doen’, zegt hij quasi-grootmoedig. ‘Zuiver ’n ongelukje!’
‘Je bent goedhartig, Potter’, prijst Cromwell en dan vervolgt hij: ‘Het punt waar ik weer op wil hameren is - eh - is...’ Hij kijkt naar buiten, vindt nipt wat hij zoekt. Ook het plafond levert geen nieuwe ideeën op. ‘Doris, wat was het punt...?’
Ze lacht hem beschermend toe en komt in actie, pakt een stapel papier en schuift die naar Smithy. ‘Wilt u dit ronddelen, meneer Smith?’
Smithy komt overeind en begint meteen hevig geïnteresseerd te lezen. ‘Gossie’, zegt hij verbluft, ‘is dat werkelijk in de kleedkamers gebeurd?’
‘Ik had het over ronddelen’, zegt Doris bits. ‘Niet over een discussie!’
Smithy maakt zich met moeite van de boeiende lectuur Ios en even later hebben alle aanwezigen een vel papier voor zich.
‘Nu dan eindelijk iedereen voorzien is’, herneemt Doris, ‘kunt u zien dat meneer Cromwell en ik een lijst hebben gemaakt van vervelende gebeurtenissen, die in het vorige kwartaal de naam van onze school in opspraak brachten.’
‘Kan niet!’ zegt Price. ‘Daar is die naam veel te slecht voor!’
Doris negeert hem. ‘En ik wens niet - het hoofd wil niet dat zulke gebeurtenissen zich herhalen.’
Smithy houdt een vel papier omhoog. ‘Ik heb er een over, juffrouw Ewell.’
Ze kijkt pinnig op haar horloge. ‘Tja, en zonder namen te noemen weten we allemaal, dat onze jongste aanwinst op de eerste dag alweer te laat is. Die jeugd van tegenwoordig!’
‘Bedoelt u Hedges?’ vraagt Smithy en Cromwell kijkt pijnlijk getroffen: ‘We zouden geen namen noemen, meneer Smith!’ Geen van de aanwezigen weet dat arme Bernard Hedges op dit ogenblik met olie en vet tot aan zijn ellebogen aan zijn hondehok-grote autootje staat te prutsen. Wat hij precies doet is vaag en wanneer hij eindelijk start en wegrijdt, blijkt duidelijk dat hij beslist niet de koppeling heeft gerepareerd, want de wagen springt en bokt als een koe, die voor het eerst weer de wei in mag.
Al die tijd heeft juffrouw Ewell een lange voordracht over plichtbesef, educatieve benadering, verantwoordelijkheidsgevoel en didactiek gehouden en niemand heeft geluisterd al leek het alsof. Price is de enige, die openlijk rebelleert: hij heeft van het uitgedeelde papier een boot gevouwen en amuseert zich best. ‘Dan wil ik besluiten met het uitspreken van de - waarschijnlijk vrome - wens, dat u allemaal ons hoofd de zo broodnodige medewerking en ruggesteun zult geven.’
Potter is de enige dwaas van het gezelschap, die klapt wanneer Doris is uitgesproken en als niemand zijn voorbeeld volgt blijft hij met de handen op elkaar staan, kijkt dan of hij de denkbeeldige vlieg gevangen heeft.
‘Verduiveld charmant gezegd, allemaal, Doris’, prijst Cromwell en Doris straalt van genoegen, wil ook anderen een kans geven: ‘Had u ook iets op te merken, meneer Potter?’
De conciërge stapt gewichtig naar voren. ‘Ja, mijn toiletten! Voor mij was het vorige kwartaal één serie verstoppingen en overstromingen. Ik stond nu en dan tot mijn ellebogen in...’ Hij schrikt wanneer Doris zegt het hem wel kwalijk te nemen wanneer hij te plastisch zijn droeve ervaringen afschildert.
‘...tot mijn ellebogen in het werk’, vervolgt Potter verbolgen. ‘Met toestemming van het hoofd zou ik alle stafleden willen verzoeken dit kwartaal steeds een rol toiletpapier onder hun hoede te willen nemen.’ Hij gebaart trots naar de piramide van rollen op tafel.
‘Is het toegestaan te vragen waar dat voor nodig is?’ informeert Price.
‘Het is de bedoeling dat elke leraar een leerling die nodig moet — eh — die nodig even weg moet, maximaal zes velletjes uitreikt want op die manier zou het aantal verstoppingen tot vrijwel nihil worden teruggebracht.’
‘Die Potter heeft waarachtig geniale trekjes’, zegt Cromwell eerbiedig en na een lichte buiging gaat de conciërge onverstoorbaar verder: ‘Punt twee zijn mijn muren! Iedereen heeft kunnen opmerken dat ik tijdens de vakantie schilders aan het werk gezet heb. Ik verzoek de leden van de staf er voor te willen zorgen dat mijn schone muren in het vervolg niet meer door die smerige kleine varkens worden aangeraakt.’
De deur gaat open. Hijgend komt Bernard Hedges binnen, houdt zich met een van olie druipende hand aan het verse schilderwerk vast. ‘Ik had pech’, zegt hij verontschuldigend. ‘Mijn koppeling begaf het en toen kon ik mijn wagen alleen nog maar in de achteruit krijgen...’
Iedereen kijkt naar die smerige hand op Potters schone muur. Bernard volgt de blikken van de anderen, beseft wat hij gedaan heeft en laat de muur snel Ios. Er blijft een donkere handafdruk achter en Bernard lacht flauwtjes: ‘In het stenen tijdperk zou de holemens verrukt van zo’n duidelijke afbeelding geweest zijn’, probeert hij maar niemand lacht. ‘Ik zal me gaan wassen’, vervolgt hij dan en maakt dat hij wegkomt.
Opgewekt gooit Price zijn papieren boot in de prullenbak: ‘We zijn weer compleet! Onze schoolclown is binnen!’
Ook 5C is weer compleet. Dunstable draagt de nieuwe trui, die er al tamelijk verslobberd uitziet. Sharon kijkt vol afgrijzen naar de kleur van de muurverf, die de schilder met een grote roller opbrengt.
‘Wat een rotkleuren, hè? Ik geloof dat we veel beter op psychedelische muren zouden vibreren!’
Craven werpt haar een zwoele blik toe: ‘Ik zal er een fles rode inkt tegen aankwakken en dan kom ik je vibraties controleren.’ Ze houdt tien lange nagels waarschuwend omhoog en Dunstable vraagt aan Maureen wat psychedelisch betekent.
‘Da’s zomaar een woord, Dennis’, antwoordt het meisje.
‘En wat betekent het?’
‘Nou - psychedelisch natuurlijk!’ Dunstable kijkt of hij het nu begrijpt, maar hij begint alleen maar te begrijpen dat hij er nog steeds niets van snapt.
Frankie Abbott vindt dat het hoog tijd wordt dat er aandacht aan hem wordt besteed en daarom vraagt hij, zomaar in het algemeen: ‘Wil iemand horen wat ik in mijn vakantie gedaan heb?’
‘Nee’, zegt Craven prompt.
‘Detectivewerk gedaan’, bluft Frankie en nu luistert iedereen. ‘Laat me niet lachen’, sneert Craven. ‘Jij kan nog geen gaslek ontdekken als je jezelf met een sigarenaansteker bijlicht.’
‘Toch is het zo’, houdt Frankie vol en Dunstable vertelt, dat hij Frankie heeft zien rondlopen, samen met de meterleger van het gasbedrijf.
‘Komt op hetzelfde neer’, houdt Frankie vol. ‘Wat daar voor vervalsingen uit te voorschijn komen! Ongelofelijk!’
Intussen loopt Bernard over de gang en overal ziet hij fris geschilderde muren. ‘Wel, Potter’, zegt hij zo vriendelijk mogelijk, ‘je hebt de boel prachtig op laten knappen. Heel mooi!’
De conciërge glimlacht triomfantelijk. ‘Ja, meneer Hedges, alles is klaar. Niemand heeft nog last van rommel of stank...’
Hedges loopt naar zijn klasdeur.
‘...behalve één vertrek’, besluit Potter dan genietend.
De vechtende en scheeuwende leerlingen van 5C zijn plotseling stil en gaan netjes naast hun banken staan wanneer Bernard binnenkomt. De schilder lijkt erg onder de indruk en Bernard zet een gezicht alsof hij elke dag leeuwen en tijgers temt en daardoor vanzelf mentaal overwicht op zijn leerlingen heeft. ‘Ga maar zitten allemaal.’
Ze doen het braaf, zonder lawaai en Bernard lacht tevree. ‘Goeiemorgen, 5C!’
‘Goeiemorgen, meneer’, klinkt het in koor.
‘Zo, allemaal welkom terug en nu gaan we maar meteen fris aan de slag. Eerst even de presentielijst nakijken...’ Hij haalt een vulpen te voorschijn en de schilder kijkt verbluft toe nu hij gezien heeft dat een horde krijsende, halfwilde dieren in een zoet klasje veranderd is.
‘Dat is de pen die we u voor Kerstmis gegeven hebben’, zegt Dunstable en Bernard knikt.
‘Zal ik de lijst voor u nakijken, meneer?’ vraagt Duffy en meteen is hij al bezig, stelt tevree vast dat iedereen er is.
Craven kucht. ‘Ik was zo vrij de boeken vast uit te delen, meneer.’
‘Ben je wel helemaal in orde, Craven?’
‘O ja. Dank u.’
Bernard zucht. ‘Mooi. Nu deze inleiding voorbij is...’
Duffy staat op. ‘Voorbij? Dan gaan we naar huis. We horen graag wanneer u ons weer nodig hebt.’
Iedereen is overeind gekomen en sommigen lopen al naar de deur om te vertrekken.
‘Ho terug’, beveelt Bernard. ‘Wat betekent dat? Zitten allemaal!’
Ze gaan weer zitten, met verbaasde gezichten. ‘Sorry’, zegt Bernard, ‘maar de werkdagen op Fenn School duren nog steeds langer dan tien minuten.’
Duffy steekt zijn hand op. ‘U verwacht toch zeker niet dat we onder deze extra extreme spanningen kunnen werken?’
‘Wat bedoel je?’
Duffy wijst naar de schilder. ‘Die - daar. We worden doodzenuwachtig als die ouwe Rembrandt over onze schouders loert.’ Hedges had de schilder nog niet gezien. ‘Let maar niet op zijn woordkeus, meneer Rembrandt, ik...’
De schilder zet zijn verfbus neer en komt dichterbij: ‘Ik ben Rembrandt niet maar Turner.’
‘Hoe maak je het?’ zegt Bernard terloops maar Turner komt plechtig een hand geven en blijft dan afwachtend naast hem staan. ‘Let maar niet op me. Ga gewoon door met de les, leer ze maar wat.’
Hedges wil een zachte wenk geven. ‘Gelijk heb je. We moeten allebei aan ons werk, hè?’
Turner blijft stokstijf staan en Bernard besluit maar net te doen of hij de vreemde vogel niet ziet in de veronderstelling, dat deze weldra naar zijn verfpotten terug zal gaan.
Maureen steekt haar hand op. ‘Mag ik even iets in uw oor fluisteren, meneer?’
Bernard wil weigeren, maar Sharon gebaart dat het dringend is en Hedges loopt naar Maureen. ‘Wel, wat is er?’
‘Er is in de vakantie iets geweldigs met me gebeurd’, zegt het meisje en Bernard pakt haar hand. ‘Sst! Kom mee.’ Hij gaat met haar naar voren tot bij het bord en Bernard kijkt de schilder net zo lang dreigend aan tot deze naar zijn verfblikken gaat. Alle leerlingen hangen voorover in de banken om zo weinig mogelijk van het gefluister te missen.
‘En wat is er dan wel gebeurd, Maureen ?’
Hij praat zo zacht dat niemand anders dan Maureen het verstaan kan; daarom staat 5C geluidloos op en komt dichterbij.
‘Ik ben volwassen geworden’, zegt ze stralend.
‘Heus? Nou, dat is geweldig!’
Ze knikt. ‘Nu begrijp ik dat al dat gedoe in het vorige kwartaal tussen u en mij niets dan kalverliefde was.’
Hedges is oprecht blij dat ze het eindelijk begrepen heeft en zegt goedig, dat elk kind die tijd moet doormaken. Dan ziet hij, dat ze afgeluisterd worden. ‘Terug naar je plaatsen!’
‘Dit kwartaal zal heel anders worden, meneer’, belooft het meisje zacht.
‘Daar ben ik geweldig blij om’, antwoordt Bernard en hij meent het.
Ze kijkt naar hem op. ‘Ja, anders! Want nu weet ik tenminste dat ik echt van u hou!’
Price strekt in de leraarskamer beide armen boven zijn hoofd en neemt een dwepende houding aan: ‘Dat de heidense góden van mijn voorvaderen de grote dank aanvaarden van Price, bij zijn leerlingen beter bekend onder de troetelnaam “Stinkerd” ’, zegt hij devoot.
Smithy krabt zich eens op zijn hoofd. ‘Ben je ziek?’
‘Nee. Dankbaar. Dankbaar omdat de góden mijn gebeden hebben verhoord, juist toen ik begon te wanhopen.’
‘Welke gebeden?’
‘Gekke Doris heeft in een vlaag van verstandsverbijstering iets goeds voor me gedaan: ik hoef 5C geen wiskunde meer te geven dit kwartaal.’
Smithy wordt bleek van schrik. ‘Wie moet dat dan doen? Zeg es...’
Price klopt hem geruststellend op zijn schouder: ‘Krijg maar geen hartinfarct, Smithy. Nee! Hedges is de ongelukkige!’
Hedges probeert zijn klas te begeesteren maar de leerlingen zitten sullig te luisteren. De enige werkelijk belangstellende is de schilder, die zijn kwast steeds langzamer op en neer laat gaan.
Op het bord heeft Hedges een mannetje getekend, dat op een rots staat. Een stippellijn loopt van de ogen naar de horizon rechts en Bernard praat al tien minuten over driehoeksmeting zonder dat 5C een poging doet het te begrijpen.
‘Het is een fascinerend idee’, zegt Hedges, ‘dat je de afstand in kilometers kunt berekenen als je maar weet op welke hoogte die ogen zich bevinden.’
Duffy is niet gefascineerd maar meer verbijsterd.
‘En als die vent nou eens omlaag duvelt’, oppert Dunstable met bizarre fantasie.
‘Hij valt niet, dat is het juist.’
‘Tja’, zucht Duffy. ‘Dat is het juist.’
Bernard probeert het zijn klas op een andere manier duidelijk te maken: ‘Goed, dit was misschien allemaal een beetje te moeilijk. Laten we dichter bij huis blijven. Heeft iemand een totoformulier bij de hand?’
Ineens is er van alle kanten aandacht maar Duffy mort: ‘Totobiljet? We worden toch verondersteld kinderen te zijn, hè?’
‘Daar geloof ik allang niet meer in’, bekent Hedges en Duffy doet zijn lessenaar open en pakt een gokpapiertje, terwijl de schilder zoveel belangstelling krijgt, dat hij zijn verfpot in de steek laat.
‘We zullen nu eens - natuurlijk strikt theoretisch - bekijken wat je op wiskundige wijze met gokken zou kunnen verdienen’, kondigt hij aan. ‘We nemen de races van Wincanton van vanmiddag...’
‘Die kunt u niet nemen’, zegt de schilder beslist.
‘Waarom niet?’
‘Die waren gisteren. U kunt vanmiddag wel Sandown Park nemen.’
Hedges knikt en begint op het bord te schrijven. ‘Goed, drie races in Sandown Park. Kijk: de eerste om half twee, de tweede om twee uur en de derde om half drie.’
‘Als daar maar niet bij gesprongen moet worden’, verzucht Maureen, ‘want dat vind ik zo wreed.’
‘Ik ook’, beaamt Sharon. ‘Ze moeten die jockeys maar over die hindernissen jagen; dan zullen ze zien hoe rot dat is.’
‘Dit spreekt me meer aan dan wiskunde’, zegt Abbott tevree en hij gelooft het niet wanneer Hedges zegt, dat dit óók wiskunde is. ‘Houden jullie nu even je mond en gebruik je hersens een keer’, vervolgt hij. ‘We gaan ons nu bezighouden met gewichten en afstanden - gewicht van de ruiters en afstanden in mijlen en achtste mijlen. We nemen nog meer factoren in de berekening op maar eerst schrijf ik de namen van de oneven paarden op.’
Hij gaat naar het bord en noteert: Guards Favourite, Happy Breeze en Valadon.
‘Zo, dat zijn onze paarden.’
De schilder komt naar voren: ‘Laat me niet lachen: dat zijn schillehitten die alleen voor een startgeldje meedoen en verder nergens aan te pas komen.’
Hedges legt zijn krijtje neer: ‘Hoor eens, meneer Rembrandt - eh, Turner, ik vertel jou toch ook niet hoe je een muur moet verven?’
‘Als ik dat met chocoladevla in plaats van verf deed, zou u dat zeggen. Ik weet beslist dat die knollen geen racepaarden zijn. Die drie lijken het meest op driedubbel vetgevreten reuzenhamsters.’
‘Maar het doet er toch helemaal niet toe?’
‘Met hamsters vind ik er geen barst aan’, verklaart Duffy. ‘We moeten toch een heel klein beetje serieus te werk gaan.’
Bernard haalt zijn schouders op. ‘Voor mijn part. Welke drie zou jij uitzoeken, Turner?’
De schilder pakt het totobiljet en begint met een potlood te wijzen en te mompelen. ‘Hm... nogal koud vandaag. Heeft iemand het weerbericht gehoord?’
‘Regen en plensbuien’, zegt Craven.
De schilder knikt. ‘Dus een zware baan. Ja. Dan mag die niet meedoen en hij ook niet, dat zijn mooiweerlopers. Eh...’
Bernard wordt ongeduldig maar Duffy sist. ‘Sst! Laat hem nou even. Zo vinden we het echt leuk, meneer.’
De schilder denkt diep na als een dokter bij een zwaar zieke patiënt; dan steekt hij zijn hand uit en gebaart dat hij het krijtje moet hebben. Hij gaat naar het bord, wist de namen van de paarden van Hedges weg en zet andere neer: Air Hostess, Jason III en Baggypants.
‘Air Hostess’, leest Maureen. ‘Zeg Sharon, jij zei toch tegen Roy dat je stewardess was?’
‘Roy? Die ben ik al vergeten.’
‘Waarom?’
‘Ik ga nu met Vic.’
‘En ga je bij hem ook voor stewardess door?’
‘Nee. Een ex-stewardess.’
Nu heeft Bernard er genoeg van. Als de dames klaar zijn met hun kletspraatjes wil hij graag verder met de paardenraces. Hij cijfert op het bord, wijst op de formule en tegen de tijd dat hij alles heeft uitgewerkt gaat de bel voor lunchtijd. Er gaat een kreet van teleurstelling door de klas.
‘Tja’, zegt Bernard, ‘als we willen kunnen we vanmiddag achterhalen of de berekeningen correct waren.’ Hij pakt zijn boeken bij elkaar. ‘Met jullie hulp, 5C, heb ik de tijdsbarrière doorbroken.’
‘Hoezo?’
‘Het afgelopen uur lijkt levenslang geduurd te hebben.’
‘Heel onaardig opgemerkt, meneer’, zegt Maureen verwijtend. Ze zit nog te pruilen als de schilder diep zucht: ‘Die leraar van jullie is een genie!’
‘Maar jij wist welke paarden hij moest nemen’, zegt Craven. Turner schudt zijn hoofd. ‘Dat kan elke idioot. Nee, het gaat om dat kleine kereltje op die rots en die formule. En zoals hij dat weet uit te leggen en dan toe te passen op de races - die vent is briljant.’ Hij loopt in gedachten verzonken de gang op en meteen staat Duffy op.
‘Opschieten! Allemaal een piek lappen!’
‘Ik heb maar een duppie’, klaagt Dunstable.
‘Geef hier, Den, de rest schiet ik je wel voor.’ Duffy kijkt naar de anderen.
‘We gaan toch zeker niet weer een cadeau voor Hedges kopen?’ protesteert Craven bezorgd.
Duffy wijst naar het bord. ‘Nee. Dat daar! Da’s de beste tip die je ooit gezien hebt. Van de Maestro in hoogsteigen persoon.’ ‘Meneer bedoelde het alleen bij wijze van voorbeeld’, protesteert Maureen, die begrijpt dat het de verkeerde kant opgaat, maar Duffy lacht haar uit.
‘En wij bedoelen het als een prachtige gok, waar we allemaal wat voor dokken en waar we straks een geweldige poet mee binnenslepen!’
Met opgetrokken neus speurt Potter in lunchtijd decimeter voor decimeter de gangmuren af, op zoek naar vieze plekken. Achter hem komt de schilder fluitend aan en de conciërge kijkt veelbetekenend op zijn horloge.
‘Je hebt er de tijd voor genomen, hè?’
‘O ja?’ De breedgeschouderde schilder komt zo dichtbij, dat hij Potter bijna tegen de muur drukt en dan schuift Potter snel opzij.
‘Ik bedoel alleen - ik bedoel helemaal niks. Ik wil gewoon een aardig en gezellig praatje maken’, stamelt hij dan.
‘Ik vond het geen aardig praatje’, stelt Turner rustig vast. ‘Nee, ik vond het maar een stomvervelende opmerking.’
Potter kucht plechtig. ‘Ik verwacht dat mijn klaslokaal vanavond klaar is’, zegt hij dan vol autoriteit.
‘Voor mijn part blijf je negen maanden in verwachting. Misschien krijg ik nog wel meer belangstelling voor de lessen, die daar gegeven worden.’
‘Kinderkletsles’, meesmuilt de conciërge.
‘O ja? Ken jij de wiskundige formule om de zichtbare afstand tot de horizon te berekenen?’
Potter denkt na. ‘Hm - misschien. Maar in die klas heb je helemaal geen horizon, makker.’
‘Tij kent die formule helemaal niet.’
‘Wel.’
‘Noppes! Ik zal jou wat zeggen: als jij en ik destijds een leraar als die Hedges gehad hadden, hadden we het veel verder geschopt in ons leven.’
Trots wijst Potter op zijn uniform. ‘Wij? Wat dacht je dat ik in dit uniform allemaal doe? Nou?’
‘Mijn kostbare tijd verknoeien’, sneert de schilder. ‘Ik ga naar mijn klas om nog even na te kijken hoe dat zit met de totalisator.’
‘Totalisator?’ vraagt Potter, plotseling een en al oor.
‘Ja. Die meneer Hedges heeft een of ander systeem berekend. Handige knaap: Hij maakt zijn klas de hogere wiskunde duidelijk door voorbeelden uit het alledaagse leven.’

Potter: ‘Hm - misschien...’
Turner stapt de klas in en Potter pakt gretig zijn notitieboek om het gehoorde snel te noteren.
Wanneer Bernard het staflokaal binnenkomt kijkt Cromwell hem bedroefd aan. ‘Jaja, Hedges’, en hij zwaait met een dreigend vingertje, ‘da’s vandaag al je tweede fout!’
‘Tweede? Ik weet niet eens dat er een eerste was.’
Het hoofd wijst naar de zwarte hand naast de deur en Hedges probeert met zijn mouw de vetvlek uit te wissen, maakt hem alleen maar groter.
‘Spijt me heus’, geeft hij toe. ‘Maar een tweede zult u nergens vinden want ik heb mijn handen gewassen.’
‘Hij begrijpt me niet eens, Doris’, klaagt Cromwell verdrietig en juffrouw Ewell gaat meteen tot de aanval over.
‘Meneer Hedges, wat zegt u als ik u drie namen noem: Air Hostess, Jason III en Baggypants?’
Price maakt razendsnel stiekem een notitie en sluit genietend de ogen.
Verbluft kijkt Bernard naar Doris. ‘Ik zou u aanraden een tijdje te gaan liggen...’ en dan begrijpt hij plotseling wat ze bedoelt: ‘Oh, u hebt mijn schoolbord gezien?’
‘Nee. We zagen alleen maar meneer Potter.’
‘En die had zeker dat bord voor zijn kop’, grinnikt Bernard, die nog geen onheil ziet komen.
‘Stel u niet kinderachtig aan’, zegt juffrouw Ewell zakelijk. ‘En nu zonder omwegen: hoeveel geld is er bij die weerzinwekkende gokpartij ingezet?’
‘Geld? Denkt u dat ik getikt ben? Ik laat kinderen toch zeker niet wedden? Ik probeerde alleen een wiskundeformule wat levendiger voor te stellen.’
Opgelucht gaat Cromwell achterover in zijn stoel zitten. ‘Net wat ik al dacht, beste kerel. Potter heeft weer eens iets verkeerd begrepen maar dat komt alleen door zijn groot verantwoordelijkheidsgevoel. Ga maar weer, Hedges. De score van vandaag is weer terug naar één verfoeilijk handigheidje.’ Hij wijst op de vlek en giechelt om zijn eigen grapje.
‘De kosten voor het oververven neem ik voor eigen rekening, meneer’, zegt Hedges hardop en zachter: ‘En vriend Potter ook!’
Cromwell poetst zijn bril. ‘Achteraf beschouwd waren we te kwaaddenkend, Doris. Die kinderen weten niet eens hoe ze moeten inzetten op de rennen.’
Intussen zit heel 5C gespannen naar Duffy te turen. Hij heeft zojuist een transistor afgezet en zit hevig iets uit te rekenen wanneer de schilder binnen komt.
‘Wat zit jij te bedenken? Een nieuw moordplan?’
Dunstable geeft opgewonden antwoord: ‘Wat we doen? Wat we gedaan hebben? We hebben...’
Craven legt zijn hand over Dunstables mond en Duffy maakt snel de zin af. ‘We hebben gewoon die formuletroep even nagerekend, weet je wel.’
De schilder is onder de indruk. ‘Voor mij is bewezen dat jullie Hedges verrekte bij is. En dat is-ie.’
Maureen valt hem bij: ‘Dat niet alleen, hij is ook erg vriendelijk.’
De schilder gaat naar zijn werk en knielt. ‘Briljante man’, mompelt hij. ‘Geniaal!’ Hij kijkt vol bewondering naar Bernard op als deze binnenkomt. 5C staat op en Bernard lacht, gebaart dat ze weer mogen zitten.
‘Ik zou haast willen dat we een paar shilling verwed hadden’, begint Hedges luchtig. ‘Onze eerste twee paarden - juister gezegd: de paarden van meneer Turner - wonnen hun race!’
5C heeft de uitslag op Duffy’s transistor gehoord maar iedereen doet of het een nieuwtje is.
‘We kunnen ons probleempje nu verder uitwerken’, vervolgt Hedges. ‘Ik wil nu uitrekenen wat we gewonnen zouden hebben als we op ons derde paard op 100 tegen 8 hadden ingezet?’ Abbott flapt het er uit: ‘Tweeduizend zevenhonderd gulden meneer.’
Verbluft kijkt Bernard hem aan. ‘Hoe reken jij dat zo vlug uit?’ ‘Eh - uit mijn hoofd.’
‘Heel knap, in aanmerking genomen dat je de tafels van vermenigvuldiging meestal door elkaar gooit.’
Abbott krijgt een kleur. ‘Eerlijk gezegd heeft Duffy het uitgerekend!’
Hedges komt voor hem staan. ‘Jij? Hoe? Heb je je accountant even opgebeld?’
Duffy tikt trots tegen zijn voorhoofd. ‘Nee. Even mijn computer laten werken.’
Achterdochtig kijkt Hedges hem aan. ‘Reken het me dan eens voor.’
‘Nou eh, twee joetjes op drie tegen 1 bij de eerste race is acht joetjes, nietwaar?’
‘Neenee, zes joetjes - ik bedoel zes tientjes’, verbetert Hedges, ‘twee keer drie is nog altijd zes, Duffy!’
Maureen steekt haar vinger op. ‘Meneer, je krijgt je inleg bij de winst terug...’
Duffy rekent al verder: ‘Dus acht. En als je dan die acht joetjes bij de tweede race op zes tegen vier inzet dan eh - krijg je het omgekeerde van vier-zesde, dus zes-vierde van je inzet plus daarbij de inzet zelf en dat is 120 en 80 oftewel twee meier.’ ‘Tweehonderd gulden’, vertaalt Hedges. En ik dacht dat jij nooit met breuken kon werken.’
‘Nood leert bidden’, verklaart Duffy en dan gaat hij verder: ‘Als dan die twee meier op paard drie op 100 tegen 8 wordt ingezet, komen er twee rooie ruggen en zeven meier uit - eh - 2700 gulden, meneer.’
‘Dat hopen we tenminste vurig’, zucht Sharon vertwijfeld.
Diep onder de indruk knikt Hedges. ‘Klopt. Dit lijkt op werk van een rekenwonder, Duffy, ik wou dat je met geschiedenis en Engels ook zo’n geweldenaar was.’
De schilder heeft stomverbaasd meegeluisterd. ‘Briljante knaap, die nozem,’ zegt hij eerbiedig. ‘Briljante leraar ook!’
Bernard probeert zo briljant mogelijk uit zijn ogen te kijken en wil dan nog iets weten: ‘Eén ding, Duffy. Het is niet van belang maar ik vraag me af waarom je uitgegaan bent van twee tientjes eerste inzet.’
Duffy opent zijn grote mond maar sluit hem weer met een harde klap.
‘We konden niet meer bij elkaar matsen’, verklaart Dunstable spijtig en Hedges moet er even om lachen: ‘Nee, Dennis, het was maar een som, geen echt wedden!’
‘Wel waar! We hebben gewed!’ Hij steekt iets omhoog. ‘Kijk maar, ik mocht het kaartje bewaren!’
Heel 5C deinst zover mogelijk achteruit en Bernard zegt: ‘Nee, Dennis, jij denkt alleen maar...’ Dan dringt het tot hem door.
‘Kaartje? Kaartje?!’
Hij grist het kaartje uit Dennis’ hand, bekijkt het en overziet dan wit van woede zijn klas. ‘Jullie hebben gewed? Jullie, kleine, verdorven, ellendige...’
Turner helpt hem: ‘...ondankbare lamlendige rotzakken!’ ‘Precies’, snauwt Hedges. ‘En nu, luister goed. Jullie schrijven allemaal tweehonderd keer...’
‘Maak er gerust vijfhonderd van’, zegt Turner hitserig. ‘Vijfhonderd keer: “Voortdurende oneerlijkheid heeft uitstoting uit de maatschappij tot gevolg!” ’
‘Goed gezegd! Prachtig!’ looft de boze schilder.
‘Jullie houden nog wat van me te goed’, dreigt Hedges. ‘Nu ga ik proberen die laatste gok ongedaan te maken en als ik terug kom zullen jullie wensen dat je nooit geboren was!’
Het gillend gehuil van Maureen is het eerste wat Bernard op de gang van 5C hoort en daarna schreeuwt de schilder hem achterna: ‘Maak je geen zorgen, maat. Ik hou dat tuig wel in de gaten!’ Hij tempert het volume van zijn stem, komt voor de klas staan: ‘Ziezo, en nu aan de slag, mini-gangsters! Schrijf wat jullie leraar heeft opgegeven.’
‘Wat dan?’
‘Over maatschappelijke oneerlijkheid en zo.’
Abbott probeert flink te zijn: ‘En als we dat nou eens niet doen, hè, maat?’
De maat geeft hem twee klinkende klappen en meteen schreeuwt dappere Frankie dat iemand hem een pen moet geven, maar vlug!
Hedges heeft nagedacht: er zit een bookmaker op de hoek van Fenn Street en daar moet hij zijn. Hij loopt rond als een misdadiger en is als de dood dat Potter of Doris hem hier zullen zien. Hij heeft de kraag van zijn jas omhoog gedaan maar plotseling trekt iemand die omlaag en Price lacht om zijn hevige schrik. Dan ziet Hedges aan de overkant juffrouw Ewell met een lange sliert kinderen en de kindertrein krijgt een stopsignaal. Met grote, onheilspellende ogen kijkt Doris dwars over de straat heen of ze het wel goed gezien heeft: dan rilt ze van afgrijzen en het veertje op haar hoed rilt mee. Bernard ziet dat hij nog maar weinig tijd heeft en wanneer een dubbeldeks autobus langs komt, maakt hij een wanhoopssprong en belandt in het bookmakerskantoor, waar hij hakkelend en zenuwachtig probeert uit te leggen wat de bedoeling is.
Na enkele minuten is het geduld van de bookmaker uitgeput: ‘En als je niet als de donder je winst pakt, bel ik de politie! Ik wil geen moeilijkheden, dit is een doodeerlijk kantoor!’
‘Ik wil dat geld niet hebben’, zegt Bernard voor de zoveelste keer, ‘want ik verlies liever. Honderd tegen acht is te gek!’
‘Hij is zelf gek’, gromt de bookmaker tegen zijn assistent.
Hedges blijft volhouden. ‘Heus, ik ben niet gek. En ook geen masochist. Begrijp me nou eens, dit geld is niet van mij maar van de kinderen en die hebben er geen recht op...’
Vol verachting neemt de bookmaker hem op. ‘Lekkere kerel ben jij! Je vrouw zal haar plezier wel op kunnen! Jij moet naar een psychiater!’
‘Maar ik ben helemaal niet getrouwd!’
‘En die kinderen dan? Man, ik moet van je kotsen, weet je dat?’
‘Ik zal het je nog eens haarfijn uitleggen’, herneemt Bernard wanhopig en hij wordt nog wanhopiger wanneer hij juffrouw Ewell, als een dreigende vulkaanuitbarsting, naar binnen ziet komen. Hij probeert weg te komen, maar de deur is te smal. ‘O nee!’ kreunt hij wanhopig.
‘O ja!’ zegt ze onverzettelijk als een ijsberg. ‘Probeer niet langs me te komen!’
De bookmaker verwelkomt haar. ‘Ah, bent u zijn moeder?’
Ze verbleekt en rilt van afschuw: ‘Dat ben ik niet. Heel beslist niet!’
‘Nee’, hakkelt Bernard in allerdiepste ellende, ‘ze is mijn baas — eigenlijk meer een moederlijke vriendin...’
Walgend gooit de bookmaker een grote stapel bankbiljetten in de richting van de veronderstelde viezerik en smijt dan zijn loket met een daverende klap dicht.
‘Mee’, sist Doris en wanneer ze - met Bernard als een soort krijsgevangene achter zich - de deur uitstapt ziet ze Potter voor zich. Hij kijkt of de straat veilig is, lacht listig en kijkt voldaan op zijn wedticket. Doris grist het uit zijn handen en scheurt het meteen aan snippers. Ze gebaart naar de kinderen aan de overkant. Een halve minuut later loopt de kinderrij verder. Met verbeten gezicht en toegeknepen mond loopt Doris naast haar regiment. Helemaal achteraan, de hekkesluiters, volgen Potter en Hedges de vrolijk pratende kinderschaar.
5C zit verbluft stil te zijn terwijl Hedges enveloppen ronddeelt. ‘Wat zit daar in?’ vraagt Duffy voorzichtig. ‘Klachtbrieven voor onze ouders?’
Bernard bekijkt hem koel. ‘Nee. Jullie winstdeel. Ik hoop dat juffrouw Ewell en ik het goed hebben uitgerekend.’
Er gaat een massale zucht van verrassing en opluchting door de klas.
Sharon geeft haar enveloppe een klapzoen. ‘Dus als u me straks die elektrische haarkrulset ziet kopen doet u niets?’
‘Voor mijn part koop je een elektrische stoel.’
Craven fluit verbaasd. ‘En ik was er van overtuigd dat de staf onze poet zou delen en ons niks zou geven.’
‘We hebben geen keus’, verduidelijkt Bernard kortaf. ‘Ik had net ruzie - ik bedoel een gesprek met juffrouw Ewell. Of we het willen of niet, dit smerige bloedgeld is juridisch jullie eigendom.’
5C juicht zo hard, dat de nieuwe verf bijna van de muren valt. ‘En ik weiger bij voorbaat een afscheidsgeschenk!’
‘Mooi zo’, bromt Duffy en dan schrikt hij. ‘Wat? Gaat u weg?’ Meteen is het doodstil.
‘Dachten jullie nou heus, dat het schoolbestuur een leraar handhaaft, die zijn leerlingen tot gokken op de paardenraces heeft aangezet? Denk maar niet dat niemand het in de gaten zal hebben als jullie het ineens aan messen en machinegeweren gaan besteden!’
Niemand geeft antwoord. Iedereen denkt diep na en het wordt 5C duidelijk, dat Hedges - uitgerekend Hedges —in de schophoek terechtgekomen is.
‘Kunnen we het dan niet gewoon teruggeven?’ vraagt Dunstable, die alweer denkt aan bordewissers, door Wiggins gegooid. ‘Is geprobeerd’, zegt Bernard zuchtend. ‘Nee! De autoriteiten zullen heel misschien alleen een oogje dichtknijpen als dit geld voor liefdadige doeleinden zou worden gebruikt. En dat acht ik even onwaarschijnlijk als bijvoorbeeld het winnen van de Nobelprijs voor de Vrede door Abbott. Bedankt en besjoer.’
Hij loopt snel uit het lokaal, 5C achterlatend met veel geld, een groeiend schuldgevoel en verdwenen plezier.
De volgende morgen loopt de schilder op de speelplaats langs Potter.
‘Goeiemorgen.’
‘Ik hoef van jou geen “goeiemorgen” ’, gromt de conciërge. ‘Jij met je verrekte paarden. Je hebt me gisteren in moeilijkheden gebracht!’
De schilder grijnst. ‘Maak je geen zorgen, ik ben een man van eer. Ik zal met je trouwen!’
‘Smeerlap!’
De schilder lacht bulderend en ziet dan Hedges komen. ‘Dag meneer! Ik heb uw kleine monsters gistermiddag aardig beziggehouden, niet? Ze zijn geweldig ijverig geweest.’
Hedges krijgt een beangstigend voorgevoel als hij Duffy, Craven en Abbott met glunderende gezichten aan ziet komen.
‘Jullie hebben toch niet opnieuw paardenamen aan die schilder gevraagd?’
Duffy geeft verontwaardigd antwoord. ‘Noppes. We hebben ons gewijd aan liefdadige werken.’
Bernard vertrouwt het niet helemaal. ‘Wat dan?’
‘Jonge hondjes gekocht. Kijk maar. Hierheen, Maureen!’
Het meisje loopt met een klein hondje in haar arm terwijl Dunstable naast haar loopt te dansen van plezier.
‘Hondjes’, zegt Hedges verbluft. ‘Da’s helemaal geen liefdadigheid maar een soort zelfbevrediging.’
Maureen lacht hem toe en geeft het kleine mormel een kusje. ‘O nee, dit wordt een Hef klein blindengeleidehondje, hè, Dennis?’
‘Hij heet naar mij’, verklaart Dunstable trots en Bernard krijgt plotseling weer het idee, dat zijn barbaren in hun hart geweldig gevoelige kinderen zijn.
‘Jullie zijn op de een of andere manier schizofreen’, zegt hij uit de grond van zijn hart, ‘maar dit-dit vind ik een geweldig idee!’
Hij ziet nu Sharon aankomen. Zij draagt ook een hondje maar dan van ander ras.
‘Sorry dat ik wat laat ben’, lacht ze verontschuldigend. ‘Hij moest een heel klein hondeplasje doen. Ach, kijk toch eens naar dat leuke zwarte knopje van een neusje.’
Hedges aait het diertje, kijkt naar de neus, die wel erg spits is en plotseling begint er iets te dagen. ‘Hebben Greyhounds niet van die spitse neuzen? Wat zeg ik? Da’s een windhond! Een race-hond!’
‘En peperduur’, zegt Duffy bereidwillig. ‘Natuurlijk is dat een racehond. We moesten wel.’
‘Hè?’
‘Deze moet naar de rennen. Wat wij dan met gokken verdienen kunnen we gebruiken om de opleiding van die geleidehond te betalen. Briljant idee of niet?’
Bernard Hedges sluit zijn ogen, nu pas beseffend dat 5C op werkelijk geniale wijze een manier gevonden heeft om blijvend te moeten gokken. En hij besluit meteen voortaan voorzichtiger te zijn met het “levendig voorstellen” van wiskundige moeilijkheden.