Vijf dagen in de week ga ik naar Johan toe. De ene week op woensdag en zaterdag niet; de andere week niet op donderdag en zondag. Ik krijg het steeds drukker. Het bleek dat er veel vrouwen zoals ik in het dorp woonden. Gescheiden of weduwe of in afwachting van die staat, omdat ze net zoals ik een man hebben die in een tehuis zit. De vrouwen die hun man nog thuis verzorgden, zag je niet. Die voegden zich wat aarzelend bij de club nadat ze hun man hadden weggebracht. Ik ging bij een kaartclubje, een Italiaanse kookclub en op gym. Voor een basiscursus filosofie had ik me ook opgegeven,maar die ging niet door wegens gebrek aan belangstelling. Het jaar daarop werd dezelfde cursus voor tieners aangeboden. Filosofie gaat over de zin van het leven. Ze dachten misschien dat als je bejaard bent, je de zin van het leven al lang gevonden hebt. En zo niet, dan doet het er niet meer toe. Eerlijk gezegd beginnen de bezoeken aan Johan me flink de keel uit te hangen. Niet om te klagen, maar hij noemt me altijd een lelijk ding en als ik zijn kleding verzamel om thuis te wassen, roept hij dat ik een dief ben. Dan vraag ik of hij een klap wil en wordt hij bang, doet zijn armen over elkaar en zegt: Johan lief. Soms drukt hij stiekem de alarmknop in en komt er een zuster binnen terwijl ik net tegen hem sta te schreeuwen. Af en toe heb ik zin om zijn bed een stukje naar voren te schuiven, zodat hij niet meer bij die knop kan. Maar dat valt te veel op en ze weten heel goed wie het laatst bij hem is geweest. Beter zal het nooit worden. Met Shelley wilde ik afspreken om hem niet te reanimeren, mochten er weer problemen met zijn hart zijn. Maar ze wildeer niets van weten. Daar vond zij het veel te vroeg voor. Volgens haar heeft hij nog genoeg kwaliteit van leven, omdat hij nog goed eet en graag televisie kijkt. Vooral van het eten maakte ze een punt. Ze vergeleek het met dieren: zolang ze nog zelf kunnen en willen eten, willen ze leven. De laatste tijd denk ik heel veel aan de twee vermiste kinderen. Soms denk ik dat het daardoor komt dat er geen liefde is in onze familie. Ik heb Johan verteld over Jean-Luc, dat hij gevonden en weer onder de grond gestopt is, maar er kwam geen reactie. Met dat soort dingen weet ik af en toe niet of hij expres niet reageert of niet kán reageren. Niet dat ik wil suggereren dat hij zijn Alzheimer misbruikt. Ik bedoel, hij heeft het, dat is zeker en dan ben je niet eens in staat om zo berekenend te werk te gaan, lijktmij. Maar elk geheugen zit anders in elkaar, en daarom denk ik dat Alzhei-mer zich bij iedereen anders manifesteert. De Castel’s zijn daarna terug naar België gegaan en hoewel ik Henk zelden zie, is het nu net of ik hem weer een beetje terug heb. Zo gaat de klok terug in de tijd. Niet dat je daar iets mee opschiet, je blijft alleen maar verder achter.

Ontgoocheld keek hij toe hoe er prikkeldraad om zijn landje werd gespannen. De met de uitvoering van het vonnis belaste ambtenaren hadden hun eigen mensen meegebracht om het werk te doen. Een magere blanke man timmerde een bord met Geen deurgang nie in de grond. Betty had na jaren speurwerk een gat in de wet gevonden, zette dat in om hem klem te zetten en de rechter trapte daarin. De druiven moeten worden doorgedraaid, zei hij. Ben je nu tevreden? Ze zei dat het haar daar niet om ging en dat ze gedacht had dat hij het vruchtgebruik zou mogen houden. Dat was moeilijk te geloven, mede gezien de voortvarendheid waarmee ze weer was gaan studeren. Met een specialisatie in eigendomsrecht. Helemaal tevreden zou ze pas zijn als hij was opgehoepeld. Het was gegaan zoals Betty hem gezegd had, behalve dat verlenging van de termijn niet mogelijk was. Gezien het bedrijfsbelang vond de kantonrechter twee jaar lang genoeg. Hij vond ook dat Betty voldoende argumenten had aangevoerd om onderzoek te laten verrichten naar de rechtsgeldigheid van de overdracht van perceel 18A. De kosten daarvan kwamen voor haar rekening. Voor die van Kishore, dacht hij erachteraan. Maximaal twee jaar lang bleef zijn landje onder curatele staan, of tot de rechtmatige vorige eigenaar kon worden getraceerd en geïnformeerd. De vruchtopbrengsten dienden aan de staat ter vernietiging worden aangeboden. Het was een ramp, temeer omdat hij net met veel moeite een laatste krediet bij de bank had losgepeuterd. Als hij geen oplossing vond, was er weer een jaar verloren. In de groezelige beschutting van een shebeen goot hij het bittere vocht naar binnen. Hij zou het niet moeten doen. Regelmatig stonden er in de krant berichten over sterfgevallen door het drinken van dit soort huisgestookte alcoholische dranken, waar geen druif of ander natuurlijk ingrediënt aan te pas was gekomen, op water na. Maar hij moest blijven zoeken naar andere werelden. Als hij binnen zijn eigen afgebakende bestaan bleef, zou hij nooit de antwoorden vinden. Het ging erom zijn identiteit ergens achter te laten en een nieuwe te vormen met behulp van een nieuw referentiekader. Zolang hij niet buiten zichzelf kon stappen, zou hij nooit verder kunnen kijken dan de tunnel waarin hij zich nu bevond. Het was net als met zijn computer. Als die crashte, wist hij ook niets beters te bedenken dan voortdurend weer dezelfde handeling te verrichten om het ding aan de praat te krijgen. David dook naast hem op en gaf de vrouw achter de bar een teken. Ze miste twee voortanden, waardoor ze vreemd genoeg meer op een konijn leek dan wanneer ze twee vooruitstekende tanden had gehad. Henk keek toe hoe ze een reeds vele malen hergebruikte fles in een bruine zak verpakte. David was ongeveer de laatste die hij hier verwacht had. Mensen zoals hij namen doorgaans afstand van hun eigen achtergrond. Hij was ook de laatste die hij hier op dit moment wilde zien. Heb je iets te vieren? Het klonk scherp. David draaide zich om, groette hem neutraal en ging op weg naar buiten. Alsof er niets gebeurd was vandaag. Geen verantwoording nemen, dat zouden we allemaal wel willen. Hij stond op, zijn glas viel om. Bezoekers keken zijn richting uit, altijd in voor wat commotie. Vlak voor de uitgang haalde hij David in en tikte hem op zijn schouder. David draaide zich om en keek hem aan. Die blik, zonder ongeduld, maar ruim voorzien van de welwillendheid die volwassenen doorgaans reserveren voor slecht luisterende dieren of kinderen, deed de stoppen bij hem doorslaan. Jij en Betty, jullie spannen samen vanaf de eerste dag. Je zult haar wel flink geneukt hebben. Ze houdt wel van een negerpik. Baas... Bijna was ik er ingestonken. Bijna geloofde ik dat je ook om Arkadia gaf. U kunt nog steeds een Veritas Double Gold winnen. Woede kolkte in hem rond als golven in het ruim van een zinkend schip. Zonder druiven? U kunt druiven bijkopen. Waar? Waar kan ik de druiven van mijn landje kopen? David keek langs hem heen naar buiten. Ik ga naar huis. Dát was een afwijzing te veel. Hij gaf hem een por tegen zijn schouder. O ja? En ik dan? Ga ik naar huis? Woede ging over in razernij en bracht het schip tot zinken. Baas, het kost tijd, maar het komt goed. Niet zonder mijn landje. Zijn vuist trof David vol in het gezicht. David wankelde maar bleef staan en sloeg terug. Het ging zo snel dat hij de klap niet had zien aankomen. Een dreun tussen ogen en neus. Bloed druppelde warm over zijn lippen; de geur was eraan voorafgegaan. Hij wierp zich op David en werkte hem tegen de grond. Rollend vochten ze zich een weg naar buiten. De bezoekers werden omstanders, die hun voeten wegtrokken als ze te dichtbij kwamen. Ze zouden hen volgen naar buiten, in een kring om hen heen gaan staan en afwegen wie er zou winnen. Als de strijd beslist was, of als het te lang duurde, zouden ze weer naar binnen gaan. David was sterk. Henk was ooit sterker geweest, een boerenzoon, altijd buiten, maar dat was vroeger. Zijn lichaam was veranderd. Dat had hij de laatste tijd vaker gemerkt. Af en toe was hij kortademig en als hij zag wat iemand als Makeziwe kon versjouwen, dan begreep hij dat hij werd ingehaald door de tijd en voelde hij een pijn, eerst stekend scherp, maar door de herhaling nu bot. Een gegeven, maar vandaag wilde hij dat niet accepteren, vandaag moest hij winnen. Hij moest hoop houden. Na de strijd wachtte misschien een ander leven. Hij bleef op David inbeuken. David weerde af, maar sloeg niet terug. Dat walgelijke besef maakte zijn onmacht totaal. Even nam hij afstand om de situatie te overzien en op adem te komen. De met stukken golfplaat afgezette binnenplaats achter de shebeen zou in sommige andere landen omschreven worden als een patio. Het was gewoon troep. David hijgde uit. Zijn ogen maakten zich los van de zijne. Ook hij zocht het overzicht. In dat ene moment lag zijn kans. Hij raapte al zijn kracht bij elkaar, haalde uit en bracht David een slag toe die hem zelf ook verraste. David tuimelde en verloor zijn evenwicht. Hij gooide zich boven op hem en klemde zijn handen om Davids nek. Hij keek in zijn eerst verbeten en later verwrongen gezicht. Hun blikken zogen zich vacuüm. Davids ogen begonnen uit te puilen. Het bloed dat hij naar de ogen joeg, maakte craquelé van het wit in de oogbollen. Een fles viel op de grond. Eén fles. Hij was een maniak met de handen om de nek van een andere man. Hoeveel tijd had hij nog? Hij liet los en richtte zich op zonder David nog aan te kijken. De omstanders slenterden terug naar de kroeg. In de schaduw van de schutting wachtte hij tot iedereen weg was. David verwijderde zich geruisloos, immer gedienstig. Zelf ging hij languit op de grond liggen en spreidde zijn armen uit boven zijn hoofd. Een hond snuffelde aan zijn voeten. Hij gaf hem een trap. Wat was hij moe. Doodop en alleen. Een rechte weg, die onafzienbaar doorliep tot aan de horizon en dat in zon klein land. Zo waren alle wegen hier. In hoog tempo skatete ze over het asfalt. Haar bewegingen waren zo soepel dat het leek of het landschap voorbijtrok en zij stilstond. De dunne populieren, de weilanden vol paardenbloemen. Zij stond stil en alles ging door. Vroeger had ze hardgelopen, maar het voordeel van skaten was dat haar lichaam geen schokken hoefde op te vangen. Er waren geen pieken en dalen. De gelijkmatigheid van de bewegingen gaf haar het gevoel alles zelf in de hand te hebben en één te zijn met de omgeving. Ze zat in een cocon. Niemand sprak haar onderweg aan. Al rennend had ze Vincent ontmoet. In de beweging in een stilstaande wereld. Hij fietste en zij rende en ze waren tegen elkaar opgebotst. Zo had hij het haar verteld. Hij was toen koerier en nu bracht zij de post rond. Het liefst zou ze dat ook op skates doen, maar dat mocht niet van haar baas, omdat voor alle postbodes in het land dezelfde regels golden. En de grote tassen waren inderdaad onhandig. Ze had een wijk waar de adressen ver uit elkaar lagen. Vaak kwam het erop neer dat ze s middags door de straten skatete waar ze s ochtends op de fiets de post had rondgebracht. Het leven bij haar oma, bij wie ze was gaan wonen na de breuk met Vincent, wende snel. Ze hadden allebei hun bezigheden en lieten elkaar zoveel mogelijk met rust. Eten deden ze samen. Haar oma kookte de degelijke maaltijden die ze bij haar Duitse mevrouw had leren bereiden. De stad miste ze niet en Vincent eigenlijk ook niet. Op de fotos zag hij er aantrekkelijk uit, maar het riep niets bij haar op. Frederieke ging met hem trouwen. Er zat een kaart bij de post. Ze kon zich niet herinneren of Vincent en zij het over trouwen hadden gehad en ze was niet van plan hem daar ooit naar te vragen. Shelley belde midden in de nacht om te zeggen dat haar opa was overleden. Haar oma maakte haar wakker. Zelf had ze de telefoon niet gehoord; haar oma sliep erop. Een van haar omas vriendinnen, die al weken stand-by stond voor het geval dat, was zo aardig hen naar Amsterdam te brengen. In de auto luisterde ze via haar walkman naar Dire Straits en keek haar oma het lijstje na dat ze al weken geleden gemaakt had voor het geval dat. De vriendin van haar oma was nerveus vanwege de nachtelijke rit. Ze merkte bij herhaling lacherig op dat ze nog nooit alleen naar Amsterdam was gereden en al helemaal niet om deze tijd, maar dat het gelukkig rustig was op de weg. Bij de receptie wachtte Shelley hen op, en samen liepen ze de trap op naar de kamer op de eerste verdieping waar haar grootvader zijn laatste dagen had gesleten. Hoe ligt hij erbij? vroeg haar oma. Shelley had haar hand al op de klink van de deur. Marie zag de aarzeling in haar ogen. Hij heeft nu rust, zei ze. Haar oma merkte nog snel op dat ze het fijn vond dat het gebeurd was tijdens de dienst van Shelley, ook al was ze er niet bij geweest op het moment zelf. Het was natuurlijk niet echt fijn, maar als het toch moest gebeuren, dan liever zo. Shelley duwde de deur open. In de kamer waren de gordijnen net niet helemaal dicht. Een bovenraam stond open. Buiten regende het een beetje. Zijn gezicht was verkrampt en drukte ondanks de gesloten ogen verzet, angst en afweer uit. Een wit laken bedekte zijn lichaam. Haar opa was zo mager geworden dat de contouren nauwelijks reliëf aan het laken gaven. Opnieuw keek ze naar het grauwe gezicht, de scheefgetrokken mond. Wat had zich hier afgespeeld? Vragend keek ze naar Shelley. Die wenkte haar en nam haar mee. In de pantry aan het einde van de gang stak Shelley een sigaret op. Marie wilde weten of ze de dood van haar opa had zien aankomen. Ze antwoordde dat hij al weken een man van de dag was. Helaas was hij niet in vrede gestorven. Maar dat kwam vaker voor, mensen die vloekend en tierend heengingen. Jammer voor ouma dat ze er niet bij is geweest. Geloof me, ze heeft er niets aan gemist. Marie vroeg zich af of Shelley altijd zo hardvochtig was geweest. Het was een dagtaak voor ouma om hier te komen. Precies, antwoordde Shelley. Verward liep ze met Shelley terug naar haar oma en loste haar af. Haar oma ging haar vader bellen. Shelley vroeg of Marie wilde helpen met afleggen. Ze knikte met het automatisme waarmee ze inging op al Shelley’s wensen. Na zijn gezicht was de confrontatie met zijn lichaam geruststellend. Hij zag er broos en klein uit. Zijn borst grijs behaard, zijn ledematen knokig. Zijn geslacht lag opzij. Het leek op een blindedarm, een wormvormig aanhangsel. Wat waren zijn laatste gedachten geweest? Ze kende de verhalen over de twee vermiste kinderen natuurlijk. Het zwarte kind was Shelley’s broer; het blanke kind was nog niet zo lang geleden op Arkadia gevonden. Dat was een ongeluk geweest met een ploeg. Sommige mensen dachten dat haar opa er iets mee te maken had. Shelley waste haar grootvader met grote, rustige bewegingen. Shel, heeft mijn opa nog iets gezegd? Waarover? Dingen die mensen nog willen zeggen als ze doodgaan. Iets over Jean-Luc of over jouw broer? Shelley onderbrak haar werk een moment. Nee. Waarom vraag je dat? Ik weet dat je het graag wilt weten. Shelley tilde haar opas been hoog op en waste zijn dode billen. Je opa leefde al zo lang in een andere wereld. Ik heb me erbij neergelegd dat het antwoord niet van hem zal komen. Marie pakte een washandje en maakte het nat in de kom water. Ze keek naar het lijk van haar opa en tilde een arm op, waste zijn oksel. Zijn arm was koud; het warme water alleen voor haar behaaglijk. Vrijdag had ze hem nog gezien. Met zijn fonkelende ravenogen had hij haar aangekeken en gezegd dat ze stonk en uit zijn buurt moest blijven. Nu werd hij met de minuut meer een ding. Het was waar dat hij de laatste tijd vaker onaangenaam gedrag had vertoond. Volgens Shelley had hij expres de lakens bevuild om haar te pesten, maar als je darmkanaal nog je enige wapen was, was het je vergeven. Bij de incheckbalie van het vliegveld in Kaapstad zette hij zijn koffer op de band. De grondstewardess sloeg zijn paspoort open en voerde zijn gegevens in. Ze deed hem aan Shelley denken, maar hij dwong zichzelf te bekennen dat dat onzin was. Zelden zag hij een vrouw die meer dan de meest algemene kenmerken met haar gemeen had. De rest was pure inbeelding, omdat hij haar miste en bang was dat hun liefde net zo snel vervlogen was als ontkurkte wijn. In elke vrouw, blank of zwart, zocht hij haar blik. Hij wilde haar zien in elke vrouw uit angst dat hij haar anders niet meer zou herkennen. Zijn liefde had die voeding nodig. Ergens was hij blij dat zijn vader overleden was. Hij zou Shelley weer zien en van zijn vader was al jaren niets meer te verwachten geweest. Allemaal hadden ze hun adem ingehouden. Nu zou er meer ruimte komen. De stewardess gaf hem zijn ticket en paspoort terug, samen met zijn instapkaart. Ze omcirkelde het nummer van de gate en wenste hem een goede reis. Hij stapte achteruit en merkte toen pas dat Betty achter hem stond. Geamuseerd keek ze hem aan. Hij keek terug met dat betrapte gevoel dat hem altijd overviel bij onverwachte ontmoetingen, alsof hij zich moest verontschuldigen voor zijn aanwezigheid. Ze zag er anders uit, maar hij kon niet direct benoemen waar de verandering in school. Hij stapte opzij, zodat ze kon inchecken. In hun haast nonchalant over te komen, condoleerden ze elkaar nog voor de begroeting. Ze dronken koffie in een van de splinternieuwe koffiebars met Italiaanse specialiteiten. Het vliegveld knapte enorm op. Betty vertelde dat ze haar bul had gehaald. Geintjes over haar als gesjeesde student waren passé. Hij feliciteerde haar en zei dat hij al iets aan haar had opgemerkt, een bepaalde losheid. Was dat maar waar, zei ze. Nee, verder was alles hetzelfde. Hij vertelde hoe hun moeder hem vroeg in de ochtend had gebeld over het overlijden van hun vader. Betty zei dat het telefoontje voor haar toch nog onverwacht was gekomen. Voor hun moeder was het erg. Zelf had ze al een paar jaar geleden afscheid van hem genomen. Ook dit was hij met haar eens. Met een onbestemd gevoel, als de voorbode van wat komen ging, vervolgden ze hun gesprek. Toen wij bijna vijftig jaar geleden naar Zuid-Afrika emigreerden, gingen we ervan uit dat het voor altijd zou zijn. We namen afscheid van alles wat ons lief was. Wij vertrouwden op God. Hij was onze leidsman. Ik weet niet of mijn man nog in God geloofde, of wanneer hij zijn geloof opgegeven had. Ik weet het niet, maar hij was een goede vader en een goede echtgenoot. Hij wilde altijd het beste voor zijn gezin. Met zijn beide kinderen in Zuid-Afrika waren zijn laatste jaren hier niet gemakkelijk. Hij zat gevangen in een eenzame, verre wereld, voor niemand meer bereikbaar. Het afscheid had al lang geleden plaats moeten vinden, maar je denkt altijd dat er nog tijd is, dat er nog een beter moment komt. Op de begraafplaats achter de kleine kerk luisterde hij naar de woorden van zijn moeder. Het was verrassend om haar te zien spreken. Ze had talent, bespeelde het publiek als een actrice. Misschien was ze haar carrière misgelopen en verborg ze nog andere talenten, die er nooit meer uit zouden komen. Zijn vader had hij niet meer kunnen zien. Hij was te laat; de kist zat al dicht. Daar had hij rekening mee gehouden, maar hij betreurde het. Heel nieuwsgierig was hij geweest naar het laatste beeld; de laatste herinnering die hij van hem zou hebben. Hij had willen weten of zijn vader er verslagen uit had gezien, opgelucht of vredig. Zijn moeder wendde zich nu tot de kist. Johan, rust nu maar uit. Je hebt je vrijheid. Ze rechtte haar rug en keek de aanwezigen een voor een aan, maar toen haar blik de zijne trof, merkte hij dat ze hem niet echt aankeek, maar in haar rol bleef. Het was haast opzienbarend, deze late roeping tot actrice. Ze bedankte het personeel van het verpleegtehuis en in het bijzonder Shelley Yona. Hij volgde zijn moeders blik en vond die van Shelley. Alles was er nog, al zijn gevoelens voor haar, ook de tegenstrijdige. Verpletterend was het, haar te zien staan tussen de stokoude verre familieleden van zijn ouders, die hij nauwelijks kende. Ze droeg een tweedelig geruit pakje. Het model maakte haar propperig, of ze was iets dikker geworden. Zijn moeder keek vluchtig op haar horloge. Ik nodig u allemaal uit in het zaaltje. Daar is voor iedereen koffie en cake. Ze sloeg haar ogen neer en stapte weg van het graf. Weg van de spotlights. Ineens zag ze er oud en vermoeid uit. De stoet zette zich in beweging. Hij sloot achter aan. Shelley voegde zich bij hem en kneep in zijn zij. Hij beet op zijn tong, maar toch ontsnapte hem een kreet. Koffie? vroeg ze. Ja, graag, zei hij. Graag met je neuken, bedoelde hij, ontzettend graag. Koffie? herhaalde hij. Zijn stem klonk schor. Shelley glimlachte. Het was of ze dwars door hem heen keek. Ze hielden hun pas in. Zijn familie liep door. Ze greep zijn hand en trok hem mee. Hand in hand met haar liep hij opnieuw langs de kist van zijn vader, slechts door een bomenrij ervan gescheiden. Grafdelvers naderden om de kist te laten zakken. Aan de achterkant verlieten ze het kerkhof door over een hek te klimmen. Shelley tilde haar been op en zwaaide het eroverheen. Hij zag het kruis van haar panty gevaarlijk dicht boven de ijzeren punten zweven. Het hing laag, waardoor haar benen korter leken. Ze liepen achter elkaar aan en bleven staan in de beschutting van de dijk, waar ze elkaar kort zoenden, te gretig voor meer. Zijn hand ging onder haar rok en hij probeerde de tailleband van haar panty te vinden. Wat een ondingen waren dat. Shelley duwde zijn hand weg, schudde haar hoofd en ging in het gras zitten. Hij keek naar de skà»tsjes op het Markermeer, ging ook zitten en zag alleen de zeilen nog maar. Shelley trok haar benen op en sloeg haar handen om haar knieën. Ze vroeg hoe het met hem ging. Naar omstandigheden goed. Oftewel, hij voelde helemaal niets. Ze knikte, alsof ze dat antwoord had verwacht. Je vader had het altijd over vangen. Een spelletje van vroeger. Daar hebben we het over gehad Mensen met zijn ziekte herinneren zich het meest van hun kindertijd. Maar jij kwam ook voor in dat verhaal. Dat kan dus niet. Hij schrok. Shelley draaide haar hoofd naar hem toe en strekte haar benen uit op het natte gras. Wat moest er gevangen worden, Henk? Een vrijpartij zat er niet meer in. Dat was duidelijk. Verward schudde hij zijn hoofd. Hij voelde zich zo klein bij haar. In Afrika wordt veel gejaagd. Er moet van alles gevangen worden. Ja? Aan mijn vader kunnen we het niet meer vragen. Nee, dat heb ik echt wel geprobeerd. Zijn vader en Shelley, die jaren in het verpleegtehuis. Wat had zich tussen hen afgespeeld? Hoe ver had Shelley durven gaan? In het zaaltje liepen meisjes in zwarte jurken en witte schorten af en aan met koffiekannen. Afwezig bleef hij bij de deur staan. Shelley was doorgelopen naar haar auto met het excuus van werk en een natte rok. Voor deze ene keer was haar afwezigheid een opluchting. Hij was zichzelf niet, maar bij een sterfgeval hoefde dat niet. Hij mocht uit zijn doen zijn. De dode was zijn vader en hij was de enige zoon. Vandaag zou hij ontzien worden. Marie stond naast zijn moeder met een koffiekopje in haar hand. Door de zaal heen ving hij haar blik. Ze waren net klaar met handen schudden. Ze zaten weer aan een tafeltje bij het raam, dezelfde tafel als die waaraan Betty enige jaren geleden de familie haar plannen voor Arkadia had ontvouwd. Het uitzicht door de vitrage heen over het plein en de parkeerplaats was nog hetzelfde. Hooguit waren er wat autos en parkeermeters bijgekomen en was de vitrage nog vuiler geworden. Er is een nieuwe eigenaar, maar het personeel is overgenomen. De kok ook, dus je proeft er niets van. De stemming was lauw en uitgeblust, maar zijn moeder wilde de conversatie gaande houden. Betty schepte wat garnalen op. Zijn vader had altijd beweerd dat die zuur waren, soms nog voordat hij ze had geproefd. Hij schepte er vervolgens drie keer van op en prakte ze met een vork fijn tot een dikke soep. Hij ving de blik van zijn moeder en begreep dat zij daar ook aan dacht. We hebben geen van allen veel honger, denk ik, zei zijn zus. Ouma, waarom is Shelley er niet, is ze niet uitgenodigd? O, zeker wel, maar ze kon niet, ze had wat anders. Jammer, ze heeft zoveel voor pa gedaan, zei zijn zus. Had ze avonddienst? Ik weet het niet. Aan de andere kant is dit een familieaangelegenheid, beter om het onder ons te houden, vinden jullie niet? Zijn moeder keek de kleine kring rond. Shelley hoort erbij, zei Marie. Niemand heeft zoveel voor opa gedaan als zij. Er viel een stilte, alsof ze ieder voor zich afvroegen wat hun rol was geweest in het leven van hun vader, echtgenoot en grootvader en of ze te weinig hadden gedaan of te veel. Zijn moeder bette haar ogen met een servet en voor de tweede keer die dag viel hem op hoe theatraal ze zich gedroeg, hoezeer de nieuwe rol van weduwe haar paste. Maar misschien was het de opluchting omdat er eindelijk iets veranderd was in haar leven. Marie was nog niet uitgepraat over Shelley. Haar kinderen zijn schatjes. Jade wordt al een echt dametje en Andile is echt voor alles in. Ik lach me altijd slap met hem. Pas je nog op? vroeg Betty. Nee, nu ik verhuisd ben, is dat te lastig. Andile, zo heette haar broer toch ook? vroeg zijn moeder. Betty bevestigde dat en gaf hun moeder de gelegenheid een nieuwe show op te voeren. Ze had hem een keer meegenomen, omdat ze geen oppas kon regelen. Hij deed niets, stond alleen vanaf de gang naar hem te kijken, maar Johan werd doodsbang van dat jong. Nou ja, zon verpleegtehuis is niets voor kinderen. En hij is wel erg zwart, veel zwarter dan zijn zus. De serveerster bracht het eten. Hij herkende haar. Ze werkte hier al sinds zij hier samenkwamen. Alles aan haar was zwart en wit, haar uniform en schoenen, en ouder werd ze niet. Haar gezicht bleef porseleinwit en rimpelloos; haar haar glad en zwart als ebbenhout. Des te meer maakte zij hem ervan bewust dat voor hen de tijd voortschreed. Het gaf iets sinisters aan hun bijeenkomsten, alsof ze al in het land van de doden waren. Ergens waren ze dat ook. Ze herschikte de schalen en zetten het laatste gerecht neer. Cha siu kai long ha. Ze keek hem aan. Nummer 129. Hij knikte en hoorde ondertussen dat Betty zijn moeder voorstelde bij haar te komen wonen. Dicht bij zee en de winkels. Ik blijf hier, zei zijn moeder. Ik heb het goed. Daarop vroeg hij zijn dochter naar Arkadia te komen, half uit logica, de familie weer samen in Zuid-Afrika, half omdat elke plek op aarde op dit moment geschikter leek voor zijn familie dan restaurant Peking in Hoorn. Marie hoefde er niet over na te denken. Ze bleef bij haar oma. Het waaide hard en het was waterkoud. Hij liep met Shelley over het strand bij Wijk aan Zee. Het zand plakte aan hun schoenen. Een man en een kind waren in de weer met een vlieger. De man liet het touw vieren en de lucht kreeg greep op de vlieger. Henk volgde hem op zijn weg naar boven. De vlieger klom buitelend omhoog tegen de achtergrond van lage arbeiderswoningen en een stuk hoger de hoogovens van IJmuiden. Het kind, een jongetje, riep iets tegen de man, die alleen oog had voor de vlieger en hem misschien door de wind niet kon horen. Het kind wendde zich van de man af en liep naar een meeuw toe die op het natte zand van de vloedlijn hipte en tussen de schelpen en kiezels naar iets eetbaars zocht. Een vraag brandde op zijn lippen. Na het bezoek aan de Chinees, dat in een steriele, onwezenlijke sfeer was verlopen, alsof er een stolp over hun tafel heen was gezet, had zijn moeder hem in de garderobe apart genomen en gezegd dat hij diende te weten dat zijn vader niet in vrede was gestorven. Hij was alleen geweest en had niet op de alarmknop kunnen drukken. Nog aarzelde hij, bang voor de consequenties, maar hij moest het weten. Waarom heeft mijn vader niet om hulp geroepen? Shelley lachte. Het klonk niet prettig. Misschien wilde hij het laatste woord hebben, net als alle Keppel’s? Maar niemand heeft zijn laatste woorden gehoord. Ze pakte zijn hand, alsof ze wist wat er komen ging en ze het naderend onheil wilde afwenden door samen met hem een beschermend cordon te vormen. Of misschien kon hij er niet bij? Hij bleef staan, kon bijna niet geloven dat hij niet zelf aan die mogelijkheid had gedacht. Hoe bedoel je? Een schoonmaker kan het bed hebben verschoven en niet goed teruggezet. Een millimeter kan het verschil gemaakt hebben. Zijn daar geen regels voor? Jawel, maar mensen maken fouten. En nu? Je vader is dood. Ik heb geen geheugen voor feiten. Daar heb ik het niet over. Andile. Dit ging alleen maar over Andile. Sinds Jean-Luc gevonden was, toonde Shelley zich nog hardnekkiger in haar wil hem te vinden of tenminste de waarheid te achterhalen. Heb je liever dat ik wat verzin? Ze zweeg. Morgen ga ik terug. Waarom ga je niet mee? Ga mee. Hij keek haar aan, maar haar gezichtsuitdrukking veranderde niet. Wat moest hij nu doen? Hoe moest hij afscheid nemen? De woorden waren al gezegd. Hij bleef staan; Shelley liep door. Hij ging haar achterna en trok haar naar zich toe. Ze werkte niet mee en niet tegen. Haar ogen vermeden de zijne. Hij liet haar los en omhelsde haar opnieuw, alsof hij de tijd wilde terugdraaien, maar het hielp niet. Wat er tussen hen was geweest, leek verder weg dan ooit. Zachtjes duwde ze hem weg. Achter hem klonk een plof. Hij keek. De vlieger was vlak bij hen terechtgekomen. Het kind rende er met rode wangen op af en raapte de vlieger op. De man volgde. Hij keek vrolijk en lachte. Zo simpel was het voor anderen. Er waren incidenten, die terloops passeerden en daarmee waren ze voorgoed voorbij. Een eenvoudig leven wenste hij.

Henkie! De schop belandt kruislings over een van de diepe voren die de ploeg heeft getrokken. Hij kijkt op en ontmoet de blik van zijn vader. Gebiedend wijken zijn ogen naar links en dwingen de zijne tot volgen. Aan de rand van de akker staat Andile. Met twee handen houdt hij een kip tegen zijn buik gedrukt. Hij staat heel stil, alsof hij poseert voor een foto. Alleen zijn handen bewegen, openen zich. Hij laat de kip los. Die kip fladdert heel langzaam omhoog. Omgekeerd, alles is omgekeerd, was het eerste wat ze dacht toen ze de deur opendeed en de opgedofte kleine vrouw zag staan met een jongen naast haar. Ze herkende de vrouw, maar niet de jongen. Dit is Paul, je halfbroer, zei de vrouw die haar moeder was. Ook van hem hadden ze haar in het revalidatiecentrum, waar ze haar geheugen getraind hadden met spelletjes als memory en kwartetten, waarschijnlijk fotos laten zien, maar het was niet blijven hangen. Misschien omdat ze nooit herinneringen aan hem gehad had. Specifieke plekken van het geheugen konden uitgewist worden, zoals bij haar gebeurd was, maar ze geloofde dat wat er ooit was geweest nooit helemaal verdween. Net zoals mensen na een amputatie jeuk kunnen krijgen aan een been dat er niet meer is. Fantoompijn, dat was het. Bij het geheugen moest het net zo zijn. Het was een aangename verrassing om ineens een halfbroertje te hebben. Hij zag er leuk uit. Lang, net als zij, met ledematen die alle kanten uit zwaaiden en ogen die haar aankeken zonder enig voorbehoud. Haar oma verscheen achter haar en begroette de onverwachte gasten. Claire! Kom snel binnen. Hoe kom je hier verzeild? Mevrouw Keppel, iek ben een zwerfhondje, dat weet u. Ondertussen zette de taxichauffeur hun bagage op het erf. Drie koffers van verschillende grootte van hetzelfde merk, een set. Automatisch pakte ze de eerste koffer op. Claire wees op de tweede en derde. Paul droeg zijn eigen rugzak. We helpen natuurlijk een handje mee en als het nodig is dat we meebetalen aan de boodschappen, dan is dat helemaal geen probleem voor ons. Wij passen ons heel makkelijk aan. Doe niet zo gek, zei haar oma. Jullie zijn van harte welkom. Als je even gebeld had, had ik de kamers vast in orde gemaakt. Dag oma, zei Paul beleefd en hij stak zijn hand uit. Dag Paul, zei haar oma. We zijn geen familie, maar je mag best oma zeggen. Sprakeloos staarde Marie haar moeder aan. Haar vader had haar verteld dat ze in het ziekenhuis op bezoek geweest was, maar dat was al tijden geleden. Sindsdien had ze niets van haar gehoord, en nu was ze hier en het zag ernaar uit dat ze voorlopig niet meer zou weggaan. Claires sigaretten, pantys, make-up en handdoeken slingerden door het huis. Sinds haar komst draaide Marie elke dag een was. Als ze de machine vulde liep Claire langs en dropte dan quasiterloops wat lingerie op de vloer tussen haar knieën en de openstaande trommel van de wasmachine. Marie, wil jij dit even op de hand doen, alsjeblieft, het is bijna niets. Het was altijd bijna niets en bij elkaar behoorlijk veel werk. Zelf droeg ze alleen sportief ondergoed dat met de bonte was mee kon. Het was de eerste paar keer een beetje vreemd om haar moeders kanten niemendalletjes te wassen, maar het wende snel en de levendigheid in huis deed zowel haarzelf als haar oma goed. Claire ging haar eigen gang, sliep uit, bliefde alleen sterke koffie, was lang met haar make-up en kleding bezig en trippelde dan naar het dorp of toog naar de stad. In het dorp kaartte ze met de oude mannen in het café of ging naar de kapsalon en kletste eindeloos met de vrouwen daar, onder wie haar omas vriendinnen. Om een uur of zeven kwam ze meestal terug, en tegen middernacht volgde het geklaag over Antoine, zonder dat ze er ooit achter kwamen wat hij in haar ogen nu precies verkeerd had gedaan. Wat ze in de stad ging doen, wisten ze niet. Niemand vroeg ernaar en niemand had er last van. Als verklaring voor haar onverwachte komst, had Claire verteld dat al in het ziekenhuis afgesproken was dat ze een keer langs zou komen, zodat ze elkaar beter konden leren kennen en herinneringen ophalen. Niemand herinnerde zich dit en het had er alle schijn van dat het er Claire vooral om ging zich met haar zoon tijdelijk op een veilige plek te parkeren om na te kunnen denken over haar huwelijk en andere zaken. Antoine belde nooit. Ze wisten niet of ze contact onderhielden. Met Paul trok ze er veel op uit gedurende de lange, warme dagen. Meestal zat hij achter het raam te wachten tot zij met lege fietstassen terugkwam van haar bestelronde. Ze zag de band die ze met Paul ontwikkelde als een soort compensatie. Het was ruimhartig van Claire om haar de gelegenheid te geven haar halfbroertje te leren kennen, en dat ze als goedkope oppas werd gebruikt, zoals haar oma zei, daar wilde ze niets van horen. Paul bleek een echte buitenjongen te zijn, ondanks dat hij opgroeide in een appartement in een Brusselse buitenwijk. Zij leerde hem kanoën, skaten en vissen. Ze hadden mazzel met het weer. De zomer was een idylle, een oase in de tijd. Paul leek soms wel verliefd. Als ze hem welterusten ging zeggen - hij sliep in de kamer naast de hare, die vroeger van haar vader was geweest en waar hij zelf ook logeerde als hij in Nederland was - kuste hij haar zo hard op de wangen dat het bijna pijn deed, sloeg zijn armen om haar heen en wilde amper loslaten. Of ze gingen armpje drukken, tegenover elkaar aan de keukentafel. Het fysieke contact en zijn openlijke adoratie voor haar deden haar goed, ook al was hij pas tien. Met de kano gingen ze soms kilometers ver het Markermeer op, één keer bijna tot aan Stavoren. Ze konden het beeld van het hoogmoedige koopmansvrouwtje aan de kade zien staan. De golven waren hoog en er waren veel andere boten, maar bang was ze niet. Ze lachte. Daar is mama, zei Paul en hij wees op Claire, die in zomerjurk en zwaaiend met een fles wijn op de dijk stond. Voor haar bleef haar moeder Claire. De kano lag in het riet. Paul liet zijn schepnetje door het water gaan. Als er wat in kwam, onderwierp hij het aan een inspectie, nam een foto en zette het insect of het minuscule visje weer terug in het water. Een serie routinehandelingen waar hij geen genoeg van kreeg. Claire gaf Marie een envelop met een zilvergerande sticker erop van een fotozaak uit Paarl. Ze keek naar de foto van haar piepjonge ouders, genomen op net zon zomerse dag als vandaag. Haar vader had een pet op en de zomerjurk van haar moeder was net zoiets als ze nu aan had, een model met een wijde rok, rood met witte stippen. Haar hand hield ze als een zonneklep tegen haar voorhoofd. Tussen haar vader en moeder in stond zijzelf, een jaar of twee, schatte ze. Ze droeg dezelfde zomerjurk als haar moeder, maar dan in het klein. Dat ontroerde haar. Van zoiets had ze altijd gedroomd. Ze bestudeerde het gezicht van haar vader en stelde vast dat hij schalks uit zijn ogen keek. Dat woord in combinatie met haar vader vond ze grappig en ze grinnikte. Met de fles wijn aan haar mond keek Claire haar van opzij vragend aan. Marie probeerde uit te leggen waarom ze lachte, maar Claire snapte het niet, wees naar haar bil. Marie liet het zitten. Misschien betekende schalks in het Vlaams iets anders, of het bestond niet. Het was toch een andere taal, ook al leek het op Nederlands, net als Afrikaans. Haar moeder, nog steeds jong, zat met opgetrokken knieën naast haar op de dijk in een zomerjurk. Het enige wat ze haar aan kon rekenen, als dat dan zou moeten, was dat ze wilde genieten van het leven en daarbij niet altijd aan anderen kon denken. Dank je, ik heb bijna geen fotos van vroeger. Je was een eel mooi kindje. Ze vroeg hoe Claire haar vader had ontmoet. Claire vertelde over het oogstfeest in 1972, een groot, traditioneel feest voor het hele dorp. Geen geweldig wijnjaar trouwens. Paul tilde trots zijn netje omhoog en toonde hun een piepklein visje. Goed, zo! riepen ze tegelijk. Weet je waarom je vader verliefd op me werd? vervolgde Claire. Ontkennend schudde ze haar hoofd. Mijn geur. Hij vond dat ik naar kruisbessen rook, met een zweem van vanille en pas gemaaid gras. Ze lachte mee met Claire, niet van harte, maar uit weemoed. Hij heeft nog op zijn neus, zijn beroemde neus, gekeken toen hij ontdekte dat ik Belgische was. Claire gaf de fles aan haar door. Ze zette hem aan haar mond. Alle Franse wijnen kon hij blind herkennen, maar het verschil tussen Waals en Frans hoorde hij niet. Je bent nooit meer op Arkadia geweest. Nee. Jij? Ze schudde haar hoofd. Dan ies het de hoogste tijd. Met Paul keek ze naar een reportage op televisie waarop het gekloonde schaap Dolly aan de wereld werd getoond. Door het raam zag ze buiten in de wei echte schapen lopen. Ze keek van Dolly naar de schapen buiten en vergeleek ogen, neus, poten en vacht. Ze zag geen enkel verschil. Dolly was ook een schaap. De volgende dag vertrokken Claire en Paul even onverwacht als ze gekomen waren. Ze waren de hoek nog niet om of haar oma verzuchtte dat het wel een hele drukte was geweest, en ze vroeg of Marie alsjeblieft de emmer met Pauls kikkervisjes naar de sloot wilde brengen. David proefde de nieuwe Arkadia-wijn en floot tussen zijn tanden. Tussen een medoc en een graves in, knap werk voor een chenin. Geheel volgens plan was het een goedkoop slobberwijntje geworden. De fles kostte meer dan de inhoud. Over de fles was bovendien nagedacht. Sinds wanneer heb jij verstand van Franse wijnen? Ik heb een nieuwe cursus gedaan. Weer een schriftelijke? David knikte. Op zijn gezicht was geen enkele ironie te bespeuren. Er zit misschien een stageplek bij de Rothschilds aan vast. In Frankrijk. De Rothschilds zijn zo commercieel geworden. Gelukkig wel. Wij worden ook commercieel. Net als andere wijnboerderijen in de buurt had hij besloten Arkadia open te stellen voor toeristen. Hij hoopte als Nederlander een streepje voor te hebben. Landgenoten klopten misschien eerder bij hem aan dan bij een Belg, een Zwitser of een Zuid-Afrikaan. Gerard had hem de contacten voorgelegd en voorgerekend wat het op kon brengen, makkelijk verdiend volgens hem. De flessen rosé, wit en rood had hij besteld bij de kwv. Wrang dat hij op deze manier een deel van Arkadias eigen druiven had teruggekocht. Het contract met de coöperatie liep dit jaar af. Als de proeverijen goed liepen, kon hij dat volgend jaar anders aanpakken. Helaas zou het nog minimaal anderhalf jaar duren eer hij zijn landje terug had. De inbeslagname van de oogst van zijn meest geliefde perceel had hij niet afgewacht. Die dag had hij voor dag en dauw zijn fiets gepakt en was naar het cedergebergte gereden. De bavianen met hun opgezette rode konten die in alle vroegte bij de picknickplaats op de pas de afvalbakken plunderden, hadden hem zo misselijk gemaakt, dat ervan had moeten braken. Hij wees David op de etiketten in de kleuren van de Zuid-Afrikaanse vlag, met in de hoek, boven de tekening van Arkadia van een lokale zondagsschilder, een felgekleurde regenboog; een verwijzing naar Mandelas regenboognatie. Volgens mijn zakenrelatie is het lucratief om de wijn een inheems karakter te geven. David haalde zijn schouders op. Ja, maar de mensen zullen het kopen als souvenir, niet voor de wijn. Dat is ook de bedoeling, en graag in harde valuta. Hij vindt ook dat jij de proeverijen moet doen. Ik? Hij had er duidelijk geen zin in, maar Henk wist een middel om hem te paaien. Ja, jij, maar je krijgt eerst bijles. Je moet blind kunnen proeven. Makkie. Laborie, pinotage. Die fruitige afdronk, 1996. Dat was de vierde die David goed raadde, maar nu was hij weer aan de beurt. David ontkurkte een fles zonder dat hij het etiket kon zien en schonk een bodempje in. De dollop malbec, een van Bernard’s favorieten, herkende hij al voordat het glas zijn neus bereikte. Neethlinghof, Laurentius. David vroeg naar het jaartal. Hij grijnsde. Dit was zo voorspelbaar. De Laurentius is vorig seizoen voor het eerst gepresenteerd. Vier-vier. David hoefde over de volgende wijn evenmin lang na te denken. Een Lanzerac uit 1995. Merlot. Hoewel hij natuurlijk wist dat David een kenner was, verraste die hem met zijn gedetailleerde kennis van een gebied waarin Henk dacht de absolute expert te zijn. Hij ging een nieuwe voorraad halen, Franse wijn, kostbare flessen. Hij zag Davids blik. Wat is er? Je hebt toch die cursus gevolgd? Gebruik je fantasie. Onderwijl opende hij een stoffige fles en schonk een bodempje voor David in. Die had geen haast en voerde alle handelingen uit zoals hij geleerd had. Glas bij de steel vasthouden, walsen, neus erin, proeven. Eerst onzeker, later stellig en met overtuiging gaf hij ten slotte zijn mening. Een bourgogne? Enthousiast bouquet met vurige aromas van klein zwart fruit, na walsen vooral cassis, en een gestructureerde houttoets... En iets kruidigs, hop of klaver... goed ontwikkeld, ambitieus tanninekader... Geïmponeerd luisterde hij, maar er was meer. De verbondenheid tussen hen was bijna tastbaar. Is dit een Clos de Lambrays uit 1996? Een... nee... een grand cru? Hij knikte stug, in een laatste poging zich niet gewonnen te geven. David zocht naar woorden, maar wist niet meer uit te brengen dan: Wat een afdronk. Henk lachte vrijuit. In tijden had hij zich niet zo ontspannen gevoeld. Ja, zon schriftelijke cursus is ook niet alles. Dronken en met verfomfaaide kleren zaten ze uren later onderuitgezakt op de vloer van de schuur. Hij leunde met zijn schouder tegen die van David. Als straks de toeristen hier zijn, gaan we alles netjes uitspugen, zei David. We moeten emmers kopen, mooie emmers. Hoe noem je dat? Representatief. Hij antwoordde niet, maar koesterde zich in de intimiteit van het moment. Jij hebt gewonnen, ging David door. Het jij in plaats van het oude u was als een liefkozing. In zijn voorraad Franse wijn was een gat geslagen, maar nu had hij een vriend. Kunst, ik heb die flessen zelf gekocht. De toeristen kwamen. Het gekir was niet van de lucht. Struise dames met verzorgde kapsels waarop een zonnebril rustte, de meesten op witte sportschoenen en in afritsbare kniebroeken, verdrongen zich op de uitgebouwde veranda om de lange tafel waarop de wijn van Arkadia was uitgestald. Rood, rosé en wit, de etiketten goed zichtbaar. Hij had het parkeerterrein vergroot en niet alleen op de veranda, maar op advies van Gerard ook in de tuin zitjes gecreëerd. De parasols daar boden een kleurrijk geheel. De rest ging inderdaad redelijk vanzelf, moest hij toegeven. De touringcars stopten en twee van de drie gasten gingen met flessen wijn onder de arm weer de bus in. Hij ving een gesprek op tussen twee vrouwen, de één blond en mollig, de ander blond en slank. De mollige wilde een huis kopen in Zuid-Afrika, vanwege de lage prijs; de slanke wilde liever iets op Tenerife, omdat dat dichter bij de kinderen was. David liep hun tegemoet met een vol dienblad. Hij zag dat ze gecharmeerd waren van hem. De mollige vrouw vroeg David of hij blij was met het nieuwe Zuid-Afrika. De slanke wachtte zijn antwoord niet af en zei dat ze er nog voor gedemonstreerd had en dat het dan toch leuk was als er iets van kwam. Tijdens zijn laatste bezoek aan Nederland had Gerard hem gedurende een tweehonderd kilometer lange toertocht het idee aan de hand gedaan. In die dagen na de begrafenis had hij gesnakt naar beweging en de longen uit zijn lijf gefietst. Op deze tocht met Gerard had hij zich volledig willen uitputten, zodat hij s avonds kon wegzakken in een diepe, droomloze slaap, maar voor Gerard waren de pauzes net zo belangrijk als de route en de afstand. In de Haarlemmerlieden hadden ze op een terras met uitzicht op een brug ijsthee gedronken. De hypermoderne brug leek ondanks de stalen constructie te zweven boven het door kaarsrechte sloten verkavelde landschap met bollenvelden en koolzaad. Het was mooi, al die rechte percelen. In Zuid-Afrika was niets recht, percelen zeker niet. Hij had Gerard fotos laten zien en hem verteld over de grote financiële druk, door de vele investeringen die hij had moeten doen en de hoge kosten van personeel en onderhoud. Gerard had zijn plan al klaar. Weet je hoeveel winst er zit op één kop koffie? Drie keer over de kop? Vijf keer. Een terrasje is zo aangelegd. Gerard had een foto van Arkadia voor zijn neus gehouden en op de Hollandse gevel in het midden gewezen. Een paar potten Old Colonial Yellow, een bordesje met rozen... kost niks en je hebt die authentieke sfeer waar ze zo gek op zijn. Man, man, ik zou het wel weten. Het ging hard met de proeverijen. Twee reisorganisaties hadden een bezoek aan Arkadia standaard in hun programma opgenomen, in combinatie met een excursie naar het Cedergebergte. In het hoogseizoen stonden er dagelijks touringcars op het erf. Hij had extra personeel aangenomen, studenten die hun talen spraken. Cécile had hij de leiding gegeven over het terras. De toeristen konden nu ook een authentiek Afrikaanse lunch bestellen, bobotie of sosatie en in de winter waterblommetjie bredie à  la Cécile. De wijn van Arkadia ging in vliegtuigen mee naar verre bestemmingen, maar dat gaf nul procent voldoening. Het was goedkope slobberwijn. Het enige waar hij zelf verantwoordelijk voor was geweest, was het etiket. Eigenlijk was het te gek om los te lopen. Dit was dus conceptdenken en voor hij het wist zat hij op de veranda met Bert de Waard, inkoper van de Birko. De Waard, midden veertig, met een vlassig snorretje en een slecht zittend pak, had geen oog voor het uitzicht. Hij diepte een lege wijnfles op uit zijn tas en zette die op tafel. Een vriendin van mijn vrouw had wat flessen meegebracht. Ze waren zo op. Het is een echt vrouwenwijntje, zoet en simpel. Ik weet niet hoe u erover denkt, maar ik vind wijn emotie, identificatie, beschaving. Hij wees naar het felgekleurde etiket. Een gouden vondst, refereert aan Mandela, de regenboognatie, inheemse volkeren, ecotoerisme. Een geniaal concept. Had ik het zelf maar bedacht. Wat de wijn betreft moeten we onszelf niets wijsmaken, de hoeveelheid fosfaat zal niet iedereen waarderen, maar dat is secundair en zegt u nu zelf, hoe groot is de markt voor een Zuid-Afrikaanse grand cru? Een antwoord werd niet van hem verwacht. De Waard kwam ter zake. Hij had een voorstel. Hij wilde de Arkadia-wijn voor alle tweehonderdeenentwintig Birko supermarkten. Te beginnen met de Randstad, de rest van het land volgde dan vanzelf. Voorwaarde was wel dat de kurk vervangen werd door een schroefdop. Dat was stukken goedkoper en veel gebruiksvriendelijker. Tevens zou de tekening van Arkadia in het midden van het etiket vervangen moeten worden door een foto, eventueel gestileerd, van zijn bedrijfsleider, want hij had gehoord dat die nogal goed lag bij de vrouwtjes, en vrouwen vormden de belangrijkste doelgroep. Daar waren ze het over eens. Na het vertrek van De Waard liep Henk naar zijn landje. Boven kroop hij onder het prikkeldraad door en ging op zijn rug tussen de wijnstokken liggen. Vanaf die ongebruikelijke positie zag hij hoe zwaar de stokken doorbogen. Het was bijna oogsttijd en de vooruitzichten waren uitstekend. Van een naburige boerderij klonk ritmisch gezang. Die waren al begonnen. Vijf jaar geleden had Betty ook een deal kunnen sluiten met een supermarkt. Gewoon goedkope wijn, niks concept, maar ze had daarmee de toekomst van het bedrijf een positieve wending kunnen geven. Als hij nu nee zei zou Arkadia failliet kunnen gaan; als hij ja zei was zijn Veritas Double Gold van de baan. En zijn schulden waren een stuk groter dan die van Betty destijds. Tegen zijn verwachting in, was David laaiend enthousiast over het aanbod van de Birko. Ze zaten op de binnenplaats achter zijn huis. Op de aangrenzende binnenplaats waren vrouwen met de was bezig. Aan hun tongval te horen kwamen ze uit Zimbabwe. Ze lachten en praatten ontspannen. Zuivere stemmen, jonge vrouwen. Dat is een fantastisch aanbod, maar die schroefdop doen we natuurlijk niet. Hij negeerde het we van David. En mijn Veritas Double Gold dan? Die curatele is niet voor eeuwig. Maar wel voor heel lang. Er staat een nieuwe oogst te verpieteren. We kunnen dat supermarktwijntje op onze sloffen maken en de arbeiders krijgen elke maand stipt op tijd hun salaris. Dit wordt ons in de schoot geworpen... En ik ben de joker van de wijnindustrie. Ik had net zo goed badslippers kunnen gaan verkopen. Die proeverijen doen we toch ook? Een succes dankzij jou. David keek hem afwachtend aan. Begreep hij het echt niet? Moet dat dan míjn mazzel zijn? Dat we” een megadeal sluiten, omdat iedereen zo verdomd politiek correct wil zijn? Bedoel je die foto? Heb ik niet bedacht... Ik ook niet. Het is slootwater met een etiket en dan heet het ineens concept. Jij bent de baas, baas. David stond op en ging naar binnen. Hij was inderdaad de baas, voor wat het nog waard was, en hij bedankte Bert de Waard vriendelijk voor de eer.

Marie woonde sinds het ongeluk bij mij. De stad was te druk voor haar geworden en met die Vincent, dat ging gewoon niet meer. Ja, of dat nou liefdewas... Binnen een mum van tijd was hij met een ander getrouwd. Haar beste vriendin nota bene. We zijn ze in de stad een keer tegengekomen met een kleintje erbij. Ik vond het fijn dat ze er was en ze had niet veel nodig om zich te vermaken. Mee naar de stad wilde ze nooit. Ze ging liever skaten of fietsen. Jammer dat ze niet meer aan wedstrijden mee kon doen. Fysiek was ze sterker dan ooit, maar ja, bij het startsein zou ze te laat starten en dat haal je dan niet meer in. Dat ze een baan vond als postbode was ideaal. Zo kon ze haarenergie kwijt en had ze wat om handen. Hoewel die zes delen van de encyclopedie al bijna vijfendertig jaar in dekast stonden, had niemand ooit naar de rest gevraagd, maar voor Marie was na haar ongeluk alles nieuw. Telkens als ik dacht dat ze nu alles wel gehad had en alles weer wist, zag ze weer wat. Net als met stofzuigen: er is altijd wel een plint of hoekje dat je al een aantal keren overgeslagen hebt en op een bepaald moment besluitmee te pakken. Die zes delen dus. Ik vertelde globaal ons verhaal. Marie was de eerste aan wie ik jouw naam onthulde. Ik zei dat het gek was dat je iets kunt missen wat je nooit gehad hebt, een soort heimwee naar een land waar je nooit geweest bent. Marie vond dat ik je op moest zoeken. Ze zei dat ik je met de computer misschien kon vinden. Maar ik was daar nog niet aan toe. Ik was gewend aan het gemis en het idee dat ik je ergens tegen zou kunnen komen, in een winkel, bij het postkantoor of op een kruispunt, deed mij elke avond weernaar een nieuwe dag verlangen. Ik bedoel, je had dood kunnen zijn. Aan doden geen gebrek. Bij Betty was het ook bijna zover. Ze is overvallen toen ze s avonds laat vanuit de studio naar huis ging. Net nadat ze voor het eerst op televisie was geweest. Wij kunnen die zender niet ontvangen, maar ze zou zorgen dat het opgenomen werd. Samen met collegas werd ze geïnterviewd over die Commissie. Er lag een man op de weg die deed of hij dood was, en zij was zo stom om te stoppen. Ze was zo goed om te stoppen, moet ik zeggen. Ze hebben alleen haar auto, en haar arm was uit de kom. Dus dat valt mee, naar omstandigheden. Dat zei de politie ook tegen Betty. De meeste mensen komen er slechter vanaf. Maar de schrik zat er goed in.

Ze haalde de laatste stronken boerenkool uit de grond en ging rechtop staan. Op de dijk trotseerde een fietser de straffe tegenwind. Het grijze weer maakte water van lucht en lucht van water. Het benauwde haar en het versterkte haar gevoel dat ze in een schimmenrijk woonde, alleen in huis met haar oma. De kou in haar botten bleef ook s zomers, als eeuwige sneeuw. Haar oma zou op een bepaald moment hulp nodig hebben en zij zou haar verzorgen, zoals oma dat bij opa had gedaan. Na verloop van tijd zou het te zwaar worden. Eerst zouden ze aanpassingen maken in huis, zoals een traplift, dan zou haar oma naar een verpleeg- of verzorgingstehuis gaan in Alkmaar of Hoorn. Op de fiets of met het openbaar vervoer zou ze haar bezoeken en als ze ten slotte gestorven was, had ze het huis voor zichzelf en zou ze nog steeds dezelfde grijze lucht zien. Het was niet dat ze haar verantwoordelijkheden wilde ontlopen en ze hield genoeg van haar oma, dacht ze. Meer hectiek ambieerde ze niet, en aan meer omgang met leeftijdgenoten had ze geen behoefte. Haar studiegenoten van vroeger waren nu afgestudeerd en over de hele wereld uitgezwermd. Degenen die waren achtergebleven hadden weinig belangstelling voor haar verhalen over de vogels, konijnen, schapen en paarden die ze op haar bestelronde had leren kennen, druk als ze waren met hun eerste huis, huwelijk en kind. Met haar collegas bij de post had ze evenmin veel gespreksstof. Dat was niet erg, want ze hield van stilte. Ze wist niet of dat vroeger ook zo geweest was. Misschien was het nostalgie naar de dagen van haar coma. Uur na uur met niets dan stilte gevuld. Stilte en warmte. Het was de kou. Alles kwam terug op de kou. Die moest uit haar botten. Ze wilde het niet haar hele leven koud hebben. Dat was zonde. Het was tijd om naar Zuid-Afrika te gaan. Achteraf was het een slechte beslissing geweest om nee te zeggen tegen Bert de Waard. Hij had gegokt en verloren. Al snel werden zijn financiële problemen te groot. Met de proeverijen ging het minder goed vanwege de toenemende concurrentie. Bovendien was er wegens de recente misdaadgolf, waar zijn zus ook het slachtoffer van was geworden, minder animo voor de regenboognatie, die sinds Mandela zijn vertrek had aangekondigd sowieso aan glans had ingeboet. De ironie van het lot had hem in dezelfde positie gebracht als zijn zus vijf jaar geleden. Net als zij had hij de kans gekregen om Arkadia te redden via een supermarktdeal, maar de druiven waren zuur. Samen met Kishore liep hij door de wijngaarden. Kishore, in zijn lichtbeige zomerpak gesoigneerd als altijd, en tegenwoordig ook steenrijk. Miljoenen had hij verdiend, eerst met de beursgang van zijn internetbedrijf en niet veel later met de verkoop van zijn aandelen, slechts een paar dagen voordat de internetzeepbel werd doorgeprikt. Nee, hij formuleerde het verkeerd. Kishore was zo rijk geworden omdat hij in internet was gegaan op het moment dat de meeste mensen daar nog nooit van gehoord hadden. Op dezelfde manier had hij zich daarvoor al op de mobiele telefonie gestort. Voor de zoveelste keer verbaasde hij zich over het talent van sommige mensen om hun kansen te zien en op het juiste moment toe te slaan. Een groot deel van hun succes was terug te voeren op lef en een bepaalde zorgeloosheid. Hij was een angsthaas en dat zou hij wel blijven. Kishore had hem net verteld dat hij met Betty ging trouwen. Meer dan twintig jaar waren ze al vrienden. Betty was bijna veertig; Kishore iets jonger. Arkadia was zijn huwelijkscadeau voor haar. Hij had al contact opgenomen met De Waard en kon de deal die Henk was aangeboden waarschijnlijk nog overnemen, op dezelfde voorwaarden. Deze deal of een andere, dat was in zijn positie niet zo moeilijk. Kishore zou net zo goed een struisvogelfarm van Arkadia kunnen maken. Maar nee, hij wilde wijn, en van oogst tot bottelen moest het gehele proces op Arkadia gaan plaatsvinden. Een investering die ze in twee jaar zouden terugverdienen. Ja, als je kunt investeren, dacht hij jaloers. Hij had het bloedgeld van Bernard erdoorheen gejaagd en was nog tot niets gekomen. Zelfs met de opbrengst van zijn huis in Velsen erbij kon hij de boel niet rondbreien. Hij had pech gehad met de invoering van het minimumloon; de zieken en ouderen had hij op de loonlijst laten staan om goodwill te kweken. Dat was niet beloond. Zeker de eerste jaren was er veel gestolen. Om iedereen te vriend te houden, had hij te veel door de vingers gezien en daar had hij leergeld voor betaald. De aanschaf van het nieuwe materiaal en de sanering van het terroir hadden veel meer gekost dan begroot was. En dan was er nog het afkopen van het contract met de kwv voor het landje. Hij had het moeten doen, maar het was een zinloze onderneming gebleken. Even zo goed was het landje voor hem nu verboden terrein. Geen deurgang nie. Zijn landje. Sinds Bernard in de Ardennen woonde, had hij hem niet meer gesproken, niet durven spreken. Hij schaamde zich bij het idee alleen al en hoopte dat ze nu gelukkig waren, Simone en hij. Zonder die ene fles was de illusie daarvan het maximale. Ze bereikten het landje. Hij wilde de druiven niet zien en draaide zich om, zodat hij beneden in het dal de boerderij kon zien liggen. Waarom wil je Arkadia kopen? Het lijkt me nogal een stap als je in de moderne elektronica zit. Het is voor Betty. Ik ken haar droom... en de jouwe. Kishore legde uit dat de curatele onder bepaalde voorwaarden eerder opgeheven of uitgesteld kon worden. Hij zou dan in ieder geval het vruchtgebruik van het landje terugkrijgen. Het duizelde Henk. Het landje terug, wijn maken, goede wijn, een topwijn, waarvan hij de maker, maar niet de eigenaar zou zijn. Wat zou Bernard daarvan vinden? Bij hem lag de eindbeslissing. Geen garantie, hoorde hij Kishore zeggen, maar als het meezit zou je je eigen wijn kunnen maken naast je werkzaamheden als assistent-bedrijfsleider. Assistent. Ook op Arkadia vond steeds meer differentiatie plaats. Op welke voorwaarden? Alle opbrengsten gaan naar Betty en mij, inclusief eventuele prijzen. Onder ons label. Zo. Maar jij bent de wijnmaker. En het huis? Ik laat de kantine verbouwen. Die wordt nauwelijks nog gebruikt. Er komen appartementen in. Zolang je hier werkt, kun je hier wonen. Als werknemer van Kishore en Betty. Hij twijfelde of hij dat kon opbrengen. En Betty? Ze is dan terug op Arkadia; de rest went wel. Je weet wat haar plannen zijn. Dat is voor later. Eerst jouw plan. Hij keek hem aan. Ik heb Castel gesproken, ik hoop niet dat je me dat kwalijk neemt. Hij is akkoord, op deze voorwaarden. Niet zijn landje, niet zijn druiven, maar wel zijn wijn. Bernard strafte hem, maar had nog mededogen. Ik blijf, voorlopig. Dat lijkt mij een goede beslissing. Ik zou het op prijs stellen als je alles stil wilt houden tot na de bruiloft. Ik wil haar verrassen. Geen probleem. Het moment zelf zou hem tenminste bespaard blijven. Kishore zou zeggen dat ze op huwelijksreis zouden gaan. Met een volle koffer in de bagageruimte zou de auto midden in de nacht het erf van Arkadia op rijden en tot stilstand komen. Een eind verderop liep David door de wijngaarden. Kishore volgde zijn blik. David zegt dat er een gat in de afrastering zit. Die wilde honden worden echt een plaag. Hij wilde zijn moeder helpen uitstappen, maar ze sloeg zijn uitgestoken hand af. Neem jij de bagage maar. Eerst koffie, of eerst een rondleiding? Koffie heb ik in het vliegtuig genoeg gehad. Of wat ervoor doorging. Ze zag de spar, bleef staan en monsterde de boom van top tot teen, alsof ze die ter verantwoording wilde roepen. Is Betty er niet? Nee, en ze weet nog niks. Aha, mondje dicht. Marie is er wel. Hij hoorde haar roepen. Ze kwam zojuist aanrennen met de drie honden die waren aangeschaft om de zwerfhonden op afstand te houden. Zijn dochter en moeder begroetten elkaar alsof ze elkaar maanden niet gezien hadden. Ze installeerden zich op de veranda. Weer keek zijn moeder naar de spar. Wanneer gaat dat ding om? Ja, het is zo donker binnen, zei Marie. Er moet altijd een lamp aan. Hij is met ons meegegroeid, verdedigde hij de spar. Het was een argument van niks. Meegegroeid? Hij is groter geworden en nu is hij dood, zei zijn moeder. Het is koel in de zomer en hij is niet dood. Zijn moeder wees hem op de naaldloze uiteinden van veel takken. Wat is er dan mee? Krijgt hij geen water? Dat is het punt. Al die uitheemse planten gebruiken te veel water. Met kerst versierden we hem altijd met echte kaarsen. Dat vonden jij en Betty prachtig. We hebben hem sinds jouw geboorte. Die boom is even oud als jij. Hij stond op en zei dat hij een stukje ging lopen. Alles benauwde hem op dit moment enorm, maar het meest de nabijheid van zijn familieleden. Hij dwaalde over het terrein, al lang blij even alleen te zijn. De arbeiders waren naar huis. Er was niemand te zien. Op de automatische piloot liep hij in de richting van de barakken. Dichterbij gekomen zag hij een vrouw uit het fijnbos komen; een tijdsprong vanuit het beeld van het kleine meisje dat hij altijd bij zich droeg. Zelfs het ontbreken van kleding onder de navel kwam overeen. De vrouw hees haar onderbroek op en rolde haar jurk af. Ze droeg kapotte schoenen die veel te groot waren, en strompelde weg. Shelley! riep hij. De vrouw reageerde niet. Ze leek hem zo dronken als een kanon. Hij probeerde haar in te halen. Shelley! Wacht! De vrouw draaide zich om. Ze leek helemaal niet op haar. Hij was geschokt, maar ondanks de situatie vooral teleurgesteld. Hello, mister! schreeuwde de vrouw. You fuck me? Haar gezicht was opgezwollen van de drank. In haar mond ontbraken de meeste tanden, en wat er nog wel in stond was weinig soeps. Het mens kwam hem achterna. Mister! Mister! We fuck, yes, please! Hij ging harder lopen en schaamde zich. Angsthaas! Angsthaas! De vrouw achter hem liep op hem in en gierde van het lachen. Ze struikelde, en dat was zijn geluk. Vanuit zijn ooghoeken zag hij dat ze op haar rug terechtkwam, met omhoog stekende benen als een gevallen schaap. Op het landje kwam hij tot rust. Het prikkeldraad was er nog, maar eerdaags zou het verwijderd worden. Het was verboden om het zelf te doen. Het zij zo. Als een eenvoudige tuinman wiedde hij het onkruid in de percelen met mourvèdre, malbec en petit verdot. Marie keek om zich heen en vergaapte zich aan de luxe op het terras aan De Waterkant in Kaapstad, dicht bij de aanlegsteiger voor de boten die heen en weer voeren naar Robbeneiland. Ze hadden uitgebreid inkopen gedaan in de ruime en moderne winkels en herhaaldelijk tegen elkaar gezegd dat ze normaal bijna nooit winkelden en daarom nu zoveel mochten kopen als ze wilden. Het was lang geleden dat ze tijd alleen met haar tante had gehad. Vroeger was er een ritme geweest. Betty kwam één keer per jaar naar Nederland en dan was er genoeg tijd om samen meermalen af te spreken. Haar hele middelbareschooltijd was het zo geweest, en daarna, tijdens haar studie ook. De klad was erin gekomen toen Betty de boerderij aan haar vader af had moeten staan. Nu zou ze hem terugkrijgen, maar dat wist ze nog niet. Marie grinnikte. Het was grappig dat er iets was dat zij wist en een ander niet. Het was altijd andersom. Betty vroeg waarom ze lachte. Een binnenpretje. Willen jullie nog kinderen? Nog? Zo oud ben ik niet. Je weet niet of het nog lukt. Maar je kunt adopteren. Er zijn hier zoveel weeskinderen, door aids en zo. Dat is niks voor mij. Voor mij wel, denk ik, maar ik heb geen man. Dat komt wel weer. Dat betwijfelde ze. Na Vincent had ze geen vriendje meer gehad en ook geen seks. Het was net of ze sinds haar ongeluk iets miste. Een of ander moertje. Of misschien had ze het daarvóór ook al niet. Vincent was op haar gevallen. Letterlijk. Zo dichtbij moest iemand dus eerst komen om haar te zien. Het was niet waarschijnlijk dat zoiets nog een keer zou gebeuren. Het leek vaak of ze onzichtbaar was. Iedereen was aardig tegen haar, maar niemand zag haar echt. Misschien was ze te lang. Ze was langer dan de meeste jongens. Laatst had ze in een tijdschrift gelezen dat mannen dat niet prettig vonden. Nicole Kidman was langer dan Tom Cruise, maar dat waren filmsterren. De ober bracht hun lunch: salade en milkshake voor Betty; een tosti en ijskoffie voor haar. Kishore wilde graag een Indiase bruiloft, zei Betty, maar dat zag ik niet zitten. Hoe gaat dat? Met olifanten? Een stip op mijn voorhoofd? Betty keek haar aan. Ik ben geen maagdelijk bruidje meer van twintig. Al die poespas hoeft voor mij niet. Maar je wilt wel trouwen... Ja. Hou je van hem? Ik geloof dat je uiteindelijk door de gasten in bed wordt gelegd. Daar moet je toch niet aan denken? Dat doen we dus niet. Kishore doet alles voor je. Betty knikte vaag. Ben je verliefd? Of verliefd geweest? Op Kishore? Nee. Hoe weet je dan dat je van hem houdt? Dat heb ik niet gezegd. Waarom trouw je met hem? Betty prikte een stuk tomaat aan haar vork en luisterde even naar het geplons en diepe gehuil van de zeehonden die in een klein bassin bij de aanlegsteiger werden gehouden ten behoeve van de toeristen en hun kroost. Ik dacht dat ik precies wist wat ik wilde, maar sinds ik... sinds die overval kijk ik anders tegen de dingen aan. Ik zag het leven als een strijd, maar ik ben er niets mee opgeschoten, alleen doodmoe van geworden. Niets brengt het je. Niet echt. Nu wil ik geen strijd meer. Ik wil rust, een gewoon leven. En ik wil een kind. Dat houden van, dat zien we dan wel weer. Daar kan ik niet tot mijn tachtigste op gaan zitten wachten. Op dit moment is elk ander leven een goed leven. Rennend door de heuvels in de omgeving van Arkadia met de honden om haar heen dacht ze na over de woorden van haar tante. Ze kon zich niet voorstellen waarom ze met iemand wilde trouwen van wie ze niet hield. Maar als je nooit van iemand ging houden en je wilde een kind, kon je niet eindeloos wachten. Of misschien was het niet zo belangrijk. Ze had een keer aan haar oma gevraagd of zij van haar opa gehouden had. Haar oma had de vraag ontweken en alleen gezegd dat ze een gezin wilde. Haar vader had al jaren niemand en dat leek hem niet te deren. Dat met Shelley had niet veel voorgesteld. Hij zag haar nooit meer, dacht ze. Op de begrafenis van haar opa waren ze ineens samen verdwenen. Dat was vreemd geweest, maar niemand had er wat van gezegd. Haar knieën knikten, alsof ze op het punt stond geveld te raken door griep. Had zij van Vincent gehouden? Echt van hem gehouden? Ze wist het niet meer. Ze kon zich er geen enkel gevoel bij voorstellen. Misschien kon dat niet meer omdat het er wel was geweest, maar nu weg was. Net als met pijn. Aan pijn bleef geen herinnering kleven. Je wist alleen nog dat het er was geweest. Zou het vóór haar ongeluk anders zijn geweest? Was het iets dat in hun familie ontbrak, een gebrek dat van generatie op generatie doorgegeven werd, zoals enge ziektes, rood haar en kuiltjes in de wangen? Misschien was het in alle families zo, maar leek het anders van een afstand. Iedereen deed alsof, hield voor elkaar de illusie in stand, omdat niemand de werkelijkheid onder ogen wilde zien. Over zichzelf kon ze niet méér zeggen dan dat ze aan bepaalde mensen en hun gewoontes gewend was geraakt. Ze kwam er niet uit en wilde doorrennen tot ze moe genoeg was om lang te kunnen slapen. Maar de honden jankten van uitputting en ze moest met ze in het gras gaan zitten tot ze fit genoeg waren om verder te gaan. Zelfs de olifant was Indiaas, veel kleiner dan de Afrikaanse. Waar die vandaan kwam, was hem een raadsel, maar met geld kun je alles kopen. Kinderen mochten op de rug van het beest ritjes maken langs het strand. Er was ook een ezel, maar die keek vanonder zijn strohoed werkeloos toe. Hij zag Marie. Ze zette twee kinderen op de bont versierde draagstoel en voerde de olifant mee aan een touw. De oppasser hield een oogje in het zeil. Marie droeg de avondjurk van Ann Demeulemeester die Kishore haar cadeau had gedaan. De rode jurk had een diep rugdecolleté. Haar schouders waren tamelijk breed en gespierd, maar haar taille slank, zodat haar figuur goed uitkwam. Ze liep op blote voeten. Haar schoenen zag hij verderop staan. Smalle bandjes, een hoge hak. Hij kende zijn dochter alleen op gymen renschoenen. Voor het eerst zag hij haar als vrouw en niet als dochter, een individu met een eigen gevoelswereld. Een paar maanden geleden was ze geheel onverwacht gearriveerd. Ze had ontslag genomen bij de post en was van plan voorlopig te blijven. Net als hij was ze hele dagen buiten en werkte ze zij aan zij met de arbeiders. Naadloos paste zij in de mini-maatschappij van Arkadia, zo goed, dat zij na de bruiloft in het hoofdhuis zou blijven wonen, in haar oude kamer. Hij liep het door fakkels verlichte pad naar boven op. Nooit eerder was hij in dit hoog boven het strand gelegen paviljoen geweest. De decoratie was spectaculair. Minifonteinen van champagne en een van chocola, tulpen uit Nederland, schalen met Indiaas fruit en kleverig uitziende zoetigheden. Riksjas pendelden af en aan tussen de parkeerplaats en het paviljoen om alle gasten naar boven te brengen. Een feilloze organisatie. Hij had niet anders verwacht. Kishore overdreef bijna zijn zorg om aan iedereen te denken, aan ieders wensen tegemoet te komen en op geen enkele manier aanstoot te geven. Zo was hij altijd al geweest en nu, op zijn bruiloft, uitte die eigenschap zich in optima forma. Zijn familie stak pover af tegen die van Kishore, van wie de meesten uit India en Amerika waren overgevlogen. Kishores moeder een matrone in een traditionele sari; zijn vader een stramme generaal; zijn broer een ceremoniemeester met babyvet. Het leeuwendeel van de gasten kende hij niet. Hij voelde zich dom, achterlijk en boers. En belachelijk. In dit gezelschap van advocaten, artsen, journalisten, wat was hij nou? Iemand met een neus. Voor het eerst schaamde hij zich voor datgene wat hij altijd als zijn bijzondere talent had gekoesterd. Daarom was hij na de middelbare school naar Frankrijk gegaan, om het vak in de praktijk te leren. Betty was nu meester in de rechten en zou over een jaar of twee advocaat zijn. Ze had hem ingehaald. Iedereen had hem ingehaald. Alleen zijn dochter nog niet. Bettys bruiloft herinnerde hem aan het feest voor Marie’s eenentwintigste verjaardag. De gasten van toen zouden over twintig jaar net zon select en bevoorrecht gezelschap vormen als die van de bruiloft. Marie’s vrienden zouden carrière gemaakt hebben, huizen en kinderen hebben, de wereld hebben gezien en verstandige beslissingen nemen of het nu ging om politiek of de televisieprogrammas waarnaar hun kinderen mochten kijken. De ceremoniemeester kondigde aan dat de bruidegom een toast ging uitbrengen. De obers in hun rode jasjes met koperen tressen voorzagen iedereen van champagne. Kishore kreeg discreet een glas op een apart dienblad aangereikt. Appelsap met bubbels. En dat koopt dan een wijnboerderij! Kishore, in zijn witte kostuum, hoefde weinig méér te doen dan de aanwezigen aankijken om alle gasten te doen stilvallen. Ik geloofde nooit in sprookjes, maar als ik om me heen kijk en al mijn vrienden en familieleden hier verzameld zie, uit alle delen van de wereld, dan moet ik mezelf heel hard in de arm knijpen om zeker te weten dat dit geen sprookje is. Wat ben ik dan blij dat dit werkelijkheid is. Ik ben getrouwd met de vrouw van mijn dromen. Het was het wachten waard, elke dag van de afgelopen achttien jaar... Om hem heen werd beschaafd gelachen. Henk zag hoe Kishore Betty aankeek. Zo kijk je dus als je van iemand houdt, dacht hij. Zo ziet liefde eruit. Het was pijnlijk om te zien dat Betty zijn blik wel beantwoordde, maar zijn liefde niet. Ze zeggen dat je bruiloft de mooiste dag van je leven is. Ik begreep dat nooit. Het suggereerde dat alles daarna alleen maar minder werd. De dramatische manier waarop ik mannen en vrouwen op hun vrijgezellenavond afscheid heb zien nemen van hun vroegere leven, deed mij nog het meest denken aan mensen die begonnen aan een twintigjarig contract in de diamantmijnen, zonder de mogelijkheid van tussentijds verlof... Maar nu ik hier sta, op mijn eigen bruiloft, kan ik me niet voorstellen dat ik ooit gelukkiger zal zijn dan op dit moment. De gedachte aan nog meer geluk is niet te bevatten. Ik voel me zeer bevoorrecht dat ik deze dag met jullie mag meemaken. Graag proost ik op mijn mooie, jonge vrouw en op de toekomst. Mogen jullie allemaal net zo gelukkig worden als ik. Kishore hief zijn glas, en met hem alle gasten. Automatisch bracht Henk het glas champagne naar zijn mond. Moët & Chandon. Hij was geen liefhebber van champagne. Bubbels hebben de neiging het gehemelte te misleiden. Maar het was er de avond voor. Hij was geraakt door de liefdevolle en oprechte woorden van Kishore, en als hij om zich heen keek, zag hij dat hij niet de enige was. Met de helft van Kishores geluk zou hij al dik tevreden zijn. Maar hij was hier alleen. Shelley was er niet. Ze was uitgenodigd, maar niet gekomen. Wat had hij haar graag, net als op dat andere feest, hier zien binnenstappen. Marie kwam op hem af en stak haar arm door de zijne. Vermaak je je een beetje, pap? Zeker, het is een mooie bruiloft. Ik vind het zielig dat het ezeltje niets te doen heeft. Als ik ooit ga trouwen, neem ik alléén een ezeltje. Dan willen de kinderen wel. Ze glipte weer weg. Kishore greep opnieuw de microfoon. Het is mij een eer u Aishwarya aan te kondigen, uit Bombay overgevlogen om vanavond voor ons te zingen. Om hem heen klonken onderdrukte kreten van verrassing en ongeloof. Henk had nooit van haar gehoord, evenals het gros van de niet-Indiase gasten, maar zodra ze begon te zingen, begreep hij dat hij had te maken met een zangeres van wereldformaat. Ze was beeldschoon; een poppetje gekleed in een klassieke rode sari. Met de zee als achtergrond zong ze vanaf een podium het bruidspaar en de gasten toe. Hij verstond er geen woord van, maar het kon niet over iets anders dan over de liefde gaan. Loepzuiver rolde haar stem over het strand. De branding leek zich aan te passen aan de melodie. De olifant begon te trompetteren. Ook dat geluid versmolt naadloos met de stem van de zangeres. Aishwarya stond alleen en zelfverzekerd op het podium. De wind speelde met haar sari. Vanuit zijn perspectief was het alsof ze in zee stond en de golven om haar voeten spoelden. Hij had het kunnen bekijken als een schreeuwerige videoclip, maar hij was aangedaan. Het was alsof hij door een gat in de muur naar een nieuwe wereld keek. Haar oma danste al de hele avond. Een paar keer was ze naar haar toe gegaan, maar ze zei zich prima te vermaken en even rusten vond ze tijdsverspilling. Marie had naar de zangeres geluisterd en daarna met haar vader gedanst. Beiden brachten ze er niet veel van terecht, maar ze had uitgeroepen dat ze in een volgend leven wilde zingen en dansen en niets anders. Voor het eerst sinds ze uit het ziekenhuis was, had ze dit gevoel, alsof alleen het moment telde. Ze moest lang zoeken naar het goede woord ervoor en vond ten slotte zorgeloos. Halverwege de Engelse wals was de bedrijfsleider van Arkadia op hen af gekomen. Zonder iets te zeggen had hij haar van haar vader overgenomen. David was de baas van haar vader. Maar niet van haar. Ze complimenteerde hem met zijn roomwitte pak. Hij was blij dat te horen, zei hij. Al zijn pakken werden gemaakt door een kleermaker uit de Bo-kaap, de Maleisische wijk in Kaapstad. Die man wist wat hij mooi vond en legde bijzondere stoffen voor hem apart. Als hij kwam, werd hem de maat genomen - routine, aangezien hij sinds zijn twintigste hetzelfde gewicht had - en een week later was het pak klaar, voor een bedrag waarvoor hij in de nieuwe winkelcentra van Kaapstad hooguit een overhemd kon kopen. Ze vroeg wat hij van haar jurk vond. Hij boog zich voorover en zei dat ze lekker rook. Dat deed haar goed. Ze spoot meestal maar lukraak een luchtje op. Bij hun laatste winkeluitje had ze op Bettys advies Chanel no. 19 gekocht. Na de dans hadden ze cocktails gedronken uit halve kokosnoten bij de braai waar de bedienden rokjes van veren droegen, volgens David nep Zoeloe-kostuums. Hij zal het wel weten, dacht ze. Misschien is hij zelf Zoeloe. Het zou onbeleefd zijn om dat te vragen. David at een vleesspies. Ze zag de spieren van zijn armen door zijn overhemd heen. Dat leek haar niet chic. De stof was misschien te dun. David vertelde dat hij zich haar herinnerde van vroeger. Hij had haar vaak zien spelen onder de mangoboom. Toen zij naar Nederland vertrok, was hij achttien en zij een kind van een jaar of acht. Ik ging weg en jij bleef hier, zei ze. Het klonk ongemakkelijk, als iets dat ze van buiten had geleerd. Nu ben je er weer. Blijf je hier? Ik weet het niet. Ze keek naar haar tante, die met Kishore danste, nu haar man. Over de kleur van de trouwjurk was eindeloos gebakkeleid. Was de stof crèmekleurig, gebroken wit, beige, champagne of vanille? Kishore had graag echt wit gehad, maar Betty had voor de zoveelste keer gezegd dat ze geen bruidje van twintig was. Nu Marie haar van een afstandje zag, bestempelde ze de jurk als havermoutkleurig. Ik weet het niet, herhaalde ze. Mijn tante is eigenlijk Zuid-Afrikaanse, mijn vader een Hollandse boer en mijn moeder die hoort in Brussel als Manneken Pis, maar voor mezelf weet ik het niet zo goed. David trok haar dichter naar zich toe. Het is geen avond om te praten. Het is een avond om later over te praten. Hij keek haar aan. Ze keek terug. Hij zag haar, dacht ze. Langs de olifant, die gedwee voor zich uitkeek, en zijn slapende oppasser liepen ze over het verlaten strand. Ze hoorde hoe het water tegen de rotsen beukte. Tegelijkertijd werd er boven zee siervuurwerk afgestoken vanaf een plezierjacht. Dat veroorzaakte een merkwaardige asymmetrie van beeld en geluid. Vanaf het paviljoen werd luid geapplaudisseerd. Ze draaide zich om en keek omhoog. De bruiloftsgasten stonden dicht bij elkaar vanachter de balustrade naar het vuurwerk te kijken. Het geluid van de zee op de rotsen echode in stereo in haar oren toen ze niet veel later met David boven op zich op het strand lag, in de luwte van een overhangend stuk rots. De ondergrond was hard, maar dat zou ze vergeten.

Henk haalde me op van het vliegveld. Alle Keppel’s verzamelden zich voor de bruiloft van Kishore en Betty. Midden in de winter moest ik een nieuwe zomergarderobe aanschaffen. Net als de allereerste keer dat ik naar Afrika ging. Ik herinnerde me van vroeger dat er kort na Wellington een bocht kwam,waarna je Arkadia ineens zag liggen. In de zon of in de regen, het verraste altijd. De kleuren van de bergen, de wijngaarden en de lucht zijn zo... diep. Zo anders dan in Noord-Holland. Je zou misschien zeggen dat bij ons de kleuren oppervlakkig zijn, een dun vernisje over het landschap dat bij regen meteen verdwijnt, maar in Zuid-Afrika kan dat niet. De kleur komt van binnenuit. Ook nu zag ik de boerderij vrij onverwacht liggen, maar wat me het meeste opviel was de spar. Zo groot en donker dat ik het huis bijna niet meer zag. Die boom was een cadeautje geweest van de Nederlands Hervormde kerk in Wellington. Het was de gewoonte om ouders bij de geboorte van hunstamhouder een boom te schenken. Dit deden ze pas na de kraamtijd, als er meer zekerheid was over de overlevingskansen van moeder en kind. De bomen werden gekweekt op een apart veldje bij het terrein van de kerk. Na de dienst wandelden zwangere vrouwen er soms mijmerend met hun echtgenoot omheen. Ik niet, hoor. Op de veranda zat ik met de kleine Henk in de kinderwagen even uit te puffen. Gezellig met zn tweeën. Dat is fijn van een kind. Je bent nooit meer alleen. Ik zag ze aankomen. Ze droegen de spar in een emmer tussen hen in. De boom was een centimeter of tachtig. Ik kreeg er een hele preek bij van die twee ouderlingen. Ja, sorry, ik heb nooit zoveel met de kerk gehad. Katholiek of hervormd, het maakt niet uit. Bovendien was ik pruimen aan het wecken. De hele keuken stond vol. Hoe eerder ze weggingen des te beter. s Avonds heeft Johan de spar in de grond gezet. Eigenlijk heeft hij hem lukraak ergens geplant. We moesten hem er voor het donker in hebben, anders was het zo ondankbaar. Als ik terugreken van hoe oud Henk nu is, staat dat kreng er nu dus al bijna een halve eeuw. Er is een verhaal in de Bijbel, over huizen waar met bloed een kruis op de deur werd geschilderd ter herkenning. Met die sparren, dat was net zoiets. Als we gingen toeren, speurden we de hele omgeving af naar huizen met een spar in de voortuin. Een Nederlandse familie uit Zaandam waar we weleens kwamen, had vijf dochters, maar geen spar. Dat komt dan toch een beetje oneerlijk over. De bruiloft was overigens fantastisch. Ik heb zo heerlijk gedanst! De hele avond. Alleen maar met Indiase mannen, familie van Kishore, net als hij allemaal heel beleefd. Hoewel ik geen woord met ze kon wisselen, want ze spraken geen Nederlands en geen Afrikaans. Kishores vader droeg een soort legeruniform. Op zijn borst waren medailles gespeld. Ik schatte hem tegen de negentig, maar hij was nog kaarsrechten walsen dat hij kon! Hij leidde zo goed dat ik me helemaal aan hem kon overgeven. Ik ging van de een naar de ander, die avond. Het was een kleine persoonlijke triomf. Ik dacht bij mezelf: kon mevrouw Meissner mij nu maar zien. Mijn Duitse mevrouw, die haar dochters aan huis dansles liet geven en mij liet toekijken. Niet dat ik daarover wil klagen, want ik heb het op die manier heel goed geleerd. Je moet je dingen voorstellen in je hoofd en vaak herhalen, en als de gelegenheid zich dan voordoet, kun je het zó in praktijk brengen en het kost niks. Door de muziek heen hoorde ik de golven beneden. Ik danste boven de golven en eigenlijk danste ik met jou.

Henk stond klaar om zijn moeder en Marie, die mee naar Nederland ging om namens Kishore een vergadering van Birko bij te wonen, weg te brengen. Maar David reed zijn auto voor, laadde de koffers in waarmee ze net naar buiten kwamen en zei tussen neus en lippen door dat het beter was dat hij dit op zich nam. Dan kon Henk door met zijn werk. Daar kon hij moeilijk bezwaar tegen maken. Hij nam afscheid van zijn moeder. Ze was stil. Nog vol van het feest, beweerde ze, maar aan de manier waarop ze over het terrein rondwandelde en naar elke struik en boom keek, zag hij dat ze waarschijnlijk voor het laatst op Arkadia was geweest. Betty gaf hun een mandje abrikozen mee. Op een heel natuurlijke en vanzelfsprekende manier had zij haar plaats als vrouw des huizes weer ingenomen. Marie en zijn moeder hadden er nauwelijks iets over gezegd. Waarom zouden ze. Voor hen bleef alles hetzelfde. De eerste keer dat Betty en hij elkaar na de bruiloft tegenkwamen op het erf - hij kwam zijn appartement uit en zij het hoofdhuis - hadden ze elkaar goedenmorgen gewenst alsof deze situatie al jaren bestond. Wat hielp was dat Betty sinds haar huwelijk, of eigenlijk al sinds ze daartoe had besloten, veranderd was. Ze was milder geworden en leek oude sentimenten van wrok en onvrede afgeschud te hebben. Het was nog te kort om te bepalen of de verandering blijvend was, maar het was hoopgevend om te zien dat het mogelijk was. Dat mensen hun verleden achter zich konden laten. David hield het portier van zijn terreinwagen open voor ouma en vervolgens voor Marie. Hij legde even zijn hand op haar bil. Zijn moeder keek vertederd toe. Leuk, hè, dat jonge spul. Kishore riep Henk bij zich in zijn werkkamer. Maanden was hij met de voorbereidingen voor het huwelijk bezig geweest, maar de dag erna was hij om zeven uur weer aan het werk gegaan. Als een schooljongen stond Henk voor het bureau dat de afgelopen jaren het zijne was geweest. Het was leeg, op een nieuwe feloranje computer in een klein formaat na. Kishore zei dat hij het als een eer zou beschouwen als Henk het exclusieve label voor Arkadia zou willen ontwikkelen. De Arkadia Grand Reserve. Het was gelukt om de curatele op te schorten. Slimo en Makeziwe konden hem helpen en als hij meer arbeiders nodig had, moest hij een seintje geven. Hij knipte het prikkeldraad door alsof het een navelstreng was en betrad zijn landje. Het was een symbolische daad. Veel werk was er niet, en na het verwijderen van het prikkeldraad keerden Sol en Makeziwe naar hun maten terug. Ze gedoogden hem, maar vonden hem vreemd, dat zag hij wel. Inderdaad, hij dreigde wat zonderling te worden. Maar voor de komende tijd was alles duidelijk. Hij zou de Arkadia Grand Reserve gaan maken. Nog één keer zou hij trachten met de druiven van zijn landje en zijn kennis, ervaring en ambitie die ene fles te maken. Zijn enige vijand was tijd. De contouren van de nieuwe tijd op Arkadia waren al zichtbaar. Daarin was voor hem geen plaats. David had hem laten zien waar de nieuwe aanplant kwam, zes hectares shiraz erbij. En onze Veritas Double Gold? had hij hem gevraagd. Dat is een droom. Die heb je s nachts en overdag heb je een baan. En of hij bij Steyn de rest van de stokken wilde bestellen. In Amsterdam zaten ze op het smalle balkon met uitzicht op even smalle balkons vol fietsen, bierkratten en huisraad. Slechts op een enkel balkon waren bloembakken aangebracht. Op dat van Shelley was daar geen plaats voor. Marie vertelde over David, hoe het op de bruiloft ineens klikte, wat een prachtige avond het was en hoe unaniem iedereen het daarover eens geweest was. Shelley toonde zich weinig enthousiast en vroeg of ze haar ouders nog gezien had. Het zat haar dwars dat haar kinderen hun grootouders niet kenden, maar ja, tickets waren duur. Marie begreep niet waar Shelley’s wrokkige houding vandaan kwam. Mijn vader mist je, zei ze plompverloren. Hebben jullie helemaal geen contact meer? Nee. Mis je hem? Marie, zo simpel ligt het niet. Waarom doet iedereen altijd of ik achterlijk ben en nergens verstand van heb? Zoek je een stiefmoeder? Dat sprookje kende ik nog niet. Shelley’s hardheid stootte haar af. Bewijzen kon ze het niet, maar ze was ervan overtuigd dat de mensen om haar heen vóór het ongeluk veel zachter waren geweest, alsof de schok van het ongeluk hen harder had gemaakt. Of de hele wereld had een dreun gekregen, en omdat zij in coma lag, was dat aan haar voorbijgegaan. Er waren altijd zoveel mogelijkheden. Dingen waren andersom en als je ze andersom bedacht dan juist weer niet. Hoe deden andere mensen dat, die geen problemen hadden met hun hoofd? Jullie vinden elkaar leuk, probeerde ze nog, is het dan niet jammer? Shelley stond op en kwam terug met een fotomapje. Ik heb Mandela gezien! Kunnen jullie het niet uitpraten? Woorden, daar kom je niet ver mee. Shelley sloeg het mapje open en liet haar een wazige foto zien van een wirwar van mensen. Ze wees naar een donkere vlek op de achtergrond. Hier. De koningin was er ook bij. Waar is dit? Bij het monument op de Dam. Shelley keek op haar horloge. Ik moet Andile ophalen. Eet je mee? Nee, ik ga weer. Ze haalde haar grote agenda voor de dag. Elke pagina was dicht beschreven. Niet omdat ze zoveel afspraken had, maar omdat ze niet veel kon onthouden. Ik moet nette kleren kopen en naar een vergadering. Ze zag dat David haar een smsje had gestuurd met I love you. Zo snel kon dat niet, dacht ze. Misschien bedoelde hij het niet zo letterlijk. Nu was hij het die achter de proeftafel stond. Toeristen liepen aarzelend langs in de verwachting aangesproken te worden. Hij deed niets. Alleen de hardnekkige doorvrager kreeg zonder commentaar een bodempje wijn toegeschoven, en daar liet Henk het bij. De reisleidster verzamelde de groep en maande iedereen weer in te stappen. De liefhebber kon eventueel nog wijn aanschaffen, maar er stonden vandaag nog meer proeverijen op het programma, dus ze stelde voor dat elders te doen. De toeristen, van middelbare leeftijd en ouder, togen in een matte stemming richting bus. Een vrouw in een grote plooirok stond met een fles rosé in haar handen voor zijn tafel. Ze zag haar reisgenoten al instappen en kreeg haast. Meneer, rosé bij vis, kan dat? Hij keek haar aan, zag haar permanentje en rook haar Etos-parfum. In haar bagage zou een kopie van haar paspoort liggen en fotos van haar kleinkinderen. Dat kan prima, mevrouw. Vooral bij rotte vis. Het duurde even eer zijn opmerking tot haar doordrong. Vervolgens knikte ze verbouwereerd, zette de fles op tafel en liep naar de bus. Of je doet het goed, of je doet het niet! Hij zette de laatste fles wijn terug en keek zijn zus aan. Duidelijk? Lijkt me wel. Ik snap het niet, ging ze door, kalmer nu. Je hebt je landje terug, je kunt je wijn maken... Is het nu nog niet goed? Ik héb het landje niet. Niets is hier van mij. Het gaat niet om jóúw landje. Of om jóú. Het gaat om het hele bedrijf en om wat het beste is voor iedereen. Toevallig jóúw bedrijf. Komt het niet verdomd goed uit dat Arkadia officieel op naam van een zwarte en een kleurling staat? Dat was flauw, want met de nieuwe wetten kon dat bijna niet anders. Zijn zuster gaf niet meteen antwoord. Vroeger zag ik het leven ook zo, ja. Als een strijd die gestreden diende te worden met alle mogelijke wapens. Die tijd is godzijdank voorbij en dat bevalt me veel beter. Kun jij makkelijk zeggen. De tijd staat aan jouw kant. Is dat zelfmedelijden? Moet je horen wie het zegt. Heb jij Kishore ooit één procent krediet gegeven? Twintig jaar heeft hij achter je aan gelopen. Je had zes kinderen kunnen hebben... kleinkinderen... En wat was je dan misgelopen? Je hebt jezelf zo gigantisch tekortgedaan! Abrupt hield hij zijn mond. Hij had geen psycholoog nodig om door te hebben dat hij over zichzelf sprak. Betty keek hem aan. In haar was de psycholoog nog niet opgestaan. Denk je dat ik om het geld ben getrouwd? Dat weet ik niet. Wij hebben één ding gemeen: wij weten niets van liefde. Ze keek hem verward aan. Ik hád Arkadia teruggekregen op eigen kracht, en ik héb Arkadia teruggekregen op eigen kracht. Ze liep weg. Met David kwam ze de kleine witte kerk uit. David was in zijn beste kleren; zij droeg op zijn verzoek een mantelpakje en een hoedje, gekocht in Amsterdam. Hij kende iedereen en groette links en rechts. Ze bleef dicht bij hem in de buurt. Dat wilde hij graag. De dominee nodigde hen uit voor de braai, maar David excuseerde zich en zei iets over een zieke broer. Op weg naar zijn auto, een robuuste terreinwagen die behoorlijk opviel tussen de bescheiden middenklassers, vroeg ze of ze naar zijn broer gingen. Hij gaf een onduidelijk antwoord en mompelde iets over een verre woonplaats. Zij probeerde te bedenken hoeveel broers hij had en of ze die had ontmoet. Er kwam niets bovendrijven. Ze had geen idee wat hij deed buiten de tijd die ze samen doorbrachten en zijn werk op Arkadia. De bruiloft van Betty was al een tijd geleden. Zo lang gingen ze al met elkaar om. Wanneer dat precies geweest was, wist ze niet, maar dat kon ze nakijken in haar agenda. Ik wil niet meer bij familie wonen, zei ze. Je kunt iets huren in de stad, een van die nieuwe appartementen. Wil jij dat ook? Misschien. Wil jij dat met mij? We kunnen niet samenwonen. Waarom niet? Dat mag niet van de kerk. Seks voor het huwelijk, mag dat wel? Dat weten ze niet. Ze barstte in lachen uit. Wat schijnheilig! Zo gaat het hier. Dan trouwen we. Is iedereen tevreden. Ja. Ze pakte hem bij zijn arm en zag hoe hij razendsnel de omgeving scande. Op korte afstand stond het gospelkoor in hun wapperende gewaden koffie te drinken rondom een tafel met thermoskannen en plastic bekertjes. Serieus. David maakte zich los en liep voor haar uit naar de auto. Ze liep hem achterna. Je wilt niet trouwen. Jullie lopen altijd zo hard van stapel. Jullie? Soms denk ik dat je me alleen maar hebt voor de show, een anjer in je knoopsgat. We kennen elkaar nog maar net. Ja, zo kort dat je me nog niet eens hebt voorgesteld aan je familie. Ik ken de jouwe beter dan me lief is. Maar ik ken de jouwe niet, omdat ik niet het meisje ben met wie je thuis wilt komen. Ze keek hem aan. Ze waren bij de auto aangekomen. De bewaker kwam al naar hen toe. David zei niets terug. Dat gebeurde nooit. Zo was het dus. Ze liep weg en passeerde de leden van het gospelkoor. Haar blik kruiste die van Evi, een rank en heel donker meisje dat ze kende van de wekelijkse stijldansles. Er was daar een oude Duitser die elke keer een dans met haar opeiste. Onder druk van hun lerares zegde ze dan toe. Het was niet helemaal een straf, omdat hij alle passen feilloos uit zijn hoofd kende. Voor David ook niet. Hij danste dan met Evi, die uitblonk in Latijns-Amerikaanse dansen. Evi glimlachte haar vriendelijk toe. Als enige van de groep had zij zich al omgekleed. Een rood-wit geruite zomerjurk met knoopjes van de zoom tot aan de hals. Er was een filmster in oude films die bloesjes droeg met dit soort ruitjes, maar die was blond. Evis borsten waren kogelrond en zaten hoog. De donkerbruine kleur van haar huid contrasteerde sterk met het helderwit en rood van haar jurk. Marie vroeg zich af hoe het zou zijn om haar aan te raken. David had haar verteld dat zij de eerste blanke vrouw was met wie hij seks had. Dat had trots geklonken, maar had niets met haar te maken. Het was als de toeristen die op de big five uit waren. Ze had zich vergist. David had haar niet gezien. In de brandende hitte rende ze de vijftien kilometer naar huis, dwars tegen het verkeer in. Haar jasje en schoenen had ze uitgedaan; het hoedje weggekeild, tot nooit meer ziens. Het asfalt schuurde langs haar blote voeten. Een bakkie vol opgeschoten jongeren passeerde haar joelend. Blind en doof rende ze de heuvels op en af. Haar keel deed pijn van het stof. Ze had moeten drinken. Het liefst zou ze nu aan de kant van de weg willen gaan liggen en afwachten wat er ging gebeuren. Maar dat had geen zin. Er zou niets goeds van komen. Marie! Open je ogen, dacht ze. Open je ogen. Een verre echo. Ze keek op en zag een fietser naar haar zwaaien. Marie! Hij kwam met een noodgang de heuvel af, haar kant op. Haar vader. In tegengestelde richtingen gingen ze. Zij rennend en hij fietsend. Ze zwaaide terug, lichter nu. Dit was niet andersom. Dit klopte. Hij remde af. Ze zag zijn achterwiel wegschieten over een steen. Het wiel slingerde, maar de fiets bleef overeind en haar vader stak de weg diagonaal over en remde vlak voor haar voeten scherp als een schaatser af. Haar vaders gezicht stond verrast en bezorgd. Ook dat hoorde zo. Wat doe je hier? Waar is David? Ze gebaarde zomaar een richting op. Het is uit. Meisje toch. Niks meisje toch. Blij toe. Ik weet nu al niet meer wat ik met hem moest. Ze veegde haar uit haar gezicht weg. Het voelde plakkerig en vies aan. Normaal bond ze het in een staart als ze ging rennen. Normaal had ze een korte broek aan. Haar vader kwam naast haar lopen. Het was nog zeker tien kilometer, maar hij had water bij zich. Nu zag ze wat haar eerder niet was opgevallen: dat ze de enige blanken waren in een zwarte omgeving. Niet dat het haar hinderde. In Zuid-Afrika voelde ze zich doorgaans volkomen veilig, maar van angst had ze ook op andere plekken niet veel last. Ze was maar voor één ding bang. Haar vader duwde zijn fiets met één hand voort. Hij droeg handschoentjes. Dat vertederde haar. Je loopt als een postbode, zei ze. s Ochtends vroeg was het al snikheet. Net als haar vader was ze meestal vroeg op. Ze zag hem omhoog lopen naar zijn landje en ze had met hem te doen. Hij zag er moe uit de laatste tijd. Hij had gevraagd of ze terugging naar Nederland nu het uit was met David, maar dat had ze geen moment overwogen. Ze was niet voor David gekomen. Ze was hier veel te graag. David was maar een tussendoortje. Dat ze van plan was zich te laten testen op de eventuele gevolgen daarvan, liet ze maar weg. Kijk om je heen, had ze gezegd. Hij was begonnen over zijn topwijn. Daarna zou alles anders worden. Maar dat bedoelde ze niet. Die wijn ging hem niet gelukkig maken. Ze kon zijn geploeter niet langer aanzien. Met een koortsachtige gloed over zijn gezicht had hij haar aangekeken en gezegd dat hij het beloofd had. Hij moest doorgaan. Tegen de avond reed hij het binnenterrein op van een grote, moderne boerderij en parkeerde zijn busje bij de kwekerij. In een ruime kennel liepen een paar bouviers waakzaam heen en weer. Bij de ingang kwam Rita Steyn hem tegemoet. Ze drukte zijn hand. Henk, ik had je al eerder verwacht. Het is druk. We gaan bijna oogsten. Ik weet het, maar de baas is een ongeduldig mannetje, hè? Hij had moeite zich op haar gezicht te concentreren. Niet alleen haar ogen, maar ook haar mond, neus, kin en wenkbrauwen leken voortdurend heen en weer te schieten. Een en al beweeglijkheid was ze, alsof haar huid van rubber was. Rita liep met haar korte benen kwiek voor hem uit de kwekerij in. Shiraz? Ja. Ze liepen langs vele soorten wijnstokken in alle groeistadia. Via een ruit ving hij een glimp op van een laboratorium waar onder andere entstoffen werden gemaakt. Rita was gepromoveerd chemicus. Ze wees hem op bijzondere variëteiten. Ik heb ook wel wat anders. Alles eigenlijk. Ik heb net een nieuwe Chileense binnen, die ik zelf heel interessant vind. Deze, zeer robuust. Even bleven ze staan. Hij bewonderde de stokken die amper tien centimeter boven de aarde uitstaken. Maar ik praat je niets aan, hoor. Jij weet heel goed wat je wilt. Ze leidde hem verder rond. Het was als een snoepwinkel. Ze had inderdaad alles. Achter de kwekerij waren arbeiders bezig een stuk gaas in de omheining te repareren. Ze volgde zijn blik. Hebben jullie ook zon last van die zwerfhonden? Ja, ze komen overal doorheen, net muizen. Rita lachte. Muizen vang je met katten, maar waar vang je honden mee? Hij zag dat ze een gaaf en verzorgd gebit had. Vijfenveertig schatte hij haar. Met een hondenvanger? Het was niet leuk, maar ze lachte opnieuw. Misschien had ze zich voorgenomen te lachen om alles wat hij zei. Hij vertelde maar niet dat een paar dagen geleden de waakhonden van Arkadia door een gat in de omheining waren verdwenen. Het gat werkte naar twee kanten toe. Rita troonde hem mee. Kom, ik heb ook nebbiolo. Op het grote terras met vrij uitzicht op een natuurgebied dronken ze wijn. Haar lach bleef klinken en vermengde zich met de avondlijke geluiden van insecten en vogels. Met uitzondering van de piet-my-vrou, die zou zich daar nooit voor lenen. Na de koffie haalde Rita een fles jonge bourgogne van het wijnhuis Nicolas Potel uit haar wijnkelder. Precies het type wijn waar hij aan dacht. Je bent de eerste vrouw die ik tegenkom die verstand van wijn heeft, zei hij en het klonk als een goedkope versiertruc. De reactie van Rita loog er niet om. Van iemand als jij is dat een groot compliment. Ze ontkurkte de wijn en schonk een bodempje in. Heb je trek in wat sint-jakobsschelpjes erbij? Ik heb Nieuw-Zeelandse. Uit de manier waarop ze hem aankeek, maakte hij op dat de seks vanavond gratis was. Hij excuseerde zich en ging naar het toilet. In de marmeren ruimte legde hij zijn hoofd tegen de muur. Rita was een verstandige vrouw en hij een verstandige man. Ze zouden hun beider eenzaamheid samen kunnen voegen en voor het oog opheffen. Nee, zo erg was het niet met hem. Dan maar niet verstandig. Via de achterdeur vluchtte hij weg. Ze zou het starten van de auto horen terwijl ze op hem wachtte. Het was belachelijk, maar blijven was erger. Slechts hier en daar was wat licht te zien van een huis of een tuinlamp. Het kostte hem moeite zich op het rijden te concentreren, mede door de afwezigheid van ander verkeer. Aan weerszijden van de middenstreep vervloeide de weg met het zwart van de nacht. Shelley was bij hem weggegaan. Als peuter, en later weer. Vanuit de stilte drong een geluid naar voren en kwam op hem af. Het zwol aan. Nauwelijks had hij het herkend als dat van jankende en blaffende honden, of een groot, lichtbruin exemplaar stak pal voor zijn auto de weg over. Hij trapte boven op de rem, maar het was al te laat. Het beest werd geschept en sloeg met zijn kop tegen de voorruit. Bij de terugklap keek hij hem een moment recht aan. De hond bood een angstaanjagende aanblik met zijn blikkerende tanden en bloeddoorlopen ogen, maar leek zelf ook doodsbang. Alles ging snel. Hij gleed van de auto af op de grond, sprong op en schoot weg over het land. Heel even was het stil. Toen doken er drie, vier andere honden op en sprongen op de motorkap. In paniek gaf hij vol gas. De auto schoot naar voren. Ze vielen eraf, maar in de spiegel zag hij dat hij gevolgd werd door een hele meute. Ze waren door het dolle heen en verdrongen elkaar om een plaats dicht achter zijn auto. Het geblaf was oorverdovend. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes, zodat hij zich op de middenstreep kon concentreren en de rest van de omgeving buitensluiten. Hij trapte het gaspedaal dieper in. Een kilometer verder ontstak hij het grote licht en constateerde dat ze weg waren. Opgelucht, maar nog wel op zijn hoede minderde hij vaart en speurde de omgeving af naar sporen. Niets. Hij begreep niet waar ze zo snel waren gebleven. Het was alsof de aarde ze had opgeslokt. De oogst was in volle gang. Een bakkie vol armoedig geklede zwarten reed het erf op: seizoensarbeiders uit een township bij Paarl. Gewoonlijk haalden ze de dagwerkers van dichterbij, maar dit jaar was de oogst overvloediger dan ooit en alle wijnboeren uit de buurt deden wat ze konden om elke dag genoeg plukkers te hebben. Soms werden ze voor zijn neus weggekaapt. Dan stond het bakkie op het punt om weg te rijden, maar stapten ze onder de belofte van een paar rand meer op het laatste moment over in een ander. Met David observeerde hij op het erf de nieuwe dagwerkers. Twee mannen waren zo dronken dat ze amper op hun benen konden staan. David stuurde ze weg. Gelaten zwalkten ze heen. David ging met de chauffeur van het bakkie praten. Dit was de zoveelste keer. Ondertussen zette hij vast een paar mensen apart. Terwijl hij daarmee bezig was, zag hij tussen de merendeels oude en verweerde gezichten een glad en jong gezicht. Het was een jongen van een jaar of veertien, die sprekend op Andile leek: dezelfde zachte, serieuze blik, de ronde ogen, het kortgeknipte haar. Onbevangen, maar tegelijkertijd ingetogen keek hij Henk aan. Hij vroeg naar zijn naam. De jongen antwoordde niet zelf, dat deed zijn vader voor hem, die naast hem stond. Het was al een oude man. Walter. Henk knikte naar hen ten teken dat ze aangenomen waren. Walters vader knikte dankbaar terug. Hij legde een hand op de schouder van zijn zoon en zo liepen ze samen achter de andere plukkers aan naar de wijngaarden. Walter keek om. Zijn vader zag dat, gaf hem een draai om zijn oren en trok hem mee. Nu pas zag Henk dat Walter witte gymschoenen droeg. De komst van Walter kon hij niet als toeval afdoen. Een zoon had hij niet, maar Walter had al een vader, een goede vader bovendien. Hij zou hem terugzien. Zoveel was zeker. Ook Walter was een schakel in dat grotere geheel, dat hij stukje bij beetje trachtte te ontraadselen en te veroveren. Voor de rest paste nederigheid.

Andile staat aan de rand van de akker. Henk’s vader staat naast de ploeg en knikt gebiedend naar hem. Vangen! Van zijn vader kijkt hij terug naar Andile en dan via zichzelf weer naar zijn vader. Een driehoek. Met knikkende knieën klimt hij van de ploeg af. Opnieuw kijkt hij naar Andile, die daar als versteend is blijven staan. Tussen hen in ligt de dode Jean-Luc. Door de rulle aarde rent hij naar hem toe. Andile laat de kip los en begint ook te rennen. Achter elkaar aan hollen ze langs de rand van de akker. De afstand tussen hen wordt groter. Andile is sneller, en dat terwijl hij jonger is. De woorden van zijn vader gonzen door zijn hoofd. Hij heeft een opdracht; hij mag niet verzaken. Zoals hij op school heeft geleerd, gooit hij zijn borst en armen naar voren, maar toch loopt hij nauwelijks in op Andile. Elke stap is loodzwaar, alsof hij iedere keer dat hij zijn linkerof rechterbeen optilt de aarde mee omhoog moet trekken. Tranen wellen op in zijn ogen. Hij kan bijna niet meer en is ervan overtuigd dat het hem niet zal lukken. Andile kijkt om. Om een van hen beiden moed te geven misschien. Hij meent zoiets in zijn ogen te zien. Andile struikelt. Hoewel hij snel opkrabbelt en verder rent, heeft hij meters verloren. Voor hem ziet hij nu alleen Andile’s bewegende rug en schouders. Het geeft hem nieuwe kracht en hij overbrugt de laatste anderhalve meter door zich met zijn volle gewicht op hem te werpen als een roofdier op zijn prooi. Zo werkt hij hem tegen de grond en wacht op zijn vader. Die is bij de ploeg als een bezetene aan het spitten. Henk ziet alleen zijn silhouet. Pas als hij ophoudt met spitten en naar hem toe loopt, komt uit dat silhouet zijn vader weer tevoorschijn. Al die tijd is Henk naar hem blijven kijken. Zijn vader neemt het van hem over, legt een hand over de mond van Andile en zet een knie in zijn buik om hem tegen de grond te houden. In zijn blauwe overall gaat hij boven op hem zitten en legt zijn handen om zijn keel. Een grote man op een kleine jongen. Henk staat erbij en weet niet wat te doen, tot zijn vader hem met schorre stem opnieuw iets gebiedt. Goed zo, jongen. Nu naar huis. Hij wil wel bewegen, niets liever dan dat, weg van hier, maar hij kan het niet. Zijn vader kijkt hem bijna smekend aan. Hij ruikt zijn angst. Die ruikt naar het van de kerk gekregen gebruikte beddengoed in de kist op zolder. Schiet op, spoort zijn vader hem aan. Nog aarzelt hij. Opnieuw buigt zijn vader zich over Andile. Hij knijpt. Andile opent zijn ogen en begint geluidloos te spartelen als een vis. Zijn vaders handen sluiten zich vaster om Andile’s keel. Henk kijkt weg. Zijn ogen dwalen over Andile’s lichaam, zien het poloshirt en de bruine benen. Andile heeft nog maar één witte gymschoen aan; de andere voet is bloot en vuil. Op de teen van de rechtervoet zit een wondje, dat een beetje bloedt. Zijn benen trillen en schokken. Henk holt weg. Bij het fijnbos hoort hij gejank, als van een puppy. Hij houdt zijn pas in en treft achter de struiken een klein meisje aan. Ze legt haar hand in de zijne en stopt met huilen. Hand in hand lopen ze weg.

Marie bracht Henk naar huis. Betty had hem s nachts kruipend op de vloer van zijn kamer aangetroffen. Hij hield hen met zijn geschreeuw al weken uit de slaap en in Bettys toestand was dat geen doen meer. Het was Kishores idee geweest om hem naar Nederland te sturen. Dat deden ze in India ook,zei hij. We sloten geen van allen uit dat hij naar huis zou komen om te sterven. Ik schrok ervan hoe hij uit de auto geholpen moest worden, als een oude man. Toen ik Johan naar Amsterdam bracht, zag hij er beter uit en hij kon nog zelf instappen. Henk was gebroken. Waarom nu? Waarom nu pas? Marie bleef nog een tijdje, maar na haar vertrek was ik alleen met mijn oudste zoon en zijn nachtmerries. Het was winter, guur en donker. Eerlijk gezegd zag ik ook niet hoe hij erbovenop moest komen. Als ik stofzuigde, deed ik dat om hem heen, alsof er een meubelstuk stond. Die ogen, zo hol. Ze keken naar binnen. Met kerst gingen we weer naar dat Chinese restaurant in Hoorn, onze vaste stek voor als we wat te vieren hadden. We begonnen aan een nieuw millennium. De mensen maakten zich er erg druk over, maar als je wat ouder bent, weet je dat alles bij het oude zal blijven. In het midden van het zaaltje - de serveersters moesten er met hun armen vol borden elke keer onhandig omheen lopen - was een grote kerstboom neergezet, versierd met Chinese lampionnetjes en poppetjes. Bij binnenkomst liep je er zowat tegenaan. Ik zag iets gebeuren in Henk’s ogen, als licht dat opflikkert en weer dooft. Marie was weer gekomen. Ik had haar een ticket cadeau gedaan. Het huis is veel waard geworden. Ja, dat is grappig, ik heb na mijn twintigste nooit een betaalde baan gehad en ik word slapend rijk. We zaten aan een tafel voor zes personen die was gedekt voor vier. Om ons heen was het een drukte van belang, met bulderend gelach. Ze hadden de tafel best met zes mensen vol kunnen krijgen, maar ze kennen ons al langen het zijn Chinezen en die zijn beleefd. Tenminste, in dit soort dingen. Het schijnt dat ze het in China zelf niet zo nauw nemen. De groenteman is er op vakantie geweest. Die zei dat ze veel op straat rochelden en dergelijke. Onze eigen serveerster bediende ons. Bij het neerzetten van de soep -haaienvinnen en tomaten - haalde ze in één beweging het vierde bord weg. Marie en Henk waren stil. Ik vroeg of zij wisten wat agiotage is om mijnkennis uit de encyclopedie te spuien. Van de zomer ben ik begonnen met lezen en nu heb ik al vier delen uit. Ik had me voorgenomen jou te bellen als ik deze zes delen uit had. Want dan zou het verhaal, ons verhaal, verder moeten gaan. Het gaat langzaam en de encyclopedie is inmiddels gedateerd. Als je zelf ook oud bent, maakt dat niet uit. Dan is het juist een feest van herkenning. Ze wisten het niet. Henk’s strikje zat scheef. Hij leek wel debiel, met excuses. Ik zei dat het een kunstgreep is om de koers van effecten te beïnvloeden. Gelukkig vroegen ze me niet naar een voorbeeld. Ik vertelde ze over de encyclopedie. Henk zei dat hij de soep heerlijk vond. Marie deed zijn strikje recht. Ze moederde echt over hem. Ik zei dat Johan altijd mopperde over de soep ener vervolgens drie borden van nam. Precies dezelfde soep. Alsof die pan nooit opraakt. Het was jammer dat Kishore en Betty er niet bij waren. Dan zouden we weer compleet zijn geweest. Betty mag niet meer vliegen. Volgend jaar zijn we met meer. Met jong grut.

De achterliggende maanden herinnerde hij zich amper. Het was alsof er een zware grijze deken over hem heen was gedrapeerd. Geleidelijk werd hij zich weer bewust van zijn omgeving. Zonder er iets voor te doen, puur door het verstrijken van de tijd. Hij hield zich bezig met kleine klusjes, zoals het schilderen van de luiken en het deen hermonteren van zijn racefietsen. Op zolder maakte hij een dakraam. Vanaf daar was het uitzicht over de dijk en het water schitterend. Hij zat bij het raam een sigaret te roken en monsterde de luiken. De geur van terpentine deed hem goed. Een bijtend middel dat zijn geest sleep als een puntenslijper een potlood. Het begon te schemeren en hij zat er nog. Zijn moeder kwam thuis met fietstassen vol boodschappen. Moeizaam ploegde ze met haar fiets door het grind. Ze kwam binnen en zette een schaal oliebollen op tafel. Waarom vraag je het niet aan mij? vroeg ze. Wat? Wat er gebeurd is in 1963. Waarom vraag je t niet aan mij? Hij zweeg. Dan niet. Dan vertel ik het je gewoon. Haar jas knoopte ze open, maar ze deed hem niet uit. Buiten losten de contouren op in de voortschrijdende schemer. Ze ging aan tafel zitten, met de rug naar hem toe en met uitzicht op de tegel met de expressionistische blauwe koe boven de bank. Je kwam heel laat thuis. Omdat je bij je vader was, maakte ik me niet ongerust. Je zusje en het meidje sliepen. Ik was nog op, omdat jullie misschien honger zouden hebben. Ik vroeg waar je vader was, maar je zei niets. Toen ik de keukendeur opendeed om te kijken of hij eraan kwam, zag ik niks. Het was volle maan. Ja. Hij drukte zijn sigaret uit. En de kerstboom? Allang uit natuurlijk. Dacht je dat ik de kaarsen liet branden? Levensgevaarlijk. Nee. Ik hoorde iets... Je vader, dacht ik, en pakte de lantaarn. Maar het was je vader niet. Een zwarte jongen rende over ons terrein naar de weg. Hij was in paniek, hij riep iemand. Ontzet staarde hij zijn moeder aan. Wie... wie riep hij? Shelley. Hij zocht zijn zusje. Hij kon het nieuws niet bevatten. Waarom zei zijn moeder dit? Hoe wist hij of het waar was als hij het zich niet herinnerde, terwijl hij er zelf bij was geweest? Of was dat niet zo? Had hij zich dát al die jaren verbeeld? Ik deed je in de tobbe. Je was pikzwart. Twee keer heb ik schoon water moeten nemen. Mijn god, wat was dat water vies, maar wat wil je, de hele avond op het land... Gelukkig hoefde je vader geen schoon water. Hij zag het voor zich. De tobbe, de handen van zijn moeder die zijn haar inzeepten en zijn lijf schoonboenden. Een arm, nog een arm, een been, nog een been. Het water dat eerst helder was, vervolgens troebel en ten slotte grijs. Het warme water en de geur van Sunlight, die hem rustig hadden gemaakt. Heel even was toen alles weer net als vroeger. Heel even de illusie dat hij een klein jongetje was, daarna nooit meer. Hij zag hoe zijn moeder keek toen zijn vader binnenkwam. Op het land was het niet zo opgevallen, maar binnen in het helle licht zag hij eruit alsof hij een tijd in een mijn had gezeten. Daar had Henk in de krant fotos van gezien. Zijn gezicht was zwart en zijn overall ook. Hij schopte zijn klompen uit en stroopte zijn overall af. Daarna trok hij zijn sokken uit, en de rest van zijn kleding op zijn onderbroek na. Zijn handen, gezicht en voeten staken scherp af bij zijn witte lichaam. Dat leek nu een pak en de rest echt, alsof hij zwart geboren was. Zijn moeder reikte Henk een handdoek aan en hij stapte het water uit. Achter zich hoorde hij het geplons van zijn vader die in de tobbe plaatsnam. Zijn moeder raapte de vuile kleding op van de vloer, deed die in de wasbak en pakte een nieuw stuk zeep. Hij begon zich af te drogen, had gedacht dat hij nu schoon was, maar zijn lichaam liet zwarte strepen achter op de handdoek. Boven het Markermeer werd vuurwerk afgestoken ter ere van het nieuwe millennium. Het water bleef roerloos onder de spectaculaire formaties in roze en appelgroen. Hij stond tussen zijn moeder en dochter in en liet zijn tranen van walging en wanhoop de vrije loop. Zijn dochter gaf hem een schouderklopje, maar verder wisten ze geen raad met hem.

Ons liedjie is nou klaar - is nou klaar - ons liedjie is nou klaar. En die wat nie wou sing nie sing nie en die wat nie wou sing nie sing nieen die wat nie wou sing nie sing nie. En die wat nie wou sing nie begin van voor - en die wat nie wou sing nie sing nie en... In het nieuwe jaar keerde haar vader terug op Arkadia. Ze wist niet wat de doorslag had gegeven. Misschien was er niets gebeurd, was er opeens een echt nieuwe dag aangebroken. Zo was het bij haar gegaan na haar coma. Ze genoot ervan om buiten te zijn en zij aan zij met de arbeiders te werken. De hele dag zong ze de oude liederen mee waarvan niemand wist waar ze vandaan kwamen of wie ze voor het eerst had gezongen. Ze waren er gewoon. Die wat nie wou sing nie sing nie en die wat nie wou sing nie sing nie..., zong ze. En die wat nie wou sing nie begin van voor sowaar. Ons liedjie is nou klaar - is nou klaar - ons liedjie..., viel iemand in. Ze keek opzij, recht in het wat gegroefde gezicht van een gedrongen, blanke man. Hij had twee grote zwarte waakhonden bij zich, die hij kort aan de riem hield. Hij stak zijn hand uit. Vigo Krige. Ze richtte zich op. Zijn hand was warm, maar ze was een stuk langer dan hij. Marie Keppel. Ik ben op zoek naar Kishore Patel. Ze bracht hem naar haar oom, die op de veranda zat in een korte broek met zijn benen op een andere stoel. Hij schrok van de honden en trok zijn benen terug. Vigo glimlachte. Geen honden gewend? Sorry, nee. Vigo aaide de honden en nodigde Kishore uit hetzelfde te doen. Doe maar. Zal ik mijn vrouw halen? Het zijn jouw honden. Ik heb ze getraind om naar jou te luisteren, zei Vigo. Hij deed hem voor hoe hij ze moest aanhalen. Kwispelend kwamen ze op hem af en duwden met hun natte neuzen tegen zijn kleren. Hij aaide ze nogmaals en beduidde Kishore hem na te doen. Kishore haalde diep adem en aaide de honden een voor een met zijn verzorgde handen over de kop. De honden strekten zich uit met hun voorpoten plat op de grond en jengelden om meer. Marie schoot in de lach, ving Vigos blik en haastte zich terug naar de wijngaard. Hij was precies op tijd terug. Graag zou hij er betekenis achter zoeken, maar misschien was het deze keer gewoon mazzel dat hij het exacte moment om de druiven te oogsten niet had gemist. Toegegeven, David had hem ingeseind en hij was natuurlijk niet gek als het om rijpingsprocessen ging, maar het maakte alles veel lichter om het als een gelukje te beschouwen, iets wat hem overkwam. Feit was dat hij zodra hij thuis was regelrecht kon doorlopen naar het landje en beginnen. De druiventrossen hingen amechtig aan de stokken en allemaal riepen ze: Pluk mij, pluk mij. Nog aarzelde hij, want nimmer had het landje er zó paradijselijk bijgelegen. Een schip, net voordat het te water gelaten werd. Maar één knip met de schaar maakte de weg vrij. Urenlang achtereen werkte hij in de brandende zon en vulde kruiwagen na kruiwagen. David probeerde een paar keer plukkers naar boven te sturen, maar hij wees elke vorm van hulp af. Hij moest dit alleen doen. Misschien was alles nog mogelijk. Zelfs de volle kar reed hij eigenhandig naar beneden, uit angst dat zijn druiven vermengd zouden raken met die van de percelen beneden. De arbeiders duldden hem als de dorpsgek en reageerden niet als hij hen passeerde. Alleen het verwerken van de druiven in de schuur deed hij niet alleen. Met Cécile en Sol stond hij achter de transportband, waar ze razendsnel de beschadigde en onrijpe druiven eruit sorteerden. De rest ging in de kneus-ontsteelmachine. Van daaruit werd de most naar de gistbak gepompt, waar het aan Slimo was om in de drabbige vloeistof te roeren en de hoed, een dikke koek van schillen en vruchtvlees, ondergedompeld te houden, zodat het gistingsproces optimaal kon verlopen. Uit deze brij moest de wijn ontstaan, zonder toevoegingen als suiker of zuren. Buiten hen mocht er niemand in de schuur komen. Kort nadat hij weer boven aan het werk was gegaan om een nieuwe kar te vullen, merkte hij dat hij gezelschap had gekregen. Walter zat gehurkt in het perceel nebbiolo en knipte de purperen trossen los. Zijn eerste reactie was om hem weg te sturen, maar de toewijding en concentratie van de jonge jongen raakten hem. Het deed hem goed om naar hem te kijken. Walter werkte heel secuur en behandelde elk druiventrosje alsof het een baby was, voorzichtig, hoofdje rechtop. Tegelijkertijd werkte hij snel en geroutineerd. Een jongen met talent. Zonder iets te zeggen hurkte Henk neer en ging weer aan het werk. Zij aan zij werkten ze. Een prachtige dag, om nooit te vergeten. Een perfecte dag. Hij raapte een paar stenen op en keilde ze naar beneden, zomaar. De idylle duurde niet lang. Walters vader kwam zijn zoon halen. Ik wil hier blijven, zei Walter. Zijn vader draaide zich om en liep naar het erf waar de bakkies klaarstonden om de dagwerkers terug te brengen. Het was voor hem vanzelfsprekend dat zijn zoon zou volgen, maar Walter wilde niet weg en keek Henk aan, wilde zíjn oordeel, als een nieuwe vader. Henk zei dat Walter met zijn vader mee moest gaan. Het einde van de pluk werd gevierd met een groot feest voor jong en oud. Al dagen werd ernaar uitgekeken. Er was braai met muziek en trommelaars. Slimo tapte most uit een groot vat. Sol was er, Makeziwe en vrijwel al het personeel met hun gezinnen. Cécile liep opgewekt rond met een paar kleinkinderen. Enkele wijnboeren uit de omgeving gaven tot zijn voldoening acte de présence, al bleven sommigen maar even, omdat ze meerdere feesten afgingen. Er waren ook mensen die hij nog nooit gezien had, maar dat maakte niet uit. Op het oogstfeest was iedereen welkom. De plukkers uit de township arriveerden per bakkie. Ze brachten veel aanhang mee, gelokt door gratis drank. Walter en zijn vader zag hij niet. Vanavond danste iedereen met iedereen. Het deed hem denken aan zijn tijd in Frankrijk, de feesten op het dorpsplein en de boerenerven. De sfeer van zomer en zorgeloosheid. Hij danste met Rita Steyn en Marie danste met de man die s middags de nieuwe waakhonden had gebracht. Die fokte en trainde hij op een afgelegen plek in de Karoo. Hij had klanten in het hele land. De hondenman bleef niet lang. Daarna zag Henk Marie dansen met kinderen en Betty met Kishore. Hij wist niet beter of Betty had een verstandshuwelijk gesloten, maar als hij zo naar hen keek, Betty met haar dikke buik en Kishore zorgzaam met zijn armen om haar heen, leek het meer op liefde. Maar hij was geen expert. Slimo en Makeziwe staken de nieuwe wijn over van het ene eikenhouten vat naar het andere om hem te beluchten. Henk controleerde het bezinksel in het lege vat op schadelijke verbindingen. Slimo reikte hem een glas aan met een bodempje van de nieuwe wijn. Alstublieft. Heb jij al geproefd? Ik heb liever bier. Koud bier, zei Slimo, maar hij hoorde het al niet meer. Hij had net een slok genomen en liep met het glas in zijn hand naar buiten, waar hij David tegenkwam in gezelschap van zijn hoogzwangere vrouw Evi. En? vroeg David. En wat? Wat vind je ervan? Waarvan? De nieuwe wijn. Hij zuchtte overdreven. Moet ik over alles een mening hebben? Alleen over dingen waar je verstand van hebt. Goed dan. De geur is nogal penetrant. David pakte het glas uit zijn hand, rook, en rook nog eens. Penetrant, niet? Ik vind dat we maar snel moeten gaan bottelen. Heb je de eenentwintigste iets te doen? Dat weet mijn secretaresse. David nam nog een slok en gaf de wijn aan hem terug. Evi stond onverschillig te wachten in de schaduw van de spar. Het is een geur van belofte, zei Henk lachend. Nog één keer klaren en dan opleggen. Henk vond dat David sprekend leek op zijn foto op de etiketten die Kishore had laten maken door een student van de kunstacademie. Breeduit glimlachte hij daarop tegen de achtergrond van een kitscherig Arkadia in het oranje licht van de ondergaande zon. Klein kunstje om ervoor te zorgen dat zijn glimlach groter was dan die van David. We worden beroemd. Met een African handshake gingen ze uiteen. Dit keer was hij niet te overmoedig. Dat wist hij zeker. Betty klopte aan. Henk zat aan het ontbijt; een kom cornflakes en een mok Frisco. Ze vroeg of ze even kon binnenkomen. Dat kon, maar zitten was een klein probleem. De slaapbank was nog uitgeklapt en de krukken aan het bescheiden ontbijtbarretje waren niet erg comfortabel. Sinds de geboorte van Zoë, een halfjaar geleden, was ze een stuk voller geworden. Een moeke was ze tegenwoordig, Betty, wie had dat gedacht. Haar trekken zoveel zachter nu met een paar pondjes meer. Ik blijf wel staan, zei ze. Ik heb niet zulk goed nieuws. De oude koelte tussen hen was terug. Zeg het maar. Ik wil binnenkort de boerderij overdragen aan de arbeiders. Ja? Ik ben met de juridische kant van de zaak bezig. Haar blik rustte op hem en zijn cornflakes. Het landje moet terug, zodat het weer één geheel is. En of ik wil oprotten? Je hoeft niet weg. Er is hier werk zat. Voor wie wil werken, is er altijd werk. Het klonk cynischer dan hij het bedoeld had. Hij was ook kwader dan hij wilde zijn. Samen met Betty telde ze de kratten wijn na die in de hydraulische laadbak van de vrachtwagen gingen. De wijn voor de supermarktketen was klaar, gebotteld in de gloednieuwe volautomatische bottelarij. Het leek wel een fabriek. Haar vader maakte zijn exclusieve wijn op de traditionele en arbeidsintensieve manier, zoals hij het in zijn jonge jaren in Frankrijk had geleerd, maar Kishore wilde alles supermodern. Hij had het groot aangepakt en nu waren ze een van de meest moderne bedrijven in de regio. Een nieuwe medewerker veegde kapotte flessen bij elkaar. Ze grinnikte toen ze zag hoe David in stukjes bij elkaar werd geveegd. Zijn glimlach bleef ook tussen de scherven groen glas en schroefdoppen onverwoestbaar. Een paar arbeiders discussieerden met brede gebaren over de inrichting van de vrachtwagen. Twee van hen kropen de wagen in en begonnen te schuiven met stapels kratten. Cécile leverde luidruchtig commentaar. Betty keek zwijgend toe. Dat was een bewuste tactiek wist Marie. Zelf doen was haar motto waar het de arbeiders betrof. Binnenkort zouden ze nog meer zelf moeten doen. Ze wilde Vigo zien. Op het oogstfeest was hij om middernacht plotseling verdwenen. De klok sloeg twaalf en weg was hij. Dansen kon hij niet. Hij danste als een opwindpop en ze stak een kop boven hem uit, maar in zijn buurt was het warm en stil en nu wilde ze naar hem toe. Alleen even kijken. De honden moeten ingeënt, maar ik kan de papieren nergens vinden. Die zijn toch al ingeënt? Ja, maar die wilde honden hebben een virus. De dierenarts wil zien wat onze honden al gehad hebben. Staat het niet in de papieren? Nee. Dan moet je die man bellen van wie we ze gekocht hebben. Ik ga er liever even langs. Je kunt hem gewoon bellen. Dat nummer ligt wel ergens. Ik wil naar hem toe. Op de bonnefooi? Hoe kom je daar nu bij? Weet ik niet. Ik denk de hele tijd aan hem. Je moet zelf weten wat je doet, maar niemand kan je nu brengen. Ik heb mijn rijbewijs. Je mag nooit meer autorijden, dat weet je. Ik doe wat ik wil. De dag was daar. Ze gingen bottelen. Vrouwen verspreidden zich door de schuur. Een paar liepen naar de lopende band, zetten doorzichtige mutsen op en trokken handschoenen aan. Operatie Arkadia Grand Reserve 2000. Hij sloeg de bedrijvigheid brak gade. Na het telefoontje van zijn moeder vannacht had hij niet meer geslapen. Het was niet de eerste keer dat ze hem wakker belde. Meestal had ze een of ander nieuwtje gevonden op internet dat ze hem per se wilde mededelen. Keer op keer vergat ze dat niet iedereen de halve nacht aan het spoken was. Dat sommige mensen heel blij waren met een paar uurtjes slaap. De stekker van de telefoon eruit trekken wilde hij niet. Door s nachts voor haar bereikbaar te zijn, compenseerde hij enigszins het feit dat zij in Nederland helemaal alleen was en dat ze zich daar geen van allen veel aan gelegen lieten liggen, niet echt. Een cadeautje met moederdag of haar verjaardag was zo gestuurd. Ze zijn terug, had ze gezegd. Hij wist onmiddellijk waar ze op doelde. Dat beeld van lichtbruine vermagerde dieren die door het gele gras slopen was hem vertrouwd. Bastaarden, ging ze door. Gewone honden die ontsnappen of door de eigenaars ergens achtergelaten worden kruisen zich met wilde honden. Hebben jullie geen internet? Hij had opgehangen, te vol van het nieuwe beeld dat zich opdrong. Dezelfde honden sleepten iets mee door het hoge gras, zag hij nu. Hoe nieuw was dat beeld? Waar kwam het vandaan? Hoeveel natuurdocumentaires had hij gezien waarin roofdieren hun prooi meenamen naar hun hol? Hij gaf David een glas wijn uit het vat en zonderde zich af met zijn eigen glas. Zijn diepste emoties kon en wilde hij niet met hem delen. Uiteindelijk wist David bijna niets van hem. Die dacht waarschijnlijk nog steeds dat het alleen ging om ambitie, het winnen van een prijs. Bij de veranda bleef hij staan en keek naar de blauwgrijze bergen in de verte. Nog even rekte hij het niemandsland tussen hoop en vrees. De hoop was overigens veel groter dan de vrees, want hij wist niet wat hij zou doen als het tegen zou vallen, of hij het dan zou kunnen opbrengen om opnieuw te beginnen, weer die hele berg op te gaan. Zo ver kon hij nu niet denken. Hij proefde en wist dat het goed zat. De wijn was voortreffelijk. Exquis. Hier had hij het voor gedaan, alles, al die jaren die achter hem lagen. Dit was de wijn die hij moest maken, maar nu was het zover. Nu was het geen belofte meer, geen hoop, geen fantoom. De wijn had hij in handen, als een symbiose tussen heden, verleden en toekomst. David kwam naar hem toegelopen. Goed wijntje. Soepel, glijdt zo naar binnen. Een allemansvriend. Voor bij de braai, vlees of vis. Alles kan, maakt niet uit. IJsblokje erbij kan ook. Of twee. Als het warm is. Hij schraapte zijn keel. Dit is het dan. Samen liepen ze de schuur binnen. David gaf de vrouwen een teken. Machines begonnen te zoemen; de lopende band te draaien. Bij de eerste stop werd de fles gevuld; bij de tweede ging de kurk erop en bij de derde vrouw op het honk het etiket. Hij ging aan het einde van de lopende band staan en ving zelf de eerste fles op, als een dokter een pasgeboren baby. Vol liefde en trots keek hij naar de fles in zijn handen: de Arkadia Grand Reserve 2000. Ondertussen rolde fles na fles van de band. Vrouwenhanden gristen langs hem heen de flessen weg. Mister Henk! Hij keek op en zag Walter in de deuropening staan. David zag hem ook en stuurde hem kortaf weg. Met zijn eersteling liep Henk de schuur uit. Voor deze fles had hij een speciaal kistje gemaakt. Vurenhout en een bedje van stro. Dit was de fles voor Bernard Castel. David kwam langs met het formulier van de Veritascommissie. Hij stond net onder de douche, maar David wilde dat hij dadelijk naar buiten kwam. Met een handdoek om zijn druppelende lijf las hij op het erf het formulier door. Het is geen gelopen race, merkte David op. Veel wijnhuizen hebben een goed jaar. Maar ik heb er een neus voor. Dat is waar. We gaan de flessen samen wegbrengen. Heb jij daar dan tijd voor? Daar maak ik tijd voor. Ik zou het voor geen goud willen missen. Al die jaren dat we er samen aan hebben gewerkt... Fantastisch. Wat baalde hij. Hij ging veel liever alleen. Zijn moment, zijn wijn, zijn kans. Maar hij was niet de baas. Bij het eerste licht stond ze op en schoot in haar korte jeans. Met haar sandalen in de hand liep ze de trap af. Kishore sliep licht. Eén krakende trede en het was al uit met de pret. Het erf was stil. De bus van haar vader en het luxe bakkie van David stonden broederlijk naast elkaar in die korte periode net voor het aanbreken van de dag waarin alles zacht is. Ze schoot in haar sandalen en liep de schuur in. Achterin haalde ze een grote tas onder een stuk zeil vandaan en pakte op weg naar de uitgang nog een extra fles mineraalwater mee. In haar zak voelde ze de reservesleutels van Davids auto. Jammer dat ze zijn gezicht niet kon zien, als hij straks opstond en zou merken dat zijn auto weg was. Hij moest het maar beschouwen als een kleine compensatie voor wat hij haar geflikt had. Ze stak de sleutel in het contact. De motor begon te lopen. Het was lang geleden, maar ze had haar rijbewijs. Ze hoefde nergens bang voor te zijn. Toch lieten haar handen natte plekken achter op het leer van het stuur. Koud zweet. Haar rug leunde tegen een zitting van houten kralen, door David aangeschaft omdat dat beter zou zijn voor de wervelkolom. Hij was altijd erg bezorgd over zijn gezondheid. Voorzichtig trapte ze het gaspedaal in en reed achteruit. Nu zwetend over haar hele lichaam begon ze uit alle macht aan het stuur te draaien. Keren met een bakkie had ze nooit gedaan. Nou ja, gereden in een bakkie ook niet. Ze hobbelde onder de poort door - waarbij ze een betonnen bloemenbak schampte - en ze draaide de weg op, die zich lang en recht voor haar uitstrekte. Opgelucht haalde ze adem. Ze was op weg. Zo ver was ze al gekomen. Misschien zou ze het niet kunnen vinden of was hij niet thuis, maar ze had een stap gezet. Eindelijk ging er iets veranderen. Ook als hij haar niet zou herkennen, wat niet zo vreemd zou zijn. Ze hadden maar een paar woorden met elkaar gewisseld en dat was al maanden geleden. Van de woorden kon ze zich niets herinneren. Gek trouwens dat de honden niet aangeslagen hadden. Normaal renden ze s ochtends meteen op haar af, of ze nu vroeg of laat opstond. Ze kenden haar tred en wachtten daarop. Vigo had ze goed getraind. Te goed; hij hoefde nooit meer terug te komen. Haar onderarmen deden pijn van het krampachtige sturen. Ze haalde diep adem en probeerde zich te ontspannen. Autorijden verleer je niet, hield ze zichzelf voor, net zomin als fietsen, skaten of dansen. De Karoo was niet ver en Betty was haar moeder niet. Niemand had wat over haar te zeggen. Haar moeder in Brussel had waarschijnlijk geen idee waar de Karoo lag, maar bezwaar zou ze niet maken. Het gaf niet dat er geen bus naartoe ging, want ze moest daar ook een auto hebben. Ze had een slaapzak meegenomen; als hij vandaag niet thuis was, kon ze wachten tot morgen en ook wel tot overmorgen. Het had iets feestelijks om zo vastbesloten te zijn. Eindelijk iets te willen. Als hij op vakantie was, wat haar onwaarschijnlijk leek, of diep het land in was getrokken om honden weg te brengen, dan nog zou ze niet teruggaan naar Betty en Kishore. Zij vertrokken binnenkort naar Durban, en haar vader zou ook niet blijven. Zijn wijn was klaar. Hij zou wel terug naar Nederland gaan of misschien in Frankrijk gaan wonen. Hoewel, haar vader was een onrustige man. Hij had een nieuw werelddeel nodig. Chili, dat zou wel wat voor hem zijn. Dat was ook een wijnland. Maar een nieuwe liefde zou hem pas echt kalmeren. Betty dacht ook altijd dat ze niemand nodig had, maar zelfs zij had nu iemand. De man die ze sinds haar twintigste kende en die haar sinds die tijd begeerd had. Wel fijn als iemand zo lang op je wilde wachten, vooral als er uiteindelijk iets van kwam, maar als Betty nooit ja had gezegd, was het alleen maar heel erg zonde van de tijd geweest. Dromen had weinig nut, besloot ze. Het was beter om praktisch te zijn. Ze reed door een langgerekt dorp. Een koffiebruin meisje van een jaar of acht in schooluniform hielp een man, vermoedelijk haar vader, met het buitenzetten van bakken fruit. Het meisje keek op en zwaaide naar haar. Ze zwaaide terug en de vader ook. Voorbij het dorp stond de berm vol met aloë vera. De arbeidsters van Arkadia hielden een verse voorraad aan om op schrammen en kleine wondjes van hun kinderen te wrijven. Ze gebruikten het ook tegen de ziekte waarvan de naam niet uitgesproken mocht worden, maar dat had minder resultaat. Ze voelde zich duizelig. Het landschap leek door een reusachtige hand opgetild te worden en twintig centimeter boven de aarde te zweven. De ruimte daaronder had zich gevuld met vrije luchtstromen. Houten of metalen borden langs de weg verwezen naar afgelegen boerderijen. Van de weg af was alleen het droge, lage land met aan de horizon een schim van heuvels te zien. Ze reed de berm in en stapte uit. Tegen de auto geleund dronk ze wat water. Het was zonnig, maar de wind fris. Een tankwagen reed haar luid claxonnerend voorbij en liet haar achter in een wolk van roet en rook. Ze stak haar middelvinger omhoog in een automatisme, niet omdat het haar iets kon schelen. Het licht deed pijn aan haar ogen. Ze zag niet meer scherp. De dingen hadden hun contouren verloren. Ze liep een eindje het veld in en trok haar vest uit. Beweging maakte haar doorgaans rustig. Nu was haar tred onzeker. Het gras was hard en prikte in haar blote enkels. De grond veerde. Eén grote trampoline, die Karoo. In de verte zag ze zwarte vlekken. Na enig getuur zag ze dat het koeien waren. Dat stelde haar gerust. Ze hallucineerde niet. Het was de spanning van het rijden. Ze was het niet verleerd, had niet voor niets haar rijbewijs. Ze had het veel eerder moeten doen. Voorbehoud was zinloos! Lichte euforie overviel haar; een geluksgevoel zoals ze lang niet had gekend. Wat er ook zou gebeuren, of Vigo thuis zou zijn of niet, zij was gelukkig. Zij was thuis. Ze begon op en neer te springen. Als het landschap zich dan losmaakte van de ondergrond, stampte zij het wel weer aan. Want zij was Marie. Marie van Claire en Henk. Henk van Anneke en Johan. Wie de ouders van haar moeder waren, wist ze niet. Vóór het ongeluk had ze dat misschien wel geweten. Ze wist nooit of ze iets wel had geweten of niet. Het deed er niet meer toe. Ze was Marie, zevenentwintig jaar, en ze stond hier midden in de Karoo in een veld langs de weg. Met haar vest over de arm liep ze terug naar het bakkie. Koud zou ze het hier niet snel krijgen. Een vrachtwagen passeerde, maar bleef stil. Mooi, die had het begrepen. Ze stapte weer in, gooide het portier dicht en trapte het gaspedaal in. Rijden. Zandfontein, een absolute negorij. Met stijve benen van het rijden stapte ze uit. Het portier liet ze openstaan. Het was bloedheet. Ze had een uur of vier uur achter elkaar doorgereden. Haar spijkerbroek plakte aan haar billen. Ze stak haar hand tussen haar broek en onderbroek en trok de omhooggekropen randen van haar onderbroek terug. Ondertussen keek ze om zich heen. Het huis was een groot vierkant blok met kleine vierkante ramen en op het dak het halfslachtige begin van een tweede verdieping, bestaande uit vier palen en een baal elektriciteitsdraden. Rondom het huis enige bijgebouwen, meerdere grote kennels, wat schraal fijnbos, een eenzame, door de wind gebogen acacia en in de verte, op de eindeloze vlakte, een lint telefoonpalen. Ze hoorde een mannenstem korte commandos roepen, en hoog geblaf van honden. Haar blik dwaalde door het weidse landschap tot ze hem zag staan, een gedrongen gestalte, die een stok naar drie honden gooide. Sterke, zwarte honden die om elkaar heen dansten. Ze sloeg het portier dicht en liep op hem af. De honden bleven staan. Vigo volgde hun blik en bleef ook staan. Marie liep naar hem toe. Hun ogen ontmoetten elkaar. Hij zag haar, maar zij zag hem ook. Hij gniffelde. Er was geen beter woord voor. Wat had David op zijn neus gekeken toen hij vanochtend opstond en ontdekte dat zijn auto weg was, meegenomen door Marie, een zoete wraak voor hun mislukte verhouding. Zo dacht hij erover. Zij niet, zij was argeloos. Nooit eerder had hij David horen vloeken, maar nu wist hij van geen ophouden. Met Henk meerijden - voor de vorm had hij het aangeboden - wilde hij niet. Evenmin wilde hij met de auto van Kishore of Betty. Eerst moest hij zijn auto terug. Als dat niet ging, moest hij de politie en de verzekering inlichten. Alle formaliteiten wilde hij absoluut zo snel mogelijk achter de rug hebben. Betty en Kishore maakten een hoop drukte. Met Betty had ze het over die hondenfokker in de Karoo gehad, maar Marie had haar mobiele telefoon thuis laten liggen en nu konden ze haar niet bereiken. Zelf bleef hij kalm; zijn dochter wist wat ze wilde, dat was goed. Brandschoon stond zijn busje te blinken in de zon. Het kistje kreeg een plaats onder de bestuurdersstoel. Dat was het meest stabiel en hij wilde die ene fles dicht bij zich hebben. Volgens een van tevoren uitgekiende volgorde laadde hij vervolgens de andere kisten in de bus. Het waren er tientallen. Hij zou de wijn voor de commissie wegbrengen en de rest van de kisten op het vliegveld op transport zetten. Dankzij zijn Nederlandse netwerk en de reputatie die hij blijkbaar nog altijd genoot, was de Arkadia Grand Reserve 2000 al helemaal uitverkocht. Apetrots was hij op de buitenlandse bestellingen, waaronder de nodige uit Frankrijk, maar de meeste uit Nederland, Engeland en België. Ja, hij dacht aan die dag in 1981. Hij was stukken ouder nu, de wereld was anders, maar de situatie was hetzelfde. In 1982 was hij op het erf, hetzelfde erf, laadde de wijn in, dacht alles onder controle te hebben en toch ging het mis. Niet zijn schuld, zo moest hij het niet zien. Politiek, daar moest hij het aan wijten, maar nu was Zuid-Afrika vrij en democratisch. Hij was ook vrij. Deze keer ging het niet mis. Hij was al bijna weg. Het was gelukt, de nieuwe wijn, een topwijn, sans doute. In zijn werkkamer tekende Kishore de papieren. Buiten waren jongens aan het voetballen. Er waren nu echte doelen, een leren bal, shirtjes en voetbalschoenen, gesponsord door een voetbalvereniging uit een Noord-Hollands dorp. Kishore uitte zijn waardering over de snelle verkoop van de wijn. De wijn met maar één jaargang was populair. Onze klanten zien het als een collectors item. Dat hoop ik niet. Ze moeten hem kopen om te drinken. Kishore knikte welwillend. Binnenkort komt er een oude kennis van je op bezoek. Afwachtend keek hij Kishore aan. Veel oude kennissen had hij niet. Shelley. Haar vader is ziek. We hebben geen contact meer. Wij ook nauwelijks, maar ik dacht, misschien wil je het weten.

Marie woont nu bij die hondenman in de Karoo. Ik hoop dat ze gevonden heeft wat ze zocht, maar ik denk van wel. Aan Betty zie je ook dat het kan,een ander leven krijgen. Een gelukkig leven, kan ik beter zeggen. Ze heeft nu haar eigen gezin, met man en kind. Toen ze eenmaal besloten had, ging het snel. Ik heb de kleine nog niet vastgehouden, maar via internet krijg ik bijna elke dag fotos opgestuurd. Het wordt al een hele meid. Na haar ongeluk heeft Marie ook een ander leven gekregen. Daar kon ze niets aan doen. Maar hier was ze zelf verantwoordelijk voor. Vlak voor ze vertrok heeft ze mij nog gebeld. Het kwam nogal ongelegen. We waren meteen heel stel aan het jeu-de-boulen. Ik heb de moestuin laten betegelen en inhet midden een speelveld laten maken; achterin nog een partyhuisje waar we ook kaarten en dergelijke. Het begon net te regenen en we waren bezig naar binnen te vluchten. Had ik de man van de encyclopedie al gevonden, vroeg ze. Ik zei dat ik bang was om de droom te verliezen. Marie werd een beetje boos. Je hebt niets aan dromen. Je moet kijken naar wat je kunt winnen, niet wat je kunt verliezen. Braaf ben ik op internet gaan googelen, zoals zij mij had uitgelegd. Misschien had ik je snel kunnen vinden of ergens een oproep kunnen achterlaten, maar ik was net klaar met die zes delen en nu kwam ik weer een heleboel andere zaken tegen die interessant zijn. Er staat zoveel op. Het is oneindig, net als het heelal. En hoe moet je weten of iets waardevolle informatie is of onzin? Bij een encyclopedie hoef je daar niet bang voor te zijn. Ik weet niet meer hoe ik bij dat bericht over die honden kwam. Het was al heel laat en ik zat waarschijnlijk al uren achter dat ding. Het moet een kwestie van doorklikken zijn geweest. Ineens zat ik op een forum van jachtopzieners en die hadden het erover. Ze wisselden informatie uit in het Afrikaans. Dan kijk je natuurlijk altijd even of je het nog kunt volgen. Dat viel tegen. Er zaten veel woorden bij die ik niet kende. Maar hond is gewoon hond. Wat ik ervan begreep was dat ze al een tijd achter een roedel wilde honden aan zaten die bij veel boerderijen in de omgeving van Stellenbosch en Paarl vernielingen aanrichtten. Er kwamen er steeds meer, maar ze konden de stamplaats niet vinden en gaven elkaar tips hierover door. Die hanne van n oud man janee. Kyk, die hanne, die die twee hanne van my. In my jonge dae hat hul lekker gekry. Kyk, die hanne, die die twee hanne van my.

Een wit hekwerk met rode reflectieborden doemde op. Gehelmde wegwerkers liepen in een mist van stoom en stof om een ronkende machine heen waar kokend asfalt uitkwam, dat ze met een soort reuzenspatels gladstreken tot een nieuwe weg. Hij volgde de stroom autos naar de omleiding over een parallelweg. De geur van tot elkaar veroordeelde bitumen en grind verhoogde zijn goede stemming. Het was een robuuste geur die het gehemelte schuurde als zand. Toen hij weer voor zich uit keek, zag hij een pijl die hem naar rechts dirigeerde. Deze weg kende hij niet. De dozen stonden stevig vast, maar toch was het iets wat hij niet had voorzien, en dat terwijl hij de route al meermalen had gereden om te weten waar de hobbels en gaten zaten. Wegwerkzaamheden werden te pas en te onpas uitgevoerd, zonder enige vooraankondiging. Daar had hij op moeten anticiperen. Aarzelend sloeg hij af. Hij had geen keus. De weg versmalde en begon sterk te hellen. In de verte zag hij de toppen van de zwarte bergen. Daar was hij met school een keer geweest. Ze hadden vuur gemaakt, zo hoog dat je niet kon zien wie er tegenover je zat. De voortrekkersliederen die hij en zijn klasgenoten zongen werden door de wind ver de heuvels in gedragen. Hij kende ze allemaal uit zijn hoofd en deed uit volle borst mee. Op de Koninginnedagen in zijn jeugd waren er de liederen geweest die zijn moeder op de jaarlijkse aubade voor het stadhuis in Leeuwarden met het kindertehuis ten gehore had moeten brengen. Jaar na jaar had ze daar gestaan en Waar de blanke top der duinen schittert in de zonnegloed aangeheven. Zelf zou hij pas op zijn eenendertigste zijn eerste duin zien. Het asfalt maakte met horten en stoten plaats voor zand. De weg verkleurde. Fijn rood stof hechtte zich aan de ruitenwissers. Binnen een halfuur zou de hele bus met een dunne laag zijn overdekt. Steentjes ketsten onder het voertuig vandaan. Een grotere schoot tegen het chassis en deed de bus knarsetanden. Hij keek in de spiegel en zag dat er geen ander verkeer op de weg was. Of dat eerder wel het geval was geweest, herinnerde hij zich niet. En ook niet of de autos die vóór hem hadden gereden ook de omleiding naar rechts hadden genomen. Maar dat kon niet anders. Die pijl was heel duidelijk geweest. Dat hij er geen herinnering aan had betekende niets. Het geheugen is niet selectief maar onverschillig. De weg helde zo sterk, dat het leek alsof de rotswanden links en rechts steil uit de grond rezen, als garagedeuren die elektronisch openschoven. Keren was onmogelijk. Hij keek schuin omhoog. Bruine vlekken dansten voor zijn ogen. Met een wee gevoel in zijn maag minderde hij vaart en keek nogmaals. De vlekken voegden zich samen tot grotere en vielen dan weer in kleinere uiteen. Hij kneep zijn ogen bijna helemaal dicht in een laatste poging het beeld scherp te krijgen. Ineens zag hij ze. Messcherp. De honden. Ze zijn terug, had zijn moeder gezegd. Met gebogen kop liepen ze op een smalle richel hoog op de rotswand. Hij remde af. Waren ze hem gevolgd? Onmogelijk. Ze waren hier thuis. Hij was nog niet ver van Arkadia. Slimo had weleens beweerd dat het nest in de buurt moest zijn. Angst joegen ze hem niet aan. Zeker zes telde hij er nu. De voorste bleef staan en keek hem aan. Waterige ogen. Het beest boog zijn kop en verdween in een nauwe opening aan het einde van de richel. De andere volgden. Ze legden hun voorpoten op de grond en hun kop erop en wrongen zich er langgerekt en plat doorheen. Met een uitdagend kwispelende staart verdween de laatste en liet alleen stilte achter. De rotsen absorbeerden de geluiden als een met fluweel gecapitonneerde muur. Hij moest weten waar ze naartoe gingen. Maar hij liep nu al vertraging op en wist niet waar deze weg op uitkwam. Misschien zou hij nog kilometers moeten omrijden om weer op zijn oorspronkelijke route te komen. Hij pakte zijn telefoon. Geen bereik. Langs de rotswand reed hij verder tot hij een smalle doorgang bereikte, die naar een open plek tussen de rotsen leidde. Lege bierflessen en de sporen van een vuur wezen op de bewoonde wereld. Mensen uit de buurt kwamen hier s zomers misschien voor een braai. De voorliefde voor de buitenlucht en gegrild vlees was een van de weinige zaken die de Afrikaners verenigde. Tieners zouden op vrijdagavond komen voor de uitoefening van rituelen die over de hele wereld hetzelfde zijn. Hij stapte uit. De hitte sloeg hem als een natte dweil in het gezicht. Hij wachtte. Het zou overgaan. Zijn ogen zigzagden langs de rotsen tot hij de richel weer vond. In gedachten trok hij de loop ervan door, fixeerde het punt en liepen de weg van steen op. Op een plateau bleef hij staan en keek omlaag naar zijn bus. Hoe nietig stak die af tegen deze rotswanden, maar alles zat erin, zijn hele leven, zijn schat, zijn werk. Schuld bekend en boete gedaan. Spoedig zou alles voorbij zijn, maar misschien was het niet genoeg. Daders bepalen hun eigen strafmaat niet. Zijn ogen vernauwden zich om zich te kunnen focussen op de opening hoog in de rotswand. Hij zou moeten klimmen. Snel liep hij terug om zijn zaklantaarn te halen. Met de lamp in zijn broekzak tastte hij de rotswand af naar een geschikt beginpunt. Zijn handen vonden eenvoudig grip. Hij trok zich op en klom in een gelijkmatig tempo omhoog. Het deed hem goed zijn eigen kracht te voelen. Hij kon nog best mee. In enkele minuten bereikte hij de richel en liep naar het einde ervan. Alleen horizontaal zou hij zich door de opening kunnen wurmen. De geur van rottend water bereikte zijn neus. Hij knipte zijn zaklantaarn aan en verkende de binnenkant. De wanden glinsterden vochtig. Hij liet zich zakken. Zijn ademhaling vormde het enige geluid. Binnen kon hij aanvankelijk nog rechtop lopen, maar al snel werd de ruimte nauwer. Bukken werd tijgeren. Van de honden geen spoor. Hij deed de zaklantaarn uit om de batterijen te sparen. Op de tast voelde hij hoeveel ruimte hij boven zijn hoofd had en kroop in het aardedonker door. Op het moment dat hij zijn vermoeidheid en leeftijd niet langer kon negeren, zag hij achter in de tunnel een flauw lichtschijnsel, dat moest wijzen op een grotere ruimte met daglicht. Zijn opwinding maakte hem nonchalant. In de vaart waarmee hij verderging, stootte hij zijn hoofd aan een puntig uitsteeksel en schoot met zijn kin tegen de grond. Pijn stroomde naar zijn achterhoofd en pakte zich daar samen tot hij het bewustzijn verloor. Tussen slapen en waken in hoorde hij hoge, scherpe tonen en voelde iets warms en nats op zijn voeten. Hij opende zijn ogen en wilde zijn hoofd oprichten, maar de pijn had een schild gevormd. Het trekken aan zijn schoenen werd heviger. Hij knipte zijn zaklantaarn aan en keek naar zijn voeten. Het krioelde er van de puppys. Om het hardst piepend, rukten ze met hun tandjes aan zijn veters. Puppys die daar geen plaats vonden, zetten zich aan de zolen van zijn schoenen en de zomen van zijn broekspijpen. Ze sprongen over elkaar heen en duwden elkaar weg. De haren van hun vacht plakten in plukken aan elkaar, waardoor het leek of ze net de moederschoot verlaten hadden, maar toen hij wat beter keek, zag hij dat de gaten in de grond vol water stonden. Ze waren gewoon nat en varieerden in leeftijd van één tot zes weken. Sommige hadden de ogen nog dicht en bewogen als mollen achter de andere puppys aan. Een heleboel hondjes en geen teef om ze een voor een tussen haar tanden aan hun nekvel terug te brengen. Een verklaring voor dat verschijnsel had hij niet, maar hier gold de alledaagse werkelijkheid niet. Hij schopte zijn schoenen uit om ze van de vracht jonge hondjes te bevrijden, maar die klampten zich met hun voorpoten vast om zijn enkels, met stukken veter vastberaden in de bek. De puppys op de tweede rij sloegen hun voorpoten dan weer om de voorste heen. Zo werkten ze samen. Met zijn zaklantaarn zwiepte hij heen en weer en scheen in hun ogen, maar ook dat haalde niets uit. Lichte paniek overviel hem. De bus stond buiten in de blakende zon. De wijn zou te warm worden en dat zou de jury ongunstig beïnvloeden. Waar was hij mee bezig? Hij wilde weten hoe laat het was, maar het glas van zijn horloge was gebroken. Door het duister in de grotten had hij geen enkel idee meer van de tijd. Hij moest een vliegtuig halen, flessen wijn afleveren bij de commissie, bij zijn klanten en bij Bernard in de Ardennen. Bruusk draaide hij zich om. Zijn kleren waren doorweekt. In het rond schoppend trapte hij de hondjes weg. Het gepiep zwol aan en toen, als bij afspraak, stoven alle puppys weg. Hij hoorde het geluid van de trippelende pootjes wegsterven in de tunnel, terwijl hij zo snel mogelijk op ellebogen en knieën voortging. De zaklantaarn borg hij op en nadat zijn ogen aan het duister gewend waren, ontwaarde hij in de verte een lichtschijnsel, gereflecteerd door het water in de tunnel. Hij haastte zich. Zijn broek lag open en scheurde bij de knie bij elke beweging meer uit. Het laatste stuk duwde hij zichzelf langs de wanden vooruit, tot de tunnel zich verwijdde en hij kon gaan staan. Het licht dat door een smalle spleet viel bescheen een soort nis in de wand. Er lag iets in. Zijn adem stokte. Langzaam liep hij dichterbij en bleef staan. Het diffuse licht maakte de nis tot een altaar. Op de muur erachter waren roodbruine schilderingen aangebracht van gazelles, antilopen en koedoes. In galop, gras etend en spelend met elkaar. Vredig en lief. En in de nis lag een gymschoen. De schoen van Andile, merkwaardig intact na al die jaren. Het Afrikaanse stof maakte alles in een oogwenk grauw, maar de schoen was nog even wit als hij zich herinnerde, met een grasgroen inzetstuk aan de zijkanten. Zijn keel was kurkdroog. Hij probeerde te slikken maar het lukte niet. Aarzelend stak hij zijn hand uit, bang als hij was dat de schoen zou verpulveren onder zijn aanraking. Hij legde zijn hand op de schoen. Die voelde stug en warm aan. Meteen werd hij werd kalm ondanks de tranen die hij achter zijn ogen voelde prikken. Hij pakte de schoen op en wiegde hem in zijn armen. Sentimentele oude dwaas. Een peilloze ontroering maakte zich van hem meester. Hij drukte de schoen tegen zich aan en liet zijn tranen de vrije loop. Ze zijn terug, had zijn moeder gezegd. Ook hij moest het altijd geweten hebben. Hij kon nu al niet meer bevatten dat hij het ooit niet geweten had. Het was de meest logische verklaring. Zijn vader had Andile over de akker gesleept en hem voor dood achtergelaten omdat hij eerst Jean-Luc ging begraven. Een zwart kind kan daar wel op wachten, een wit niet. Het begraven van JeanLuc had niet lang geduurd omdat Henk zijn vader zo goed geholpen had, maar het lichaam van Andile was al verdwenen toen ze weer terug de akker opliepen. Slechts een gymschoen hadden ze nog aangetroffen. In de tussentijd waren de honden gekomen en hadden Andile meegesleept naar hun hol, aan zijn veters en schoenen, net zoals ze bij hem hadden geprobeerd. Eén schoen was op de akker blijven liggen. Dat was het beeld dat hij zo vaak in zijn dromen had gezien. Door een geelbruin filter zag hij dan de akker, met de stoppels, de scheuren in de aarde, en de tractor en aan de trillende horizon in vaalgele tinten de honden, die zich voortbewogen als in slowmotion, met uitgestrekte voor- en achterpoten en de dikke, vosachtige staarten hoog opgeheven. Een geluidloos beeld, waarin het geen nacht en geen dag was. Nu wist hij zeker dat Andile dood was. Al die jaren was hij bang geweest dat Andile nog leefde. Hij zou groot en sterk worden en dan wraak komen nemen. De vergelding was desondanks gekomen. Met tienduizenden waren ze gekomen, hadden zich verenigd en de macht gegrepen. De afstand van hun akker naar het hol kon niet groot geweest zijn. Had zijn vader het geweten? Hij had in ieder geval nooit geloofd, zoals Shelley en haar familie, dat Andile misschien nog ergens anders leefde onder een andere naam en identiteit, zich een nieuwe familie had toegeëigend, net als hijzelf. Nu kon hij haar vertellen hoe dichtbij Andile al die tijd geweest was. Dát was geruststellend. Er kwam meer licht de grotten binnen door het klimmen van de zon. Nu zag hij ze zitten. Rondom zij aan zij, in rijen boven en onder elkaar, afwachtend. Honderden honden die de ruimte hiermee tot een antiek Grieks theater transformeerden. Ze waren zijn vijanden niet. Geluiden van buiten drongen tot hem door. Flarden, die wegvielen en terugkwamen, als een signaal dat werd verloren en weer opgepikt. Met de schoen aan zijn riem gebonden klom hij zo vlug hij kon in de richting van de opening. Hij zag de blauwe lucht en ontcijferde de geluiden die daarin onzichtbaar aanwezig waren. Kinderstemmen. Eén kind voerde met overslaande stem het hoogste woord. Paniek overviel hem. Hij plaatste zijn voet op het volgende rotsblok, trok zijn andere been erbij en ging rechtop staan. Nu was hij dicht genoeg bij de opening om zich aan de stenen op te hijsen en zich erdoorheen te wurmen. Het licht buiten was enorm fel. Het duurde even eer hij zijn ogen helemaal open kon houden. De bus was vlakbij. De deuren waren opengebroken. De grond lag bezaaid met kapotte flessen. Net als toen, net als toen. Een zwerm kinderen van twee tot achttien hing rond op de rotsblokken niet ver van de plek waar hij de tunnel in was gegaan. Hun benen hingen wiebelend over de randen, alsof hun onschuld nog bestond. Teenslippers aan de meeste voeten. Hé, mister! riep een pikzwarte jongen van een jaar of acht. Een antwoord werd niet verwacht. Een peuter met blond kroeshaar liep rond met een lege fles alsof het een barbiepop was. Ze waren dronken, lazarus, in de olie, elke benaming was van toepassing en alle drank waar alcohol in zat was goed geweest, maar zij waren dronken geworden van de Arkadia Grand Reserve 2000. Het slagveld had zoveel raakvlakken met 1982. Opnieuw leed hij een verpletterende nederlaag. Hij verzamelde moed en keek in de bus. Er was nog een kist met vier flessen over en het kistje met de fles voor Bernard stond intact onder de ehbo-doos. Nog was alles niet verloren. Zijn hart klopte in zijn keel. Hij legde de schoen op de passagiersstoel en zette de kist met vier flessen buiten, zoals je roofdieren hoopt af te leiden door ze stukken vlees toe te werpen. In zijn wanhoop gooide hij zijn mobieltje erachteraan, sloot de deuren en kroop binnendoor naar de bestuurdersplaats. Had hij nou echt gedacht dat hij zou kunnen wegrijden? Daar kwamen ze aan, alsof ze op dit teken hadden gewacht. Een voor een zetten ze zich met hun handen af en sprongen op het onderliggende plateau. Vandaar renden ze naar beneden. Er was een meisje bij met een rood hemd dat haar een paar maten te groot was en een borst vrijliet. Zij noch de anderen leken dit op te merken. De grotere jongens en alles wat daarbij wilde horen, kwamen met spectaculaire sprongen van rots naar rots van de bovenste plateaus omlaag. Schokkend zette de bus zich in beweging. Wegrijden en gas geven, al zou hij er een raken. Er was nog één fles. Het bewijs voor zijn vader. Het kon genoeg zijn. Wat deed de rest van de wereld ertoe. Hij en zijn vader, meer was er niet. Hij dacht aan de ehbo-doos boven op de kist voor Bernard en lachte nerveus. Daar lag hun belangstelling niet. De zin hamerde door zijn hoofd als een mantra om het geraas dat de komst van de meute aankondigde te doen keren. Tevergeefs. De bus werd al omringd door de kinderen, die met hun vuisten op de ramen sloegen en hun gezichten ertegenaan drukten. Verder rijden was onmogelijk. Een paar hadden een fles wijn te pakken en beukten daarmee op de ramen. Ze waren door het dolle heen. Hun bolle dronkemansogen staarden hem wezenloos aan en de monden onder de platgedrukte neuzen schreeuwden onverstaanbare klanken. Met stenen sloegen ze de ruiten in. Het sneuvelen van de voorruit wierp een regen van glas over hem heen. Panisch probeerde hij gas te geven. Twee jonge, gespierde armen staken naar binnen en grepen zijn stuur. De jeugd wint altijd. Hij keek naar zijn knieën die door zijn kapotte broek staken, en in die aanblik van witroze, knokige huid, omgeven door rafelige stof, zag hij zijn eigen machteloosheid weerspiegeld. Een oude man was hij, niets meer waard, niets gepresteerd. De vier flessen waren al soldaat gemaakt, maar het was niet genoeg. Ze waren niet tevreden. Het stel dat de bende leidde alsof het een roedel wolven was, kwam de bus in. Een sprankje hoop had hij nog. Misschien zouden ze de bus oppervlakkig doorzoeken en dan zouden de leiders hun troepen verzamelen, gebaren dat er niets meer te halen was en vertrekken. Maar nee, overal om hem heen waren graaiende handen. Ze gingen door zijn broekzakken, het dashboardkastje, onder de stoelen... De ehbo-doos werd op de passagiersstoel omgekieperd en de ontsmettingsmiddelen werden ter plekke genuttigd; ook daar zat alcohol in. Ondertussen hoorde hij achter zich een kreet van triomf. Hij hoefde niet te kijken. Alles mochten ze nu met hem doen. Hij legde zijn handen op het stuur en zijn hoofd op zijn handen. Het was klaar. Buiten de bus ontstond een gevecht om de laatste fles. Hij hoorde het agressieve geschreeuw. Natuurlijk, de laatste fles is ook voor hen belangrijk. Dat moest hij respecteren. Het gevecht kende een winnaar. De fles werd tegen de motorkap kapot geslagen. De aarde opende zich, verslond het kostelijke vocht en sloot zich weer. In een mum van tijd was er niets meer van te zien. Dat was Afrika, de moedergodin, die alles opeiste en tot zich nam. Of er was niets gebeurd. Misschien hallucineerde hij als reactie op het zware werk van de laatste tijd. Dat zou goed kunnen. Deze beelden had hij immers eerder gezien. Als ze hem niet bekend waren, had hij ze niet kunnen verzinnen. Nu de kinderen beseften dat ze hem niet meer zouden kunnen deren al zouden ze zijn nagels, tanden en haren een voor een uittrekken, verloren ze hun belangstelling en dropen af, bijna ontnuchterd. Hij reed terug en bereikte de wegomleiding weer. Bij een benzinestation knapte hij zich wat op. De bevreemde blikken van het personeel lieten hem koud. Tegen de avond kwam hij terug op Arkadia. Hij parkeerde de bus, pakte de schoen en stapte uit. Betty kwam hem tegemoet en wilde iets zeggen, maar zweeg toen ze zijn gehavende uiterlijk en de raamloze, met rood stof overdekte bus zag. Zal ik een dokter bellen? Ik ben niet ziek. Ze keek naar de schoen in zijn hand. Haar blik hield het midden tussen medelijden en nieuwsgierigheid. Laat het me weten als ik iets voor je kan doen. Hij knikte en liep naar zijn appartement. De schoen had hij nog. Dat was zijn wisselgeld. Alles ingeruild voor een oude gymschoen die niemand zou passen. Dan had de prins van Assepoester meer geluk gehad. Met de schoen tegen zijn borst geklemd ging hij op bed liggen en viel in slaap. Dromen waren er nu, geen nachtmerries meer. Hij droomde van een hand op zijn voorhoofd, een warme doek over zijn gelaat, een vrouwenborst die bij het bukken over zijn schouder streek. Open je ogen. Nee, hij had zo lang niet van vrouwenborsten gedroomd. Vlieg. Vlieg boven Arkadia uit naar die fonkelende sterrenhemel die alles overkapt, maar niet te ver. Draai je om, zie hoe alles in diepe rust is en slaap verder. Hij werd wakker en zag de gymschoen in zijn handen en de vuile schoenen aan zijn voeten. Een moment was alles vreemd, alsof hij door een geheime deur naar een andere wereld was gegaan, maar al snel herinnerde hij zich wat er was gebeurd. Ondanks alles voelde hij zich rustig. Na een douche trok hij schone kleren aan en ging met de schoen naar buiten. Vanaf de spar liep hij naar het landje en vanaf daar langs een strook fijnbos over een zandweg die naar de barakken toe liep. In de schaduw van het fijnbos maakte een figuur zich los. Shelley. Hij stond tegenover haar en hield de schoen als een amulet tegen zich aan geklemd. Ik kon niet slapen, zei ze. Hij keek naar haar. In het zachte licht van de maan leek ze nog bijna een jong meisje. Eindeloos zou hij naar haar kunnen kijken en het zou genoeg zijn. Je bent mooi. Ze keek naar de schoen in zijn hand, stak haar hand uit en trok hem weer terug. Heb je hem gevonden? Ja. Nee, alleen dit. De honden hebben hem meegenomen. Dat snap ik niet. Andile is dood. Hoe weet je dat? Hij hield de schoen omhoog alsof daarmee zijn stelling bewezen werd. Jean-Luc was onder de ploeg gekomen. Andile heeft het gezien. Ik moest hem vangen. Moest? Van wie? Van mijn vader. En jij was gehoorzaam. Zijn adem stokte. Zoveel jaren samengevat in zo weinig woorden. Shelley keek achterom naar de barakken alsof ze naar huis wilde. Hij rende weg. Ik heb hem ingehaald. Hij was sneller dan ik, maar hij struikelde. En toen had je hem. Zo was het. En nu? vroeg ze. We hoeven niet meer te zoeken. En verder? Nu is er geen geheim meer. Wat is het nut van geheimen? Dat je ze niet vergeet. Of dat je ze niet vertelt. Het spijt me. Hij deed een stap naar voren. Zijn hoofd was dicht bij het hare. Hij duwde haar de gymschoen in handen. Shelley haalde de veter uit de schoen en reeg die weer in. Ze zou het blindelings kunnen, zo vaak deed ze het voor oude mensen en haar kinderen. Ze keek op; hij keek terug. Opnieuw haalde ze de veter eruit en begon weer met inrijgen. De veter brak. Hij trok haar naar zich toe, drukte haar tegen zich aan, voelde de klamheid van haar huid onder haar dunne blouse. Druk, tegendruk. Ze duwde hem weg, zachtjes maar kordaat. Net als ze deed bij oude mensen en net als ze eerder bij hem had gedaan. Klaar. In haar ogen zocht hij naar hun verleden, heden en toekomst, maar hij vond niets gemeenschappelijks. Shelley... Ze stapte achteruit. Morgen vroege vlucht. Met de schoen in haar handen draaide ze zich om en liep terug naar de barakken. Hij keek haar na tot ze oploste in het donker. Hij bleef op en dwaalde door de wijngaarden, langs de proefveldjes van de arbeider, voorafgegaan door een houten bordje met hun naam. Sommige veldjes voorbeeldig, zoals dat van Cécile, andere overwoekerd door onkruid. Op het erf waste Sol zijn bus. Het sop was rozerood gekleurd. Alle glasscherven en rommel uit de bus lagen in een grote afvalbak. Als Sol het sop had weggegooid en de afvalbak weggezet, zou er op de kapotte ruiten na al bijna niets meer van te zien zijn. David voegde zich bij hem met zijn pasgeboren baby, die hij voortdurend klopjes gaf, op de schouder. Is echt alles weg? Hij knikte. Volgend jaar doen we weer mee. Wat is nu één jaar? Ze zwegen. David gaf ook hem een klopje op de schouder en liep weg. Vanuit zijn appartement zag hij hoe David en Makeziwe alle arbeiders op het erf verzamelden. Sommigen lagen om de hoek onder de bomen te luieren en kwamen onwillig overeind om zich naar de arena te begeven. Betty stond op een verhoging en had zich piekfijn aangekleed. Kishore was ook weer eens in pak en hield Zoë, die net had leren lopen, aan de hand. Er waren meer mensen met kleine kinderen, mannen en vrouwen. Nieuwe gezichten zag hij, maar ook oudgedienden als Sol, Slimo en Cécile. Welkom allemaal, sprak zijn zus, op de belangrijkste dag van mijn leven... op mijn bruiloft na. Kishore en Betty glimlachten naar elkaar. Hij maakte gebruik van de luwte, deed de deur open en voegde zich naar hij hoopte onopvallend bij het gezelschap, maar zowel David als Kishore merkten hem op en groetten hem. Zeven jaar geleden heb ik een belofte gedaan... ging zijn zus door. Hij ving haar blik. Ze haperde even, maar herstelde zich. Ik ben hier geboren en getogen. Ik hou van Arkadia, ik hou van Afrika. Begin jaren vijftig zijn mijn ouders hier komen wonen - sommigen onder jullie hebben hen nog gekend - en nadat zij na dertig jaar hard werken terugkeerden naar Nederland, hebben mijn broer en ik afwisselend het beheer gevoerd over de boerderij, met wisselend succes... Gelaten luisterde hij. Hij had het al geaccepteerd. Alles, bijna alles. Door mijn huwelijk kwam ik terug op de boerderij en veranderde mijn droom niet in een illusie, zoals de meeste dromen, maar in de realiteit. Betty keek de arbeiders een voor een langs en hij keek met haar mee. In het algemeen keken ze voor zich uit in een mengeling van onverschilligheid en beleefdheid. Vandaag draag ik de boerderij aan jullie over. Als jullie straks naar huis gaan, is Arkadia niet meer van mij, van mijn man of van mijn broer, maar van jullie. Hoeveel gaan we verdienen? Besmuikt gelach. Dat was Sol, grijs, maar nog even brutaal als vroeger. Jullie moeten je inkopen. Dat kan met een lening, of door maandelijks geld in te laten houden op je salaris. Er is een financiële constructie bedacht, waardoor alle huidige werknemers mee kunnen doen. In het begin zal het geen vetpot zijn. Tijdelijk gaan jullie er misschien op achteruit. Maar voor jullie kinderen zal het een groot verschil maken. In gemurmel begonnen de arbeiders al uiteen te wijken. David blijft hier. Hij krijgt een coördinerende functie en zal de scholing en werkplanning op zich nemen, en mijn man Kishore blijft als juridisch adviseur aan Arkadia verbonden. Haar ogen gleden over Henk heen, maar hij weigerde haar blik te vangen, hoewel hij op hetzelfde moment besefte hoe kinderachtig dat was. Ik wens jullie veel succes! Laten we samen het glas heffen op deze feestelijke dag. Kishore begon te klappen en de rest klapte mee. De arbeiders gingen op weg naar de beloofde drank. Betty bleef achter op de verhoging. Kishore liep naar haar toe en stak zijn hand uit. Ze klom eraf. Cécile vroeg aan Henk of miss Betty naar Canada ging. Hij zei dat Betty met haar gezin in Durban ging wonen. Daar woonde veel familie van Kishore. Maar een deel van haar zou altijd in Arkadia blijven. En van hem ook, voegde hij er in gedachten aan toe. Hij liep op zijn zuster af. Gefeliciteerd. Dank je. Jij hebt nu wat je wilde. Ja... Ik dacht altijd dat de overdracht van de boerderij het grootste moment in mijn leven zou zijn. Het is ook groot, maar het passeert en de dag gaat verder. Dat is luxe. Betty haalde haar schouders op. Er zijn andere dingen voor in de plaats gekomen. Nog meer luxe. Ik gun jou al die luxe ook. Hij haalde zijn schouders op. Luxe was een begrip dat niet aan hem besteed was. Shelley heeft me verteld wat er gebeurd is, zei ze zonder merkbare overgang. Dan zul jij me wel slecht vinden. Je was een kind, Henk. Wees niet zo hard voor jezelf. Ze keek hem aan en gebaarde naar Kishore. Haar hele lichaam drukte uit dat ze op het punt stond door te lopen. Stop ermee. Het is voorbij. Achter Betty torende de spar hoog boven haar en het huis uit. Met veel geraas en geknak van takken viel de grote spar in de voortuin om. Hijgend stond hij ernaast. Zijn benen trilden, maar de voldoening was groot. Nu was hij het die erbovenuit torende. De hele dag werkte hij door, scheidde de takken van de stam, zaagde die in mootjes, de takken in stukken, stapelde de blokken in rijen. Met een kruiwagen verplaatste hij het hout in gedeeltes naar de schuur. In stukjes en beetjes zou de boom door de schoorsteen verdwijnen en nieuwe hoogterecords vestigen alvorens voorgoed te verdwijnen. Zonder de spar oogde het huis kaal en open. De muren baadden in het zonlicht. Geen Keppel zou hier profijt van trekken. David en Evi kwamen hier wonen na het vertrek van zijn zus en haar gezin. Hun kinderen zouden door het huis rennen en nieuwe stemmen zouden klinken op de trap en door de ramen.

Dit is mijn laatste brief. Ik heb je gebeld. Het was makkelijk je nummer te achterhalen. Al die tijd woonde je gewoon in Nederland. Voordat ik je durfde te bellen, kende ik je nummer van voor naar achter en van binnen naar buiten en nu heb ik het al niet meer nodig. Je wist meteen wie ik was. Je kende maar één Anneke. Voor de zekerheid zei ik dat wij die boerderij hadden in Zuid-Afrika, Arkadia. Wij, dat waren Johan en ik. Over hem moet ik het niet meer hebben. In Schin op Geul heb je me van de trein gehaald. Wat is het daar mooi!Al die heuvels en dat groen, net de Kaap. Jij sprak me aan. Anneke? zei je. Toen ik je zag, wist ik dat, mocht ik je bij toeval gezien hebben in het postkantoor of op een kruispunt, ik je meteen herkend zou hebben. Je pakte mijn reistas aan en we liepen naar je auto. Je hield het portiervoor me open. Ik voelde me een prinses en ik verlangde naar je. Ik wist niet dat ik die gevoelens nog had, wel dat ik ze zou gaan vieren. We reden door de glooiende heuvels, waar kerken hoog boven de daken van de dorpen uitstaken, naar jouw huis. Een witgeschilderde boerenhoeve met een binnenplaats, een moestuin, een boomgaard met pruimen- en kersenbomen en kippen, veel kippen. Het stond alleen in het landschap, een prachtige, maar niet eenzame plek. Je vroeg wat ik wilde. Uitpakken of eerst een kroketje eten. Ik wilde je eerst kussen. De rest weet je.