Niet goed genoeg voor de eerste zoon, trouwde ik met de tweede. Na wat er gebeurd was, wilde ik zo snel mogelijk trouwen, met wie dan ook. Met de eerste de beste die zich aandiende. Daar heb ik me aan gehouden. Meer dan ooit droomde ik nu van een eigen gezin. Als ik dat had, zou alles goed komen. Mijn kinderen zouden van mij houden. Mijn bruiloft zou het laatste feest zijn waar niemand van mij aanwezig was. Gradus en Johan, dat was Kaïn en Abel. Op de bruiloft heeft Gradus mijnman verteld dat hij hem voor was geweest. Ik weet niet precies wat hij heeftgezegd, maar uit Johans reactie heb ik begrepen dat hij hem de indruk heeftgegeven dat ik hem had verleid. Dat is wel belangrijk, want daardoor snap ik het ergens wel, dat later met jou, dat hij zich weer zo verongelijkt voelde. Veel eerder dat dan jaloezie. Nooit had hij iets voor zichzelf. De kleren van zijn oudere broer af moeten dragen, niets van de boerderij krijgen en ouders voor wie het nieuwtje eraf was. En dan blijkt zijn broer bij de vrouw die hij als trofee dacht binnen te dragen de weg al geëffend te hebben. Verongelijkt zijn was zijn grondhouding. Kort na de bruiloft zijn we naar Zuid-Afrika gegaan. Het had ook Australië of Canada kunnen worden, maar de boot naar Australië zat vol en het vliegtuig naar Canada, waar Johan het liefst heen had gewild, was te duur. Weer moest Johan met een tweede keus genoegen nemen. De tragiek die zijn leven heeft bepaald. Ik ben geen psycholoog, maar ik heb er wel vijftig jaar over na kunnen denken. Ik kan me voorstellen, al praat ik het niet goed, dat hij, toen door keihard werken het tij leek te keren, niet weer met lege handenwilde komen te staan. Voor mij gold ongeveer hetzelfde. Nu ik eindelijk een gezin had, wilde ik het niet opgeven. Maar als je niet anders kunt, wil dat niet zeggen dat je de goede keuze maakt.Van zijn ouders kregen we tien koeien mee. Drie gingen er dood op de boot. Die werden bij Gibraltar overboord gehesen. Ik zag apen en dacht dat we er bijna waren. Veel meer wist ik niet van Afrika.

Na de bocht zou hij Arkadia zien liggen. Bijna dagelijks was hij in de jaren zeventig over deze weg gereden. Hij dacht dat hij precies wist wat hij zou gaan zien en anticipeerde daarop met onrust in zijn bloed, maar haar schoonheid in al haar duizenden details overviel hem desondanks. Tegelijkertijd wist hij dat het altijd zo mooi was geweest. Een ansichtkaart had hij in zijn hoofd gehad, maar al die schakeringen groen in de heuvels, met de rijen wijnstokken die naar alle kanten uitwaaierden en dat tere blauwgrijs van de bergen, zoveel pixels konden zijn hersenen misschien wel opslaan, maar niet reproduceren. Op de plek waar hij vroeger de auto vaak even in de berm had gezet bij terugkeer uit het buitenland, of soms gewoon na de boodschappen in Paarl of Stellenbosch, was nu een heuse parkeerplek aangelegd voorzien van een bord met het icoon voor panorama, synoniem voor fotostop. Duitse toeristen fotografeerden elkaar tegen de achtergrond van zíjn boerderij, maar niets kon de grandeur ervan ondermijnen. Een groot wit gebouw met een trapgevel in het midden en twee lage, rechthoekige vleugels aan weerszijden. Strikt genomen een degelijke, maar niet spectaculaire representant van de Kaaps-Hollandse bouwstijl. Erachter zag hij de elektriciteitsmast en het bescheiden huis van de Castel’s. De weg die erlangs liep had Betty laten asfalteren, zodat de tractors de kwv sneller konden bereiken. In drie lange flauwe bochten, waarbij hij af en toe een glimp van de boerderij opving, ritmisch in lijn met de opgewekte, vertrouwde stem van presentator Mark Gilman op de radio, daalde hij af en reed onder de boog door waar in gietijzeren letters de naam van de boerderij stond: Arkadia. Het brede huis leek te stralen in het ochtendlicht. Bloeiende bougainvilles omringden het als timide bruidsmeisjes. Hij reed het erf op en stapte uit zijn kleine huurauto. Vanuit de airco de warme ochtendzon in, reeds bijna verzadigd van het aroma van overrijpe mangos en abrikozen. De fruitbomen rond het erf waren oud. Bladeren maakten ze bijna niet meer aan, maar de vruchten bleven komen, te veel zelfs voor de vogels. Aan de andere kant van het huis werd de rottende, licht vette walm van het fruit overschaduwd door de masculiene, kruidige geur van een andere boom. De spar. Hij bekeek hem van voet tot top. Hoog torende hij nu boven het huis uit. Wat was dat kreng gegroeid. Hij dwong zichzelf door te lopen en wilde naar binnen gaan, maar de deur bleek op slot. Een hagedis roetsjte over zijn schoenen en verdween onder een steen. Uit het niets dook een man op. Hij herkende hem direct, al was hij in 1982 nog een slungelige en ondervoede jongen geweest. David Verwey, Bettys bedrijfsleider. Vierkant en solide, vierkant achter Betty. David begroette hem formeel. Hoe is het met uw dochter, baas? Goed, ze is net eenentwintig geworden. David glimlachte. Henk zag dat zijn ogen niet meededen en registreerde nu ook de scheur in de muur achter hem en de lege bierflessen onder de struiken. Mechanisch glimlachte hij terug. Ik weet nog dat ze een klein meisje was. Mag ik de sleutel? Het huis is altijd afgesloten als miss Betty in Holland is. Hij stak zijn hand uit. Ik ben er nu. Er is geen reservesleutel. Die is niet nodig. David haalde zonder zijn tegenzin te verbergen de sleutel uit zijn zak en overhandigde hem die. Hoe lang blijft u, baas? Geen idee. Hoe moest hij dat weten? Hij die gezworen had nooit meer een stap op Afrikaanse grond te zetten. Henk deed de deur open en ging naar binnen. Het was er donkerder dan hij zich herinnerde. Op bewolkte dagen zou al snel ook overdag een lamp aan moeten. Veel meubels uit zijn jeugd stonden er nog. Hij herkende de Friese staartklok, het huwelijkscadeau van zijn vader aan zijn moeder, het eikenhouten wandmeubel en de Perzische loper op de kersenhouten eettafel, die alleen met kerst en op zijn moeders verjaardag werd gebruikt. De rest van het jaar werd altijd in de keuken gegeten. In zijn tijd op Arkadia had hij niets aan het interieur veranderd. Claire had de imitatie Louis xiv-meubeltjes met de geborduurde kussens, de bergen linnengoed en al het andere wat ze uit Frankrijk en België had meegebracht weer mee terug genomen, zodat het leek of zij er nooit geweest was, en dat was precies haar bedoeling geweest. Bettys bijdrage aan het interieur bestond uit enkele inheemse decoraties. Een driepotig melkkrukje uit Centraal-Afrika, een zebravel en vellen van bokken en geiten, vermoedelijk springbok en koedoe, die bijna niets kostten. Hij zag ook een masker van ebbenhout. Zulke maskers maakten deel uit van begrafenisrituelen. Niets voor Betty om zoiets aan de muur te hangen. Boven ging hij zijn oude werkkamer binnen. Die zag er leeg en opgeruimd uit. Alle laden van het grote, mahoniehouten bureau zaten op slot. Betty had voorzorgsmaatregelen getroffen. Hoewel, het was niet waarschijnlijk dat ze dat al had gedaan voordat ze naar Nederland ging. Een gedachte besloop hem. Ze had David gevraagd dit te doen zodra ze hoorde dat Henk naar Afrika was gegaan. Zo spanden die twee samen. Maar het was dom. Ze had net zo goed in hoofdletters op de muur kunnen schrijven dat ze iets te verbergen had. Hij liep naar het raam. Zijn werkkamer had hij altijd de fijnste plek in het huis gevonden. Hij lag op het noorden. Er kwam zon noch schaduw. Het was er een stuk lichter dan beneden, en vanaf zijn bureau kon hij vrijwel het hele terrein van Arkadia overzien. De oleanders en jacaranda achter in de tuin, het veld daarachter waar een paar kinderen aan het voetballen waren en de moestuin, die zo te zien nu niet meer gebruikt werd. Hij zag alleen wat slaphangende maïs en bonenplanten, die de overwoekering door onkruid gelaten schenen te ondergaan. Achter de schuur lagen een paar arbeiders in blauwe overalls, waarschijnlijk dronken. Als de kat van huis is. Zoiets zou in zijn tijd niet gebeurd zijn. Niet onder werktijd. Hij keek naar de wijngaarden op de heuvels. Zijn kennersoog zag zelfs van deze afstand dat ze er niet al te florissant bijstonden. De stokken hadden te weinig kracht, puur een kwestie van voeding, want de vermaledijde chenin en hanepoot kon je verder rustig aan hun lot overlaten. Hoog op de heuvel, aan de rand van het terrein, lag het beste stuk land, plot 18A. Dat stuk had qua ligging en terroir alles mee, maar aan de huidige conditie durfde hij niet te denken. Hij kon het niemand verwijten. Hij was weggegaan, niet zij. Alleen de barakken waren vanaf hier niet zichtbaar. Hij leunde uit het raam en keek naar het land van de Castel’s. Bij Bernard zou alles piekfijn in orde zijn. De schillen en het sap van zijn mourvèdre en nebbiolo, die hij liefkozend zijn diamantjes noemde, zouden zichzelf schuimend tot leven gisten in de kuipen. Zijn wijngaarden zouden winterklaar zijn en de nieuwe eikenhouten vaten uit de Tronà§ais zouden bereidwillig als een hoer op leeftijd in de schuur gereedliggen om de wijn te ontvangen en hun over tienduizend kilometer getransporteerde geur van eeuwenoude bossen zo geleidelijk afstaan aan de rijpende wijn, dat die net niet helemaal verzadigd raakte maar hongerig bleef, wat hem zowel robuust als afhankelijk maakte. Beneden rinkelde de telefoon en een seconde later ook die op het bureau. Hij nam op. Hallo? Hallo? Hallo, wie is daar? Ikke. Een kinderstem. Wie is ikke? Andile. Hij kon niet antwoorden. De herhaling kwam gezongen tot hem. Andieieiele. Hij hoorde hem lachen, gevolgd door een andere stem. Haar stem. Je mag niet met de telefoon spelen, zei ze. Natuurlijk, haar zoontje heette Andile. Ze richtte zich nu tot hem. Hallo, wie is daar? Hallo? Hij hing op. De oude tropenbroek die hij aantrok had twaalf jaar in de berging gelegen, maar hij paste nog. Weliswaar zat hij wat krap om de buik, maar met de beweging die hij hier verwachtte te krijgen en de buitenlucht zou de broek binnen korte tijd weer goed zitten. De hoed, die hij ook had meegenomen, zette hij toch maar niet op. Het was niet verstandig om over te komen als de nieuwe landheer. Hij was er nog niet eens uit of dat was wat hij wilde. Eerst zou hij moeten uitzoeken hoe ver Betty was gevorderd in haar plannen en hoeveel steun ze daarvoor kreeg. Hij liep achter het huis langs de heuvel op naar de wijngaarden. Er werd nog druk geoogst. Het gezang van de arbeiders kwam hem al tegemoet. En die wat nie wou sing nie sing nie en die wat nie wou sing nie sing nie en die wat nie wou sing nie sing nie. Ze wierpen hem nieuwsgierige blikken toe, hetgeen hij ook merkte aan het dalen van hun stemmen op het moment dat hij passeerde. Zij aan zij knipten mannen en vrouwen gekleed in blauwe overalls gebukt of gehurkt de trossen van de stokken en vulden de rieten manden. In zijn tijd kregen ze hun werkkleding uitgereikt bij indiensttreding en werd het verrekend met het salaris. Elke twee jaar verplicht een nieuwe overall. Betty zou de kleding waarschijnlijk gratis verschaffen, of voor een symbolisch bedrag. Aan het model was niets veranderd. Zelf hij had er ook vaak een gedragen en zijn vader ook. Je kon hen daarin uittekenen. Zijn vader op de ploeg in zijn blauwe overall. Nu keek hij rond: wijngaarden zo ver het oog reikte. Hij kon zich nog goed herinneren dat de eerste wijnstokken de grond in gingen. Slimo, een van de oudere arbeiders, herkende hem en tikte eerbiedig aan zijn pet. Hij groette terug, vroeg hoe het met zijn vrouw was. Al vijf jaar dood, baas. Hij knikte en liep door. Een andere arbeider liep voor hem langs om de inhoud van zijn mand in een kruiwagen uit te storten. Hij rook zijn zurige zweet. Een tractor verliet het erf onder het toeziend oog van David. Erachter hing een overvolle laadbak. De bestuurder nam de bocht naar de weg. Enkele druiventrossen vielen van de bak en vielen ten prooi aan de sterk geprofileerde banden van de tractor. Wat over was, was voor de insecten. Over een uur zou er niets meer van te zien zijn. Het pad omhoog was slecht onderhouden. De arbeiders hadden moeite de kruiwagen recht te houden over de ingesleten groeven. Uit de plotseling toenemende bedrijvigheid achter zijn rug leidde hij af dat David weer terug was. Hij keek naar de blauwgrijze bergen in de verte en nu wist hij waar die diepe, verzadigde kleur hem aan deed denken. In zijn Franse tijd was hij met Claire, toen nog zijn verloofde, op huwelijksreis geweest naar Parijs. In het Musée dOrsay had hij een bloemstilleven van Eduard Manet gezien. De bloemen waren mooi, irissen en roze exemplaren met een groot hart vol oranjerode meeldraden, misschien azaleas, maar veel mooier had hij de achtergrond gevonden waartegen de vaas was geschilderd. Dat was exact de kleur van de bergen van Arkadia. Hoe hoger hij kwam, hoe onrustiger hij werd. Hij bleef even staan en keek achterom. Het zingen van de arbeiders was als een mantra. En die wat nie wou sing nie sing nie en die wat nie wou sing nie sing nie en die wat nie wou sing nie sing nie. Misschien moest hij de inspectie van zijn landje uitstellen tot later, tot hij bij Bernard was geweest bijvoorbeeld, die waarschijnlijk al vol ongeduld op zijn komst wachtte en zijn mooiste wijnen had klaargezet. Misschien zou dat beter zijn, maar hij liep door. Op de hoger en verder weg gelegen percelen was de oogst al achter de rug en heerste een merkwaardige rust. De stokken waren leeg en kaal en vogels en insecten zagen in het dal voorlopig betere kansen. Hier groeide ook het onkruid welig. Het was zelfs niet uitgesloten dat er zich slangen schuilhielden in het groen. De hoge schoenen die hij in Nederland ook weleens droeg, maar die daar belachelijk leken, bewezen hun dienst. Hij bleef met zijn blik zijn voeten volgen bij elke stap, omdat hij niet te ver omhoog wilde kijken. Het landje was een shangrila, een eldorado, een fata morgana in de gouden herfstzon. Het had op hem gewacht, zichzelf in vorm gehouden als een minnares die er altijd op haar best uit moet zien omdat ze nooit weet wanneer haar getrouwde minnaar tijd voor haar heeft. Hij bevond zich in een perfecte stilte die de wereld buiten tegenhield als een stootkussen. Een citroenvlinder cirkelde om zijn hoofd. Bijna voelde hij zich schuldig omdat hij niet eerder was teruggekeerd. Bijna, want de tijd had het landje goed gedaan. Het was nu op zijn best, de stokken op de toppen van hun kunnen en de mogelijkheden legio. Het terroir was fantastisch; de ligging ten opzichte van zon, regen en wind optimaal. Alle druiven waren al geoogst. Logisch. Deze plek lag beschutter en kreeg meer zon dan de percelen lager op de heuvel. Het was moeilijk te accepteren dat ook deze druiven per tractor naar de kwv waren gegaan en in de massa waren gestort. Hij sneed een tak af van de buxushaag die de percelen van elkaar scheidde, hurkte in het zand en tekende een vierkant van het perceel, waar hij vervolgens horizontale en verticale lijnen in begon te trekken, zodat het werd opgedeeld in vele kleine vierkantjes. Landjepik, landjepik, hamerde een stem in zijn hoofd. Speel landjepik met mij. Abrupt stopte hij met tekenen en vroeg zich af wie degene was die zijn landje al die jaren had bewerkt. De plek mocht dan paradijselijk lijken, het kostte veel tijd om het zo te houden. Hij draaide zich om en liep terug. Iets zwaars stootte tegen zijn been en schoot het fijnbos in. Een hond, dacht hij. Bernard kwam hem met gespreide armen tegemoet en omhelsde hem te lang. Dit was zijn vader, zijn zelfgekozen vader en hij hield van hem. Hij kuste hem op beide wangen. Je bent veel te lang weg geweest. Ik had het druk. O ja? En waarmee dan wel? De zaak. Je weet hoe het is als je voor jezelf werkt. Ja, ja. Is Simone er niet? Hij hoopte dat zijn stem neutraal klonk. Ze denkt dat je op vakantie bent. Bernard keek hem peilend aan. Het is goed dat je terug bent. Hij zag Bernard’s ronde, verweerde gezicht, de borstelige wenkbrauwen, wit nu. Hij hunkerde naar een nieuwe aanraking. Ik wil weten wat Betty met de boerderij van plan is. Bernard gebaarde hem daar nu niet over te praten, sloeg een arm om hem heen en loodste hem naar binnen. Op het dressoir stond de foto van Jean-Luc in zijn blauwwit gestreepte overhemd. Er brandde een waxinelichtje voor. Jean-Luc, met zijn bleke huid, die altijd in de schaduw had moeten spelen, voor altijd tien; een elfenkind, opgeofferd aan de droom van anderen. Dat de foto er niet meer zou staan was even ondenkbaar als het idee dat Jean-Luc was blijven leven. Bernard negeerde de foto. Ik heb een paar flesjes naar boven gehaald. Henk haalde diep adem. Dit was thuis, iemand die voor hem zorgde. Bernard was zijn poort naar een nieuwe wereld geweest; een onbedoeld bijeffect van zijn krampachtig streven hun ideale zoon te zijn. Hij nam plaats aan de ovale tafel waar hij zo vaak parmantig tussen Bernard en Simone in had gezeten. Hij met zijn pretogen en zij met haar appelwangen; ze voerden hem dan beurtelings oesters, asperges, gekonfijte eendenpootjes, Ardenner ham en kwartels. Lekkernijen die in het Afrika van de vroege jaren zestig alleen door een zeer select groepje genuttigd werden. Ze vertoonden de inzet en bereidwilligheid van vogelouders die heen en weer vliegen met wormen naar een nest vol onverzadigbaar kroost. Alles hadden ze hem leren eten. En drinken, maar dat kwam later. Ze hadden hem voorgedaan hoe je artisjokken moest eten. Blaadje voor blaadje eraf trekken, in de vinaigrette dopen en dan met je tanden het vlees eraf schrapen. Ze keken hem aan terwijl hij at, en af en toe ook elkaar, en moedigden hem aan. Zo ging je door, steeds dichter naar het hart, en was je eenmaal daar - eerst kwamen de slappe blaadjes die je niet kon eten nog - dan sneed je met een mes het hooi weg tot er een duimdik grijsgroen kippenvel overbleef. Toe maar, het is een delicatesse, zeiden ze. Kwarteleieren waren zo klein dat zijn elfjarige vingers er al lomp bij afstaken, en toch was het niet de bedoeling dat je er een heleboel van at. Dat deed je niet met delicatessen. Maar oesters mocht je slurpen. Hij herinnerde zich de sensatie van die totaal nieuwe smaak. Zilt, had Bernard gezegd. Een beetje gronderig, zout en slijmerig, en met citroen werd het weer heel anders. Zijn wangen gingen ervan tintelen. Alle smaken van de wereld had hij willen leren kennen, maar na zijn eerste glas wijn had hij de koers verlegd. Bernard ontkurkte een fles. Heb je je neus nog, Henk? Hij wees. Op dezelfde plek als gisteren. Op tafel stond nog een fles en in dat kistje op de schoorsteen zou ook wijn zitten. Bernards wijnkennis was tot in de verre omtrek vermaard. De rijke wijnboeren uit Franschhoek en Paarl kwamen regelmatig bij hem langs voor goede raad of stekken. Zijn stokken waren gegarandeerd vrij van bacteriën en schimmels. Toen Henk zelf nog wijnmaker was, gingen Bernard en hij vaak samen de boerderijen langs om hun oordeel te geven over de nieuwe wijnen. Vele uren hadden ze samen in de auto gezeten, van de ene boerderij naar de andere. De hitte en het stekende licht rond het middaguur, ook in de winter, en tegen de avond de kilte vanaf de zee. Bernard keek hem aan en schonk de glazen uit. Het aroma dreef naar hem toe. Knisperig. Hij ging rechtop zitten en trok de fles naar zich toe. Château Pétrus 1961. Die had hij pas één keer eerder gedronken, tijdens zijn stage in Frankrijk op een proeverij. Eén slok. Bernard had een hele fles. Ik dacht dat die op waren. Nee, en hij is nu op zijn top en vanaf morgen eronder. Je bent precies op tijd. Een Pétrus uit 1961, dat is... Een goed wijnjaar, jouw komst waardig. Wie zegt dat ik blijf? Je bent er nu. Ze lieten de wijn walsen in het glas. Wat wijn betrof konden ze elkaars gedachten lezen. Hij keek naar het donkerrode vocht. Een machtige wijn. Eerbiedig nam hij een slok. De tannine zoog het glazuur uit zijn tanden, maar de basistonen waren lichter dan hij had verwacht. Kostelijk vocht, subliem. Hij gluurde naar Bernard, die opging in zijn wijn en zijn ogen had gesloten. De brutaliteit die hij als kind had gehad, kon hij ook nu, op zijn drieënveertigste, nog niet begrijpen. Als elfjarige had hij zijn eigen ouders gekozen en zich een nieuwe identiteit aangemeten. Bij de buren wilde hij zijn en zijn plaats verdienen als het nieuwe kind, het betere kind, het enige kind. De kleur van zijde van de purperslak, een rins bouquet van moerbeien, frambozen en kruisbes, uitgekristalliseerde tannines, een afdronk zacht en vol als de boezem van een herderinnetje... Bernard glimlachte vergoelijkend. Het is een aardig wijntje. Het is een bombardement voor de smaakpapillen. Als iedereen dit zou drinken, zou er nooit oorlog zijn. Hij kon zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en knikte naar de andere fles op tafel. En wat is dat? Een Palmer. Ook uit 1961. Zijn mond viel open. Dat is onmogelijk. Nee, dat is een kwestie van geduld, en er komt nog meer. Henk zag dat Bernard niet naar het kistje wilde kijken en het toch deed. Palmer heeft een Nederlandse eigenaar. De familie Màhler-Besse, een Nederlander in het walhalla der wijnen. Je bent goed op de hoogte. Door de zaak. Ik haal alles uit Frankrijk. Besse is een rijke stinkerd. Zo kan ik het ook. Bernard keek hem opmerkzaam aan, pakte schone glazen en schonk de Palmer in. Die kleur van donkerrood fluweel. Dat was al een sterke indicatie. In zijn gretigheid nam hij meteen een slok. De wijn verspreidde zich door zijn bloed, verwarmde hem, liefkoosde hem, koesterde hem. Rust. Ere wie ere toekomt, zonder liefde kun je zon wijn niet maken, al heb je nog zoveel geld. Zonder liefde gaat het niet, beaamde Bernard. De eerste keer dat Bernard hem wijn had laten proeven was kort na zijn twaalfde verjaardag. Ze zaten op houten krukjes in de schuur. In de winter waren ze daar na schooltijd vaak samen te vinden. Er stond een grote werkbank, waaraan hij zijn huiswerk maakte en Bernard soms klusjes deed. De wereld daarbuiten bestond niet. De vaten met rijpende wijn om hen heen bakenden hun ruimte af als de zee een schip. Binnen in die vaten voltrokken zich in het duister geheimzinnige processen, die Bernard als een tovenaar op afstand bestuurde. Bernard draaide het kraantje van een vat open en vulde een glas, zoals hij zo vaak deed, maar deze keer hield hij het niet zelf, maar gaf het aan hem. Eindelijk ben je oud genoeg. Mijn god, wat heb ik lang op deze dag gewacht. Het rode vocht smaakte donker en zuur. Zijn gezicht vertrok zo dat hij het gevoel had dat zijn mondhoeken zouden uitscheuren. Zo erg is het niet. Hoe meer je drinkt, hoe sneller het went. Amper proevend wat hij dronk, had hij doorgedronken, elk glas aangepakt dat Bernard hem gaf en naar zijn uitleg geluisterd zonder dat er iets van bleef hangen. Hij wist niet hoeveel glazen uit hoeveel vaten hij had gedronken, maar zijn hoofd was alsmaar lichter geworden en de ruimte om hem heen steeds groter. Op zeker moment had Bernard gezegd dat Henk naar huis moest, omdat zijn moeder anders ongerust zou worden. Hij stond op, niet voorbereid op de deining. Wankelend zocht hij steun bij de vaten. Bernard ving hem op en lachte. Henk lachte met hem mee. Hardop lachend liep hij over het zandpad tussen de beide huizen door naar huis, en toen hij struikelde lachte hij nog harder. Op de keukentafel thuis stond een kan melk; ernaast een bord afgedekt door een ander bord, dat zijn moeder er bij zijn binnenkomst afhaalde. Er lag een karbonade op, gestold in eigen jus, gelig als bevroren urine. Zijn maag draaide om. Ben je daar eindelijk? Ik hoef niks. Ik heb bij de buren al gehad. De buren met hun fratsen. Je eet wat de pot schaft. Waarom? Omdat je een gezonde Hollandse jongen bent, daarom. Ze schonk een grote mok vol. Een vel bleef aarzelend aan de tuit van de kan hangen, maar besloot op het laatste moment toch de duik te wagen en belandde midden in zijn melk. Ze zette de mok bij de karbonade. Eten. Met lange tanden werkte hij de maaltijd naar binnen. Zijn lichaam protesteerde bij elke hap. Hij wilde opstaan, maar zijn moeder stond bij het fornuis. Ze zag er vermoeid uit, had haar handen in de zakken van haar donkerblauwe schort gestoken en staarde naar de vloer. Hij vroeg zich af waar ze aan dacht en verbaasde zich, want zoiets was nooit eerder bij hem opgekomen. Een moment sloot hij zijn ogen. Alles begon te draaien. Hij greep naar zijn buik, rende naar de gootsteen en gaf over, in drie kokhalzende bewegingen die zo diep uit zijn binnenste kwamen dat het net was of hij binnenstebuiten werd gekeerd. Een coltrui met te krappe hals die over zijn hoofd werd uitgetrokken en bij zijn oren klem kwam te zitten. De stof die zijn gezicht nauw omsloot, en de paniek om niets meer te zien. Zijn moeder kwam achter hem staan en zette de kraan aan. Heb je nou je zin? Hij keek met haar mee en zag wat ze bedoelde. Ook in de gootsteen mengden melk en wijn niet. Zijn pleegvader kreeg gelijk. Het wende snel. Bernard leerde hem wijn drinken, proeven en waarderen. Onder zijn leiding kon Henk al snel alle druivensoorten en -rassen onderscheiden. Zijn talent bleek uitzonderlijk. Het was een openbaring, want tot nu toe was hij nergens goed in geweest, had niets zijn speciale interesse gehad. De wijn kreeg hem in zijn greep. Dat zijn klasgenoten ondertussen hun lichaam en dat van anderen ontdekten, ging volledig langs hem heen. Het duurde niet lang of hij begon zijn eigen vader de kop gek te zeuren. Het akkerland bracht niets op, druiven moesten ze gaan verbouwen. Daar lag hun toekomst. Een droog jaar en een misoogst, het voorbeeld van boeren in de omgeving en misschien ook zijn onophoudelijke gezeur trokken zijn vader uiteindelijk over de streep. Gras en akkerland maakten plaats voor wijngaarden. De veestapel die ze nog hadden werd afgebouwd; een klein aantal bij wijze van nostalgie in de stal ondergebracht. Bernard was in zijn nopjes als een klein kind. Een grote, olijke kabouter was hij, die precies wist wat hij deed. Hij zette het kistje rechtop en nodigde hem uit voor een bezoek aan de schuur. Vanaf de loopbrug keken ze neer op de gistbakken. Er hing een lichte schimmelgeur, getemperd door de koele temperatuur. Over een week zou de nieuwe wijn op het vat gaan. Hij vertelde over Bettys plannen met de boerderij. Die coöperatie was een heel slecht idee. Als Henk Betty haar gang liet gaan, zou er binnen een paar jaar niets meer over zijn van het familiebezit. Het was een wonder dat het bedrijf nog min of meer functioneerde. De beslaglegging is een groter probleem, zei zijn pleegvader. Wat bedoel je? Er zijn schulden, maar die zijn er altijd. Die coöperatie... Natuurlijk is het idealisme, dat is alles bij je zuster, al noem ik het liever fanatisme, maar het is ook haar laatste strohalm. Wordt zoiets niet aangekondigd? Het aanplakbiljet is verwijderd. Ze heeft op het laatste moment ergens geld losgekregen en uitstel bedongen... Betty kent veel mensen binnen het anc. Die hebben nu hoge posten. Wanneer komt ze terug? Daar had hij nog amper bij stilgestaan. Binnenkort zou hij de boerderij met Betty moeten delen. Geen idee. Ze liepen langs Bernard’s prijzenkast, die aan het einde van de loopbrug bij de trap stond, en bleven daar staan. In het midden hing de medaille van de Michelangelo, recent toegekend voor een van Bernard’s pinotages. Je hebt er weer aardig wat prijzen bij. Henk? Ja. De boycot is voorbij. Je kunt nu zelf wijn gaan exporteren. Naar Frankrijk. Ik importeer nu. Je verkoopt andermans wijn. Bernard wist hoe hij hem moest raken. Dat bevalt prima. Wel de lusten, niet de lasten. Dit komt niet voor niets op je pad. Ik geloof niet in dat soort dingen. Exporteren naar Frankrijk was sinds zijn stage daar zijn grote droom geweest. Maar de laatste keer dat hij zijn wijn de grens over had gekregen, was bijna vijftien jaar geleden. Niet verder dan buurland Mozambique was hij gekomen. Door de boycot, die alleen door bananenrepublieken genegeerd werd, waren de grenzen gesloten voor Zuid-Afrikaanse sporters, fruit en wijn, hoewel de klassieke winstmakers van Zuid-Afrika, diamanten en goud, die boycot met of zonder hulp van de regering ongetwijfeld wisten te omzeilen. De rebellen hadden zijn wijn, die hij in een speciale verpakking dwars door het oerwoud getransporteerd had, gedronken als cola. Ze hadden er ijsblokjes bij gegooid, die net zo rinkelden als hun gouden kettingen. Ten einde raad was hij geweest. Zij, met hun ronde buiken en getooid met de iconen van de nouveau riche die overal hetzelfde zijn - de Rolexen, ringen met diamanten, de Armanikleding en de Duitse wagens, die de reputatie genoten niet te roesten in het vochtige woud - hadden hard gelachen om zijn beteuterde gezicht en hem, de witman, zijn dollars toegeworpen zonder hun op luide toon gevoerde conversatie te onderbreken. Maar het jaar daarop had hij de Arkadia Reserve 1981, zijn beste wijn ooit. Alles had hij ervoor over gehad om die naar Frankrijk te krijgen, maar het was het grootste debacle in zijn leven geworden. Waar is je Classic Wine Trophy van vorig jaar? Die staat ergens in een doos. Bernard keek hem aan. Voor je Arkadia Reserve had je alle prijzen moeten krijgen. Zijn pleegvader kon nog altijd zijn gedachten lezen. De Veritas Double Gold. Die bestond toen nog niet. Weet ik. Een prijs die nog niet bestond voor een wijn die nooit heeft bestaan. Hij was er wel. Ik heb gezien hoe je de druiven in de gistbakken hebt gelegd, de most naar de vaten hebt overgebracht en later de wijn van de vaten naar de flessen. De etiketten hebben we samen uitgezocht en ik heb de eerste fles van de band opgevangen en als een baby in mijn armen genomen. Een wijn bestaat niet als niemand hem heeft gedronken. Het terroir van Arkadia is alleen maar beter geworden. Met het landje daarboven en jouw talent is alles mogelijk. Bernard keek hem aan. Ik heb je wel gezien. Heb jij het landje bijgehouden? Nee. Als ik had vermoed dat je terug zou komen, was ik er misschien een keer met de snoeischaar langsgelopen, verder niet. Wie dan wel? Iemand met kennis van zaken en liefde voor wijn. Het doet er ook niet toe. Het kost jaren om een topwijn te maken, minimaal zeven jaar; zes jaar als je mazzel hebt en een heleboel geld. Geld hoeft geen probleem te zijn. Hij schudde resoluut zijn hoofd en zei dat hij terug moest. Met de Pétrus en de Palmer had hij voor vandaag meer dan genoeg ervaringen opgedaan. Licht in zijn hoofd liep hij terug naar Arkadia. Bij het hek wachtte een kleine, stevige vrouw hem op. Haar ronde appelwangen weerspiegelden de rest van haar figuur. Ofschoon lichtelijk uit het veld geslagen door haar stuurse houding, opende hij zijn armen omwille van de herinnering. Simone! Ze bleef staan waar ze stond, zonder zich te verroeren. De verloren zoon. Hij lachte zon beetje. Zij niet. Ga weg. Simoontje... Weg. De laden van Bettys bureau waren op slot en de archiefkast ook. Op het bureaublad tekenden zich kringen af van bekers Frisco en koppen rooibos. Een brandplek van een omgevallen kaars verwees naar de periode dat de stroom nog regelmatig uitviel. Vele avonden had hij in deze kamer doorgebracht. Vooral s winters als de haard brandde en er weinig werk in de wijngaarden was. Daarvóór was het bureau van zijn vader geweest, maar die was als boer in hart en nieren liever buiten geweest dan dat hij met zijn neus in de papieren zat. Administratief was het bedrijf dan ook een complete chaos geweest toen hij het overnam, maar hij vreesde dat hij er zelf ook geen ster in was gebleken. De vroegere schuur, die met de gang naar de kwv deels overbodig was geworden, was in tweeën gesplitst en deed nu voor de helft dienst als kantine voor de arbeiders. Een paar oudere mannen zaten, nog in overall, dicht bij elkaar met grote flessen Lager-bier aan een van de formicatafels. Achterin zag hij David zitten, met tegen over hem een tengere, gesoigneerde man in een beige pak, die hij, hoewel ook vele jaren ouder nu, meteen herkende als Kishore Patel, een Hindoestaanse intellectueel wiens familie pas twee generaties geleden uit India was gekomen. Eind jaren zeventig had hij zich aangesloten bij het anc en was doorwrochte en door een breed politiek spectrum gewaardeerde stukken in de Engelstalige dagbladen gaan schrijven. Zijn advocatenpraktijk in Kaapstad had hij sindsdien op een laag pitje gezet. Betty kende hij via het anc. Hij wist dat ze goede vrienden waren, maar niet dat Kishore ook buiten Betty om op Arkadia kwam. Met alle ogen in zijn rug beende hij naar David en gunde zich niet de beleefdheid om Kishore te begroeten. Ik wil de administratie doornemen. Kishore stak zijn hand uit. Henk, ik hoorde al dat je terug was. Wat goed je te zien. Hij schudde hem de hand. Ja, de tamtam gaat nog steeds rond. Afwachtend keek hij naar David. Miss Betty wil dat u wacht tot zij terugkomt. Geef me alle sleutels. Ik heb geen zin om elke dag te moeten zoeken. U hebt ze morgen op uw bureau. Misschien hebben we een communicatieprobleem. Mijn Afrikaans is niet zo goed meer. David bleef nog een moment zitten, kwam overeind en liep met hem mee. Boven opende David de kast en legde de stapels ordners op zijn bureau. De sleutels van het bureau diepte hij op uit een vaas. Tot slot pakte hij een grote plastic tas en kieperde die leeg over de vloer. Ongeopende rekeningen. Zonder iets te zeggen verliet David de kamer. Henk keek in de kast. Op de bodem lag onder een opgevouwen plaid een aantal wetboeken; stille getuigen van Bettys nooit afgemaakte rechtenstudie. Zij, die de eerste in de familie had moeten zijn met een universitair diploma, had alles opgegeven voor de politieke strijd van een land dat goedbeschouwd niet het hare was. Hij ging achter het bureau zitten, knipte de lamp aan en pakte de eerste ordner. Het duurde een tijd tot hij er greep op kreeg. De slaap prikte achter zijn ogen. Hij zette het raam verder open om de avondlucht naar binnen te laten stromen. De avonden werden al kil. Spoedig zou hij de haard weer moeten stoken. Voor de zoveelste keer tuurde hij op dezelfde lijsten. De rekeningen had hij gelaten voor wat ze waren. Eerst wilde hij zicht op wat hij de interne bedrijfsvoering noemde. De personeelsgegevens waren in lange tijd niet meer bijgewerkt. Hij kon zich tenminste niet voorstellen dat er al vijf jaar geen mutaties meer waren geweest. Een nadere blik op de geboortedata van het personeel maakte hem achterdochtig. Het gros was bejaard, en zoveel oude arbeiders had hij op het land niet gezien. Wie waren die mensen en waarom stonden ze op de loonlijst, als ze niet werkten? Of waren ze ziek? Op de rekeningafschriften zag hij dat tot een paar maanden geleden alle personeelsleden hun salaris hadden gekregen. Ook die hele bejaardenclub. En de vader van Shelley. Hij was vroeg wakker en liep in korte broek naar buiten. Dat licht, dat verrukkelijke licht dat binnen een kwartier op volle sterkte was. Dat was hij altijd blijven missen. De beroemde Hollandse wolkenluchten konden hem gestolen worden. Zuid-Afrika was geen land om uit te slapen, dan miste je het beste deel van de dag. Alle blanken die hij kende waren voor dag en dauw op, gingen vóór hun werk naar de sportschool, die hun deuren om zes uur openden, en s avonds vroeg naar bed. Nieuwe emigranten probeerden in het begin hun oude levensritme aan te houden, maar tevergeefs. Hun heimwee naar druilerige ochtenden en lange zondagen doorgebracht in bed stierf een zachte dood. Hij had niets met het Blut und Boden-gevoel, dat nog zo sterk leefde in dit land, maar de aantrekkingskracht ervan voor anderen begreep hij wel. Vroeg in de morgen leek Zuid-Afrika nog altijd het beloofde land, het perfecte land. De belofte klonk door in het prille getjilp van de honingzuiger. Je zag het aan de optrekkende nevel boven de velden en vooral aan de manier waarop de zon in een mum van tijd de schaduwen optrok als een kleed dat van tafel getrokken werd; de verbleekte kleuren weer helder als op de eerste dag. Na het ontbijt van havermout en gecondenseerde melk - meer had hij in de kasten niet aangetroffen - pakte hij de loonlijst en liep via de veranda en de tuin naar de wijngaarden, waar op het grote shirazperceel al druk werd gewerkt. Hij moest toegeven dat die David de wind eronder had. Betty bofte met hem. Dichterbij gekomen zag hij dat David aan Slimo en een veel jongere, oersterke arbeider - veel donkerder van tint dan de anderen, die over het algemeen halfbloeden waren - uitleg gaf over de guyotsnoei. Zelf had hij altijd de cordonsnoei toegepast, maar aangezien op Arkadia tegenwoordig kwantiteit boven kwaliteit ging, was deze keuze logisch. Met de guyotsnoei bleven de meeste vruchtbare ogen behouden, waardoor er veel trossen konden ontstaan. Nadeel ervan was dat er maar weinig oud hout overbleef, wat de plant kwetsbaar maakte. In zijn ogen was het oude hout bovendien een reservoir waar het goede en de kracht van de plant zich in verzamelde. David deed voor hoe al het tweejarige hout weggesneden moest worden. Twee nieuwe scheuten legde hij plat langs de lijn. De arbeiders mompelden goedkeurend. Zelf had Henk bijna te doen met die dunne twijgen die volgend jaar al een zware last te dragen zouden krijgen. Het leek wel het equivalent van een legbatterij. Pure exploitatie. Op enige afstand van David en de arbeiders bleef hij staan. Hij telde ze, het waren er acht. David zag hem en groette. Hij wapperde met de lijst. David kwam op hem af. Goedemorgen, baas. Er staan tweeëntwintig mensen op de loonlijst. Hier zie ik er acht. Er zijn zieken, baas. Veertien van de tweeëntwintig? Dat is een epidemie. Wat hebben ze? Een paar zijn oud en een paar hebben tbc. We moeten voor ze bidden. Hier zou hij achteraan gaan. Dat lijdzame, daar had hij nooit tegen gekund. Hij keek naar Slimo, die de snoeischaar iets te gretig hanteerde. Wil Betty dat je de guyotmethode gebruikt? David lachte. Dat maakt haar niet uit, maar ik heb een cursus gevolgd. Wat voor cursus? Een schriftelijke. David wees op de uitgestrekte wijngaarden, die hen omringden. Maar ik heb veel kunnen oefenen. Zijn blik bleef rusten op de lijst in Henk’s hand. U wilt veel weten, baas. Hij liep naar de barakken. Een oude man was zijn huis lichtblauw aan het schilderen. De verf zat in een grote emmer. Enkele barakken in de buurt waren recent roze of wit geschilderd. In de moestuinen voor de behuizingen werden maïs, bonen en tomaten verbouwd, op door touw en ijzerdraad begrensde percelen van ongeveer twintig vierkante meter. Op één veldje alleen maar wuivende zonnebloemen, dicht op elkaar geplant. Het waren er zoveel dat ze aan alle kanten door het ijzerdraad in bedwang moesten worden gehouden. De man stopte pas met schilderen toen Henk al enige tijd voor hem stond. Hij vroeg naar het huis van de familie Yona. De man wees naar een van de roze huizen verderop. De deur stond open en er hing een vliegengordijn van kralen in de deuropening, dat zachtjes meebewoog in de wind. Dat kleine meisje dat zich in die maanverlichte nacht van hem losrukteen naar de barakken rende. Met de loonlijst in zijn hand zat hij op een lage bank tegenover de ouders van Shelley. Haar vader, een zestiger met Mandela-krulletjes, en haar moeder, een paar jaar jonger, met dik zwart haar met slechts een enkele sliert grijs erdoorheen. Het haar van Shelley. In een met gaas afgedekt hoog ledikant lag een peuter van een jaar of anderhalf te slapen. Henk vroeg naar de gezondheid van hun kleinzoon Andile. In Nederland zijn de ziekenhuizen heel goed, zei Andile’s grootmoeder. Ze schoof een schaaltje mierzoete koekjes naar hem toe. Hij is thuis, baas, vulde haar man aan. Met een half oog keek hij naar de lijst in zijn hand. Meneer Yona, ik zag in de administratie dat u al een tijdje niet meer kunt werken... Ik heb vijftig jaar gewerkt, eerst voor uw vader, toen voor u en toen voor uw zuster. Bent u ziek? Gelukkig niet. Dank de heer. Ik ben met pensioen. Uw zuster is een goed mens, zei zijn vrouw. Op de televisie stonden deels dezelfde fotos als bij Shelley in Amsterdam. Shelley met haar twee kinderen en Andile, haar broer. Onopvallend dacht hij ze te bekijken, maar niets ontging hen. Die Chinees heeft hem meegenomen, samen met dat vriendje van u, u weet wel, zei de vrouw. Haar man keek hem verontschuldigend aan. Ik weet dat niet, baas. Zijn vrouw kwam op dreef. Hij had een zwarte auto, een grote zwarte auto met geblindeerde ramen, en daar lokte hij kinderen in mee. De hele kust ging hij af. Tot aan Port Elisabeth. Henk stond op, wist al niet meer wat hij hier had gehoopt te vinden. Shelley’s moeder greep zijn arm. Door naar achteren te stappen wilde hij zich tactvol losmaken, maar dat ging niet zomaar. Haar hand knelde zich steviger om zijn arm. Doe Shelley de groeten, zei ze, en ze keek hem zo intens aan met haar fonkelende knikkerogen dat hij er bijna bang van werd. Baas Henk is nu hier, mama, zei haar man. Ze liet hem los. Godzijdank. Op weg naar buiten zag hij aan de muur een Delfts blauwe tegel hangen met een molen en de tekst Oost west, thuis best in het dunne handschrift van zijn vader. Over vier continenten waren de tegels, die zijn vader na zijn pensionering bij duizenden was gaan schilderen, verspreid, maar uitgerekend hier kwam hij er een tegen. Waarschijnlijk had die tegel in een doos oude spullen of kleding van Betty gezeten. Lenige vingers met puntige, rozerood gelakte nagels bespeelden razendsnel een calculator. De Aziatische bankmedewerkster in Stellenbosch schoof met een vinnige beweging de kassastrook onder het loket door en bevestigde zwart op wit wat hij al vermoedde: Arkadia verkeerde aan de rand van de financiële afgrond. Alleen de rente van de lening bedroeg al een klein kapitaal. Herhaaldelijk waren er nieuwe leningen afgesloten om oude af te lossen. Op het moment dat het onderpand, Arkadia, minder waard dreigde te worden dan de optelsom van alle schulden, had de bank beslag laten leggen. Hij vroeg waarom de beslaglegging was opgeheven. Waar was dat geld vandaan gekomen? Het Hongkong-nuffie haalde de dunne wenkbrauwen op zoals een ander zijn schouders. Hij vroeg inzage in alle transacties van de afgelopen jaren. Dat bleek niet mogelijk. Een jaar kon hij krijgen, na schriftelijk aanvragen.

Lamtietie, damtietie, doedoe my liefstejie, moederhart rowertjie, dierbaarste diefstejie! Luister hoe fluisterdie wind deur die boompietjie. Heen en weer wieg hyhom al oor die stroompietjies: Doedoedoe, bladertjies, slapenstyd nadertjies. Doedoedoe, blommetjies, Nag is aan t kommetjies, So sing die windjie vir blaartjies en blommetjies. Marie stopte Andile voorzichtig onder en legde Jade, zwaar van de slaap, terug in haar eigen bed. Op haar tenen verliet ze de slaapkamer, waar niet veel meer in stond dan een groot houten stapelbed. In de woonkamer plofte ze op de bank neer. De televisie vertoonde geluidloos zwart-witte beelden van een verwoest Grozny. Sinds de sushi had ze niets meer van Vincent gehoord. Dat was vreemd. Hij wist waar ze woonde. Drie keer per week, als ze terugkwam van haar training in het Diemerpark, nam ze in één keer alle trappen naar de negende verdieping, in de hoop dat ze daarmee een boodschap op het antwoordapparaat zou afdwingen. Frederieke was vaak thuis als ze buiten adem boven kwam en plaagde haar door te zeggen dat er iemand voor haar gebeld had, maar dat ze niet wist wie. Misschien schaamde hij zich of had hij er geen bal aan gevonden. Heel goed mogelijk, zo bijzonder was ze niet. Ja, het was saai geweest. Hij had zich verveeld. Ze kon zich beter op haar studie concentreren. Die ging heel goed. Men vond haar veelbelovend.

Dat met die bonen beschouwde ik als een incident, zijn reactie op een drukke periode. Maar als er elke dag incidenten plaatsvinden, dan moet je het anders gaan noemen. Op een dag was hij spoorloos verdwenen. Het hele dorp was ik op de fiets al drie keer door geweest, toen bleek dat hij een dorpverder in zijn pyjama bij een brievenbus stond. Geen mens die je waarschuwt. Uiteindelijk hoorde ik het van de buschauffeur uit Opperdoes. In Afrika zouden ze hem uit zichzelf thuisgebracht hebben, dat is de andere kant van de medaille. Hij moest een brief posten, zei hij, maar die was hij kwijt. Hij was wat anders kwijt, maar ja. Ik vroeg waarom hij in zijn pyjama was. Omdat alles vuil was, zei hij, en wat de mensen ervan dachten kon hem niet schelen, want die wisten ook dat ik nooit waste. Dat was niet zo. Ik waste bijna iedere dag. Midden op straat begon hij zijn pyjamabroek uit te trekken. Eronder droeg hij een lange onderbroek. Die wilde hij ook uitdoen; als ik liever had dat hij in zijn nakie liep, dan kon dat wel geregeld worden. Toestanden, niet prettig. Je hebt het idee dat het hele dorp vanachter de ramen naar je staat te gluren. Wel een dorp verderop, dat was nog een geluk, maar toch. Wat moet je op zon moment? Ik deed mijn jas uit en wilde hem die aantrekken,maar hij keek me aan of ík niet goed wijs was en begon terug naar huis telopen. Met mijn fiets aan de hand liep ik achter hem aan, en ik voelde me een politieagent die een dronkenlap opbracht. De volgende dag ben ik met de bus naar Hoorn gegaan, daar heb je een natuurvoedingswinkel met een bijzonder behulpzame mevrouw achter de toonbank. Ze weet dat je op onze leeftijd allerlei kwalen hebt, dus je hoeft niets te vragen. Ze adviseert. Kalknagels, onrustige benen, slapeloosheid, incontinentie, reuma, pijn op de borst, vergeetachtigheid, zolang je geen nee zegt, komt het op de toonbank. Lecithine, sint-janskruid, visolie, knoflook,ginseng en nog wat van die oosterse dingen. Vitamine E slikten we al. Het was alles bij elkaar een heel bedrag. Op de terugweg kwam er een jongen naast me zitten met een walkman op en van die hoge schoenen aan. Van Hoorn tot Scharwoude zat hij met zijn hoofd mee te knikken met de muziek en ik zat zachtjes te huilen, maar daar heeft hij niets van gemerkt. Geen moment keek hij opzij. Ook niet toen hij uitstapte. Hij ging er in het centrum uit, twee haltes eerder dan ik. Het isbest een mooie route. Je ziet veel van het Markermeer. Daarna ging het hard, maar het kan best nog geholpen hebben, dat spul. Marie wist niet wat ze zag toen ze bij het afwassen al die potjes tegenkwam,maar zij had al eerder in de gaten dat er iets niet in de haak was met opa. Daar heb ik pas later het fijne van gehoord. Ik heb me vaak afgevraagd of hij het zelf geweten heeft. Het is weleens bij mij opgekomen dat hij simuleerde. Vergeten is troostrijk en vergeten wat je vergeten hebt nog meer. Johan wilde vergeten om wat er was. Na al die jaren hebben zijn demonen hem geveld en is hij moe gestreden. Soms wil ik ook vergeten, niet om wat ik had, maar om wat ik niet had. Jou.

In het achterste gedeelte van de schuur lag zijn oude apparatuur voor wijnbereiding opgeslagen. Na zijn vertrek in 1982 hadden anderen de schuur opgeruimd. Arkadia leverde sindsdien alle druiven rechtstreeks aan de kwv, en de gistbakken, persen en vaten waren daarmee overbodig geworden. De met plastic afgedekte gistbakken leken nog goed bruikbaar. De kneus-ontsteelmachine was verroest, maar dat was ook in zijn tijd al een hopeloos ouderwets ding geweest. Nog even en hij zou als antiek wat opbrengen. In Frankrijk waren de mensen gek op dat soort dingen. Hij zocht door. De vaten hadden hun geur nog niet verloren. Kastanje uit de Ardennen, een kleine partij uit de erfenis van een familielid van Bernard. Hij stelde zich de dichte Ardense bossen op de hellingen van de heuvels voor, waar de kastanjebomen met hun toppen naar de hemel hadden gereikt en jaar in jaar uit alleen voor hun eigen belang waren gegaan, doof en stom vechtend om licht en lucht. Dat had tenminste wat opgeleverd. Achter de gistbakken zag hij zijn oude racefiets staan. Voorzichtig schoof hij de bakken aan de kant. Een emaillen melkkan rolde er tussen vandaan. Hij zette de gebutste kan op een van de persen en tilde de fiets achter de opgeslagen spullen langs. Op het erf inspecteerde hij het rijwiel. De banden waren leeg en het frame was krom, maar de trappers en de remmen leken nog goed. Hij zou hem weer in orde gaan maken, onderdeel voor onderdeel. Bernard kwam op hem afgelopen. Wijntje? En Simone? Komt pas vanavond terug. Vroeger was ze niet zo. Je moet het haar niet kwalijk nemen. Na de overgang is ze wrokkig geworden. Dat schijnen meer vrouwen te hebben. En mannen? Mannen kijken vooruit, niet terug. Samen liepen ze naar Bernard’s veranda, omgeven door fruitbomen en bijna permanent in de schaduw. Slechts kleine snippertjes licht lukte het om ongefilterd de aarde te bereiken. Veel uitzicht was er niet. Bernard zei altijd dat hij zich hier met een klein beetje fantasie in de Ardennen waande. Op de vierkante tafel lag een geblokt zeil. In het midden stonden een in krantenpapier verpakte fles en twee glazen. Gaan we blind proeven? Dat is jou wel toevertrouwd. Inderdaad had hij als kind aan vele wedstrijden meegedaan. Als veertienjarige had hij er de televisie mee gehaald en had hij alle routiniers, de knoestige vijftigers en zestigers met hun grote handen, verslagen. Geblinddoekt maar niet nerveus had hij op een rechte stoel op een podium gezeten, met links en rechts van hem de overige kandidaten. Zachte handen met een lichte seringengeur vouwden de zijne om een glas met een bodempje wijn en leidden het naar zijn mond. De wijnen waren makkelijk te herkennen. Hij had ze allemaal goed geraden. In de jaren zestig waren er lang niet zoveel wijngaarden geweest als nu. Hij had er eer in gelegd om het goede antwoord zo snel mogelijk te geven. Apetrots was hij geweest, zonder door te hebben dat de presentator de draak met hem stak. Na afloop had hij door het publiek gedwaald, zoekend naar het meisje of de vrouw bij wie die met seringenzeep gewassen handen hoorden, maar zonder blinddoek was niemand bereid de handen om de zijne te vouwen. Een wonderkind noemde Die Burger hem. Hij wist niet of de opnames bewaard waren gebleven. In Nederland had hij later een programma gezien dat Wedden dat...? heette en sterk leek op het programma waaraan hij had meegedaan. Bernard schonk hun glazen klokkend vol. Nu gaan we drinken. Ze hieven het glas. Het kistje. Die fles met die krant eromheen was afkomstig uit het kistje, waar zijn pleegvader al dagen heel opvallend-onopvallend om liep te doen. Bernard bezat veel befaamde en zeldzame wijnen en hij wist feilloos wanneer die gedronken moesten worden. Elke fles had zijn eigen top, daarna zette de vervlakking in. Een enkele keer overkwam het hem zelf dat hij een wijn net te vroeg of te laat dronk. Dagen kon hij dan chagrijnig zijn. Het ging om die top, die mocht je niet missen. Het maximale. Met op dronk zijn had dat niets te maken. Met deze was dat gelukt, een godendrank. Wat een rijkdom. Een breed scala aan aromas kwam hem tegemoet nog voor hij het glas naar zijn neus bracht, maar uiteindelijk was het die ene, unieke geur die voor alle andere uitreisde en zijn zinnen op hol bracht. Daarachter waaierde de geur opnieuw uit, zoals een prisma het licht breekt en het hele kleurenspectrum ontvouwt. Onrust overviel hem, en geluk, want dit was waarvoor hij leefde, maar hij dwong zichzelf het gebruikelijke ritueel af te werken en niet te jakkeren, niet te snel naar de climax te gaan. De veelheid van smaken, die elkaar aanvulden, versterkten en omkeerden was overweldigend. Framboos en kersen, het wrange van onrijpe nectarine, een hint van hop, lavendel en pistache, een houttoon, alles in stille harmonie met elkaar. Ach, er was geen beginnen aan. Het was een excellente wijn. Hij aarzelde nog om hem perfect te noemen. Daarvoor moest hij zijn kwaliteit net iets langer bestendigen. Over de tafel heen keek Bernard hem verwachtingsvol aan. Hij moest iets zeggen. Vooruit dan maar, honderd procent zeker dat hij ernaast zat. Een Château Malartic-Lagravière uit 1984? Bernard schudde grijnzend zijn hoofd. Goede gok, maar nee. Zit ik wel in de buurt? Is het een graves? Zit je nu te raden, Henk? Zeg dat het een Franse wijn is. Bernard lachte nu voluit. Waarom? Dan heb ik nog iets goed, en omdat ik niet denk dat Italië, Spanje, Australië of Chili... Misschien ben ik te snobistisch, dan moet je het gewoon zeggen. Hoe kan ik een wijn herkennen die ik nooit gedronken heb? Wil je het echt weten? Een onbestemd voorgevoel bekroop hem, maar voor hij ja of nee kon zeggen, verwijderde Bernard met een zwierig gebaar, als een goochelaar die zijn hoed optilt en duiven laat opvliegen, het krantenpapier van de fles. Henk las de naam van de wijn: Arkadia Reserve 1981. De tekening van de boerderij had hij zelf gemaakt, de wijn ook. Zijn wijn, die verloren was gegaan in een metershoge schervenfontein die zijn droom aan gruzelementen spoot. Koeien waren er dronken van geworden, verder niemand. De fontein had zich doorgezet in de melk die de volgende dag gistend uit de uiers stroomde. Hoe kom je daaraan? Die heb je me zelf gegeven. Weet je dat niet meer? Hoeveel heb je er? Alleen deze. Als je niet zo gierig geweest was... Een vreemd lachje, waarin hij zichzelf niet herkende, ontsnapte uit zijn keel. Hij keek naar de halfvolle fles, dronk zijn glas leeg en schonk hun glazen bij. Het zijne klokte hij achterover en hij keek Bernard aan alsof hij hem wilde aansporen hetzelfde te doen. De bewijzen moesten zo snel mogelijk vernietigd worden. Bernard legde kalmerend zijn hand op Henk’s arm. Het is niet te laat. Het is tijd. Hij rukte zich los. Ik ga pissen. Via de keuken liep hij naar de wc. De deur naar de woonkamer stond open. Vanaf het dressoir lachte Jean-Luc hem toe. In de wc deed hij de deur op slot, ging op de pot zitten en staarde naar de poster van het kasteel van Bouillon, die daar al hing zolang hij zich kon herinneren. Hij wist zeker dat hij Bernard geen fles had gegeven. Dat paste niet in zijn droom. Bernard moest hem achterovergedrukt hebben. Hij zag hem ervoor aan om s nachts in te breken in de schuur. Of een van de arbeiders om te kopen. Hij had hem een fles willen geven, pal voordat hij weg zou rijden. Dat eerder doen brengt ongeluk, maar deze keer was het andersom geweest. Later zette Bernard zijn plan uiteen. Hij zou alle schulden van de bank overnemen, zodat Betty rechtstreeks bij hem moest aflossen. Wanneer ze dat niet meer kon, was de boerderij van hem. Voor de bank was het ook interessant, omdat de schulden inmiddels groter waren dan de waarde van de boerderij. Henk zou dan carte blanche hebben om zijn wijn te maken en zijn ouders mochten blij zijn dat de boerderij niet in vreemde handen was terechtgekomen. Wat vind je ervan? Klinkt heel simpel, behalve dat ik niet denk dat Betty akkoord zal gaan, en mijn ouders evenmin. Zijn vader zou nooit toestemmen. Hij gunde het hem simpelweg niet. Zij moesten gelijk blijven in het goede en het kwade. Samen in een diepe put met stinkend water blijven zitten. Het is geen kwestie van kiezen. In 1982 ben ik genekt door het anc en nu dat aan de macht is, gaat dat weer gebeuren, of het nu door de Black Empowerment is of door de landonteigening. Zeg niet dat je er niet van gedroomd hebt. Ik wist niet dat je zo rijk was. Nog één kans om een perfecte wijn te maken, de wijn die hem met zijn lot zou kunnen verzoenen. En niet alleen hem. De goden gunstig stemmen. Elke dag had hij ervan gedroomd. Het was een gouden kans, die geen tweede keer voorbij zou komen. Zo hoogmoedig kon hij zich niet permitteren te zijn. Misschien zou hij zijn zus ooit dankbaar zijn voor haar wanbeheer. Bernard verdeelde de rest van de Arkadia Reserve 1981 over hun glazen. Een auto reed het erf op. Henk keek naar zijn glas. Laten staan was zonde en snel opdrinken ook. Het allerlaatste beetje Arkadia Reserve 1981; hij nam zijn glas mee en vluchtte via een andere uitgang weg van het huis van de Castel’s, een fractie van een seconde voordat Simone achterom de veranda op liep. Op de weg die Arkadia scheidde van het terrein van Bernard ledigde hij het glas. De wijn was warm geworden en de smaak een stuk minder. Zo snel was alles verdwenen. Het lege glas gooide hij in de struiken. Bij gelegenheid zou hij het wel een keer opdiepen en aan Bernard teruggeven.

Het is heel jammer om maar twee kinderen te hebben. Het is helemaal jammer als het alsmaar heibel is tussen die twee. Henk is naar Arkadia vertrokken, kort na de eenentwintigste verjaardag van Marie, en nu wil hij de boerderij overnemen. Betty neemt zo snel mogelijk het vliegtuig terug. Ik snap wel dat hij bezorgd is om de boerderij. Die gaat ons allemaal aan het hart, maar de rivaliteit tussen die twee speelt natuurlijk ook een rol. Betty was vroeg politiek bewust. Dat zat er altijd al in. Ze speelde veel met de kinderen uit de barakken en snapte niet waarom haar klasgenootjes op de kleuterschool allemaal wit waren. De juffrouw had gezegd, terwijl ze samen met de leerlingen de potloden kleur bij kleur legde in de vakjes van de grote houten doos, dat God ook van netjes hield,wit bij wit en zwart bij zwart. Wat kon ik zeggen? Voordat ik naar Afrika ging, had ik nog nooit een zwart iemand gezien. Ik vond het eerlijk gezegd niet zo raar dat die werelden gescheiden waren. Ik was het niet anders gewend en mensen zijn mensen. Genoeg stoute witte kinderen en lieve zwarte kinderen, zei ik tegen Betty. Maar zij was daar niet tevreden mee en op haar vijftiende besloot ze lid te worden van het anc. Typisch dat zoiets aangeboren is. Henk woonde in die tijd in Frankrijk en was al verloofd met Claire. Betty verweet hem dat hij een blanke boer was,net als zijn vader. Dat is precies wat ze waren. De kerk zei ook dat het goedwas zoals het was, met de zwarten als ondergeschikten van de blanken. De Nederlands Hervormde Kerk dan, wat de paus ervan vond, weet ik niet. Ik weet niet eens of jij gelovig bent, en of je een geloof hebt. Dat is niet hetzelfde. Wit of zwart; Zuid-Afrika is geen land voor lanterfanters. Zelf werkte ik ook hard. Voor binnen had ik een meidje en ik werkte de hele dag samen met haar op. Jarenlang heb ik elke maandag de vloer van de kerk in Wellington gedweild, samen met een paar andere vrouwen uit de buurt. Natuurlijk kon je dat door zwarten laten doen, maar het was een leuk uitje en bovendien was het onze kerk. Tijdens het dweilen kon je niet praten, omdat je te ver uit elkaar bezig was en het zo galmde. Maar als we klaar waren, dronken we koffie op de begraafplaats. Die koffie werd steeds door een ander in een thermoskan meegebracht. Meestal bakte je ook wat, als je aan de beurt was. Het gaf gelegenheid om bij te praten en ik keek er echt naar uit. Daar had ik het gevoel deel uit te maken van een gemeenschap, meer dan wanneer ik zondags in de kerk zat. Die inval van de politie heeft mij volkomen verrast. Ik dacht dat wij onze ellende wel gehad hadden, maar die logica kent het leven niet. Henk had een wijn gemaakt waar hij heel trots op was. Al eerder had hij een bijzondere wijn gehad, niet zo goed als deze, maar wel beter dan alle voorafgaande. Daar is hij mee naar Mozambique gegaan, maar dat was eens maar nooit weer, heb ik begrepen. Ik heb er niet veel over gehoord, overigens. Wij zijn in onze familie niet zo spraakzaam. Jij zult wel het tegendeel denken, maar dat maakt nu niet meer uit. Henk was gefrustreerd door die boycot. Hij kon zijn wijn nergens kwijt. Wijn moet gedronken worden,zoals een boek gelezen moet worden, anders bestaat hij niet. Voor Henk waserkenning als wijnmaker erkenning als mens. Die ochtend was hij op het erf bezig de kisten met wijn in te laden. Op het etiket stond een tekening van onze boerderij, heel fijntjes. Klassieker en statiger dan in het echt, maar dat mag. Het hoeft niet te lijken; het moet aantrekken. Hij had dat etiket zelf ontworpen. Niet dat hij zo goed kon tekenen;hij kon alleen onze boerderij goed natekenen. Arkadia Reserve 1981. Het jaartal had hij jaar na jaar aangepast, maar nu ging de wijn eindelijk op transport. Hoe hij dat geregeld had, weet ik trouwens niet. Hij heeft wel geopperd dat de flessen als medicijn wel door de boycot zouden komen. De meeste kisten stonden nog op het erf, toen ik vanuit de richting van de barakken een aantal mensen aan zag komen lopen met de handen achterhun hoofd. Zwarten, halfbloeden en een paar blanken, van alles wat. Ze werden onder schot gehouden door leden van de veiligheidspolitie. Twee mannen hadden de mouwen van hun overhemd opgestroopt en droegen dozen met tijdschriften en paperassen. Helemaal achteraan in de rij arrestanten liep Betty. Ook zij had haar armen achter haar hoofd gevouwen en het leek wel of de agent die met getrokken pistool achter haar liep de taak had alleen op haar te letten. De agenten moeten te voet door de velden naar de barakken zijn gegaan,want niemand heeft ze aan zien komen. Of op hun buik, in tijgergang. Ze droegen hoge veterschoenen, waar de pijpen van hun broek in waren gestopt. Ik vermoedde wel dat daar een soort onderduikers zaten, maar net als inde oorlog was het beter om niets te vragen en niets te zien. Misschien naïef,maar die mensen moesten toch ergens naartoe en wij hadden de ruimte. Qua eten en zo merkte ik er niets van. Daar hadden ze hun eigen systeemvoor. Het waren arme drommels die daar liepen, behalve de blanken, die kwamen van goeden huize, dat zag je zo. Henk stond op het erf bij zijn bus met een kist in zijn handen in een houding alsof hij wilde vluchten, net voordat het besef kwam dat dat niet meermogelijk was. Betty liep langs. Ze keek hem woedend aan en hij leek eerst verbaasd. Maar meteen daarop schudde hij zijn hoofd. Ze leek hem te geloven, of misschien zou ze dat gedaan hebben, uiteindelijk, maar de agent die achter Betty liep, een kleine, roodharige man, groette Henk amicaal. Betty schreeuwde, één ijle kreet als van een dier. Vanaf dat moment speelde Henk paniekvoetbal, denk ik. Hij duwde de kist die hij in zijn handen had in die van de agent, maar hield hem zelf ook nog vast. Ondertussen reed een stoet politieautos het erf op. Het werd stil. Iedereen hield zijn adem in. Vogels hoorde ik niet meer. Ik weet niet wat er was gebeurd zou zijn als Johan thuis was geweest. Hij was naar de markt in Clanwilliam. Het was beter dat hij er niet was. Eindelijk kwam de reactie van de roodharige. Hij deed abrupt een stapnaar achteren, zodat Henk los moest laten, hief de kist hoog boven zijn hoofd en liet hem vallen. Hij barstte open als rijp fruit; alle flessen kapot. Een hels kabaal maakte het, maar het had ook iets, ja, muzikaals. De andere agenten begonnen te lachen en sommige van de arrestanten lachten mee,uit angst of van de zenuwen. Henk viel die agent aan. Dat is begrijpelijk, maar dat had hij niet moeten doen. Betty riep nog iets, maar het was al te laat. Het was het startseinvoor de rest. Twee collegas hielden Henk in bedwang en de rest wisselde elkaar af bij het bewaken van de arrestanten en het in hoog tempo kapot gooien van de flessen. Kermisvermaak maakten ze ervan. Kist na kist braken ze open en als hun handen te langzaam waren, gebruikten ze hun pistolen. En toen de tijd begon te dringen, molden ze hele kisten tegelijk, net als de roodharige had gedaan. Het duurde niet lang of er was niets meer over van de jaaroogst. Ze dirigeerden de onderduikers en Betty de autos in en zodra dat was gebeurd,stapten ze in en reden weg. Een puinhoop bleef achter. Henk stond tot over zijn enkels midden in de scherven en zijn eigen wijn. Het bloed kwam door zijn broek heen, of was het wijn? Hij moest geraakt zijn door de scherven, en bij de geringste beweging zou hij zich weer snijden. De wijn maakte zich los van de scherven en stroomde de schuur binnenwaar de koeien stonden. We hadden er op dat moment een stuk of zes, puurvoor ons plezier. Al die tijd was ik gewoon in de keuken. Ik had net een pan ragout gemaakt, omdat ik kroketten wilde bakken, maar daar is niets meer van gekomen. Betty ging een halfjaar naar Pretoria, naar wat een rijkeluisgevangenis werd genoemd, of het hotel. Nou, wij waren helemaal niet rijk en Betty vond het verschrikkelijk, want zij was de enige die daarheen ging. De rest ging naar een gevangenis vlak bij Kaapstad. In ieder geval niet naar Robbeneiland, dat denken mensen altijd.

Midden in de woonkamer stond een grote koffer. Boven trof hij Betty in de werkkamer aan, die hij al als de zijne was gaan beschouwen, achter het bureau. Ze zag er moe uit. Haar gezicht tekende snel. Dat zat in de familie. Goede vlucht gehad? Je hebt aan mijn papieren gezeten. Ja, ik heb wat vragen. Dat is voor het eerst in twaalf jaar. Hoe denk je die schulden af te betalen? Met de opbrengst van de oogst als onderpand. Dat kun je maar één keer doen. Wat kan het je schelen? En die beslaglegging, wanneer had je dat willen vertellen? Ga terug naar huis. Ik ben thuis. Hij schoof de loonlijst onder haar neus. Die mensen met tbc... Moet ik laten creperen? En die oude mensen met een productiviteit van nul komma nul? Snap je het echt niet, of is dit een zieke grap? Zonder de boerderij heeft niemand werk. O, het is naastenliefde. Zeg liever wat je hier komt zoeken. Gerechtigheid. Zie je, je houdt niet van de boerderij. Ze stond op en liep naar de deur. Ik ga uitpakken.

Betty gaf zich niet snel gewonnen. De volgende dag zette na werktijd een trage stoet koers naar de schuur. Door hen te lokken met gratis bier verzamelde ze de arbeiders in de kantine. David en Kishore, haar politiek correcte bondgenoten met wie ze nu goede sier kon maken, waren er ook. De familie Yona ontbrak. Cécile, een tanige, oudere arbeidster die hij altijd graag had gemogen, lachte naar hem en bevestigde zijn vermoeden dat haar gebit niet meer helemaal compleet was. Hij keek van een afstandje toe en zag hoe zijn zus losjes tegen een tafel geleund tegenover een groep van zon vijfentwintig man stond. Op een podium gaan staan was tegen haar principes. Ineens was hij zich ervan bewust dat Betty en hij de enige blanken waren. Ze zette haar plannen voor de boerderij uiteen: een coöperatie moest het worden. De arbeiders, die al maanden geen salaris hadden ontvangen - dat moest hij als eerste in orde maken als Bernard’s vijandelijke overname slaagde - vroeg ze een jaar lang genoegen te nemen met zeventig procent van hun loon. Het geld was nodig om de coöperatie voor te bereiden. Na dat jaar konden degenen die dat wilden tegen voordelige voorwaarden geld lenen om een aandeel te kopen en zo mede-eigenaar te worden. In het tweede en derde jaar zou het resterende salaris van het eerste jaar terugbetaald worden. Nog eenmaal vroeg zij een offer in ruil voor een betere toekomst. De arbeiders reageerden nauwelijks, maar Sol, een jonge kracht, die pas kort op de boerderij was, stak zijn hand op en vroeg hoe ze konden leven van zeventig procent als honderd procent al te weinig was, zelfs als ze het zouden krijgen. Betty vroeg om geduld. Het alternatief was dat de boerderij verkocht zou moeten worden en dan had niemand meer werk. Weer nam Sol het woord. Hij stelde voor de boerderij aan buitenlanders te verkopen, net als bij De Berkel was gebeurd. Daar was niemand ontslagen en ze kregen nu twee keer zoveel. Henk zag dat de arbeiders hem bijvielen en dat zelfs David niet ongevoelig was voor dit argument. Maar zij zijn geen mede-eigenaars, wierp Betty tegen. Hún kinderen zouden op eigen grond wonen. Ze hebben nú honger, riep Sol door de hele kantine heen. Hij had geen kinderen. Betty begon aan een nieuwe uiteenzetting. Haar stem, die eerst beheerst en zakelijk had geklonken, sloeg over. De deal met de supermarkt was zo goed als rond. Binnen een jaar kon de Arkadiarosé in de schappen liggen. De productie zou flink uitgebreid moeten worden en daarom moesten ze investeren. De hele oogst zou op Arkadia zelf verwerkt worden. Met David en Kishore was hij de enige die nog luisterde. De rest begon te morren over opslag en te roepen om bier. David ging van deur tot deur om de arbeiders te bepraten. Hij werkte zich uit de naad voor haar, en Henk vroeg zich af of dat uit loyaliteit jegens Betty was of omdat hij niet onder hém wilde werken. Hij zag hem met Makeziwe praten voor zijn goed onderhouden huis, waarvan de moestuin veel meer soorten groenten herbergde dan de omringende tuinen. Makeziwe had misschien wel Bettys kant willen kiezen en dan zouden veel anderen meegegaan zijn, want ondanks zijn jonge leeftijd - ouder dan begin twintig kon hij niet zijn - had hij met zijn rustige, zelfbewuste uitstraling veel invloed op de arbeiders. Maar toen de vrouw van Makeziwe hoogzwanger in de deuropening verscheen, met een krijsende peuter op haar heup, was het pleit beslecht. Bernard liep zwaaiend met een document op hem af. Bericht van de bank. Betty kon de schulden niet meer betalen. Nu was het aan hen. Hij reageerde gereserveerd. Zijn ouders wisten immers nog van niets. Bernard maakte zich geen zorgen. Zonder zijn geld zou Arkadia verloren zijn. Dan werd er een golfbaan aangelegd, of een appartementencomplex opgezet. De locatie was er naar. Zijn pleegvader zette al zijn connecties in, stuurde de bank flessen wijn uit zijn stercollectie met een briefje erbij met het verzoek mevrouw B. Keppel aan haar betaalverplichting te houden en haar een nieuwe lening of andere kredietvoorziening te weigeren. Ook in deze zaken toonde hij zich een gewiekste en ijverige charmeur. Hij wist wat hij wilde en wat hij moest doen om het te krijgen. Henk’s taak was nu het bewerken van zijn ouders. Hij belde zijn moeder en legde haar de situatie voor. Ze schaarde zich aan zijn kant, omdat ze niet wilde dat de boerderij verloren ging. Dat daarvoor een injectie met nieuw kapitaal nodig was, begreep ze. Wel jammer dat het niet kon zonder vreemden, maar ze zou haar best doen om zijn vader mee te krijgen. Hij moest het helemaal aan haar overlaten en niet zelf zijn vader benaderen, waarschuwde ze, anders zou het afketsen. Hij sputterde tegen, kon zich niet voorstellen dat zijn vader toe zou stemmen. Zijn moeder beweerde dat zij zijn vader veel beter kende dan hij en ze zo haar middelen had. Hij betwijfelde het, maar zag tegen een overhaaste vliegreis naar Nederland op en besloot even af te wachten. De vanuit Zuid-Afrika opgestuurde volmachten kwamen spoedig getekend retour. Hij kon niet geloven dat hij zoveel mazzel had. Het maakte hem onrustig en hij besloot in plaats van zijn ouders een verklaring te vragen, de overdracht zo snel mogelijk definitief te maken. Bij de notaris in Stellenbosch verwisselde Arkadia officieel van eigenaar. Bernard, Betty en hij zaten aan een grote tafel en schoven de papieren zonder elkaar aan te kijken door. De notaris voorzag de documenten van een zegel. Ze kregen ieder hun eigen exemplaar. Dat voor hun ouders zou worden opgestuurd. Betty was na het tekenen onmiddellijk opgestapt. De lak was nog niet droog en maakte vlekken op zijn overhemd. Bernard wilde het vieren en nam hem mee naar hotel Grande Roche in Paarl. Het zou niet passen om te zeggen dat hij zich daar niet genoeg een overwinnaar voor voelde, dus hij zei geen nee. Ze zaten op het terras. Het uitzicht ging wel, te veel verkeerslawaai op de achtergrond, en rust kon hij niet vinden, ook niet in de vriendelijke en deskundige uitleg van de vrouwelijke sommelier over de wijnen die ze hun aan kon bieden. Ze kon niet weten dat zijn pleegvader in de kelder tientallen wijnen had staan die veel beter waren en dat hijzelf op het punt stond om de beste wijn van zijn en waarschijnlijk ook haar leven te gaan maken. Misschien was het haar blauwwit gestreepte blouse die hem zo afleidde en ervoor zorgde dat hij als een mak schaap knikte op het eerste wat zij hem aanbood, een veel te grassige chardonnay van Fairview, een wijnboerderij die hij terecht altijd met geitenkeutels associeerde. Samen met David keek hij toe hoe Betty op het erf zoveel mogelijk spullen in haar bakkie, een pick-up, buiten de stad nog net als vroeger verreweg het populairste vervoermiddel, laadde. De rest zou ze later ophalen. Ze had van hem niet zon haast hoeven maken. Er was plaats genoeg op de boerderij, maar ze wenste geen dag langer te blijven. David had een aantal arbeiders toch nog zover gekregen om vijftien procent van hun loon in te leveren in plaats van de gevraagde dertig. Maar dat was niet genoeg, zei ze en het was te laat. Ze gaf David een hand en bedankte hem. Voor jou is het misschien nog niet zo slecht, David. Je kunt veel van mijn broer leren. Zijn zus stond op het punt in haar bakkie te stappen. Hij liep op haar af. Waar ga je heen? Ze keek hem strak aan. Het land is in de war, iedereen is in de war, maar ik zal mijn belofte aan de mensen hier nakomen, al kost het me de rest van mijn leven. Betty reed weg in een wolk van stof. David en hij bleven op het erf achter. Het spijt mij erg, baas, maar ik ga nu ook weg. David wachtte op een reactie, maar Henk zweeg. Wilt u dat ik blijf om het werk voor de winter af te maken? In Nederland zeggen we: “Niemand is onmisbaar.” Net als bij aankomst liep hij alle vertrekken van de boerderij door. De telefoon ging. Het was Shelley. Ze feliciteerde hem met de boerderij. Hij wist niet wat hij moest zeggen. Zo snel had het nieuws haar al bereikt. Ik kan een oogje op je ouders houden. Was je dat van plan? Hij wilde vertellen dat hij haar miste, dat was het enige wat hij wilde zeggen, maar ze had al opgehangen. De onrust bonkte in zijn hoofd. Hij pakte de auto en reed naar een township bij Paarl, die hij kende van eerdere bezoeken. Vroeger had hij er min of meer de weg geweten, maar de township was inmiddels verviervoudigd in omvang. Een gigantische blokkendoos van golfplaten, plastic, hout en stenen. Hij moest lang zoeken naar een parkeerplaats voor zijn auto. Plaats was er genoeg, maar als hij wilde dat zijn auto er straks nog stond, zou hij een bewaakte plek moeten vinden. De holle blikken van een stel kinderen en hun gebedel negerend, gaf hij een oudere man een paar rand om op zijn auto te letten. Het grootste gedeelte van zijn honorarium zou hij hem bij terugkeer geven. Over een dicht patroon van aangestampte zandpaden, die hier en daar afgewisseld werden door stukken bestrate of geasfalteerde weg, ging hij op zoek naar een shebeen. Straatnamen waren er niet en er vertoonden zich maar weinig mensen in het openbare gedeelte van de township. Met hekken, schuttingen en muren hadden de meeste inwoners hun terrein afgebakend. Daarachter klonken de stemmen van onzichtbare kinderen en huilden dito babys. Dwars door het geluid van een bokswedstrijd heen oefende iemand gitaarakkoorden. Veel huizen waren ongeveer even groot: één verdieping, een rechthoek van twintig tot dertig vierkante meter, met meestal de wc en wasgelegenheid op de kleine patio die overschoot. Ze leken veel op de barakken van Arkadia. Hier en daar torende een groot twee of drie verdiepingen tellend huis boven de anderen uit. Inwoners die het gemaakt hadden, maar toch de township niet wilden verlaten. Nergens zouden ze immers zoveel respect krijgen als hier, waar het verschil tussen hen en de anderen het grootst was. Niets kwam hem meer bekend voor. Alles was veranderd. Hij vermeed oogcontact en keek uit naar mensen met bruine zakken in hun handen. Die zouden hem de weg wijzen. Uiteindelijk deed de harde muziek dat. Hij had zeker een halfuur gelopen. Aan de bar bestelde hij een hele fles en zette die aan zijn mond. De chemische drank brandde in zijn slokdarm. Het alcoholpercentage in dit soort huisgestookte brouwsels kon oplopen tot zeventig procent. De shebeen had een golfplaten dak dat rustte op palen. Met houten pallets waren muren geïmproviseerd. De vloer was van aarde en bezaaid met sigarettenpeuken en flessendoppen. De drank kalmeerde hem niet, maar deed zijn onrust nog verder toenemen. De reggae van Bob Marley denderde door zijn hoofd. Hij was de enige blanke, maar toch had hij niet het gevoel dat hij uit de toon viel. Hier kwamen alleen desperados. Behalve het brouwsel van het huis, waarvan niemand hardop vroeg of zei waar het van werd gemaakt, waren er alleen bier en sigaretten te koop. De ruimte was klein en ondanks de gaten in de muren benauwd. Mensen duwden tegen hem aan met zweterige, plakkerige lichamen. Duizelig leunde hij tegen de bar. Door de harde muziek heen drong het geluid dat aan kwam zetten, op elk moment dat zijn aandacht even verslapte, zich op. Maar deze keer bracht het geluid van de snerpende ploeg een beeld mee. Beelden van een zomers Arkadia. Hij zag zichzelf in zijn korte broek weglopen van de als kerstboom opgetuigde spar, de tuin, zijn moeder in haar bloemetjesjurk en zijn zusje. In zijn handen droeg hij een volle melkkan. Om de melk niet over de rand te laten gaan, moest hij voorzichtig lopen. Jean-Luc haalde hem hollend in. Hij keek opzij naar zijn vriendje in zijn blauw-wit gestreepte overhemd. Samen liepen ze naar het braakliggende stuk grond ver achter het huis, hoog de heuvel op. Zijn vader noemde dat stuk het beloofde land. Het was net aangekocht van de Castel’s en ze fantaseerden graag over de bestemming. Zijn vader was er echter van overtuigd dat hij nu eindelijk het land gevonden had waar zijn koeien wel op zouden gedijen, beschut, zonnig en vruchtbaar als het was. Jean-Luc opende zijn hand en liet zijn zakmes zien. Ze lachten naar elkaar. In de shebeen trok een vrouw met een opgehoogde tweepersoonskont hem van de kruk en dwong hem met haar te dansen. Hij had niets te vertellen. Ze was groter dan hij en drukte hem tegen zich aan. Zijn gezicht belandde tussen haar borsten. Ze rook naar seringenzeep. Over zijn hoofd heen lachte de vrouw hem uit, samen met de andere bezoekers van de shebeen. Het bed vulde vrijwel de gehele kamer. De deur kon maar net open. Woest ging hij boven op haar tekeer. Onder hem glom haar huid in het donker. Haar hele lijf stonk naar natte kut, alsof ze overstroomde. Eén groot gat was ze, waarin hij dreigde te verdwijnen. Meer houvast zoekend, dwong hij haar op haar buik. Haar billen waren enorm. Zijn auto vond hij niet meer terug. Vanuit een net wat grotere hut dan de andere klonk gospelmuziek. Een lichtgekleurde zwerfhond dook op en ging van de ene berg afval naar de andere. Hij sprak een grijsaard aan en vroeg naar een taxi. De man keek hem aan of hij gek was en liep door. Bij de drukke verkeersweg die dwars door de township liep, voegde hij zich bij de arbeiders die allemaal dezelfde kant op liepen. De massief ogende bouwsels aan weerszijden van de weg maakten de indruk heel geleidelijk naar elkaar toe te schuiven en zo de weg en alles wat zich daarop voortbewoog te willen opslokken. Niet direct waarneembaar, maar onherroepelijk snoepte de illegale stad voortdurend ruimte af van de legale. Ergens stond een radio aan. De opgewekte stem van dj Gilman ratelde in zinnen zonder punt achter elkaar door. Opgelucht haalde hij adem. Sommige dingen bleven wél hetzelfde.

Jean-Luc en hij zijn vaak op het nieuwe land te vinden. Meestal spelen ze landjepik. Toen het land nog van de Castel’s was toonden ze er weinig interesse voor. Pas na de verkoop aan de Keppel’s begint de plek een onweerstaanbare aantrekkingskracht op hen uit te oefenen, zoals dat soort open, onbebouwde plekken doen op elfjarigen overal ter wereld. Henk’s vader laat het een tijd braak liggen, omdat hij vindt dat de aarde zich eerst moet herstellen. Dat is in Friesland al eeuwenlang de gewoonte. Maar onlangs is hij begonnen met het omploegen ervan. De Castel’s hebben dit stuk land niet lang in hun bezit gehad. De buurman had de grond eigenlijk voor zijn vrouw gekocht, met het doel daar een klein bos aan te leggen, maar dat was er nooit van gekomen, omdat de gedachte aan de langzame groei van bomen haar deprimeerde en ze heel goed wist dat zon bosje boven op de heuvel haar heimwee naar de Ardennen eerder zou doen toe dan afnemen. Ook deze zomeravond spelen ze landjepik. Zijn vader is net weer gaan ploegen, nadat het werk tijdens de feestdagen heeft stilgelegen. Vanaf de rand van de half omgeploegde akker kunnen ze de spar zien en de boerderij daarachter. De spar is opgetuigd als kerstboom, met echte kaarsjes en kerstballen, die door een oom uit Nederland met de boot naar Afrika zijn gestuurd. Het is een gek idee dat die ballen dezelfde route hebben afgelegd als zijn ouders ooit. Zijn ouders hebben hem vaak verteld over kerst in Nederland. Dat het er dan donker is en koud, en soms ligt er sneeuw. Ze presenteerden het als iets aangenaams, iets om sterk naar te verlangen. Sneeuw heeft hij nog nooit gezien. Van plaatjes kent hij het wel. In de Drakensbergen ligt soms sneeuw en op de Kilimanjaro in Tanganyika, wat een jaar later ineens Tanzania zal heten, altijd. Dat is eeuwige sneeuw. Op school hangen daar afbeeldingen van aan de muur. Het zal zacht zijn en koud. Beiden dragen ze de door hun moeders opgedrongen kleding. Jean-Luc een knickerbocker en hij een korte broek. Ze praten nooit over kleren en zeker niet over meisjes. Tussen hen bestaat die stille vanzelfsprekendheid die behalve in lange en goede huwelijken ook tussen kinderen kan bestaan. Jean-Luc tekent met een stok een groot vierkant veld uit in het zand. De emaillen kan met melk die Henk eigenlijk meteen naar zijn vader moest brengen, blijft buiten de lijnen. Om beurten werpen ze hun zakmes in het zand. Jean-Luc heeft een Zwitsers, rood met een wit kruis erop. Behalve gooien, kun je er nog allerlei andere dingen mee doen, maar de blikopener, kurkentrekker en de vork zitten alleen maar in de weg. Hijzelf heeft een écht zakmes. Het kan alleen als mes gebruikt worden en voor niets anders, en het heeft maar één rand gekost. Jean-Luc heeft voor kerst dezelfde gevraagd, maar niet gekregen. In maart is hij jarig en hij hoopt dat het dan wel zal lukken. Wie het eerst raak gooit, mag beginnen en als ze beiden raak gooien, moet het overnieuw. Bij de eerste worp ketst zijn mes af op een steen en blijft dat van Jean-Luc staan, al is het maar net. Het kwaliteitsmetaal steekt heel schuin de zanderige grond in. Ze tellen tot tien; is het dan blijven staan, dan is het een punt. Hij heeft geluk. Jean-Luc kiest positie, knijpt zijn ogen tot spleetjes, tuurt eindeloos van zijn eigen land naar dat van Henk en verandert van plek. Zo doet Henk het zelf ook. Als hij moet wachten, moet hij soms op het puntje van zijn tong bijten om zijn ongeduld te bedwingen. Jean-Luc meet vanaf zijn nieuwe positie de afstand en werpt zijn mes. Het blijft trillend staan, dicht bij de grens, maar onmiskenbaar in vijandelijk gebied. Zijn kreet van triomf draagt ver over het veld en overstemt het lawaai van de ploeg. Zuur kijkt hij toe hoe Jean-Luc een stuk van zijn land bij het zijne voegt en de oude grenslijn met de palm van zijn hand uitveegt. Met een overwinnaarsblik in zijn ogen maakt Jean-Luc zich op voor de tweede worp. Het wordt heel stil. De ploeg is tot stilstand gekomen. Jean-Luc strekt zijn arm, mikt en gooit. Henk hoort zijn vader roepen. Zijn langgerekt Henkie! lijkt het zwevende mes terug te halen, maar dat is slechts schijn. Het mes van Jean-Luc komt in het hart van zijn territorium neer. Met dubbele spijt kijkt hij van het loodrecht geworpen mes naar de kan melk buiten hun denkbeeldige landkaart, buiten de wereld. Hij is nog niet eens aan de beurt geweest. Hij pakte de fiets uit de schuur. Er zaten nieuwe banden op en hij had het frame rechtgebogen. Slimo had hem gepoetst tot hij blonk als nieuw. De fiets deed bijna niet onder voor zijn exemplaren in Nederland. Het was plezierig om de wind en de lucht om zich heen te voelen. Na al die jaren fietsen door het vlakke polderland moest hij weer wennen aan het klimmen en dalen, maar de inspanning deed hem goed. Dat had hij gemeen met zijn dochter, die rende een groot aantal uren per week of haar leven ervan afhing. De top zou Marie nooit halen. Bij een B-wedstrijd in de provincie werd ze af en toe tweede of derde; meer ambieerde ze ook niet. Het ging puur om de inspanning, de roes van de beweging. Zolang je bewoog, bestond je niet. Niemand sprak je aan of verwachtte iets van je. Er werd een vacuüm gecreëerd, waarbinnen het veilig was en rustig. Een schild tegen de wereld. Het was een bewolkte dag. Het grijs van de lucht zette zich door in het grijs van de bergen, zoals in Nederland lucht en water elkaar kunnen weerspiegelen. Het verschil was dat in Zuid-Afrika de contouren niet vervaagden. Hij passeerde de wijngaarden van de buurboerderijen. De meeste waren nu wel klaar voor de winter; op sommige percelen was de voet van de stokken afgedekt met landbouwplastic. Een rij vrouwen en kinderen liep met pannen en tassen door het veld. Hij vermoedde dat ze naar het ziekenhuis gingen om eten te brengen aan familieleden. Na een kilometer of zes door een dal waar behalve druiven ook pruimen, abrikozen en citrusfruit verbouwd werden, begon hij aan een lange klim. Hij concentreerde zich op het fietsen en het stuk asfalt voor zijn voorwiel. Nu hij eindelijk weer fietste, voelde hij zich vrij. Hij was nog geen andere fietsers tegengekomen. Blanken die hem passeerden in hun dure autos wierpen hem soms een bevreemde blik toe. Ineens vloog er iets tegen zijn rug. Misschien een steentje. Even later gebeurde het weer, nu tegen zijn helm. Het ketste af en viel op de grond in stukken uiteen. Een kluit modder was het geweest. Hij keek om zich heen. Bij een paar dicht bij de weg gelegen barakken speelden kinderen kleilat. Ze staken klompjes klei op een takje en gebruikten dat als katapult. Giechelend stoven ze uiteen toen hij hen in het vizier kreeg. Onzeker over zijn houding stak hij met een lachend gezicht dreigend zijn hand op. Als ze hem achterna zouden rennen, zouden ze hem zo in kunnen halen, maar geen van hen zette ook maar een voet op de weg. De top van de heuvel kroop dichterbij. Hij ging op de pedalen staan om meer kracht te zetten. Om zijn cadans te bewaren telde hij de omwentelingen. De botten in zijn knieën deden pijn. Zich forcerend fietste hij in een stug tempo door. Net voor de top begon hij een beetje te slingeren. Met een laatste krachtsinspanning bereikte hij het hoogste punt. Hij stopte, pakte zijn bidon en keek naar de zwarte heuvels in de verte, en het rommelige landschap dat daartegenaan geplakt was. Een verzameling boerderijen, plukjes huizen en bedrijven met grote schuren en rokende schoorstenen. Door de wind koelde zijn zweet snel af. Hij kreeg het koud. Roekeloos dook hij omlaag. Het asfalt schoot weg onder zijn banden. Het was glad, daardoor ging het nog harder. Zachtjes kneep hij in de remmen. Er knapte iets bij het achterwiel. Het rommelde door de spaken en rolde op de grond: een remblokje. Die had hij nog willen testen, maar in zijn haast om op pad te gaan, was hij dat vergeten. Zo voorzichtig als hij kon, om niet over de kop te slaan, probeerde hij met het voorwiel zoveel mogelijk af te remmen, anders zou hij de bocht onder aan de helling niet kunnen maken en rechtdoor gaan, wie weet waar naartoe. Net voor de bocht zag hij iets liggen, een dier, half in de berm, half op de weg. Uit alle macht probeerde hij zijn fiets van de rand van de berm meer naar het midden van de weg te sturen. Zijn gehoor sloot hij af voor een mogelijk van achteren naderende auto. Dichterbij gekomen zag hij dat het een hond was. Het beest was zwaargewond. In een flits zag hij dat in de opengereten buik het hart nog klopte. Rakelings schoot hij erlangs. In de berm iets verderop stond Andile. Hij keek hem op zijn witte gymschoenen en in zijn poloshirt net zo aan als op de foto bij Shelley. In een reflex kneep hij hard in allebei de remmen. Fout. In plaats van gelanceerd te worden, viel hij languit opzij en schoof voor zijn fiets uit een heel eind de berm in. Godzijdank had hij een lange broek aan en niet zijn fietsbroek. Hijgend bleef hij liggen, met zijn gezicht in het gras, dat naar klaver en weegbree rook, alsof hij in Nederland was. Zijn kleren afkloppend stond hij even later op en strompelde naar zijn fiets. Hij keek. Andile was weg en het hart van de hond klopte niet meer.

Hoe belangrijk is seks in een mensenleven en hoe anders is het voor een man dan voor een vrouw? Mijn ervaring is waarschijnlijk te beperkt om algemene uitspraken te doen. Het is ook een kwestie van karakter, wat je in mannen oproept of wat je niet in hen tot bedaren kunt brengen. Na het ongeluk met het buurkind hebben jij en ik elkaar nooit meer gezien. Dat was de stilzwijgende afspraak met Johan. We begonnen een ander leven, een leven met een groot geheim, dat nooit geopenbaard mocht worden. Die nacht is de laatste keer dat ik intiem geweest ben met hem, met iemand. Ik gebruik het verkeerde woord. Ik weet geen ander, het was allesbehalve intiem, het was zwart, laten we het voorlopig daarop houden en ik was pas vierendertig. Op televisie zie je andere dingen. Daar zitten mensen met de armen om elkaar heen op de bank, maar ja. Waar het om gaat: die vogelverschrikker en dat weglopen - na die keer in Opperdoes heb ik nog heel wat tochtjes moeten maken, totdat een slot op de deur en het raam van de slaapkamer uitkomst bracht. Ook voor hem, hij wende eraan - dat kon ik plaatsen, dat is ouderdom, vergeetachtigheid. Daar heb ik zelf ook last van. Daarom schrijf ik je deze brieven. Ik weet nietof ik ze zal gaan posten of dat wij elkaar ooit nog zullen zien. Nu ben ik nog goed, maar het kan zijn dat ik op een bepaald moment vergeet dat ik ze geschreven heb of dat het brieven zijn, en dan schil ik de aardappels erop en gooi ze weg, dag na dag, tot ik weer over moet gaan op kranten. Dat is niet erg. Eén ding zou ik niet kunnen verdragen: dat ik je tegenkom op straat en dat jij mij dan herkent, maar ik jou niet, omdat ik je vergeten ben. Ik begreep pas echt dat het mis was met Johan toen alles seksueel werd. Waren we in de tuin aan het werk, riep hij ineens: Schatje, je bent een lekker ding, ga je mee naar binnen? En dan die obscene gebaren erbij, ik ging bijna terugverlangen naar de tijd dat hij dag en nacht in pyjama over straat liep. Ik hoefde maar in zijn buurt te komen of hij probeerde me aan te raken. Hij kneep in mijn borsten of in mijn billen, en als hij heel vlug was het liefst ergens anders. Ik weerde hem af en sloeg zijn handen weg, maar het gekke is, als je al zo lang niet op die plekken door een ander bent aangeraakt, dan blijf je dat nog dagen voelen en ernaar terugverlangen. Je voelt je anders, ook als het op zon onprettige manier gebeurt. Elke vijf jaar moetik bij de huisarts een uitstrijkje laten maken. Soms doet zijn assistente het,maar die is niet zo handig. Dan maakt meestal toch de huisarts het af. Die eendenbek is koud. Het is een groot ding dat er diep in gaat en dan moet erook nog gewroet worden om wat van je baarmoedermond af te schrapen. Dat kan behoorlijk pijnlijk zijn, maar de rest van de week heb ik dan een warm gevoel. Ik kon het niet langer uitstellen. Ik moest met de huisarts praten over Johan. Inmiddels hadden we een andere arts, een jonge vent nog. Het was de eerste keer dat ik bij hem was. Eerst begreep hij het probleem niet. Ik had nog bijna niks gezegd, alleen wat over dat aanhalige gedrag van Johan, of hij kwam met die standaardopmerkingen dat je moet uitzoeken wat je fijn vindt en niet bang moet zijn om te experimenteren, en dat op zon amicaal toontje. Ik vroeg of hij zijn mond wilde houden, zodat ik namens mijn man kon omschrijven wat de klachten waren. Toen ging het beter. Of nou ja, hij dacht aan Alzheimer. De volgende keer kwam Johan mee en na wat tests voor de zekerheid was de diagnose definitief. Zijn geheugen zou steeds grotere gaten gaan vertonen en uiteindelijk zou hij niet meer thuis kunnen blijven wonen. De huisarts vroeg of hij het hem zou vertellen, of dat ik dat liever zelf wilde doen. Het leek me beter om dat zelf te doen. Of het niet te doen. Eerlijk gezegd kwam dat in mijn straatje te pas. Ik denk niet dat Johan akkoord was gegaan met de overdracht van de boerderij aan Henk. Daarom heb ik behalve mijn eigen exemplaar, ook zijn volmacht ondertekend en zelfop de post gedaan natuurlijk, wat denk je. Het is slecht, dat geef ik toe, het slechtste wat ik in mijn leven gedaan heb. De reden is dat ik hoopte dat uiteindelijk onze hele familie lichter zou kunnen leven, ikzelf incluis. Ik vond dat we allemaal een tweede kans verdienden.

De grachten zijn in de zestiende en zeventiende eeuw aangelegd om de pakhuizen vanaf het water te bevoorraden. De takels die u boven aan de huizen ziet, herinneren daar nog aan... Vrijwel synchroon lieten de Japanners hun hoofden op hun rechterschouder zakken om langs de hoge grachtenhuizen omhoog te kunnen kijken, tot aan de nok. Marie hoorde zelf dat haar tekst wat sleets klonk. Het was een lange dag geweest met studie, hardlopen, een extra training en dan dit werk nog. Ze voeren vanaf de Prinsengracht onder de brug door de Leliegracht op en passeerden een café met een smal terras aan het water. De cameras klikten en maakten fotos van de bezoekers aan de tafels. Precies op het moment waarop dat altijd gebeurde. Ze kon er de klok op gelijk zetten. We varen nu naar de Keizersgracht. Daar woonden vroeger veel kooplieden, die rijk geworden waren dankzij de voc, de Verenigde Oost-Indische Compagnie... Ze hoorde een luide bons bij de achtersteven. Vanaf het terras werd spontaan geapplaudisseerd. Achter de Japanners, die nauwelijks reageerden en misschien meenden dat dit een vast onderdeel van de rondvaart was, zag ze Vincent op de boot staan. Hij kwam naar haar toe gelopen, tussen de banken door, alsof het een kerk was. De stuurman keek haar vragend aan. Ze gebaarde dat alles in orde was en ratelde op routine nog even door. Een van die koopmanshuizen is het Huis met de Hoofden uit 1622. Het huis ontleent zijn naam aan de zes versieringen in de vorm van hoofden aan de voorgevel. Volgens een legende zouden die van zes rovers zijn... Vincent nam haar in zijn armen en kuste haar. Achter hen bleef het stil. In hun omhelzing bedacht ze hoe vreemd het was dat de Japanners op de boot Vincent al hadden gefotografeerd voordat zij hem had gezien. Zijn afbeelding zou met hen mee reizen naar hun verre land. De fotoboeken zouden rondgaan bij familiebezoek, de anekdote erbij verteld, tot niemand het meer zou weten. Met een brede glimlach ging Vincent vooraan tussen twee Japanse vrouwen zitten. Hij knikte hen gedag, van links naar rechts, en zowaar ontdooiden de bleke gezichten. Op de automatische piloot ging ze door met haar uitleg. Vincent staarde haar onafgebroken aan. Ze had haar toelichting op de voorbijglijdende bezienswaardigheden het liefst zo snel mogelijk afgeraffeld, maar dan zou ze al bij de volgende brug zonder tekst komen te zitten. In zijn kamer aan de goedkope kant van het Vondelpark bedreven ze de liefde. Hij zei hoe ontzettend geil hij was geworden toen hij haar in haar uniform Japans had horen praten, en dat was zelfs nog voordat hij had gezien dat zij het was. Ze wilde niet weten of hij anders ook in de boot was gesprongen. Hij bedoelde het tenslotte als een compliment. Schoolkinderen speelden op het plein onder het raam aan de achterkant. Geruststellende geluiden. Ze vertelde dat ze verliefd op hem was. Hij kuste haar en noemde haar schoonheid. Vincent was gretig en wilde alles van haar weten, kennismaken met haar familie. Ze meende dat hij wel goed met haar vader zou kunnen opschieten, maar ze wist niet hoe lang hij in Zuid-Afrika zou blijven. Bovendien, nu met de boerderij..., ze kon het niet anders zien dan dat hij haar tante die via een slinkse procedure afhandig had gemaakt. Zij leefde voor Arkadia, en de idealen van haar tante waren ook de hare. Nu zat zij zonder werk en zonder geld op een flatje in Kaapstad. Meestal zag ze haar maar één keer per jaar, maar toch was er een hechte band tussen hen. Natuurlijk, omdat ze geen moeder had - dat wil zeggen, niet in praktijk - had zij die rol overgenomen. Zoveel psychologie had ze zelf ook nog wel in huis. Niet zien of heel weinig zien leek een klein verschil, maar was dat niet. Het bepaalde of iemand nog deel uitmaakte van je leven of niet. Laten we naar Brussel rijden, stelde Vincent voor. Ze probeerde hem uit te leggen waarom dat niet kon, maar hij veegde al haar argumenten van tafel. Haar moeder zou het leuk vinden haar te zien, en hem ook. Ze moest alles niet moeilijker maken dan het was. In het ergste geval gingen ze Brussel verkennen en dan nog zou het een goedbestede dag zijn. Het leek haar een grote luxe om zo ongecompliceerd te kunnen zijn. Vincent zag het leven als een scala van kansen en mogelijkheden. Getob vond hij zonde van zijn tijd. Ze was blij dat ze hem was tegengekomen en dat iemand als hij verliefd op haar was, al zou hij dat nog wel hardop moeten uitspreken. In zijn tweedehands cabrio reden ze door de zomerse polder. Onderweg zongen ze de hit mee van een band met een onzinnige naam: Wet Wet Wet. I feel it in my fingers, I feel it in my toes. Your love is all around me, and so the feelings grows. Ze zweeg en Vincent zong door. Its written on the wind, its everywhere I go. Hij merkte dat ze niet meer meedeed en keek opzij. Ze viel weer in, enigszins onvast. So if you really love me, come on and let it show. In Scharwoude kwam bijna de hele maaltijd van het land. De tuinbonen, sla, komkommer en aardappels. Vincent ging zich te buiten aan zowel het eten als aan complimenten. Hij was een fijnproever en at nooit hamburgers of ander fastfood. Lager dan die sushi was hij nooit gezonken, had hij Marie toevertrouwd, maar in die zin ging liefde ook door de maag. Mevrouw Keppel, het eten is werkelijk uitmuntend. U zou een restaurant moeten beginnen. Haar oma bloosde meisjesachtig. Vincent wond mensen moeiteloos om zijn vinger. Het gemak waarmee het hem afging en de lol die hij erin scheen te scheppen leken gelijke tred te houden. Hoe hebben jullie elkaar leren kennen? vroeg haar oma. We zijn tegen elkaar opgebotst, zei Vincent. Haar grootouders lachten. Echt waar, zei ze. Ik was aan het rennen en hij was op de fiets. Op een plek waar je niet mocht fietsen, zoals uw kleindochter mij heeft uitgelegd. Onvermijdelijk kwam het gesprek op haar vader in Zuid-Afrika. Ze dachten allemaal dat hij nog wel even weg zou blijven. Marie zei dat ze het oneerlijk vond. Vincent merkte op dat hij graag naar Zuid-Afrika zou willen. Met Marie natuurlijk. Het leek hem een geweldig vakantieland. Zelf kon ze zich niet voorstellen dat ze ooit nog terug zou gaan, maar haar vader had ook gezworen er nooit meer een voet te zetten. Ze aten verder en haar oma vertelde dat David ontslag had genomen en werk had gekregen bij Kishore, die in Kaapstad iets met telefoons was gaan doen. Kishore is toch advocaat? Haar oma haalde haar schouders op. Er zijn nu gunstige regelingen, voor als je een kleurtje hebt en een onderneming wilt gaan opzetten. Ik dacht dat Kishore zo idealistisch was. Alleen met een eigen bedrijf kun je echt geld verdienen, zei Vincent. Ze voelde een hand op haar dij. De hand kroop strelend omhoog. Glimlachend keek ze op naar Vincent. Hij glimlachte terug, maar toen zag ze dat hij een mes in zijn ene en een vork in zijn andere hand had. Het werd koud om haar hart. Ze schoof haar stoel iets naar achteren en gluurde onder het tafellaken. De dooraderde hand van haar grootvader lag op haar blote been. Met zijn andere hand werkte hij zijn geprakte eten naar binnen. Ze keek hem aan. Zijn hand sloot zich vaster om haar been en kroop naar boven. Ze zat als versteend, kon niet geloven dat hij verder zou gaan, maar zijn vingers raakten aan haar kruis, kietelden haar. Met een ruk schoof ze haar stoel naar achteren. Het was heel lekker, maar ik moet nog studeren vanavond. Vragend keken ze alle drie naar Vincent. Eh ja, dat klopt, morgen tentamen, was ik bijna vergeten. Haar oma pakte in de keuken een voorraadje groenten uit eigen tuin voor haar in, zodat ze de hele week gezond kon eten. Leuke jongen, is hij verliefd op je? Ik weet het niet. Zeg je zoiets tegen elkaar? Natuurlijk is hij verliefd. Je hebt alles mee. Ouma, wat is er met oupa? Hoezo? Hij doet raar. Hij is een beetje moe. Marie wees op de plank boven het aanrecht, vol alternatieve geneesmiddelen, vitamines en geneeskrachtige kruiden. Wat is dat? Dat is preventief, ik slik ze ook. Ouma, oupa legde zijn hand op mijn been. Haar oma was even stil. O, nou ja, dat is zn Alzheimer. Ze moest beloven tegen niemand wat te zeggen.

Net na Kerstmis is het gebeurd, in het nieuwe jaar. Als de feestdagen naderen, denk ik er altijd extra aan. Niet dat er dagen zijn waarop ik er niet aan denk. Een paar jaar geleden ben ik onder algehele narcose geweest wegens een hernia operatie. Daarna was even de hele wereld nieuw. Ik deed mijn ogenopen en alles leek zo groot en leeg. Dat was fantastisch, maar zodra ik me afvroeg wat er ontbrak, was het weer voorbij. Het is zinloos om me af te vragen hoe mijn leven verlopen zou zijn als het niet gebeurd was. Maar ik heb zoveel tijd dat het ook zinloos is om het niette doen. Honderdduizenden keren heb ik me afgevraagd of ik de moed zou hebben gehad om bij Johan weg te gaan. Ik betwijfel het en troost me met de gedachte dat ik ons gezin bij elkaar heb gehouden. We hebben het nooit uitgesproken, maar dat was het enige waar Johan en ik hetzelfde over dachten. Ons gezin ging boven alles. Ach, al die gedachten hebben een slechte moeder van mij gemaakt, en iedereen droomt wel van een nieuw leven. Het is trouwens niet zo dat het na 1963 alleen maar kommer en kwel is geweest. Alles went, dat is echt zo. Kijk naar Jackie Kennedy. Na de moord ophaar man heeft ze nog een hele carrière gehad. In de tijdschriftenwereld,dacht ik. Op eerste kerstdag gingen we om negen uur naar de kerk in Wellington. Zofijn om die bekende kerstliedjes te zingen en je verbonden te weten met gelijkgestemden. Iedereen was in zijn beste kleren natuurlijk. De vrouwen en grote meisjes droegen een hoed en sommige mannen ook. Ik had een nieuwe jurk, rood met witte bloemetjes, en schoenen waarvan de hak misschien wat te hoog was, want ik kreeg de nodige afkeurende blikken, maar dat kon me niet schelen. Ik vond ze mooi en Johan ook. Betty droeg een geel jurkje met ruches en zon schattig pofbroekje van dezelfde stof eronder. Voor Henkie had ik een knickerbocker genaaid, maar die wilde hij niet aan. Hij liep de hele zomer in korte broek, en als het aan hem lag s winters ook. Ik kreeg hem toch zover dat hij in die knickerbocker naar de kerk ging. Je hoorde nu eenmaal nieuwe kleren aan te hebben met kerst. Ik moest een beetje dreigen,zeggen dat hij anders niet met Jean-Luc mocht spelen. Johan droeg zijn zondagse pak, wat ook zijn trouwpak was geweest. Langer dan twee uur per week droeg hij het niet. Bij thuiskomst deed hij zijn oude kloffie weer aan. Alleen op de bruiloft had hij het langer gedragen. Na de dienst dronken we koffie met onze gemeente. Trudie had kerstbrood gebakken. De sneden gingen rond met echte Hollandse roomboter erop. Een traktatie. In het kindertehuis kregen we dat ook met kerst. En een sinaasappel. Om een uur of half vijf begonnen we thuis met de braai. Met zn vieren. Zelfs het meidje had vrij. Met de feestdagen wilden we onder elkaar zijn. Dat is dan weer het voordeel van zon klein gezin, je kunt alles makkelijk zelf af. Johan en Henk zorgden voor het vlees: karbonades, rund en struisvogel. Later staken Betty en ik samen de kaarsen aan van de spar, die twee weken per jaar als kerstboom diende. Binnen hadden we nooit een boom, omdat wein de zomer zoveel buiten waren. Op tweede kerstdag maakte ik samen met Betty kroketten. De kinderenwaren daar gek op en Johan helemaal, die kende ze nog van vroeger. De restjes braaivlees gingen erin. Struisvogel krokettten, die zouden ze in Nederland moeten verkopen. We maakten er een heleboel en legden voor onszelf een aantal apart. De rest bracht ik met Betty op een schaal met een theedoek erover naar de barakken. Het was een eind lopen, wat wel goed was, want dan brandden ze hun mondniet. Soms kwamen er een paar kinderen naar de boerderij als ik kroketten aan het bakken was. Dat roken ze al van verre. Dan stonden ze voor het open raam te kijken en als ik even niet oplette pakten ze er een paar. Dat wist ik wel. Ik maakte er extra veel, maar omdat ik moest doen of ik niets gezien had kon ik ze niet zeggen dat ze de kroket eerst moesten laten afkoelen. Kort na Nieuwjaar bakte ik nog een keer kroketten. Het was echt iets voor de vakantie. Die dagen na Nieuwjaar waren altijd zo onbestemd. De feestdagen waren afgelopen - of je moet Driekoningen meetellen - maar de kinderen waren nog wekenlang vrij. Ik liep met de schaal naar buiten en luidde de bel. Johan pakte er twee tegelijk. Ik zag dat zijn handen vuil waren. Hij was aan het ploegen op het nieuwe stuk grond en ging al etend weer terug. Henk brak zijn kroket in tweeën. Aan Jean-Luc zou hij de helft geven, en als hij niet keek, zou Jean-Luc die op zijn beurt weggooien. Het was een kieskauwer, zo mager als een lat. Van stevige Hollandse kost zou hij opknappen,maar ja. Betty nam haar kroket mee het grasveld op. Het lijkt misschien onbelangrijk, die kroketten, maar op deze dag telde alles. Zelfs de kroketten hadden het verschil kunnen maken. Elke dag worden de kaarten opnieuw geschud. Henk moest de melk naar zijn vader op het land brengen, maar hij bleef lang weg. Ik begon mij ongerust te maken, maar ik kon niet weg. Betty sliep al en ik wilde haar niet alleen laten. Eindelijk hoorde ik de achterdeur. Henk kwam thuis. Hij zag eruit... Ik wist meteen dat er iets verschrikkelijks was gebeurd en ook dat ik hem er niet naar kon vragen. Om bezig te blijven vulde ik de tobbe en zette hem daarin. De manier waarop hij met zich liet doen,was hartbrekend, alsof hij vijf was net als zijn zusje en geen elf. Hij leunde achterover en deed zijn ogen dicht. Het water verkleurde tot een soort bruingrijs, maar hij deed of hij in een luxe schuimbad zat. Niet veel later kwam Johan ook thuis. Die zag er helemaal uit of hij weken in de rimboe had gezeten. Hij zag de tobbe en begon zich uit te kleden. Ik beduidde Henk dat hij voort moest maken. Zijn vader hield niet van wachten. Al die tijd werd er geen woord gesproken. Henk stapte uit de tobbe en Johan erin, zonder dat ze elkaar aankeken. Twee blote lijven, vader en zoon. Eigenlijk had ik schoon water moeten nemen, want toen ik Henk afdroogde, werd de handdoek helemaal zwart. Het was een bad van niks,maar ja. Henk trok zijn pyjama aan, zei welterusten en ging naar bed. Ondertussen waste ik de vuile kleren. Hun overalls zaten onder de vlekken. Ik nam er een nieuw stuk Sunlight voor. Alles leek zo onwerkelijk. Nadat ik de was in de schuur had uitgehangen, ging ik naar bed. Ik was klaarwakker, maar had geen idee wat ik anders moest. Niet veel later kwam Johan in het schone ondergoed dat ik had klaargelegd de kamer in en lie pop het bed af. Hij overweldigde mij, zoals eerder in Nederland zijn broer had gedaan. Het zit in de familie, schoot het door mij heen, toen hij mij nam en ik dacht aan de sprei met het wafelpatroon. Ik was er helemaal niet op bedacht. De meeste mensen herinneren zich hun laatste keer waarschijnlijk niet, maar ik dus wel. Ik wil er niet bitter over zijn. Dat heeft geen zin. Het is precies zoals het is. We zijn allemaal schuldig. De volgende dag waren de zes encyclopedieën verdwenen. Ik vond ze ineen doos in de schuur. Daar zijn ze gebleven tot we terug naar Nederland gingen.

Op een ochtend was hij nog vroeger dan gewoonlijk naar het landje gegaan. De zon was nog niet helemaal op toen hij over het lage hek stapte en bijna tegen David aan botste. Zonder een woord had David zijn schoffel, hark en andere spullen gepakt en was weggegaan. Het verbaasde Henk niet dat zijn voormalige bedrijfsleider degene was die het landje al die jaren had onderhouden en de druiven had geoogst. Hij begreep nu waarom het Bernard niet had kunnen zijn. Zijn pleegvader, dacht hij, voor het eerst met enige bitterheid, liet hem alles zelf doen, dwong hem. Een tiran, net zo goed als zijn eigen vader. Met David had hij de liefde voor het landje gemeen. Het was goed dat hij hem er nooit naar had gevraagd. Het landje was een tempel die gediend moest worden, niet besproken. In het kielzog van Betty had David de boerderij vlak na haar verlaten. Hij werkte tegenwoordig bij Kishore, die een handeltje in mobiele telefoons was begonnen. Een merkwaardige stap voor iemand als Kishore, die zijn leven tot nu toe had gesleten achter een bureau. Een onderneming in mobiele telefoons leek hem riskant. Hij kon zich niet voorstellen dat mensen altijd en overal gestoord wilden worden in hun gesprekken en bezigheden. Het niveau van conversaties zou afnemen, meende hij, omdat een half oor gespitst zou blijven op het rinkelen van de telefoon in tas, achterzak of op tafel, tussen de borden in. David zat in de buitendienst en plaatste zendmasten in dunbevolkte gebieden, zoals de Karoo. Wie weet

had hij daar ook een schriftelijke cursus voor gevolgd. Hij liep op zijn laarzen de heuvel af. Makeziwe, die Davids plaats als bedrijfsleider officieus had ingenomen, zat op de nieuwe ploeg en reed diepe voren in de aarde van een stuk land dat hij opnieuw wilde laten beplanten. Dichterbij waren Slimo, Sol en nog een paar arbeiders aan het hannesen met een stuk landbouwplastic. Keer op keer verschoven ze het plastic om de voet van een wijnstok een paar centimeter, legden er stenen op en stapten achteruit om het resultaat van een afstandje te bekijken en te bespreken. De uitkomst was steevast dat de stenen en het plastic werden verlegd naar een andere positie, waarna de discussie van voren af aan begon. Na het even aangekeken te hebben, stapte hij op hen af en deed het voor, drie in vijf minuten. Ze luisterden geduldig naar zijn uitleg, maar hij merkte dat ze er maar half bij waren met hun gedachten. Hun onwil was irritant, niet hun onkunde. Slimo wees naar zijn landje. Waarom werken we daar nooit, baas? Waarom vraag je dat? David zegt dat het wondergrond is. David werkt hier niet meer. Achter zijn rug hoorde hij ze lachen. Hij keek om en zag hoe Sol zijn wijsvingers aan weerszijden van zijn oogleden zette en zo scheve ogen trok. De anderen bogen zich vlug over hun werk. Al buitenstaander genoeg, liet hij het gaan en liep in de richting van de barakken. Het plastic vliegengordijn van Shelley’s ouderlijk huis bewoog zacht in de wind. Een paar kinderen voetbalden met een van kranten geïmproviseerde bal. Een jongen scoorde, trok zijn T-shirt over het hoofd en stak al rennend juichend zijn handen in de lucht. Hij zou Gerard vragen wat T-shirts van hun sponsor op te sturen. Onverminderd vaak dacht hij aan Shelley. Als hij haar niet ontmoet had, reed hij waarschijnlijk nog met zijn bus heen en weer tussen de sterrenrestaurants in Noord-Holland. Hij dacht aan Kishores mobiele telefoons en vroeg zich af van waar hij zou willen bellen als hij uit alle mogelijkheden kon kiezen. Vanaf zijn landje misschien. Dat zou mooi zijn. Shelley en hij belden af en toe, maar vrolijk werd hij er niet van, want ze kwamen niet verder. Het niet-contact begon hem meer en meer te frustreren. Hij had diverse malen aangeboden een vliegticket voor haar te kopen en echt weigeren deed ze niet, maar het was hem duidelijk dat ze voorlopig niet zou komen, misschien nooit. Zonder dat ze dat met zoveel woorden gezegd had, begreep hij dat ze hem verantwoordelijk achtte voor de verdwijning van haar broer en dat riep iets vaags en onbestemds bij hem op, een schuldgevoel, dat hij ontkende, maar niet tot bedaren kon brengen. Het beeld van dat kleine meisje dat huilend op hem af kwam gedribbeld kwam hem weer voor de geest. In tweede instantie had hij haar wél herkend. Zij wist van haar moeder dat zij in de nacht dat Andile verdween samen met hem was vertrokken om een kip te kopen en alleen was teruggekomen, maar een eigen herinnering had ze er niet aan. Dat was normaal, zij was destijds twee. Henk was al elf geweest. Hij zou zich meer moeten herinneren, en als hij dat niet kon, dan moest hij daar meer moeite voor doen. Voor hij vertrok vertrouwde hij de sleutels van de schuren toe aan Makeziwe, die ze zonder iets te zeggen in zijn achterzak stak. Als er iets zou ontbreken, zou hij dat van zijn salaris inhouden, zei hij nog, maar hij hoorde zelf hoe loos het dreigement klonk. Op weg naar Stellenbosch passeerde hij beroemde wijnboerderijen: Blaauwklippen, Neethlingshof, Simonsvlei, Laborie... Er was een explosieve groei gaande en de handel in onroerend goed floreerde. Hij was niet de enige buitenlander die kansen zag voor de Zuid-Afrikaanse wijn. Bij Boschendal waren net nieuwe stalen opslagtanks aangeschaft, dezelfde als die hij overwoog te nemen. De parkeerplaats was uitgebreid. Er stonden behalve personenautos ook enkele touringcars. Het grote gazon was smetteloos. Vitale vijftigers en zestigers zaten aan gietijzeren tafeltjes onder de platanen; een groep kwam onder leiding van een gids net de kelder uit. Boschendal was altijd een respectabel wijnhuis geweest, maar had de strijd met de commercie in zijn ogen verloren. Een wijnbedrijf moest bij zijn corebusiness blijven. Hoewel hij moest toegeven dat ze erin slaagden hun wijn op niveau te houden en ze nog evenveel aandacht voor het hele proces van wijn maken hadden als vroeger, was het uiteindelijk niet meer dan een wijnhuis dat verzorgd en bekend was, met goede, maar geen excellente wijn. Niet iets om jaloers op te zijn. Met de bedrijfsleider bekeek hij de tanks en hij vroeg naar de voor en nadelen. De prijs viel hem tegen, maar ze kwamen uit Amerika en de rand kon niet op tegen de dollar. Het zou veel schelen als apparatuur niet meer geïmporteerd hoefde te worden. Die stalen tanks, die konden ook hier vervaardigd worden. Dankzij de universiteit en de toeristen bood het witte stadje zomer en winter een levendige aanblik. De studenten waren merendeels jong; de toeristen oud. De permanente bewoners waren welgestelde blanken in overheidsdienst of in vrije beroepen. Zwarten en kleurlingen waren er ook. Ze werkten in de hotels, restaurants en winkels en hingen rond op het grote grasveld waar de minibusjes vertrokken naar de townships en verder weg gelegen plaatsen. Vroeger had hij zijn collegas vaak in Stellenbosch getroffen. Ze kwamen hier om inkopen te doen en administratieve zaken te regelen. De stad was sfeervol, met zijn lage huizen in Kaaps-Hollandse stijl, de statige victoriaanse gebouwen en de oude eikenbomen, waar net als in Nederland eekhoorns in huisden. Naast het trottoir lagen brede goten, waarlangs het overtollige water werd afgevoerd. Zolang de goten vol waren en het water stroomde, dempte het gekabbel de geluiden van de stad en bleef de idylle in stand. Hij parkeerde zijn auto bij de universiteit en liep de brede trap af die naar de in het souterrain gelegen bibliotheek leidde. Druk pratende studenten met stapels boeken in de hand liepen langs hem heen met een tred die verwees naar de uitstekende sportfaciliteiten van de universiteit. Bij de balie vroeg hij naar de jaargang van Die Burger uit 1963 en installeerde zich aan een leestafel, die in een strak vormgegeven nis in de muur was aangebracht. De bibliothecaris, een man van zijn leeftijd van het soort dat in Nederland sinds Van Kooten en De Bie oudere jongere genoemd werd, bracht hem de eerste doos. De krant met het nieuws over de moord op J.F. Kennedy lag bovenop. Logisch, dat was de belangrijkste historische gebeurtenis van dat jaar. Elk jaar zouden nieuwe groepen scholieren om deze krant komen vragen. De kop was in de grootste letter gezet. Op de bijgaande foto ontfermde presidentsvrouw Jackie Kennedy zich over haar zojuist neergeschoten man. Maar al op de volgende bladzijde leek Amerika heel ver weg. De aankondiging voor een missverkiezing met fotos van meisjes in bikini deed daar niets aan af. Alles ademde de sfeer van de apartheid. Advertenties voor zeep, melkpoeder en kinderkleding richtten zich uitsluitend op een blanke middenklasse. Een blonde vrouw in een gele jurk met korte mouwen en grote revers keek stralend in de camera met een blok Sunlight-zeep in de hand. Op de achtergrond deed een zwart meisje in een wit uniform de baby van de vrouw in bad. De foto van Jean-Luc vond hij in een krant van januari. Het was hetzelfde portret dat bij de Castel’s op het dressoir stond; een beeld dat hij zo vaak had gezien dat het soms leek of hij Jean-Luc alleen maar zo had gekend, bevroren in dat ene moment, en dat hun momenten samen verbeelding waren. Door de vergroting was de korrel zichtbaar. De korrels liepen door in de strepen van zijn overhemd, zijn glimlach en de slag in zijn haar. In grote letters stond er Vermist onder en werd er opsporing gevraagd van de tienjarige Jean-Luc Castel, dood of levend. Van zijn ouders was een kleine foto afgedrukt. Simone en Bernard stonden gearmd voor hun boerderij. Tussen aanhalingstekens stond Simone’s dramatische oproep om haar zoon bij haar terug te brengen. Er werd een beloning uitgeloofd van vijfentwintigduizend rand, een kapitaal in die dagen. Op de volgende pagina werd de verdwijning van Jean-Luc in verband gebracht met de Chinaman, die met een geblindeerde zwarte limousine de Kaapprovincies zou doorkruisen. Nieuwsgierige kinderen zou hij met lekkergoed zijn auto binnenlokken. Op tal van plaatsen was hij gesignaleerd, voor het eerst in Kaapstad, later in andere plaatsen aan de kust, waaronder Knysna en Houtbaai. Via Paarl en Wolversly was hij dieper het binnenland in getrokken en verdwenen. Henk vroeg om een kopie, waar de bibliothecaris enig bezwaar tegen maakte, omdat de foto in zijn ogen onscherp was en een kopie dat effect nog zou vergroten, maar na nog een keer aandringen kreeg hij hem zover. Pas bij het dubbelvouwen van het A4tje, bedacht hij dat het vreemd was dat Andile niet genoemd werd. Aan de andere kant konden er twee kinderen in één nacht verdwijnen zonder dat er verband tussen de beide vermissingen bestond. In die tijd was Zuid-Afrika nog zoveel meer Afrika dan nu, ook al woonden er overal mensen, waren er straten, huizen, autos en plattegronden en gingen er ook in die tijd al meer mensen dood aan ongelukken in de mijnen en in het verkeer dan aan slangenbeten. Mensen zoals zijn familie, bedacht hij nu, hadden aan een klein hoekje van het land geknaagd, meer niet. De apartheid had er niet eens zoveel mee te maken, dat was uiteindelijk maar een korte periode in de geschiedenis geweest. De ruimte van het land was niet alleen een geografische. Een paar dagen geleden was hij badend in het zweet wakker geworden en naar buiten gegaan, naar het landje hoog op de heuvel, waar de wijnstokken roerloos afstaken tegen de donkerblauwe lucht en de opgebonden zijtakken met de theatrale gebaren van operadivas, gadegeslagen door de bergen in de verte, hun machteloosheid etaleerden. Zijn zweet koelde vlug af in de kille nacht en hij kreeg het koud. Hij wilde net teruggaan, toen een vreemd geluid zijn aandacht trok. Midden op het landje was een man die hij alleen in silhouet kon zien als een bezetene in de grond aan het spitten. Zijn bewegingen hadden een onnatuurlijk hoog tempo, als in een versneld afgedraaide film. Hij wist niet wat hij moest doen, tot hij zich realiseerde dat de spittende man zijn postuur had. Hij draaide zich om en rende terug naar de boerderij. In de keuken zag hij het zand op de vloer en keek omlaag. Hij was op blote voeten gegaan en schaamde zich daarvoor. Het politiebureau was een rechthoekig gebouw van twee verdiepingen. Voor de grote ramen zaten tralies. De parkeerplaats was bijna leeg. Hij ging naar binnen. De entree was sjofel en verwaarloosd als die van een goedkoop hotel. Het hout was fineer op spaanplaat; de donkerbruine balie zat onder de brandplekken van uitgedrukte sigaretten. Hij legde zijn verzoek voor aan de man achter de balie, en omdat hij geen zichtbare reactie kreeg, praatte hij maar door. Agenten liepen langs en bleven staan luisteren zonder verder enig initiatief te tonen. Uit hun groep maakte zich na een minuut of tien een jongeman los, die zich voorstelde als Ben Nxumalo, rechercheur, en vroeg of hij kon helpen. Ben ging hem voor naar een met kunststof kantoormeubels ingericht vertrek op de eerste etage aan de achterkant van het gebouw. Omstandig probeerde hij een sigaret uit een leeg pakje te halen. Henk begreep de hint en hield Ben, die hij in één oogopslag gekwalificeerd had als een overijverige pennenlikker, zijn Marlboros voor. Eerst weigerde hij; Henk drong aan. Ben accepteerde, liep naar het raam en stak daar de sigaret op alsof hij Humphrey Bogart was in een van zijn klassieke films noirs. Aan de achterkant was ook een parkeerplaats. Daar stond een aantal politieautos en motoren geparkeerd. Ben wees naar de aanbouw aan de zijkant. Een gebouw van ongeveer tien bij vier meter met kleine, vierkante ramen van matglas. Op zaterdag ligt het hier vol. Op vrijdag gaan ze drinken. Als het geld op is gaan ze vechten. En dan nog de auto-ongelukken, in het weekend hebben we soms een wachtrij. Dan leggen we ze buiten neer. Een dikke blanke jongen, gekleed in een T-shirt dat aan de voorkant een stuk van zijn buik onbedekt liet en een bermuda met hawaïprint, waggelde het mortuarium uit met een emmer en een mes in zijn hand. Water klotste over de rand heen. We hebben te weinig mensen, meneer. Dat is het probleem. Het gaat om een oude zaak. Ik hoop dat u mij kunt helpen. Ik werk hier al drie jaar. Ben gebaarde hem te volgen. Ze liepen door een donkere gang. Aan het einde was een deur. Ben knipte het licht aan. De ruimte was zo groot als een klaslokaal. Op een bakbeest van een computer na, was het vertrek leeg. Hij startte de computer op. Vroeger stond alles in de kelder, maar als er veel muizen waren, raakten we weleens wat kwijt. Lachend keek de rechercheur hem aan. De computer heeft ook een muis, maar die hoeft niet te eten. Tergend langzaam kroop de computer naar het hoofdprogramma. Dat overzetten moet een flinke klus geweest zijn. Ja, veel te veel werk. Daar konden we niet aan beginnen. Wat bedoelt u? Het archief is vernietigd. Maar wat is er dan met alle niet-opgeloste zaken gebeurd? Er zijn elke dag nieuwe zaken. Ben gaf een liefdevol klopje op de computer. Die gaan allemaal hierin. Het scherm gaf een foutmelding. Ben zette de computer uit en weer aan. De hele opstartprocedure begon opnieuw. Henk verbeet zijn ongeduld. Werkt hier nog iemand die er in de jaren zestig ook was? De jaren zestig? 1963. Er is net iemand met pensioen gegaan, maar hoe die heet... Henk schoof zijn nog bijna volle pakje sigaretten in Ben’s richting. Niemand thuis. Daar baalde ze van. Nu haar vader voorlopig in Zuid-Afrika zou blijven, begonnen de bezoeken aan haar grootouders soms als een verplichting te voelen. Met het openbaar vervoer was het een lange en omslachtige reis. Binnenkort moest ze afrijden. Als ze haar rijbewijs had, was het makkelijker. Dan kon ze Vincents auto lenen en was ze er zo. Ze ging op de uitkijk zitten op de bank voor het huis. Vanaf hier kon ze kilometers de polder inkijken. Vermoedelijk zouden ze niet lang op zich laten wachten, omdat het bijna etenstijd was. Na een halfuurtje zag ze hen aankomen. Haar opa ging voorop en een paar meter daarachter liep haar oma met haar fiets aan de hand. Ze liep hen tegemoet en zag dat haar opa zijn pyjamabroek nog aan had, half bedekt door de jas van haar oma, die hij eroverheen droeg. Hij schoot langs haar heen naar binnen. Haar oma was moe. Ze hadden kilometers gelopen en dit was nu al de derde keer deze week, vertelde ze. Marie stelde voor een tandem te kopen, maar daar voelde ze niets voor. Ze hadden zo al bekijks genoeg. Vangen! Haar oma en zij keken gelijktijdig omhoog. Haar opa stond voor het wijd openstaande slaapkamerraam en gooide iets naar een denkbeeldige tegenspeler. Ze zag haar omas gezicht betrekken. Vangen, jij. Opschieten! riep haar opa weer. Haar oma wilde naar binnen gaan. Marie hield haar tegen. Laat maar, ik ga wel. Nee, je weet niet hoe hij kan zijn. Boven sloot Marie het raam. In de weerspiegeling zag ze haar opa naar de deur lopen. Opa, waar gaat u heen? Naar beneden. De trap gaat naar beneden. Moet u zich niet eerst aankleden? Haar opa begon zijn broek uit te trekken. Wat denk je dat ik aan het doen ben? Hij frommelde zijn pyjamabroek tot een klein pakketje, hield dat tegen zijn buik en keek haar aan. Je bent een lieve meid. Even was hij weer de opa die ze kende. Ze glimlachte. En ook een lekker ding. Oupa, wat bedoelt u met dat vangen? Vangen? Ja, u roept het steeds. Wat moet er gevangen worden? Wanneer? Toen u net terugkwam.... Meewarig keek hij haar aan. Waar heb je het over? Ik kom net uit bed. O, nou ja, laat maar. Denk je dat ik in mijn pyjama de straat opga? Dat ik niet goed wijs ben? Natuurlijk niet, maar we waren ongerust. Haar opa tuitte zijn lippen. Oupa kus? Hij kwam dichter bij haar staan. Kus voor oupa? Ze boog zich voorover en gaf hem een vluchtige kus op de wang. Hij stonk uit zijn mond. Op de rondvaartboot waren haar gedachten nog bij haar grootouders. De toeristen stapten in. Op de automatische piloot begroette ze hen. Het werd te zwaar voor haar oma. Ze moest opa dag en nacht in de gaten houden en kon nooit eens rustig slapen. Misschien moest ze zelf af en toe in Scharwoude gaan slapen om haar oma rust te geven, maar ze was bang dat haar opa dan s nachts naar haar toe zou komen. Hij zou ongemerkt naast haar gaan liggen en zij zou in haar slaap naar hem toe rollen en haar benen om de zijne vlijen. Hij zou zich dan net als Vincent dichter tegen haar rug aan drukken. Ze zouden beginnen te vrijen en op een bepaald moment zou ze zich omdraaien, omdat ze hem wilde zoenen... Ze huiverde. De rondvaart was begonnen. Ze vormde haar grimas om tot een glimlach en begon aan haar toelichting bij de voorbijkomende monumenten. Tussen de merendeels Aziatische toeristen zaten Shelley’s kinderen. Met grote ogen keken ze haar aan, terwijl zij in het Japans geroutineerd haar lijstje afwerkte. Onder andere om te voorkomen dat er op ongelegen momenten vragen zouden worden gesteld, vermeed ze gewoonlijk oogcontact. Nu Jade en Andile er waren keek ze naar hen en wisselden ze vrolijke knipoogjes uit. Andile was er eigenlijk nog te klein voor. Die verveelde zich, dat zag ze wel. Jade keek naar de toeristen op de waterfietsen, die joelend en zwaaiend passeerden om even verderop verstrikt te raken tussen de touwen van de aangemeerde roeibootjes of de voorsteven van een woonboot te raken. De toeristen die de waterfiets verkozen boven de rondvaartboot waren van een ander slag. Ze waren jong en sportief of vormden het ideale gezin. Het irritant perfecte gezin met pa, ma, zoon en dochter in verantwoorde kledij, dat zo graag wilde uitstralen dat ze geen gewóón gelukkig gezin waren. Ma met een maf staartje, vastgemaakt met het Barbie-haarknipje van haar dochter, en de dochter met glittermuiltjes. Pa had zich voorgenomen de vakantie te gebruiken om het mannen-onder-elkaar-gevoel over te brengen op zijn zoon en beschouwde zijn missie nu al als geslaagd. Voor ze naar huis gingen zou hij hem een hengel geven of een zakmes. Ze trakteerde Jade en Andile op een Happy Meal bij McDonalds bij de Munt. Het was er druk en lawaaiig, maar de teksten van het personeel, die door de jaren heen weinig variatie hadden getoond, evenals het menu en de snelle service, zorgden voor een vertrouwd gevoel. Hier bleef alles hetzelfde ondanks de veranderde clientèle, die merendeels bestond uit groepjes meisjes met hoofddoekjes en Marokkaanse jongens in trendy kleren en dito schoeisel. Als kind had ze er regelmatig haar verjaardag gevierd. Een partijtje dat niet origineel was, maar wel geliefd. Everybody happy, dacht ze, terwijl ze wat landerig een McFish naar binnen werkte. De kinderen waren vrolijk en hadden genoeg aan elkaar. Gewend veel samen te zijn, integreerden ze buitenstaanders slechts mondjesmaat in hun bestaan. Over hun respectieve vaders hadden ze het nooit en Shelley evenmin. Ze leken helemaal niet op elkaar. Andile was net zo donker als zijn moeder en had kroeshaar; Jade’s haar was lang en steil en haar huidskleur slechts licht getint. Marie had niet de indruk dat er contact was met hun verwekkers. Een Marokkaan sprak haar aan, meende dat zij de au pair van de kinderen was. Als ze met hen naar het Vondelpark ging, gebeurde dat ook weleens. Soms liet ze die jongens in die waan. Het was best leuk om af en toe te doen of je iemand anders was. Ze zei meestal dat ze uit Argentinië kwam en zij antwoordden dan dat ze dat al dachten, omdat ze dat hoorden aan haar accent. Om kwart voor zeven waren ze terug in de etage aan de Albert Cuyp. Shelley had beloofd om zeven uur thuis te zijn, maar dat zou wel later worden. Dus stopte ze de kinderen in bad en in bed en zong ze Afrikaanse slaapliedjes voor hen. Shelley kwam om negen uur. Ze was aangeschoten en wilde nog wat drinken. Chileense wijn. Ze had vroege dienst, maar maakte zich niet druk. Als zij zich zou verslapen, dan konden haar oudjes ook een keer uitslapen in plaats van voor dag en dauw hun ontbijt te moeten nuttigen. Met enige moeite ontkurkte Shelley de fles en vroeg of Marie al iets van haar vader had gehoord. Ze antwoordde van niet. Hij was een ander leven begonnen. Ze had gedacht dat haar vader aan dit cliché zou ontsnappen, maar nee, hij bleek het prototype te zijn. Dat gedoe om die wijn was pure egotripperij en stond niet in relatie met wat hij Betty had aangedaan. Hij zou zelf voor zijn ouders moeten zorgen, in plaats van haar ermee op te zadelen. Ze deed het natuurlijk graag, maar... Shelley schonk de glazen nogmaals vol en wees naar het portret van haar broer Andile aan de muur. Hij zoekt Andile. Ze keek niet eens. Andile ligt in bed. Andere Andile, zei Shelley met dubbele tong. Shel, je hebt te veel gedronken. Echt waar. Laat maar. Iemand doet dit voor mij en jij zegt “laat maar”? Iemand? Hij heeft het beloofd. Het moest de drank zijn. Zo had Marie haar nog nooit meegemaakt. Kom Shel, het is zo lang geleden. Je kunt je je broer niet eens meer herinneren, zeg je. Precies. Familie, wat weet jij er nou van?