Ik vind niet dat je het Henk kunt aanrekenen. Hij was een kind. Laat ik zeggen: je kunt hem niet álles aanrekenen. Soms zijn er dagen waarop het geen rol lijkt te spelen, maar het is er wel. Het is er altijd. Het is niet zo dat je ermee leert leven. Het bepaalt je leven. Met mijn man heb ik er nooit over gepraat. Het licht gaat langzaam uit. Ik vind het niet zo erg. Alles bij elkaar genomen ben ik behoorlijk goed terechtgekomen. Meer zat er niet in. Dat moet je accepteren. We kunnen niet allemaal koning zijn.Ik ben opgegroeid in een kindertehuis. Mijn moeder heeft me bij mijn geboorte afgestaan. Vader onbekend, vroeger was dat een schande en leuk wordt het nooit. Mijn moeder mocht mij vanaf mijn zesde een of twee keer per jaar een dagje ophalen. Ik zou niet meer geadopteerd worden, dus als mijn moeder en ik ons toch nog zouden hechten, dan was dat geen probleem. Maar daar hoefden ze niet bang voor te zijn. Het aantal contactmomenten,zoals dat tegenwoordig heet, was zelfs voor een hunkerend kind als ik veel te weinig om tegemoet te komen aan mijn verlangens. Ik bleef tot mijn twaalfde in het tehuis. Er kwamen steeds nieuwe kinderen, kleine kinderen, maar de meeste verdwenen na een tijdje weer. Heel lang heb ik gedacht dat ze door een kinderlokker meegenomen werden,maar nee, ze kregen nieuwe ouders. Een paar jaar geleden kwam ik op de braderie in gesprek met een vrouw van mijn leeftijd, die ik vaag herkende. Het was Mia. In het kindertehuis sliepen wij samen in één bed, tot zij er ineens niet meer was. Een tijdje had ik het bed voor mij alleen en toen kwam Grietje erbij, maar die is ook niet lang gebleven, wat niet erg was, want ze was een bedplasser. Mia vertelde over haar adoptie. Ik weet niet waar het verhaal van de kinderlokker vandaan kwam. Misschien zeiden ze het om ons onder de duim te houden, om te kunnen dreigen. Het was wel gek dat juist de hele kleintjes en de brave kinderen verdwenen. Goed, door de ontmoeting met Mia was dat hele idee van die kinderlokker eindelijk uit mijnhoofd. Zon verhaal blijft dus heel lang hangen, terwijl je eigenlijk wel weet dat de waarheid anders is. We zouden snel weer afspreken, maar dat is er niet van gekomen. De eerste keer dat ik door mijn moeder een dagje opgehaald werd de meeste keren daarna trouwens ook - gingen we naar haar familie. Ik meen zelfs dat ze nog bij haar ouders woonde. De bank zat vol vreemde mensen. Ik ging als een nieuwe lap stof van hand tot hand. De een na de ander trok mij naar zich toe, gaf een klopje tegen mijn maillot en stuurde me met eentikje van de andere hand door naar de volgende. Niet onbelangrijk: iedereen gaf geld. Het leek wel collecteren. Aan het einde van de dag bracht iemand mij terug, een oudere man, hij noemde zich oom. Ik zat bij hem op de stang van zijn fiets. Onder het fietsen rookte hij een sigaar en vroeg of ik het leuk had gevonden. Ik zei ja, maar het voelde vreemd dat er een kamer vol familie was en ik als enige vertrok, en nog vreemder voelde het dat iedereen dat normaal vond. Met kleine, maar vanzelfsprekende bewegingen werd de ruimte rondmijn weggevallen plaats opnieuw ingedeeld. Vergelijk het met een bad. Jebent nog niet uitgestapt of het wateroppervlak heeft zich alweer aaneengesloten. Het water is nog warm en er is misschien nog schuim, maar teruggaan is geen optie. Op mijn twaalfde werd ik dienstmeisje. Het was oorlog en voor de grote kinderen werd een betrekking gezocht. Ik kwam in een herenhuis in Leeuwarden terecht, waar ik een kamertje op zolder kreeg. Mijn eerste eigen kamer, en die stijve witte lakens, die naar zeep roken, dat was heerlijk. Ik had geluk dat ik al twaalf was, want met veel van de kleintjes is het niet zo goedafgelopen, heb ik later gehoord. Die konden nergens naartoe. De vrouw des huizes was een Duitse. Ze was streng en in het begin kon ik haar niet verstaan, maar beetje bij beetje leerden we elkaar waarderen. Alles wat ik bijhaar leerde, was een voorbereiding op mijn eigen gezin, zei ze altijd. Het was net of ze mijn gedachten kon lezen. Een eigen gezin was mijn grote droom.

I stand here before you filled with deep pride and joy: pride in the ordinary, humble people of this country. You have shown such a calm, patient determination to recall this country as your own… and joy that we can loudly proclaim from the rooftops. Free at last, free at last! Henk wokte zijn maaltijd bij elkaar op zijn Boretti-fornuis en keek naar de televisie, waar Mandela zijn overwinningsspeech uitsprak, omringd door getrouwen van jaren her: Sisulu, Mbeki en de weduwen van Chris Hani en Martin Luther King. Het kwam hem toe, die goede man. Zoveel jaar gevangen en zoveel jaar ongebroken. Een tengere, grijze man, overeind gebleven door op Robbeneiland de discipline van een topbokser te bewaren. Hij ontkurkte een cru bourgeois medoc van Château de Panigon, schonk een bodempje in, hield zijn glas tegen het licht en liet het walsen in zijn hand. Hij boog voorover en rook, keurde, beoordeelde, proefde. Iets te veel tannine, zoals hij had verwacht, maar dat zweempje vanille was aardig en die houttonen ook. Veel rood fruit, al bleven de frambozen te veel op de achtergrond; een lange afdronk. Een goede wijn, maar niet volmaakt. Niet de beste fles uit de serie. Het jaar, het wijnhuis, het gaf een indicatie, maar uiteindelijk ging het om die ene fles. Daar moest je mazzel mee hebben. Mandela had ook een glas wijn in zijn hand. Hij hief zijn glas en nam een slok. Bij leven al een legende, dat moet je hebben. Hij voegde een handje sugar snaps toe aan de gesneden biefstuk, babymaïs en paprika. De telefoon ging. Marie natuurlijk. Miljoenen en miljoenen mensen over de hele wereld delen dit moment met ons, juichte ze. Heerlijk die jeugdige naïviteit. Hij luisterde maar half naar de rest van haar voorspelbare woorden. Niet dat hij haar niet liefhad, maar hij had zich al sinds zijn vroegste jeugd aangewend effectief met zijn energie om te gaan. Op de achtergrond hoorde hij de medebewoners van het studentenhuis meejoelen met een spelletjesshow. Nu al verveeld. De afgelopen vijf jaar waren er zoveel historische momenten geweest, die met bewondering of verbijstering via de televisie gadegeslagen konden worden, dat dit voor de jeugd de norm was geworden. Hij reageerde pas weer toen zijn dochter vertelde dat haar tante op haar verjaardag kwam. Betty zat op dit moment waarschijnlijk in de kantine bij de arbeiders. Ze zou op een harde stoel zitten, lauw bier drinken en pathetisch om zich heen kijken, zich één voelen met hen. Niet het moment om naar Nederland te komen. In de oogsttijd? Marie reageerde geprikkeld op zijn verbazing. Ja, is dat zo gek? Dat deed ze vroeger nooit. Maar nu word ik eenentwintig. Ja. Heb je al bedacht wie je uit gaat nodigen? Niet zoveel. Wat mensen van de universiteit en de rederij. Je eenentwintigste verjaardag is hier niet zo belangrijk. En van atletiek? Ja, maar die gaan vroeg weg. Die drinken niet en de studenten willen bier. Je hoeft je dus niet uit te sloven met je wijn. Maar je wordt eenentwintig. Ik sloof me graag uit. Weet ik, maar maak het niet te gek. Ik ga oma nog even bellen. Dag, pap. Zuid-Afrikaanse wijn werd steeds populairder. De opkomst was onstuitbaar, alsof Mandela met zijn glas een teken had gegeven. Niet subtiel, maar al snel zou het succes van Zuid-Afrikaanse wijn geen grenzen meer kennen. De shiraz, de pinotage en de chenin zouden in alle provincies de voorspoed beklinken van bruidsparen, jubilarissen en examinandi. Ze zouden wit, rosé en rood stralen in het glas van promovendi, op de vrijdagmiddagborrel van advocatenkantoren en bij de lunches van een selecte voorhoede, die nooit een bedrijfskantine van binnen zag. Via de sluiproute van de goedkoopste supermarkten zouden ze een tijdje later vanwege de lage prijs terechtkomen bij de argeloze vrouwen van bouwvakkers en zouden ze scholieren naar hun eerste dronkenschap voeren. Zo was het ook gegaan met de Italiaanse chianti in mandflessen en daarvoor met moezelwijn, die niet vanwege het alcoholpercentage maar door de vele chemische toevoegingen buiten het bereik van kinderen moest worden gehouden. Hij keek op de routelijst. Eerst zou hij naar Cor Poppelaars gaan, dan zou hij de files rond Amsterdam kunnen vermijden. Heen en weer lopend naar de geacclimatiseerde kelder vulde hij zijn bus met wijn. De bestelling voor Poppelaars pakte hij als laatste, zodat die als eerste eruit kon. Op het deksel van de houten kisten was de naam van de afzender gebrand: Château Beychevelle. In dat Franse kasteel aan de Gironde, bij het dorpje Saint-Julien, had hij stage gelopen en zijn ex-vrouw ontmoet. Het kasteel was grotendeels zelfvoorzienend. Er stonden dikwijls konijn en eend op het menu en ook groenten en fruit kwamen van eigen grond. Een paradijselijke plek, waar hij de beste tijd van zijn leven had doorgebracht. Een zorgeloze tijd. Poppelaars was een van zijn trouwste afnemers, de eerste die wijn bij hem besteld had na zijn terugkeer naar Nederland in het begin van de jaren tachtig. Hij was net begonnen met zijn restaurant in de duinen, een bunkerachtig gebouw dat minimalistisch was ingericht. Hij had Henk gevraagd zijn wijnkaart samen te stellen en de kelder te vullen. Ze kenden elkaar van het wielrennen en hielpen elkaar omhoog. Al na twee jaar had Poppelaars een ster gekregen, en later nog één. Maar Cor had hem nu niet meer nodig. Hij nam nog af uit vriendschap, maar die zou sleets worden. Dit merkte hij aan de manier waarop hij achter hem aan liep bij het uitladen van de wijn. Hij ging onduidelijker praten, omdat hij niet hardop wilde zeggen dat hij de Franse wijnen te begrotelijk vond worden. Zuid-Afrika was de nieuwe trend en hij moest in huis hebben wat de gasten van hem verwachtten. Hij was natuurlijk niet zon kenner als Henk, maar het verschil in prijs was stukken groter dan het verschil in kwaliteit rechtvaardigde. Laatst, op een barbecue, had de pinotage hem aangenaam verrast. Een heel eigen, pure smaak. Poppelaars moest het helemaal zelf weten, maar het zou hem zijn sterren kosten, eerst de ene en dan de andere. De kenners zouden zeggen dat zijn restaurant vanaf het begin overgewaardeerd was geweest. Volgens Cor zou het zon vaart niet lopen. Hoeveel mensen proeven het verschil tussen een wijn van tien en een wijn van tachtig gulden? Hoeveel mensen hebben jouw neus? Daarin moest Henk hem gelijk geven. Maar van die neus had hij tot nu toe weinig plezier gehad. Die gunde hij aan niemand. Er waren meer tekens. Als je ze wilde zien, waren er overal tekens, maar de hond, daar kon hij niet omheen. Hij reed weg bij Poppelaars en ineens dook het beest op en versperde hem de doorgang. Waar hij vandaan kwam was hem een raadsel. Cor had geen naaste buren. Vaalbruin stond hij midden op de weg en keek hem aan met gele ogen waarin de pupillen inktzwart fonkelden. Onder zijn buik klitten zijn haren vochtig samen. Op slag vergat Henk de bus. Zijn handen gleden van het stuur. De bus slipte en belandde in de berm. De kratten achterin rammelden. Een auto claxonneerde. Toen Henk weer keek was de hond verdwenen. Hij twijfelde of hij het beest echt had gezien. Misschien was het een projectie van zijn brein geweest, maar voor het effect maakte dat niets uit. Die avond zouden zijn nachtmerries begonnen zijn, als hij niet op de verjaardag van Marie tegen Shelley aangelopen was. Nu kreeg hij uitstel in ruil voor een verzengend verlangen, dat misschien erger en zeker dwingender was. Pas veel later zou hij gaan inzien dat die ontmoeting geen toeval was, maar dat die deel uitmaakte van een groter plan, in gang gezet door hogere machten waarin hij eerder nooit geloofd had. Al vroeg was hij op het feest aanwezig, in een zaaltje in Amsterdam-Oost dat hij kende van de bruiloft van een collega. Er was een bescheiden podium en de wanden waren bedekt met gecapitonneerd donkerrood fluweel, waardoor de zaal de aanblik bood van een groot boudoir. Niet dat hij dit erg stijlvol vond, maar stukken beter dan het gemiddelde feestzaaltje met rechte wanden, tl-licht en toiletten in het souterrain. Met een paar tafels en een wit laken maakte hij een buffet, waar hij flessen wijn en glazen op zette. De biertap plaatste hij op een andere tafel, bij de borrelnootjes en zoutjes. Terwijl hij de muziekinstallatie aansloot, kwam Marie binnen en keek het zaaltje rond. Wat is er? Kouwelijk verstopte ze haar handen in de mouwen van haar vest. Het is te groot. Er komen altijd minder mensen. Gasten brengen andere gasten mee. Mijn vrienden niet. Wacht nou maar af. Het komt goed. Wat vind je ervan? Dat podium hoeft echt niet. Je wordt eenentwintig. Marie zuchtte. Ga je je nog omkleden, pap? Ze maakte hem bewust van zijn spijkerbroek, oude werkmansschoenen en overhemd. Natuurlijk. Wat trek je aan? Mijn trouwpak, denk ik. Dat heb ik pas één keer aangehad en het past nog prima. Geen grammetje erbij. Marie kon zijn luchtige toon niet waarderen en keek hem koel aan. Moet je doen. Retro is in. De gasten druppelden binnen. Studenten, atleten, collegas en Japanners die Marie kende via haar studie Japanse taal en letterkunde. Haar vriendinnen, Felice, Frederieke en Laurentien, kende hij al jaren. Zonder uitzondering waren het dochters van goeden huize. Hij hoorde Frederieke, een wulpse brunette, over haar zojuist beëindigde relatie met een student tandheelkunde zeggen dat het haar niets kon schelen omdat ze toch geen gaatjes had. Haar vriendinnen gierden het uit. Marie incluis. Ze had zich omgekleed en droeg een strakke broek tot halverwege haar kuiten met een jurk van soepele stof erover. Haar eeuwige vest had ze gelukkig thuisgelaten. De dj kwam binnen, zette een wollen mutsje op en stortte zich op de muziek. Zodra de dreunende beat klonk veranderde de ruimte in een feestzaal. Frederieke bewoog uitdagend met haar heupen in zijn richting en leek zijn blik te zoeken. Waarschijnlijk zag hij dat verkeerd. Hij werd bijziend en zou een bril moeten dragen. Vanavond zou hij Betty voor het eerst zien sinds haar komst naar Nederland. Ze bracht gemiddeld één keer in het jaar een familiebezoek, maar nooit in de oogsttijd. Hij wist dat ze met hun ouders had gepraat. Dat kon alleen maar over Arkadia gaan. Betty leefde voor Arkadia; ze praatte nooit over iets anders. Volgens hem had ze niet echt een privéleven, een scharreltje her en der daargelaten. Bellen naar zijn ouders, daar was hij te trots voor. Zijn moeder, dat zou misschien nog wel gaan, maar tegenover zijn vader wilde hij zich absoluut niet laten kennen. Sinds hij in 1982 was teruggegaan naar Nederland beheerde Betty de boerderij. Nooit had hij er nog een stap gezet, wat niet wilde zeggen dat de boerderij ooit uit zijn gedachten was verdwenen. Hij was niet anders dan zijn zus. Ook hij had lang uitsluitend voor Arkadia geleefd. De boerderij had dat effect op mensen. Een compleet schaap in formaldehyde in een vitrine geplaatst, dat was tegenwoordig kunst. Away from the flock heette het. Hij draaide de ansichtkaart om. Op de achterkant stond: Hartelijk gefeliciteerd, dikke zoen, Anton en de naam van de kunstenaar: Damien Hirst. Hij zette de kaart terug bij de andere kaarten en cadeaus en schoof de bonsai, die hij samen met een bundel tweetalige haikus cadeau had gegeven, meer naar de voorgrond. Dat is zeker jouw cadeau? De stem van zijn zus klonk geamuseerd. Hij draaide zich om. Haar ogen dwaalden weg van de bonsai en keken hem onderzoekend aan. Ze droeg een kleurige jurk met een brede ceintuur en hield een kunstwerk van ebbenhout in haar handen. Ze heeft hem zelf uitgezocht, verdedigde hij zich. Ik plaag je maar, maak je niet druk. Ze gaf het beeld van een in elkaar gedoken naakt meisje een plaats naast de ansichtkaart met Damiens schaap. Heb je een goede reis gehad? Ja, goed. Hoe gaat het? Goed, baie goed. Haar met Afrikaans doorspekte Nederlands irriteerde hem, maar over een paar dagen zou het Afrikaans uit haar zinnen verdwenen zijn. Een andere cultuur komt ook na vele jaren maar tot een heel klein stukje onder de huid. Er waren veel mensen die na langdurig verblijf in het buitenland weliswaar stopwoordjes in een andere taal door hun Nederlands bleven gooien, zoals you know, really, tant mieux en de nada, maar dat deden ze opzettelijk. Het zou ze geen moeite kosten weer het foutloze Nederlands uit hun jeugd te gaan spreken, maar liever bleven ze de buitenwereld herinneren aan hun andere leven, ander verleden, andere identiteit. Betty zeker, die zou het liefst over straat gaan met een anc-band om haar voorhoofd. Nu helemaal, nu ze gewonnen hadden. Maar zíj had niet gewonnen. Het was haar land niet, haar strijd niet. Godzijdank had hij dat jaren geleden zelf wel ingezien. Wat leuk voor Marie dat je op haar verjaardag komt. Natuurlijk, ze wordt eenentwintig. Ja, wat is dat hard gegaan. Betty was slim. Ze zou niets loslaten. Henk zou zijn ongeduld moeten bedwingen. Maar ik kom ook voor jou. Ik wil graag mijn broertje weer zien. Familie is belangrijk. Vooral als die zo klein is als de onze. Gefeliciteerd nog. Dank je, jij ook. Ook met Mandela, je grote held, na al die jaren de overwinning. Dankie. Nu deed ze het weer. Taxerend keken ze elkaar aan. Hij wilde het niet vragen, maar kon het niet laten. Hoe wordt de oogst? Ik kan alles aan de bedrijfsleider overlaten. Mooi. En de oogst? Een blos vloog over Bettys wangen. Hoog in de suikers, vooral de shiraz. Dat is de trend, ja, steeds zoeter. Betty knikte vluchtig. Zondag trakteer ik op een etentje bij de Chinees in Hoorn, voor pa en ma en jullie. Ter ere van wat? Moet er een reden zijn om gezellig even bij elkaar te zijn? Ze wuifde naar Marie, pakte een glas en liep bij hem vandaan. Tot later. Hij bleef achter en schonk een nieuw glas in. Marie had gelijk. Er waren weinig liefhebbers voor de wijn, die hij vorig jaar zelf in Saint-Émilion had uitgezocht. Degenen die wel wijn dronken, waren onverschillig en dronken ervan zonder te proeven. Een uur later was het feest in volle gang. Wat verloren liep hij rond in zijn pak, waarin hij zich enerzijds overdressed voelde. Anderzijds wilde hij ermee laten zien hoe belangrijk hij de verjaardag van zijn enige kind vond. Zich periodiek voor haar uitsloven was het minste wat hij doen kon. Marie danste uitdagend met een jongen die hij niet kende. Er waren veel mensen die hij nog nooit had gezien. Zijn dochter leidde met haar sport, studie en werk een druk en gevarieerd bestaan. Alles in haar huidige leven stond in het teken van de toekomst. Dit was nog maar het begin. Ze kon nog kampioen worden op de vierhonderd meter, hoogleraar worden of een hoge positie in het bedrijfsleven gaan bekleden. Misschien zou ze een tijd in Japan gaan wonen. De Aziatische toeristen op de rondvaartboot waar ze twee dagen per week als gids werkte, wond ze om haar vinger door zich nog beleefder en gereserveerder te uiten dan zij. Dat was haar talent, om zich als een kameleon te plooien naar de omstandigheden. Hij zag Betty dansen met Rolf, een jongen die bij Marie op de middelbare school in Velsen had gezeten. Zijn zus danste goed, en hij zag dat Rolf met haar flirtte. Zou hij niet gedurfd hebben op die leeftijd. Een paar Japanners waren snel dronken aan het worden. De glazen bier waren te groot voor hen. De kleinste smoesde met de dj en nam de microfoon. De dj zette nieuwe muziek op. Marco Borsatos Dromen zijn bedrog schalde door de ruimte. De woorden vielen weg en de Japanners gaven de karaoke-act weg die ze in nuchtere staat voor Marie hadden ingestudeerd. Met hun armen om elkaars schouders stonden ze op het podium en bralden de tekst. Die was grotendeels onverstaanbaar, maar het publiek zong mee en vulde de gaten op. De meeste dromen zijn bedrog en als ik wakker word naast jou, dan droom ik nog. Het was hilarisch en hij was trots dat het podium niet onbenut bleef. Ik voel je adem, ik zie je gezicht. Je bent een droom die naast me ligt. Alle gasten hosten en dansten nu door de ruimte. Hij wist zich niet goed een houding te geven. Met zijn glas in de hand bleef hij in de buurt van het buffet en probeerde door zacht mee te deinen met zijn hoofd de indruk te geven dat hij het naar zijn zin had. Hij beschouwde het als een persoonlijk mankement dat hij zich niet kon laten gaan, maar het hinderde hem niet meer. Betty voerde de polonaise aan en leek volledig in haar element. Blonde Rolf klampte zich als een verschrikte kip aan haar schouders vast. Je kijkt me ááán, je rekt je uit. Eén keer in de zoveel tijd komen dróómen uit. Hij draaide zijn rug naar de zaal toe. Een jongen van wie hij wist dat hij Jan-Jaap heette en in het studentenhuis van Marie woonde nam het laatste restje rood uit een fles en vulde zijn glas aan met wijn uit een nieuwe fles zonder naar het etiket te kijken. Een van de drie Japanners die net nog op het podium stond, sprak hem aan. Congratulations. Thank you. You have a beautiful daughter. Hij zag dat er een nieuwe gast de zaal in kwam. Een zwarte, kleurrijk geklede vrouw die deels schuilging achter een grote bos bloemen, maar niet genoeg om haar schoonheid te verbergen. Iemand als zij zou onder alle omstandigheden en op alle plaatsen onmiddellijk opvallen. De Japanner wachtte nog op een reactie. You too, I mean, thank you, stotterde hij. De Japanner liep knipmessend weg. Henk had alleen oog voor de schoonheid met haar bloemen. Wie was zij en hoe kende ze Marie? Hij registreerde dat Betty enthousiast op haar afliep en haar op beide wangen kuste. Zijn zus die deze vrouw kende, aanraakte… Ze liepen zijn kant op. Hij ging ervan uit dat ze door zouden lopen naar de emmer water achter het buffet waar de boeketten in gestald werden, maar Betty wenkte Marie en halverwege bleven ze staan. Zijn zus stelde Marie en de nieuwe gast aan elkaar voor. Zij kenden elkaar dus niet. Ze feliciteerde zijn dochter en overhandigde de bloemen. Betty liep terug naar de dansvloer, Marie ging met de bloemen naar de emmer. De vrouw leek te aarzelen tussen meelopen of staan blijven. Ze koos voor het laatste en keek de zaal rond. Haar ogen bleven rusten op de zijne en op hoge benen liep ze rustig op hem af. Wat een weelde, wat een overrompelende verschijning. Hoe kon iemand zó mooi zijn? Maries vader? Gefeliciteerd. Ze stak haar hand uit. Shelley Yona. De naam hamerde in zijn hoofd, terwijl hij zijn hand in de hare legde. Hij hoopte dat zijn stem normaal klonk. Zijn ademhaling ging haar eigen gang. Henk Keppel. Hoe weet je dat ik de vader van Marie ben? Lijken we op elkaar? Je bent de enige hier die qua leeftijd in aanmerking komt om haar vader te zijn. Zo. Marie voegde zich bij hen. Shelley woonde vroeger ook op Arkadia. Maar zodra het kon, ben ik ervandoor gegaan. Het duizelde hem. Hij probeerde haar leeftijd te schatten. Dat zou ik nog moeten weten. Mijn vaders geheugen is een zeef. Het is al een prestatie dat hij mijn verjaardag onthouden heeft. Maries vrienden op de dansvloer riepen haar. Praten jullie maar over de goede oude tijd. Ze maakte zich uit de voeten. Hij bleef achter met Shelley en probeerde te bedenken wat de volgende stap zou moeten zijn, maar weer was zij hem voor. Ik herinner me jou nog wel. Je bent weinig veranderd. Dat lijkt me sterk. Ik ben al twaalf jaar weg. Ze knikte naar het glas in zijn hand. Heb je die beroemde neus nog? Zonder zijn antwoord af te wachten, pakte ze het glas uit Henks hand, walste het quasigewichtig rond en bracht het naar haar neus. Daarna sloot ze haar ogen en nam een slok. Eindeloos lang, naar het scheen, spoelde ze de wijn tussen haar wangen heen en weer terwijl ze hem aan bleef kijken. Ten slotte gaf ze het glas terug. Haar hand beroerde de zijne. Hij voelde de tinteling. Nu jij. Haastig, te haastig, nam hij een slok. En? Bouquet van rood fruit? Fluweelzachte afdronk? Je weet het beter dan ik. Ik zeg maar wat. Jij bent de expert. Het is helemaal goed. Meer valt er niet over te zeggen. Ik dacht dat er veel meer bij kwam kijken. Wat dan? Zijn hoofd was leeg. Een goede wijn doe je met woorden altijd tekort. Er is nog iets waar ik geen woorden voor heb… jouw schoonheid. Ze lachte, natuurlijk lachte ze. Het was een belachelijke opmerking. Sorry. Waarvoor? Voor al die clichés. Ze haalde haar schouders op.

Ik kan het net zo goed nog erger maken, ging hij door. Hij schaamde zich, maar ze mocht niet weglopen. Wil je wat drinken? Hij rommelde tussen de flessen op tafel. Een andere fles proberen? Dat wilde ze niet. Bier? Nee, ik moet weg. Ze gaf hem een hand. Een beeld dat decennialang verborgen was gebleven, lichtte op als een televisie die aansprong in het donker. Hij zag zichzelf als kind over een braakliggend terrein rennen. Een maanverlichte nacht. Een korte broek waar zijn knieà«n knokig uitstaken. Uit het fijnbos dook een zwart meisje van een jaar of twee op, dat hartverscheurend huilde. Hij remde af, onzeker wat te doen, maar aangedaan door haar tranen. Alleen een rood T-shirt droeg ze, dat tot halverwege haar billen reikte, geen luier, geen onderbroek. Haar mollige voetjes waren grijs van het stof. Zodra hij inhield, was zij stil. Ze liep op hem af en legde haar handje in de zijne. Samen liepen ze over een zandpad naar de barakken in de verte. Hij was er nooit geweest, maar wist dat daar de zwarte kinderen woonden. We zitten op het afgesproken aantal fusten. Wilt u bijbestellen? Op de plaats waar net Shelley had gestaan, stond iemand die hij vaag herkende als de beheerder van het zaaltje. Doet u maar, zoveel als nodig is. Gedesoriënteerd keek hij om zich heen. Shelley was nergens meer te bekennen. Hij rende naar buiten en keek de verlaten straat in. Links lage, onverlichte bedrijfsgebouwen van baksteen met stalen rolluiken, rechts een benzinepomp. Verderop loodsen van verschillende afmetingen met golfplaten daken. Ze was weg. Hij liep terug naar binnen, waar de stemming uitbundiger was geworden. Het feest voor Marie was in ieder geval geslaagd. Dat was één ding. Niet veel dingen in zijn leven waren geslaagd. Feitelijk niks. Op Marie na dan. Zijn dochter was intelligent, ambitieus en lief. Verder was alles goed mislukt. Op zijn drieënveertigste werd het tijd dat toe te geven. Qua inkomen, opleiding en sociaal milieu zat hij in de middenmoot. Op zijn best was zijn leven middelmatig. Middelmatig, onopvallend en inwisselbaar. Middelmatig zijn omdat je niet méér hebt meegekregen is vergeeflijk, maar middelmatig zijn door je talent ongebruikt te laten niet. Hij hád een talent en hij had het ingezet naar zijn volle vermogen, van kinds af aan, totdat dit in 1982 werd afgestraft. Het kwartje was gevallen en hij was terug naar Nederland gegaan. Vanaf dat moment was zijn doel geweest zijn leven verder in de luwte te slijten en hoogteen dieptepunten zoveel mogelijk te vermijden. Nu was uit de mist van zijn verleden een vrouw opgedoemd door wie hij totaal van slag was. Hij schatte dat ze een jaar of tien in leeftijd verschilden. Op zijn achttiende was hij naar Frankrijk vertrokken; toen moest zij een jaar of acht geweest zijn. Maar als hij aan de kinderen van Arkadia uit die tijd dacht, herinnerde hij zich slechts een kluwen zwarte, bruine en halfbruine kinderen, in elkaar gestrengelde ledematen zonder gezicht. Hij moest het weten. Hij moest alles weten. Wie was zij en was het toeval dat ze ineens opdook op de verjaardag van zijn dochter? Marie kende haar niet eens. Betty stond in een hoek met een paar Japanners om zich heen. Ze deed hun voor hoe ze Niet naar huis toe gaan, niet naar huis toe gaan moesten zingen. De Japanners zongen haar bloedserieus na. De studenten om haar heen hadden, dronken, de slappe lach. Hij zag ervan af haar aan te spreken en liep opnieuw naar de wijn. Het was een zooitje geworden. Om iets om handen te hebben, ruimde hij wat op. Zijn hoofd gonsde. Betty die in de oogsttijd naar Nederland kwam en de verschijning van een mysterieuze, bloedmooie vrouw die beweerde hem van vroeger te kennen. Er was maar één iemand die hem echt kende: zijn pleegvader. Jaren had hij hem niet gesproken, maar nu kon hij niet langer wachten. Hij ging naar de beheerder bij de portiersloge. Kan ik hier ergens bellen? Er staat een munttelefoon achter in de gang. Ik moet naar het buitenland bellen. Kunt u wisselen? Hij pakte een biljet van tien gulden uit zijn portemonnee. De beheerder stalde de munten een voor een voor hem uit, alsof het roulettefiches waren. Uit zijn hoofd toetste hij een nummer in. De telefoon ging over. Bernard Castel. Hij zweeg, geëmotioneerd door het horen van de stem van degene die hij wanneer er geen anderen bij waren zijn vader noemde, in gedachten pleegvader of Bernard en in het openbaar Castel, of buurman. Maar hij kon zich niet herinneren wanneer hij zijn naam voor het laatst hardop uitgesproken had. Zijn ouders vroegen uiteraard nooit naar de Castels; Betty zag hij hooguit eenmaal per jaar, en zij ging zo op in Arkadia dat ze misschien niet eens wist dat ze nog altijd dezelfde buren had. Hallo? Wie is daar? ‘Ik ben het…’ Henk! Hoe gaat het, jongen? Goed, pa, goed. En met jou en Simone? Op de achtergrond hoorde hij een vreemd geluid. Hij weet het aan de verbinding. Alles is goed. Heb je je zuster al gesproken? Ja, ze is hier. Marie is jarig. De guldens ratelden erdoorheen. Hij gooide de laatste twee erin. Mijn munten zijn bijna op. Wat haatte hij dit soort benepenheid. Luister, jongen, je kunt beter terugkomen. Dat moet je me niet vragen. Hij hing op en ging met zijn glas wijn buiten op de stoep zitten. De aprilnacht was tamelijk koud en zijn trouwpak, ooit gedragen in een zinderend heet Paarl, bood niet veel soelaas. Hij luisterde naar de geluiden. Station Muiderpoort was niet ver weg. Hij hoorde een goederentrein en heel in de verte de sirene van een ambulance. Waar de straat een doorgangsweg kruiste, kwam af en toe een auto of een fietser voorbij. Vredige geluiden. Hij dacht aan de huid boven haar borsten, die de randen van haar blouse net niet raakte. Er was nog niets gebeurd, maar alles was al veranderd.

Samen stapelden Betty, Marie en hij in hoog tempo de stoelen op elkaar in torens van maximaal vier, zoals afgesproken met de beheerder. Betty en hij grepen tegelijkertijd dezelfde stoel. Hij was niet van plan om los te laten. Je zei dat Shelley op onze boerderij woonde? Wanneer dan? Ze trok de stoel met zachte dwang uit zijn handen, maakte de laatste stapel compleet en begon cadeaupapier, kapotte slingers en sigarettenpeuken bij elkaar te vegen. Heb je ruzie gemaakt? Ik heb haar helemaal niet meer gesproken. Ze moest weg. Marie liep langs met in elke hand een vuilniszak. Heb je zitten flirten? Ik zou niet weten hoe dat moet. Zijn dochter wisselde een geamuseerde blik met zijn zus. Betty keek hem strak aan. Tot 1982. Ik heb gezorgd dat ze na de inval naar Nederland kon. Het werd toen te gevaarlijk voor haar om op Arkadia te blijven, als je begrijpt wat ik bedoel. En of hij dat begreep. Een fontein van groene glasscherven en rode wijn zeeg ineen en vormde een stroom die langs en over de ravage op het erf meanderde. De steeds breder wordende stroom kroop traag naar de schuur, als door een magneet aangetrokken door de brede luchtstrook onder de deur. Waar woonde ze? Bij haar ouders, de Yonas, weet je wel. Een van de laatste barakken. Haar ouders wonen er nog. Haar vader werkt nog steeds voor ons.

Zegt me niks. En nu? Wat nu? Waar woont ze, wat doet ze? Betty veegde het vuil in een hoek en liep naar de andere kant. Wat gaat jou dat aan? Hou jij je maar bij je grand crus. Grand crus de table, zei zijn dochter lachend. Ho, ho, vraag ik politiek gevoelige informatie? Die tijden zijn voorbij. Betty reageerde niet. Hij moest het over een andere boeg gooien. Jij hebt haar meegebracht. Waarom? Betty draaide zich om. Ze had de bezem vast alsof ze er dadelijk op weg zou vliegen. Ik vond het belangrijk dat er iemand van vroeger op Maries eenentwintigste verjaardag was. Shelley heeft vaak op haar gepast, nadat Claire en jij uit elkaar waren. Jij weet dat natuurlijk niet meer, voor jou lijken alle zwarten op elkaar. Pa heeft een slecht geheugen. Een selectief geheugen, bedoel je. Hij slikte de belediging. Voor Betty zou hij letterlijk en figuurlijk altijd een blanke boer blijven. Die houding had ze al sinds haar vijftiende aangenomen en was onwrikbaar gebleken. Er zat meer achter haar komst naar Nederland dan ze wilde prijsgeven en hij had het vermoeden dat Shelleys komst hier iets mee te maken had. Zijn nieuwsgierigheid werd voorlopig echter geheel overschaduwd door de begeerte naar Shelleys lichaam, waarvan hij zich nauwelijks een voorstelling durfde te maken. Hij bracht Marie naar de studentenflat in Diemen. Het verlichte trappenhuis liep als een ritssluiting door het donkere gebouw. Ze stapte uit, pakte haar tas en kuste hem vluchtig op de wang. Dag, pap. Bedankt voor alles. Het was een geweldig feest. Alleen jammer dat ouma en oupa er niet waren. Ze zouden er niet veel aan gehad hebben. Veel te druk. Ouma houdt van dansen. Ja, maar niet met opa. Vond je het echt leuk? Tuurlijk. Maar mijn tweeëntwintigste verjaardag organiseer ik zelf. Goed plan. Hij keek haar na. Ze liep naar de ingang, die van een bankgebouw had kunnen zijn. Een lange, slanke gestalte. Met haar andere verjaardagen was hij snel klaar geweest. Hij vond het onhandig, vriendinnetjes over de vloer; ze renden alle kanten uit. Meestal gingen ze naar de bioscoop, gevolgd door een bezoek aan een fastfood restaurant. Geen rommel thuis en succes verzekerd. De gedachte aan zijn nieuwbouwwoning in Velsen benauwde hem. Het zwartleren bankstel waar nog maar heel weinig bezoekers hun blote benen tegenaan hadden geplakt en zijn slaapkamer boven, waar gedurende de meer dan tien jaar dat hij er woonde nog minder mensen waren geweest. Het huis zag er uit of het net betrokken was. Als hij nu naar huis ging, zouden de uren tot de ochtend voorspelbaar verlopen. Hij zou een fles wijn opentrekken om de dag te besluiten met een goed glas. Dat was het enige van vroeger waar hij aan vasthield. Het enige wat hem nog overeind hield, dacht hij soms, de troost van kwaliteit. Op de bank, onder de douche en anders wel op zijn bed, zou hij de hand aan zichzelf slaan, zoals fietsmaat Gerard dat noemde, om de onrust te bezweren en opdat hij beter zou slapen. De armzaligheid ervan kneep zijn hart samen. Hij kon niet naar huis. Niet met Shelley in zijn hoofd. Al zijn bloed vloeide naar één punt en trok uit zijn slapen weg. Binnen een kwartier was hij in hartje Amsterdam. Hij parkeerde zijn auto achter de Bijenkorf en begon aan een oriëntatieronde over de wallen en de verbindende stegen. Het was drie uur s nachts, maar nog druk als een winkelstraat op zaterdagmiddag. Er waren veel toeristen. Ook Japanners, overdag in de rondvaartboot, nu hier, maar nog steeds liepen ze achter hun gids aan, die een vlaggetje omhooghield. Het land van de rijzende zon. De hoeren keurden hen geen blik waardig. Klandizie was van geen van hen te verwachten. Niemand zou uit de rij willen stappen. Hij dacht aan zijn dochter en haar vriendinnen, de verhalen die hij weleens las over studentes die bijverdienden als escort. Niet iets waar hij nu aan wilde denken, maar baas over zijn eigen gedachten was hij allang niet meer. Marokkaanse jongens slenterden in groepjes voorbij; twee volgden op scooters. Een man van zijn leeftijd sprak met een grote, Dominicaanse vrouw die in wit kanten ondergoed en kousen in de deuropening van haar werkplek stond. Het bruine vlees van haar dijen bolde over de rand van de kousen heen. Ze steunde op één been. Het andere was licht gebogen. Met de punt van haar glitterslipper wreef ze loom over haar kuit heen en weer. De man ging naar binnen. De vrouw, nu met beide benen op de grond, wierp voordat ze de deur sloot een blik de straat in. Het was een blik waarmee ze onmogelijk iets in zich op kon nemen. Surinaamse, Russische en Nederlandse vrouwen lonkten en lachten naar hem, alsof hij populairder was dan ooit, maar de magie ontbrak. Bij geen van hen had hij het gevoel uitverkoren te zijn. Met hun ogen keek hij naar zichzelf en zag zichzelf lopen, een man van middelbare leeftijd, een doorsnee klant, die ze zo snel mogelijk weer de deur uit zouden werken. Funest voor de opwinding, die sneller zakte dan ze gekomen was, maar hij had het tenminste geprobeerd en uitstel bedwongen. Marie bedankte haar vader voor de lift, sloeg het portier dicht en liep langs de dichte bosjes, die met hun ingebouwde bodemverlichting aanranders moesten ontmoedigen, naar de flat, waar ze een kamer had op de negende verdieping. Haar wangen trokken samen van vermoeidheid, maar ze dacht niet aan slapen. Ze zat vol onrust. Alleen beweging zou haar kunnen kalmeren. In de hal nam ze haar pumps in de hand, negeerde de lift en sprintte alle trappen op. In haar kamer trok ze snel haar sportkleren en -schoenen aan en nam de trappen terug. Het zou minimaal een rondje Muiden-Nederberg-Weesp worden, beloofde ze zichzelf, terwijl ze de bosjes weer passeerde. Anderen werden regelmatig nerveus van haar energie, maar het was noodzaak, geen keuze. Ze moest rennen, zo hard en zo lang ze kon, om rust te krijgen in haar hoofd. Het was te druk daar met al die gedachten, al die zaken waar ze een mening over moest hebben, gekmakend. Honderd keer liever zou ze nu in bed liggen, als dat zou kunnen, zoals anderen dat deden en ze zou ook best, zoals Felice en Frederieke en haar andere vriendinnen en pseudovriendinnen, daar een leuke jongen bij willen hebben, maar ze kon het niet. Ze kon het niet. Eenentwintig was ze nu. Ze had zich prima vermaakt. Het was een leuk feest geweest. Haar vader had zich uitgesloofd en niemand had gevraagd of haar moeder iets van zich had laten horen. Dat had ze overigens wel. Ze had een kaart gestuurd met Gefeliciteerd, Claire en er drie obligate kruisjes bij gezet. Dat was twee weken geleden, maar dat was niet belangrijk, niet de kaart, niet de datum. Het oude jaagpad langs het Amsterdam-Rijnkanaal was perfect voor de nacht. Heel ver op de achtergrond klonk het geluid van de snelweg. Dat geluid ging altijd door. Over het strakke donkere water voer af en toe een rijnaak en in warme zomernachten dobberde er soms een romanticus met een roeibootje in het riet. Voldoende tekens van leven van andere mensen, maar op afstand, zonder kans op daadwerkelijke ontmoetingen. Haar getrainde benen bewogen in een regelmatig tempo. Haar voeten zetten zich lenig en krachtig af op het asfalt. Fysiek voelde ze zich heel sterk. Ze zou tot Utrecht door kunnen gaan en Bunnik haalde ze ook nog wel, maar van haar trainer mocht ze maximaal twintig kilometer per keer lopen. Omdat ze sprintster was en geen langeafstandsloopster. Bovendien wilde ze niet helemaal van de onrust in haar hoofd af, want ze durfde niet te bedenken wat er dan overbleef. Op het atheneum had ze een vriendin gehad, Laura, die zichzelf sneed. Aandachttrekkerij, beweerde de klas toen het bekend werd. Laura zei dat ze de pijn nodig had, omdat ze dan nergens anders aan hoefde te denken. Dat het orde schiep. Zo hoorde die onrust bij Marie. Op een dag zou wel duidelijk worden waarom. Tot die tijd joeg het haar voort, in haar studie, haar werk en op het atletiekveld. Dit soort nachtelijke looppartijen waren er niet om haar onrust te bedwingen, maar om die te bevestigen. Ze won er prijzen mee, derde in Luik op de 200 meter, dat kon niet iedereen zeggen. In een gelijkmatige cadans liep ze over de dijk die Muiden scheidde van het water. Schapen stonden roerloos in de wei. Ze kregen een staartje licht mee van het stadje daarachter. Het was heerlijk om te rennen als anderen sliepen en van stad naar land te gaan, en weer terug een stad of dorp door. Ze zou altijd wel s nachts willen rennen en overdag slapen. De enige reden waarom ze dat niet deed, was praktisch. Politiemannen hadden haar een keer aangehouden en gevraagd of ze het niet eng vond in haar eentje. Of ze niet dacht dat dit bepaalde types zou aantrekken? Ze had er geen zinnig antwoord op geweten en had gezegd dat ze hoopte dat die bepaalde types een minder goede conditie zouden hebben dan zij. Ze keek naar haar voeten. De neuzen van haar loopschoenen waren nat en er kleefden grassprieten aan. Jong en sterk voelde ze zich, en ze was benieuwd hoe de rest van haar leven eruit zou gaan zien.

Ik ben dol op dansen. Dat wist je niet, je weet bijna niets van mij. Voordat ik doodga, wil ik tenminste aan één iemand verteld hebben wie ik was en hoe het was, ook al is de kans heel klein dat we elkaar ooit nog zullen zien. Ik weet niet eens zeker of je nog leeft. Marie heb ik een deel van het verhaal verteld. Nou ja, ze trok het uit me. Ze zegt dat ik je kan opzoeken via internet. Maar ik wil het niet weten, nog niet. Ik wil mezelf in de waan laten dat je in ieder geval nog leeft, al weet ik niet waar. Dat heb ik nodig. Hoe jij er intussen uitziet, weet ik ook niet. Je moet nu een eind in de zestig zijn. Theoretisch is het mogelijk dat we elkaar op straat al tientallen malen voorbijgelopen zijn. Maar in de praktijk zou ik je meteen herkend hebben, en anders jij mij wel, toch? Goed, die Duitse mevrouw had vier dochters. De jongste was twee jaar ouder dan ik. Leuke meisjes waren het, beleefd. De dansleraar kwam aan huisom hun les te geven. Het was oorlog, maar ze moesten toch dansles hebben,voor later. Ze dansten met elkaar en wisselden de mannen en vrouwenrol af. Ik zat op de trap en keek tussen de spijlen door. Als ik zoveel had opgenomen dat ik niet nog meer kon onthouden, ging ik naar boven om de pasjes te oefenen met mijn onzichtbare partner. Vaak stootte ik mijn hoofd aan de houten balken op mijn kamer. Door het draaien en tellen vergat ik ze te ontwijken. Ik stelde me ondertussen voor hoe mijn toekomstige kindertjes onder een appelboom achter elkaar aan zouden rennen en hoe ik zelf naar buiten zou lopen met een versgebakken appeltaart in mijn handen. Dan kwamen ze allemaal op de taart af… maar ik zou ze corrigeren en zeggen dat papa eerst kreeg. O ja, mijn Duitse mevrouw had ook nog twee zonen,maar die heb ik nooit gezien. Ze zaten in het leger. Mijn mevrouw en haar man - ik weet niet meer of hij Nederlander was of Duitser - zijn kort voor

het einde van de oorlog naar Duitsland gegaan. Ze vroegen of ik meeging,maar ik had net Gradus, de broer van Johan, leren kennen en we zouden die zaterdag gaan dansen en dan zou ik weten hoe het is om met zn tweeën te dansen en niet alleen. Twee kinderen is een beetje weinig. Waarschijnlijk had ik er meer kunnen krijgen. Ik was negenentwintig toen Betty werd geboren. Maar dat was de prijs die ik moest betalen.

In de garage tilde Henk zijn racefiets uit de beugels en controleerde de banden. Hij plaatste de bidon in de houder, zette zijn helm op en trok zijn vingerloze handschoenen aan. Buiten gooide hij zijn been over de stang en zette koers naar zijn ouders in Scharwoude, een lange tocht door een strak landschap. Er stond een straffe wind en er was niemand op straat. Het kroost van het kinderrijke woonerf vertoefde elders. Liever was hij nu met zijn fietsmaten op stap gegaan en had hij achteraan gereden. Gerard noemde dat voor de sponsor rijden. Ze droegen T-shirts van een slagerij met een vrolijk varken erop, waar hij zo aan gewend was dat hij de lacherige reacties, wanneer ze bijvoorbeeld met zn allen een terras opliepen, soms niet direct begreep. Voor vandaag stond er een toertocht van 125 kilometer gepland door de Betuwe, langs de fruitbomen die nu in bloei stonden, een van de mooiste tochten die hij kende - de tere bloesem deed denken aan een afgeslankte versie van die van de jacaranda -, maar hij vond dat hij bij zijn ouders zijn gezicht moest laten zien. Waarschijnlijk was Betty al langs geweest. Ze verbleef in een hotel. Het Ibis-hotel, direct naast het Centraal Station gelegen, een onpersoonlijk opberghok voor toeristen en het middenkader van het bedrijfsleven, met uitzicht op het rangeerterrein aan de achterkant en de rondvaartboten en fietsen aan de voorzijde. Het was vreemd dat ze daar ging slapen, alsof ze zich bij voorbaat wilde distantiëren van haar familie. Er was iets aan de hand, dat was duidelijk. De woorden van zijn pleegvader spraken ook voor zich, maar hij wilde Bernard niet nogmaals bellen. Door een onzichtbare draad van tienduizend kilometer lengte heen zou hem het stille verwijt voor zijn jarenlange afwezigheid getelegrafeerd worden. Als hij iets langer had nagedacht op Marie’s verjaardag, dan had hij hem niet gebeld. Beter van niet. Beter het verleden te negeren, als vergeten dan niet kon. Maar hij was bang dat het al te laat was. Vanaf de dijk keek hij omlaag naar het bijna vierkante huis met de groene luiken, dat geïsoleerd in het landschap stond. Sinds de verdwijning van Jean-Luc was de verstandhouding met zijn ouders afstandelijk. Vaak had hij geprobeerd zich te herinneren hoe zijn jeugd daarvoor was geweest, maar hoewel hij al elf was geweest toen het gebeurde, had hij daar nauwelijks herinneringen aan. Zijn hele basisschoolperiode was uit zijn geheugen gewist. Ongeveer het enige wat hij zich nog herinnerde was het spelen met Jean-Luc, landjepik vooral, en knikkeren. Lome en lange namiddagen met de nasale zang van de piet-my-vrou, de heremietkoekoek in zijn oor. Zand dat tot stof werd op zijn armen en het schuren van de naden van zijn korte broek in zijn liezen door het vele hurken. Het viel hem op dat er nog niet veel gebeurd was in de moestuin. Onderweg had hij tuinen gezien waar de spinazie en sla al flink hoog stonden, maar hier zag hij alleen wat omgespitte bedden en stronken overgeschoten boerenkool. Rechts bood het Markermeer het vertrouwde beeld van een staalkaart aan pleziervaartuigen. Een paar meeuwen scheerden over grazende schapen heen, hielden in en keerden terug naar het water, alsof ze niet goed wisten wat ze met hun dag aan moesten. Hij fietste over een smal paadje naar beneden, zette zijn fiets tegen de schuur en ging naar binnen. Zijn vader zat in zijn oude kloffie voorovergebogen aan tafel bij het raam en beschilderde tegels, bestemd voor emigranten overzee. De tegels werden aangeleverd met voorbedrukte opschriften als Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens en Oost west, thuis best. Boven het opschrift met blauwe verf schilderde zijn vader dan met een fijn penseel met een paar vlugge streken een molentje, een paar klompen of een ophaalbrug. De tafel lag vol drogende tegels. De natte verf verkleurde bij het opdrogen langzaam van diep donkerblauw tot bijna niet van echt te onderscheiden Delfts blauw. De verschillende stadia waren aan de rijen af te lezen. Een doos stond gereed voor verzending. Voor Afrika? Ik doe alleen nog Canada en Brazilië, zei zijn vader kort. Zijn moeder kwam de kamer binnen. Henk! Waarom heb je niet even gebeld? Als het niet uitkomt, ga ik weer. Doe niet zo dwars. Als je helemaal op de fiets komt en dan voor niks… Waarom zou je niet even bellen. Achter haar stond de boekenkast met de eerste zes delen van een ouderwetse encyclopedie in het Afrikaans, waar hij als kind zo vaak voor had gestaan. Nu was de ruimte ernaast gevuld met andere naslagwerken, maar vroeger was de rest van de plank altijd leeg gebleven. Zijn moeder zag hem kijken en schoof in zijn blikveld. Henk moet zelf weten wat hij doet, moeder, zei zijn vader. Ja, maar ik zeg alleen maar dat hij niet op de bonnefooi zon eind moet gaan fietsen, en zeker niet met dit weer. Ik ga thee zetten, of wil je liever koffie? Doe maar thee. De kans om zijn ouders op zondag niet thuis te treffen was te verwaarlozen. Hij ging tegenover zijn vader zitten. Gefeliciteerd nog. Je moeder heeft een cadeau gekocht. Bedankt. Dat zal Marie leuk vinden. Hebben jullie Betty al gesproken? Zijn vader schoot uit met zijn penseel. De molen waar hij mee bezig was, had nu een extra wiek. Een moment klemde hij zijn lippen op elkaar. Ze zit in een hotel. Voor haar afspraken. Wat voor afspraken? Wie kent ze hier nou? Ze kan afspreken met wie ze wil. Ze heeft met ons ook afgesproken, bij de Chinees. Zei ze nog iets over de boerderij? Zijn moeder kwam binnen met thee en plakken beboterde ontbijtkoek. Ik had haar kamer al in orde gemaakt, bed verschoond, handdoeken neergelegd, maar ja, mevrouw wil in een hotel. Zijn vader negeerde haar en haalde zijn schouders op. Je zuster maakt minstens één denkfout. Zwartjes wérken niet als wij en dénken niet als wij. Zwarte mensen, Johan. Je moet zwarte ménsen zeggen. Dat is veranderd, weet je wel. Zij waren er het eerst. Zij hadden de eerste kans. Is het mijn fout dat ze die niet gegrepen hebben? Zijn moeder keek naar buiten, naar de lege wei. Met drie melkkoeien zijn we begonnen. Meer hadden we niet, maar het gras is daar anders. Vijf magen hebben ze, meer dan genoeg zou je zeggen, maar ze kregen het niet weg. Hij wilde zijn vraag herhalen, maar zijn vader sneed hem de pas af. De boerderij, dat is jouw pakkie-an niet meer, al jaren niet. Dat is niet waar, de boerderij is van ons allemaal. Betty werkt dag en nacht, geen tijd voor een gezin. Dat was zijn moeder, nog altijd hopend op meer nageslacht. Het lijkt me onverantwoord dat ze nu hier is. Je moet overal zelf bij zijn, dat weten jullie ook. In de oogsttijd werkte ik vierentwintig uur per dag. Uit zijn vaders keel kwam een schrapend geluid, maar zijn moeder knikte instemmend. Zwarten zijn hele lieve mensen, maar voor je het weet lopen de kippen door de mooie kamer. De theelepel tikte tegen haar kopje. Langdurig roerde ze, alsof ze energie moest verzamelen om van onderwerp te kunnen veranderen. Zo, en nu wil ik alles weten over het feest.

Alles deed hij om achter het adres van Shelley te komen. De inlichtingendienst gaf alleen op naam geen telefoonnummers, tot iemand zich versprak en zei dat ze een geheim nummer had. Dat was tenminste iets. Dan kon hij het stelselmatig doornemen van telefoonboeken in het postkantoor achterwege laten. Hij zou kunnen uitzoeken of haar ouders telefoon hadden en hun met een smoes haar adres ontfutselen, of laten ontfutselen, maar Bernard moest hier buiten blijven. Betty zou hem vierkant uitlachen en Marie wilde hij niet als loopmeisje gebruiken. Toch was het via Marie dat hij als vanzelfsprekend meer over Shelley hoorde. In een telefoongesprek over de betaling van het collegegeld vertelde ze dat ze bij Shelley ging oppassen, omdat die avonddiensten moest draaien. Hij wilde vragen wanneer en waar ze woonde, maar ze hing op, ze moest sporten. Hij liet het nieuws bezinken: kinderen en een baan in de zorg. In zijn alledaagsheid was het moeilijk te rijmen met het beeld van dat kleine, huilende meisje dat achter het fijnbos vandaan kwam. Maar dat beeld bleef zich opdringen op de fiets, bij de slager en onderweg naar de restaurants en rijke particulieren die hij als klant had. Op straat en overal ging zijn blik uit naar donkere vrouwen, maar ook van veraf leek niemand op haar. Het was idioot, hij had nooit gedacht dat hij zo over een vrouw zou denken, maar Shelley liet zich het beste omschrijven als onaards. Misschien kon hij zich haar gezicht daarom steeds slechter voor de geest halen. Haar gezicht van nu, want dat zij dat kleine meisje was geweest, dat kon niet anders. Hij werd bang dat hij haar niet meer zou herkennen op straat, haar straal voorbij zou lopen, en dat hij haar dan nooit meer zou zien, omdat dat een test was. Het kon niet. Hij zou haar herkennen, maar de twijfel knaagde desondanks. Met het verstrijken van de dagen kwam zijn gemoedsrust enigszins terug. Wat niet gevoed wordt, sterft af. Het beeld van het kleine meisje kwam niet meer automatisch; hij moest het oproepen. Nog even en hij zou haar vergeten en alles zou bij het oude blijven. Via de De Clercqstraat reed hij de Nassaukade op. Hij was onderweg naar het American Hotel op het Leidseplein om een aantal wijnen af te leveren. Op de kruising met de Eerste Helmersstraat zag hij op de parkeerplaats voor de ingang van het verpleegtehuis hoe een verpleegster in een wit uniform een bejaarde in een invalidenwagentje een busje inrolde en de deuren sloot. Haar haar was opgestoken in een grote wrong. Het busje reed weg. De verpleegster draaide zich om en liep naar de ingang. Alles aan haar was rond en vloeiend. Het was Shelley. Hij trapte op de rem, trotseerde het geclaxonneer van de auto achter hem en nam de kortste weg naar het verpleegtehuis. Zonder zich om zijn mooie bordeauxwijnen te bekommeren, gooide hij het portier dicht en rende naar binnen. De receptioniste achter de balie stond op en vroeg wat hij van plan was. Shelley Yona, ze werkt hier. Hij had een afspraak! Vermoeid keek ze hem aan en nam de telefoon aan. Shelley kwam terug, aangetrokken door het rumoer. Henk? Wat doe jij hier? Hij staarde haar aan. Ze gebaarde naar de receptioniste dat het in orde was en nam hem mee. Het verpleegtehuis had een tuin met een gemillimeterd gazon en ver teruggesnoeide heesters die net uit begonnen te lopen. Er waren zitjes aan het water en onder de bomen in de schaduw. Een oase van rust, midden in de hectiek van de stad. Ze wandelden rond. Haar lichaam dichtbij. Haar heup naar hem toe gedraaid. Op het terras zaten een paar stokoude vrouwen te dutten, behalve één die in hoog tempo aan het haken was; een bezweringsritueel om de tijd te misleiden. Shelley bleef dicht bij de waterkant staan. Aan de andere kant van het water raasden de autos langs. Ik heb vijf minuten, zei ze. Hij stond vlak voor haar. Eén stap achteruit en ze zou wankelen en in het water vallen. Hij zou haar naspringen en onder water haar witte uniform lostrekken. Uiteindelijk zouden ze bovenkomen met kroos op hun hoofd. De zwarte zeemeermin en hij. Dat zou die oudjes een beter uitzicht bezorgen. Hij keek vluchtig om zich heen. Pottenkijkers wilde hij niet. Hoe kan ik je bereiken? Ze krabbelde haar telefoonnummer en adres op een geel memoblaadje en stak hem dat toe. De balpen stopte ze terug in het borstzakje van haar jurk. Het had een thermometer kunnen zijn. Het witte katoen spande om haar borsten. Haar tepels tekenden zich scherp af. Ze pakte zijn hand en legde die met de knokkels tegen haar kruis. Door de stof van haar uniform heen voelde hij haar schaambeen. Abrupt liet ze zijn hand vallen en draaide zich om. Vanavond om acht uur, oké? Nu moet je weg. De rest van de dag ging als in een roes voorbij. Bij elke klant ging hij uitgebreid in op elk wissewasje, om afleiding te hebben. Normaal was hij nooit zo spraakzaam, maar elke caravan, vakantie of verbouwing kreeg nu zijn volle aandacht, al kon hij zich aan het einde van de dag niets van de inhoud van de gesprekken herinneren. Tegen vijven was zijn bus leeg. Hij wilde niet naar huis. Zij was in de stad. Haar adem hing in de straten. Bij een speeltuin in het Vondelpark at hij patat. Onwennig stond hij tussen de kinderen, het bakje te klein voor zijn vingers. Een klodder mayonaise belandde op zijn schoen. Het hele park doorkruiste hij. Op een open terrein aan de oostkant stonden drie lamas dicht bij elkaar. Hij bleef staan en verbaasde zich erover dat hij de enige was. Fietsers, joggers, moeders met wandelwagens en oud geworden moeders met hond sloegen geen acht op de Zuid-Amerikaanse viervoeters die bedachtzaam kauwend bij het hek stonden, zonder zich ervan bewust te zijn dat ze nooit het Peruaanse hooggebergte zouden zien en nooit zouden weten hoe het was om in je natuurlijke habitat te verkeren. Hij vroeg zich af of hij iets voor haar mee moest nemen, bloemen of bonbons. Het was lang geleden dat hij een vrouw iets anders had gegeven dan geld. Een skater reed hem bijna omver en riep: Uitkijken, ouwe lul. Het werd vanzelf later. Uiteindelijk moest hij zich zelfs nog haasten om op tijd in de Albert Cuypstraat te zijn, waar ze woonde op drie hoog, zoals de drie vinnige balpenstreepjes op het stukje papier lieten zien. Bij een langgerekt huizenblok uit de laat-negentiende eeuw belde hij aan. Op straat was veel afval van de dagmarkt achtergebleven. Een paar junks en daklozen scharrelden rond tussen dozen en vuilniszakken en keurden fruit en groenten op hun eetbaarheid. De mango of sinaasappel die ze oppakten, bekeken en verwierpen, werd door een volgende ook weer opgepakt en weggekeild, als verschoppelingen. Een kat zeulde met een visgraat. Met een zoem sprong de deur open. Hij duwde zijn schouder ertegenaan en ging naar binnen. Een licht knipte aan. Drie trappen, hoorde hij haar roepen. Hij riep niets terug, maar besteeg de steile trappen langzaam om niet buiten adem boven te komen. De kleine overloop op de eerste etage stond vol met speelgoed en een kinderwagen. Op de tweede verdieping hing een fiets aan het plafond. De overloop van Shelley was het kleinst en bood geen plek voor opslag. Ze stond in de deuropening en stroopte haar gele plastic handschoenen af. Ik ben net klaar met afwassen. Kon je het makkelijk vinden? Geen probleem. Ik kom vaak in Amsterdam. O, ja? Ik lever wijn aan hotels en restaurants. Ze observeerde hem nauwkeurig. Misschien hebben we elkaar al eens gezien. Ik zocht altijd wel naar je. Ze nam zijn jas aan alsof het de bloemen waren die hij niet had gekocht en ging hem voor. De keuken was een pijpenlaatje en kwam uit op een smal balkon; de woonkamer keek aan de voorkant uit op de Albert Cuyp. Met die eeuwige markt moest dat vrij gehorig zijn. Heb je al gegeten? Een patatje. Een patatje? Ik dacht dat jij zon fijnproever was. Ik had geen honger. Hoe kun je dan patat eten? Hij keek haar aan. De glimlach op haar gezicht verdween. Hij deed een stap naar haar toe. Midden in de kamer stonden ze. Ze droeg een okerkleurige blouse met een zwart, oosters motief. De bovenste twee knoopjes stonden open, maar het derde sloot het begin van haar decolleté precies af. Haar tepels een raadsel nu. Deze kleding had ze uitgekozen voor hem. Had ze na haar werk lang voor de spiegel gestaan, nagedacht over de knoopjes van haar blouse? Hoeveel open, hoeveel dicht? Shelley… Hij stak zijn hand uit naar haar lichaam, nog niet gekozen tussen heup, taille of schouder. In die halve seconde van aarzeling dwaalde zijn blik door de kamer en viel zijn oog op een foto in een zilverkleurige lijst. Er stond een jongen op van een jaar of tien, even donker als Shelley en van dezelfde stam, Xhosa. Gekleed in een poloshirt met alle knoopjes dicht keek hij met opeengeperste lippen in de lens. Aan zijn voeten droeg hij witte gymschoenen. Er was iets met die schoenen. Hij huiverde. Snel trok hij zijn hand terug en haalde die door zijn haar. Misschien had ze niets gemerkt. Is dat je zoon? Nee, mijn broer. Ze wees hem op twee andere fotos aan de muur. Dat zijn mijn kinderen. Jade is vijf en Andile, mijn zoon, is drie. Het meisje was licht van kleur, bijna blank. Ze had een vrolijk gezicht en een bos krullen; de jongen was net zo donker als zijn moeder. Verschillende vaders, concludeerde hij zonder bijgedachte. Waar zijn ze? Ze komen straks thuis. Ze knikte naar de foto van de kleine Andile. Hij is naar mijn broer vernoemd. Die wordt al tweeëndertig jaar vermist. Samen keken ze naar de foto van de grote Andile. Van boven de gesloten kraag van zijn poloshirt keek hij hen aan. Wat is er gebeurd? Ze haalde haar schouders op. Hij ging een kip vangen en is nooit meer thuisgekomen. Kun je je hem nog herinneren? Ik was twee. Hoeveel weet jij nog van toen je twee was? Helemaal niets. Alles voor zijn elfde was een zwart gat, alsof hij pas daarna geboren was. Dat is heel lang geleden. Nou, ja. Hij kan ergens anders leven. Onder een andere naam, een andere identiteit. Hij weet niet dat wij hem zoeken. In Afrika vind je vaak binnen een dag al niets meer terug. Kun jij je nog iets herinneren? Nee, ik was elf. Ik weet nog alles van toen ik elf was. Je weet niet wat je niet meer weet. Je wist wel meteen dat je elf was. Je zei dat ik ongeveer net zo oud was als hij. Dat zei ik niet. Hij was negen. Ze deed een stap naar voren. Ergens moet iemand zijn die de waarheid kent. Wil je me helpen? Hij pakte haar hand en legde die op zijn gulp met de zijne erover heen. Er waren minstens twee handen nodig om zijn als een razende kloppende geslacht in bedwang te houden. Heb je me daarvoor uitgenodigd? Hij herkende zijn eigen stem bijna niet. Nee… Haar verweer klonk zwak. Hij was sterk. Mijn kinderen komen zo thuis. Je kunt beter gaan. Haar stem klonk gejaagd. Gaan? Hij was er net. Was ze bang? Hij keek van haar weg, naar de overkant van de straat. Achter de dichte vitrages was niemand te zien. Shelley liep terug naar de deur en hield die voor hem open. Hij wurmde zich langs haar heen, alsof hij echt van plan was aan haar verzoek gevolg te geven. Maar wat wilde ze? Wat was haar verzoek? Hij streek met zijn lichaam dicht langs het hare, voelde haar zachte vlees en hitte. Zijn mond drukte zich op haar lippen. Ze maakte een geluid alsof ze zich verslikte. Binnen een oogwenk hing zijn broek op zijn sokken. In het trappenhuis klonken stemmen. Met haar elleboog stootte zij de deur achter zich dicht. Hij stroopte haar rok op tot onder haar schouders en haakte zijn duim in de tailleband van haar string. Ze kreunde en lachte tegelijk. In één beweging trok hij haar string naar beneden. Ze stapte eruit. Gehoorzaam, hij kon het niet anders zeggen. Hij trok haar bij de deur vandaan en drukte haar in één beweging tegen de muur. Hij was sterk. Zij stak een hand uit naar zijn gezicht, maar die greep hij en zette hem vast tegen de muur. Met zijn andere hand pakte hij zijn geslacht, duwde haar benen uit elkaar en ramde zich een weg naar binnen. Zo hard mogelijk rammen om de beelden te laten ophoepelen of om ze zo diep in zijn geheugen te begraven dat ze daar bleven tot zijn eigen begrafenis. Hij zou wel zien. Rammen. Schreeuwend kwamen ze klaar. Het had niet langer geduurd dan een doorsnee afscheidspraatje aan de deur. Zonder haar nog aan te kijken vluchtte hij naar buiten. Betty had gereserveerd bij de Chinees in het centrum van Hoorn, waar de familie al sinds jaar en dag kwam als er iets te vieren viel. De menukaart telde 161 gerechten, maar de Keppel’s waren niet avontuurlijk en hadden gezamenlijk aan keuze uit een stuk of tien genoeg. Aan de serveerster hadden ze de vertrouwde nummers van de vorige keer of hooguit de keer daarvoor opgegeven, na ze voor zichzelf als een mantra opgedreund te hebben. Hij had nummer 118 gegeten op Marie’s achttiende en twintigste verjaardag en nummer 77 op haar negentiende. Weer 118 op het veertigjarig huwelijksjubileum van zijn ouders en weer nummer 77 met kerst vorig jaar. Mihoen speciaal en vegetarische tjap tjoy, maar bij welk gerecht welk nummer hoorde vergat hij en van zijn familieleden kende hij de gerechten, maar niet de nummers. Vandaag was een mihoenspeciaaldag. Het restaurant had een gevel in pagodestijl, waarvan de verf begon af te bladderen. Voor de ramen hing vitrage die net boven de Chinese snuisterijen ophield. Ze hadden een tafel bij het raam, zodat ze gefilterd door de dicht geweven vitrage konden uitkijken op de sfeervolle trapgevels van de omliggende eeuwenoude huizen en het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen. Hun boerderij in de Kaapprovincie had ook zon trapgevel, maar die ging met de twee zijvleugels aan weerszijden de breedte in; Hollandse huizen zochten de ruimte noodgedwongen in de hoogte. Zijn vader prakte zijn gebakken aardappels, die vanwege de aanhoudende vraag van de merendeels wat oudere clientèle op de kaart bleven staan, en zijn moeder zei voor de tweede keer dat ze het zo gezellig hadden. Hij gluurde naar Betty, die haar garnalengerecht met stokjes tot zich nam en een klant die met een afhaalpakket de zaak verliet met haar ogen volgde tot deze op het plein in zijn auto stapte. Ik heb een déjà  vu, zei ze. Marie trok haar wikkelvest dichter om zich heen. Haar oma vroeg of ze het koud had. Ze schudde haar hoofd en prikte een biefstukreepje aan haar vork. Haar mes gebruikte ze niet. Déjà  vus bestaan niet, zei ze. Je netvlies heeft het beeld al geregistreerd, maar je hersenen reageren vertraagd op de prikkel omdat je concentratie elders was. Dat kun je vergelijken met een trein die een station wil binnenlopen, maar moet wachten omdat het spoor bezet is door een andere trein. Zijn moeder zei dat ze het snapte. Hij zat zich op te vreten van ongeduld en besloot de aanval te openen. Betty, ga je ons nog vertellen waarom we hier zitten? Zijn zus vertrok geen spier en at rustig haar mond leeg. Moment… Ze keek de tafel rond, haar stokjes in de hand geklemd. Ik heb besloten... Het plan is om de boerderij om te zetten in een coöperatie en de arbeiders mede-eigenaar te maken. Er viel een stilte. Henk constateerde dat zijn ouders en Marie er gelaten, maar niet verrast bij zaten. Die wisten het al, alleen hij nog niet. Hij was het sulletje. Een noodplan, haastte zijn moeder zich te zeggen, omdat er wat moeilijkheden zijn. O, tijdelijk? vroeg hij. Het was geen opmerking die veel uithaalde. Hij zei het voornamelijk om Betty te laten zien dat hoe haar voorstel er ook verder uit zou zien, zij hem tegenover zich zou vinden. Betty haalde diep adem. Het is een lang proces. Het moet in etappes gaan, precies wat Mandela ook zegt, maar vroeg of laat... Wil jij onze boerderij weggeven, vulde hij aan. Onze? sneerde zijn vader. Ja, onze. Hij kromp ineen, onzichtbaar voor de anderen, hoopte hij. Als we failliet gaan, zijn we de boerderij ook kwijt, zei zijn moeder.

Dat was een nieuwe schok. Staan we er dan zo slecht voor? Betty keek hun moeder verwijtend aan. Zo heb ik het niet gezegd. Je zei dat je de werkers niet meer kon betalen. Hij keek zijn zus ijzig aan. Op dit moment haatte hij haar. Soms leek het even gezakt, maar nu raakte zij aan de diepste kern van zijn haat. Hoe lang al? Hoe lang hebben ze geen loon meer gehad? Betty zweeg. Vier maanden, zei zijn moeder. Verontschuldigend keek ze haar dochter aan. Hij moet het weten. Het gaat ons allemaal aan. Dan gaan ze muiten, levensgevaarlijk. Dat was zijn vader. Zijn afwezigheid eerder op de avond was slechts schijn geweest. Henk’s blik rustte nog steeds op zijn zus. Niet de eerste keer dat je mij belazert. Betty schepte in een krampachtige poging onaangedaan te lijken nog wat mihoen op. Marie legde haar vork neer. Hij viel kletterend op de grond, maar ze leek het niet te horen. Pap, laat Betty het nou uitleggen. Het anc wil dat alles eerlijk verdeeld wordt. Dat is juist goed. Wat weet jij er nou van. Jij praat alleen je tante na. Binnen de kortste keren zijn al die zogenaamde idealisten zo corrupt als wat. Die zijn er alleen op uit om hun eigen zakken te vullen. Marie gaapte haar vader met open mond aan. Betty gaf niet op en sprak tegen niemand in het bijzonder, overtuigd van haar eigen gelijk. Kijk wat er in de rest van Afrika gebeurt. Wij hebben nu de kans om het goed te doen. Goede dingen doen, prima. Arkadia opgeven valt daar niet onder. Hij keek naar zijn zus, probeerde haar weerbaarheid te meten. Iemand nog garnalen? Zijn moeder had de schaal in haar hand en de opscheplepel in de aanslag en keek wat hulpeloos de tafel rond, maar niemand merkte haar op. Ze droeg een nieuwe jurk. De garnalen zijn zuur, mama, zei zijn vader. Dat beweerde hij bij elk bezoek aan de Chinees. Daarom gooien ze er zoveel saus over. Hij zocht naar de ketjap. Betty gaf de fles aan in een automatisme dat ondanks alles hun gezamenlijke jeugd reflecteerde. We kunnen nu wijn gaan exporteren, dat wilde je altijd zo graag. Dát was een lang vervlogen droom, te pijnlijk om aan te denken. Wijn? Dat fabrieksbocht wat we nu maken is alleen goed om de gootsteen mee te ontstoppen. Zijn bewegingen verraadden zijn toenemende drift en hij schoot uit met de ketjap over zijn gebakken ei. Waar maak je je druk om? Jij bent twaalf jaar weg. Twaalf jaar! Ik had geen keus, na wat jij en je anc-vriendjes mij hadden geflikt. Er moesten dertig mensen eten. Iemand moest de boel draaiende houden. Het is de beste wijngrond van de Kaap en jij wilt die verkwanselen! Binnen een jaar groeit er alleen maïs en onkruid. Niemand is er bij gebaat om de grond weg te geven. Nog één keer dan: je bent twaalf jaar weg. Het kan jou nie schelen nie van wie de grond is. Hij registreerde hoe Betty in haar emotie de Afrikaanse dubbele ontkenning door haar Nederlandse zinnen gooide en zag dat zijn vader nog meer garnalen opschepte en het bord van zijn vrouw ongevraagd ook bijvulde. Het was of hij al niet meer bij hen aan tafel zat. Kunnen jullie geen rekening houden met ouma en oupa? Marie’s smeekbede hielp maar even. Zijn vader nam het woord. We zijn familie. We moeten het als familie eens worden. Henk schoof zijn stoel naar achteren, mompelde een excuus en snelde kotsmisselijk naar het toilet. Terwijl hij over de pot hing keerde zijn maag zich om. Nummer 118 hoefde hij voorlopig niet meer. Langdurig waste hij zijn handen. Hij was duizelig en licht in zijn hoofd. Het koude water hielp niet. Marie klopte op de deur. Gaat het, pap? Hij mompelde iets en vergat haar. Het water in de wasbak kleurde langzaam rood. Een kakofonie van geluiden, brekend glas, stromend water en geloei van koeien slingerde diep in zijn herinnering weggestopte beelden naar voren. Hij draaide de kraan dicht. Het geluid van het water verdween; de rest bleef. Tientallen flessen wijn vielen tegelijk kapot en vormden een fontein van brekend glas. De rode vloeistof spoot omhoog en viel omlaag voordat het hoogste punt was bereikt, als bloed uit een slagader die werd opengesneden en snel zijn druk verloor. Op de stenen vloer voegden kleine plasjes te midden van een aangroeiende berg groene scherven zich samen tot een grote stroom, die onder de houten deur door sijpelde naar de koeienstal, waar aan kettingen vastgebonden koeien met hun lange, rasperige tongen de wijn van de vloer slurpten tot ze gek waren van dronkenschap. Ze probeerden tegelijk hun voorpoten naar voren en hun achterpoten omhoog te gooien, telkens opnieuw. De kettingen schuurden en rinkelden, maar gaven niet mee en de koeien loeiden uitzinnig. Met de grijswitte handdoek bette hij zijn voorhoofd en deed de deur open. Hij werd bedrogen. Er werd een truc met hem uitgehaald. Ze hadden in 1982 al jaren geen koeien meer gehad op Arkadia. Hij liet zich gek maken. Dat was niet nodig. Hij zou wel een oplossing vinden, voor alles. Hij voegde zich bij zijn familie. Marie keek hem bevreemd aan. Gaat het? Hij voelde het klamme zweet op zijn voorhoofd staan. Het is de ve-tsin, daar kan ik niet tegen. Het heeft jullie nooit aan iets ontbroken en daar ben ik trots op, zei zijn vader. Ja, je bent altijd een goede vader geweest, reageerde zijn moeder. Jongens, er is nog zoveel. Nemen jullie alsjeblieft nog wat. Het is zonde als ze het weg moeten gooien.

Gradus was de oudste van vijf kinderen. Johan kwam vlak na hem, vervolgens twee dochters, die je nooit zag, en dan nog een jongen. Alle meisjes waren verliefd op Gradus. Je praatte elkaar na, zonder dat je wist waar je het over had, want het was de eerste keer. Je weet dan nog niet of je gevoel je bedriegt of niet. Of dat er nog veel betere gevoelens zijn, daar kom je gaandeweg achter. Hij was zo charmant. Johan had veel van hem weg, maar dan inde gewonere versie, snap je? Gradus had iets van prins Maurits, een kaarsrechte gestalte, een fijnbesneden gezicht en donkere ogen, helemaal geen boerenzoon op het eerste gezicht. Eerder een pianist. Ik stond in de danszaal tegen de muur geleund. Toen ik Gradus naar me toe zag lopen, keek ik hem niet aan, omdat ik bang was dat ik het verkeerd had gezien en hij door zou lopen. Ik wilde mezelf niets wijsmaken. Maar hij bleef vlak voor me staan en vroeg of ik vrij was om de volgende dans met hem te doen. Natuurlijk was het een hele ervaring om met hem te dansen en zijn armen om me heen te voelen, íémands armen om me heen te voelen, maar zoeter was het te weten hoe jaloers de andere meisjes waren. Hij kon overigens niet zo goed dansen, nogal houterig en onhandig, of misschien had ik te veelgeoefend in mijn eentje en verwachtte ik er te veel van. Ik hield mijn ogen de hele tijd neergeslagen. Dat hoorde zo, wist ik van de dansleraar van de Duitse meisjes, geen oogcontact bij de eerste dans. Na afloop bracht hij me terug naar mijn plaats en dat was het voor die dag. De volgende zaterdag bracht hij me naar huis en gaf me mijn eerste kus ooit. Dat was wel even wennen. Had trouwens nooit van mezelf gedacht dat ik zo openhartig zou zijn over al die dingen, maar ik heb het me nu eenmaal voorgenomen en het moet gebeuren. Te lang al heb ik alles voor me gehouden. Ik zou kunnen zwijgen, want niemand stelt mij vragen, maar dat is zinloos. Het land en de ouderlijke woning zouden op Gradus overgaan. Het was zon statig geval, een stolpboerderij, maar toch weer heel anders van vorm dan die in West-Friesland, waar ik nu woon. Het was één en al rieten dak zonder ramen en op de begane grond, waar ook alle slaapkamers waren,kleine, ronde ramen met roedeverdeling. Tegenwoordig loopt de snelweg er pal langs en hoef je er voor je rust niet naartoe, maar toen was het er heel stil en toch dicht bij de stad, net buiten Heerenveen. Nadat mijn Duitse mevrouw terug naar haar vaderland was gegaan,kreeg ik een baan in de melkwinkel en ben ik op kamers gaan wonen. Wel onder toezicht van de Kinderbescherming, omdat ik nog geen achttien was, maar terug naar het kindertehuis, dat inmiddels weer open was, was ook geen optie. Ik had een aardige hospita. Soms hoorde ik van andere meisjes afschuwelijke verhalen, maar ik had geen last. Ze vond alles goed. Gradus mocht zelfsop mijn kamer komen. Dat was echt nergens toegestaan. Mijn kamer lag aan het marktplein in het centrum van Heerenveen, heel knus en groter dan de zolderkamer bij de Duitse mevrouw. Weer een stukje opgeschoven, dacht ik na de eerste nacht in mijn nieuwe kamer. Hij had een hoog plafond en zware gordijnen. Er stond een bed met een nachtkastje, een kledingkast, bij het raam een tafel met twee stoelen - met bezoek was rekening gehouden - en een wasmeubel. Over het bed lag een gehaakte witte sprei, een afdankertje waarschijnlijk, maar mooi handwerk. Alles was van hout, het bed, de kasten. Ja, best goed gemeubileerd. Op een zondag was ik na de kerk uitgenodigd bij Gradus thuis. Ik zou blijven eten. Zijn broertjes en zusjes waren razend nieuwsgierig. Gradus was de oudste, en het was de eerste keer dat zijn verkering thuis kwam. Johan zat ook aan tafel, maar daar kan ik me niets meer van herinneren. We aten soep met brood, chocoladepudding met slagroom toe. Het vlees in de soep was van eigen slacht en de melk voor de pudding en slagroom kwam natuurlijk uit eigen stal. Dat kon je wel proeven. De slagroom was een beetje zurig en de pudding had een vel. Zijn zusjes maakten daar een hele heisa over en dat vond ik onzin, want die pudding aten ze elke zondag. Dat deden alle boeren in die tijd. Het ging er vooral om dat ik een goede indruk bij zijn ouders zou achter laten. Mijn hospita had me aangeraden alleen te spreken wanneer er tegen me gepraat werd of als ze mij iets vroegen, omdat ik anders te brutaal zou zijn en te katholiek. Vroeger zeiden ze van katholieke meisjes dat die vrij waren. De Keppel’s waren Nederlands Hervormd, mijn moeder was katholiek,maar het kindertehuis was van de Nederlands Hervormde Gemeente. Met het geloof waren er dus geen problemen, al was ik sinds ik op mezelf woonde niet zon trouwe kerkgangster meer. Met zes dagen werk in de week had ik ook niet zoveel tijd om te bidden. Zijn moeder was een struise vrouw en zijn vader een iel mannetje. Gradus is pas na tien jaar huwelijk geboren. Vreemd, dat je eerst geen kinderen krijgt en dan de één na de ander. Net of je eerst niet wist hoe het moest, hem in het verkeerde gaatje stopte. Ik kende in Zuid-Afrika een katholieke Nederlandse vrouw, die naar Lourdes ging, omdat ze na drie jaar huwelijk nog geen kind had. Ze kwam zwanger terug. Maar hoe hervormden dat oplosten, geen idee. Vreemd. Ach, als ik naar mezelf kijk, hoe dat is gegaan en wat mijn geschiedenis is op dat gebied, mijn lichamelijke geschiedenis, zeg maar, dan kan ik alleen zeggen dat er vaak veel meer achter zit dan je kunt zíén. Je kunt niet aan iemand zien hoe vaak een lichaam is aangeraakt en of dat op de juiste plaatsen en door de juiste personen is gebeurd. Maar ik geloof wel dat je gedrag dit weerspiegelt. Hoe kun je blij zijn als je bed altijd koud is gebleven? Dat kan, denk ik, alleen als er een andere vervulling voor in de plaats is gekomen, zoals bij nonnen. Een vervulling, een ideaal of een gelofte. Zijn ouders hoorden mij helemaal uit, vooral zijn moeder. Ik kreeg amper de tijd om mijn soep op te eten en ik kon toch al niets door mijn keel krijgen. Gradus zat er bij alsof het hem niet aanging. Toen had ik het al kunnen weten, maar daar ligt je aandacht niet op dat moment. Ze deden het heel bedekt, vroegen niet rechtstreeks of ik iets zou erven van mijn moeder, maarwilden weten of zij een eigen huis had en of ze enig kind was. Gradus bracht me naar huis. Hij wilde per se dat ik op de stang van zijn fiets ging zitten. Ook weer zoiets. Ik was behoorlijk flink, maar hij stond erop. Het was veel moeite om me helemaal naar Heerenveen te brengen met die harde wind en het had echt niet gehoeven. Ik was zelf op de fiets en moest de volgende dag met de bus terug om hem op te halen. Achter me hoorde ik hem zwaar hijgen. Van mijn voorstel te ruilen - ik fietsen, hij achterop - wilde hij niets weten. Mijn hospita was er niet. Ze ging op zondag naar haar moeder in Bolsward. Gradus liet zich bekaf op bed vallen. Op mijn kamer had ik altijd een kan water staan en ik gaf hem een glas. Hij zette het glas op het nachtkastje, trok aan mijn jurk en fluisterde dat ik op hem moest komen zitten. Ik wist niet goed wat hij bedoelde, klom over hem heen, ging met mijn rug tegen de muur zitten en zocht nog een plaats voor mijn benen. Ik zou ze over zijn buik of benen heen gelegd hebben. Maar hij pakte me vast en zette me schrijlings op zijn onderlichaam. Ik voelde hoe hard het daaronder was, precies daar waar ik zachtheid had verwacht. Stil bleef ik zitten. Hij begon me over zijn bobbel heen en weer te bewegen. Onzeker over wat ik moest doen,deed ik niets. Hij begon te hijgen. Ik keek over hem heen naar de muur achter hem en vroeg of we gingen trouwen. Hoe of ik daarbij kwam, vroeg hij. Omdat hij mij had meegenomen naar zijn ouders en ik van zijn zusjes wist dat dat de eerste keer was. Het was fijn dat ik degene was die hij daarvoor had uitgekozen. Hij lachte een beetje raar. Ik begon me ongemakkelijk te voelen, in mijn eigen kamer nog wel, en probeerde van hem af te klimmen, maar hij greep me vast en gooide me op mijn rug terug op bed. Ik pakte des prei vast en sloeg die om me heen. Het haakwerk had grote gaten en we raakten erin verstrikt. Door de sprei heen gaf ik hem een trap in zijn buik. Ook door de gaten heen greep hij mijn voet, maar ineens werd hij heel anders. Zachtjes streelde hij mijn wreef en vroeg lief waarom ik tegenspartelde. We zouden toch trouwen? Verward staakte ik mijn verzet. Nu wist ik helemaal niet meer wat ik moest doen, maar ik kreeg zon week gevoel in mijnbuik dat ik ook helemaal niets meer kón doen. Hij schortte mijn rok op, trok mijn onderbroek uit en drukte met zijn knieën mijn benen uit elkaar. Met één hand maakte hij zijn gulp open. Zijn piemel floepte eruit als een duveltje uit een doosje. Ik was meer verbaasd dan geschrokken. Zó stijf. Hij schraapte zijn keel en gooide de sprei over mijn hoofd. Het duurde niet lang en ik voelde niet veel. Ik voelde de zon en stelde me voor hoe die door de gaten heen in een wafelpatroon op mijn gezicht zou vallen. Na afloop vroeg ik wanneer hij dacht te gaan trouwen. Na de hooitijdleek mij het meest geschikt. Anders zat je weer met de oogst. Hij knoopte zijn broek dicht - zijn schoenen had hij nog aan - en stond op. Al die tijd zag ik zijn gezicht niet. Bij de deur draaide hij zich om en keek me aan. Hoer, zei hij.

Onmiddellijk stond Marie op en bekeek haar knieën en enkels. Niets gebroken of gekneusd. Dat zou een ramp zijn geweest, drie dagen voor de wedstrijd in Bielefeld. De fietskoerier die haar had aangereden stond ook op en klopte zijn kleren af. Het achterwiel van zijn fiets draaide nog. Met haar walkman op had ze in het Diemerbos een trimparcours afgelegd. De bladeren van de bomen leken een ritmisch spel met de zonnestralen te spelen. Aansluitend had ze nog tien kilometer willen rennen. De manier waarop haar voeten houvast vonden in de rulle bosgrond deed haar genoegen. Haar lenigheid en veerkracht; ze was zich er maar al te goed van bewust. De lange jongen, van een jaar of vijfentwintig, raapte zijn fiets op. Klootzak, je mag hier niet eens komen met dat ding. Ze gaf een harde trap tegen zijn fiets. Spaken bogen door. Tering! Hij boog zich zorgelijk over het achterwiel. Hé, weet je wat dat ding kost? Dit is een voetpad. Ze spelde het voor hem. V-o-e-t. Ben je blind of zo? Niet meer dan jij. En wie vergoedt mijn schade? Enigszins opgelaten raapte ze haar walkman van de grond op en deed een oortje in. U2 denderde haar oren in. Het ding was prima in orde, maar dat hoefde hij niet te weten. Ze trok het oortje er weer uit. Finaal gemold! Hij stak zijn hand uit. Zal ik even kijken? Marie deinsde achteruit. Blijf er met je fikken van af. Je hebt al genoeg gedaan. Wat doe je hier? Belachelijk. Straks komen hier nog autos rondcrossen. Foute opmerking, de paden waren amper een meter breed. Hij inspecteerde de inhoud van zijn tas. Autos niet, joh. De manier waarop hij dat zei en zijn hele houding, zo volkomen ontspannen en niet onder de indruk van haar getier, maakte dat ze zich opgelaten voelde over haar boosheid. Zijn open gezicht met staalblauwe ogen deed de rest, maar het was nu te laat om in te binden. Ze schaamde zich, maar zo eenvoudig kon ze zich niet gewonnen geven. Hij zou wegfietsen en haar in gedachten uitlachen, te beleefd om dat openlijk te doen. Beleefd zou hij blijven, wat zij ook deed. Waarom vond ze het zo ingewikkeld om zich gewoon te gedrágen? Haar vriendinnen zouden het anders aangepakt hebben, die hadden een vrolijk babbeltje gemaakt en waren verdergelopen. Ongecompliceerd. Precies wat zij ook had moeten doen, maar ja. In haar gedrag zat altijd die vertraging. De juiste handelingen en zinnen bleven zich opdringen, ver nadat de foute hun destructieve werking hadden gedaan en alles voor haar hadden verpest. Voortdurend bestond er die asynchroniciteit tussen wat ze wilde en wat ze deed. Had ze haar haar net kort laten knippen, wist ze dat het lang had moeten blijven. Had ze net een afspraak afgezegd, besefte ze dat ze die door had willen laten gaan. Het is hier verboden voor fietsen. Ze monsterde zijn hippe fiets; een laag model met een apart gebogen frame. Als het nou een normále fiets was. Kan ik iets voor je doen. Heb je ergens pijn? Tranen sprongen in haar ogen, alsof hij op een geheime knop drukte. Pijn? Natuurlijk niet. Ze begon onbedaarlijk te snikken. Ik heb geen pijn. Door haar tranen heen zag ze hem de bidon van zijn fiets halen. Neem wat water. Dat schijnt te helpen in dit soort gevallen. Wat voor gevallen? Hysterische vrouwen? Gevallen vrouwen. Bijna wilde ze lachen, maar dat kon niet, want het huilen was eerder. Ze schudde haar hoofd en rende verder. Nu pas voelde ze de pijn echt. Een oude blessure speelde weer op. De binnenste kruisband, dat was alleen met rust te genezen en die ging ze nu niet nemen, en morgen ook niet. Jammer dan. Ze had al genoeg oponthoud gehad en nu ging ze die tien kilometer lopen en absoluut naar Bielefeld. Henk wachtte zijn ouders op voor de kleine kerk in het centrum van Scharwoude. Hij was op zijn oude racefiets. Die had hij sinds zijn late tienertijd en het ding verliet nog maar zelden de garage. Te midden van dorpsgenoten kwamen zijn ouders naar buiten. Hij lichtte zijn handen van het stuur en liep op hen af. Sommige mensen passeerden hem met een knikje of een andere blijk van herkenning als groet. Af en toe groette hij terug. Zijn ouders zagen hem en bleven staan. Hij zag hoe zijn moeder een stapje opzij deed en haar rechterbeen liet aansluiten bij haar linker. Even zweefde haar been onzeker boven de grond. Henk? Voor meer gaf hij haar geen kans. Hij kwam voor zijn vader. Ik moet je spreken. Het is zondag. Dat weet ik. Ik ben ook naar de kerk geweest. Dat is heel lang geleden. Reden er toen al autos? Arkadia mag geen coöperatie worden. Maak niet zon drukte. Zijn we het eens dan? Zijn moeder maakte op enige afstand een praatje met een paar kennissen, maar hij zag dat ze hen in de gaten hield. Je zus heeft een afspraak met een supermarkt. Dat ziet er niet slecht uit. Als we onder dat contract met de Kaapse Wijn Vereniging uit kunnen, kunnen we zelf gaan exporteren. Betty is een idealist, geen zakenvrouw. En wat ben jij? Grond is het grootste bezit. Jouw woorden. Wij zijn boeren. De grond is van ons. Van wie? Zijn vader sprak de woorden lijzig, bijna verveeld uit. Van mij? Je hoeft niet zo verbaasd te kijken. Heb je soms een gaatje in je hoofd? Van ons! Nog even en hij zou gaan dreinen en stampvoeten als een klein kind. De grond was niet van hem. Er was geen enkel document dat zijn vaders bewering onderbouwde. Van wie was de grond? Zijn vader daagde hem uit en tartte hem en zichzelf, alsof hij hem tegen zijn eigen zin wilde dwingen zijn kindsdeel op te eisen. Dat wilde hij niet, maar Betty wel. Zij gedroeg zich als de erfgenaam, maar de grond was van hem. Bernard zou hem gelijk geven. Goed, dan ga ik terug naar Arkadia. De koude blik van zijn vader sneed als een mes door zijn gezicht. Jij hebt je kans gekregen, genomen en verknald. Ik vraag nergens om. Je hebt het zelf opgegeven, slapjanus! Verschillende kerkgangers keken nu naar hen. Zijn moeder snelde op hen af en stak haar arm door die van haar echtgenoot. Ga je mee koffiedrinken, Henk? Hij schudde zijn hoofd en pakte zijn fiets. Een ratelend geluid drong zich op. Het klonk vertrouwd, maar toch duurde het even eer hij het kon thuisbrengen. Hij keek om zich heen en zag huizen, straten, asfalt, maar dat zou na minder dan een kilometer ophouden, en over de velden droeg geluid ver. Duizelig steunde hij op zijn fiets. Het geluid kwam van een verder weg gelegen veld. De scharen van de ploeg zouden diepe voren trekken in het droge, zwarte zand. Arkadia haalde hem terug als een boemerang. Hij wist niet waarheen het hem zou leiden, maar hij moest zich eraan overgeven.

Soms weet ik niet waar ik moet beginnen. Tegenwoordig gebeurt er zoveel. Hoe kan ik je ooit alles vertellen? Hoe kan ik je ooit duidelijk maken hoe het was? En hoe het is. Het is beter tegenwoordig, dat wel. Ik woon nu in een vrijstaand huis. Goed opgeklommen. Van een bed op een slaapzaal met twintig anderen naar een huis met aan alle kanten vrij zicht. Drie slaapkamers boven, ruime kamers met dakkapellen, heel knus. Het huis is gebouwd aan het eind van de jaren veertig. Precies in de periode dat Johan en ik naar Afrika vertrokken. Net of het al die tijd op onze terugkomst heeft gewacht. Het staat aan de rand van het dorp op een perceel van ongeveer 1200 vierkante meter. Nou ja, vergeleken bij Arkadia is dat niet veel, maar hier wel en hier ben ik thuis. Het Markermeer is vlakbij. Het ligt achter de dijk, en het is heerlijk omin het voorjaar en de zomer de geur van gras te ruiken en de vogels te zien overvliegen. Alleen als het soms dagen achtereen van dat grijze weer is, denkik aan onze boerderij in Zuid-Afrika, waar meer tinten groen bestaan dan er druppels in een glas water zitten. Maar dan nog mis ik het niet. Vóór ons woonde hier een gezin met drie kinderen. Ze vonden het te ver voor de kinderen om naar de middelbare school in Hoorn te fietsen. De moestuin was er toen nog niet. Die heeft Johan aangelegd. Op Arkadia was datzijn hobby. De arbeiders hadden ieder een klein veldje bij de barak, voor tomaten, maïs en bonen. Daar had hij voor gezorgd. Er waren er bij die er niets mee deden, er een paar oude stoelen neerzetten en klaar, maar dat moesten ze dan zelf weten. De vorige bewoners hadden alleen gras, maar dat heb je hier genoeg. Daar hoef ik niet de hele tuin vol mee. De voortuin was mijn domein. Daar maakte ik borders met bloemen. Vooral éénjarige, petunias, afrikaantjes,lobelias en onder de bomen vlijtig liesjes. Als het maar kleur had, en het blijft een wonder hoe een paar kleine zaadjes elk jaar weer zon weelde aanbloemen kunnen opleveren. Zo hebben Johan en ik samen heel veel in de tuin gewerkt; hij aan de achterkant van het huis en ik aan de voorkant. Later, toen Johan vergeetachtig begon te worden, ging ik hem helpen. In mijn eentje ben ik er ook nog een tijdje mee doorgegaan, maar dat is echt niet de moeite. Waar moet je heenmet al die sla?Het begon met de bonen. Hij zou de bonen poten. Bed omspitten, regelsmaken en in die regels op vijftien centimeter afstand van elkaar een holletje duwen, boon erin en holletje losjes dichtmaken. Middenin kwam de vogelverschrikker. Dat was een oude paspop met een stofjas van Johan, een sjaal van mij en een ijsmuts, die bij een paar blikken soep had gezeten. Het hoofdwas van ijzerdraad. De ogen hadden we gemaakt van stukken van een kapotte spiegel, zodat de zon erin reflecteerde en met zijn schittering de vogels verjoeg. Nadat ik hem had geholpen met het trekken van de regels ging ik boodschappen doen. Ik ben hooguit drie kwartier weg geweest, maar in die tijdmoet er iets gebeurd zijn waardoor Johan in de war is geraakt. Definitief. Er knapt een draadje en je krijgt geen nieuw. Op mijn leeftijd heb je het al vaak om je heen gezien, voordat het in eigen kring toeslaat. Toen ik het erf opfietste, zag ik het al. Het hele bonenbed was omgewoeld,een berg zwarte aarde, meer was er niet over van de nette regels. Johan zag ik nergens. Ik liep naar binnen en op de keukentafel lagen de opgegraven bonen in hoopjes bij elkaar, met aarde ertussen. Hij wilde er iets mee zeggen,maar wat? Dat wist hij misschien zelf niet eens. Johan lag in bed, diep in slaap. Ik liet hem maar, heb wel avondeten voorhem bewaard. Om een uur of elf ging ik zelf naar bed. Ik sloeg de dekens terug en daar naast Johan, op mijn plek, met de kop op mijn hoofdkussen, lag de vogelverschrikker. In die rare spiegelogen zag ik mezelf wel tien keer. Hij had zijn arm om het ding geslagen.

Achter zich hoorde ze het alarm afgaan. Ze was al te ver van de detectiepoort vandaan om het zelf te zijn. Die kans was trouwens nihil. Omdat het zo gênant was om ten overstaan van medestudenten en vage bekenden je tas open te moeten maken, lette ze er altijd goed op dat al haar boeken gescand werden. Ze keek om. Hij was het, de koerier. Ze riepen hem. De portier ging hem achterna en pakte zijn tas. Hij stak zijn armen omhoog alsof hij op een luchthaven stond en gefouilleerd werd. Ook nu leek hij op zijn gemak. Ze groette. Hé, hoi! Hij keek zoekend haar richting uit, liet in dat ene moment zijn armen weer zakken, grijnsde breeduit en gebaarde iets wat ze interpreteerde als niet weglopen. De portier scande ondertussen zijn boeken opnieuw. Het waren er een heleboel. Misschien wilde hij expres tegen de lamp lopen en was die kalmte maar schijn; hij had aandacht nodig. Of hij was verstrooid. Het was beter om dat te denken. Ze wachtte hem op buiten de poort en keek toe hoe hij er opnieuw met zijn tas en zijn boeken doorheen ging. Deze keer bleef het gerinkel uit. Wilde je iets stelen? Nee, hoor. Apparaten slaan bij mij altijd uit. Heb je een pacemaker? Dat was ongeveer de domste opmerking die ze kon maken. Ik fiets nooit meer over het voetpad, zei hij, weer met die brede grijns. Hij negeerde haar flauwe grap, dat was sympathiek. Ze hoopte dat hij niet doorhad hoe leuk ze hem vond. Beter gezegd, bewonderde, om het gemak waarmee hij alles afhandelde. Klopt. Ik heb je niet meer gezien. Ben je nog boos? Nee. Zeg ja, dan kan ik het goedmaken. Hij heette Vincent, was vierentwintig jaar en studeerde bestuurskunde. Een uur of twintig per week werkte hij als koerier. Dat beschouwde hij als een bijbaan met hoog rendement. Hij dankte er een goede conditie aan en spaarde de sportschool uit. Veel efficiënter dan een baan als portier of bij een callcenter. Later zou ze merken dat Vincent álles afmat aan een kosten-batenanalyse. Ze vroeg zich af hoe groot het toeval was dat ze hem opnieuw ontmoet had. Zonder dat ze elkaar opgevallen waren, studeerden ze al een paar jaar aan dezelfde universiteit. Er was een bepaalde wetmatigheid. Leerde je iemand die je elke dag zou kunnen zien - in de trein, op straat of in een winkel - in een andere hoedanigheid kennen, bijvoorbeeld op de camping, dan zag je elkaar voortaan ook op die andere plaatsen en kon je je niet meer voorstellen dat je elkaar in dezelfde buurt zo vaak gedachteloos voorbijgelopen moest zijn. Op die manier was liefde op het eerste gezicht eigenlijk liefde op het zoveelste gezicht. Lekker belangrijk, want daar geloofde ze sowieso niet in en ze kende geen voorbeelden uit haar directe omgeving. Ze dacht aan iets wat ze had gelezen: dat veel relaties ontstonden op de kerstborrel van bedrijven, terwijl je het hele jaar die collega in de buurt had, in dezelfde ruimte wellicht. Er was een extra component nodig om elkaar echt te zien. Bij Vincent was dat de botsing in het bos geweest. Als hij haar had ontweken, had ze hem nooit leren kennen. Misschien was dat het; misschien was je voortdurend bezig anderen te ontwijken en was liefde het niet-ontwijken, of het niet meer kunnen ontwijken. Ze had Vincent meegetroond naar een Japanse film in Rialto. Er waren hooguit twaalf bezoekers, van wie er enkelen al snel in slaap vielen en met hun zachte gesnurk de voorstelling van een huiselijk tintje voorzagen. De film had lange dialogen. De acteurs praatten razendsnel en ze kon niet alles verstaan. De ondertitels waren echter ultrakort, waardoor Vincent zich verveelde en aan haar begon te plukken. Ze moedigde hem niet aan, weerde hem evenmin af. Haar ervaring met vriendjes was beperkt. Op de middelbare school was ze in de vijfde klas na een klassenfeest ontmaagd door een medescholier, niet omdat ze zo graag wilde, maar omdat ze het gehad wilde hebben, net als haar vriendinnen. Daarop waren een paar onenightstands gevolgd en dat was het. Er zat een woordgrap in de film waar ze als enige hard om moest lachen, omdat de ondertitelaar de grap niet had meegenomen in zijn vertaling. Vincent legde net zijn hand op haar bovenbeen en trok die verbaasd terug. Ze pakte zijn hand en legde hem weer op haar been. Hij trok haar naar zich toe en kuste haar. Ze was opgelucht, maar voelde zich nog wel onzeker. Seks op de eerste afspraak, was dat nu wel of niet oké? Nee zeggen alleen omdat het de eerste afspraak was, daarin zat geen logica, maar in ja zeggen school onverschilligheid. Als iemand je niet echt interesseerde kon je net zo goed meteen all the way gaan, want dan verwachtte je geen vervolg en was een opbouw alleen maar tijdverlies. Maar als hij wel de ware was, wat zou dan de reden kunnen zijn om te wachten? Waarom de kat uit de boom kijken als je de grote liefde tegenkwam? Maar hoe wist je dat? Na afloop waren ze met de metro naar Diemen gegaan. Zijn etage was veel dichterbij, maar haar kamer klopte beter, vond ze. In haar overmoedige bui trakteerde ze op sushi. De koerier kwam uit Amsterdam en ze moesten er drie kwartier op wachten. Ze zaten samen op haar bed; ieder met een eigen portie rijst, gemarineerde rauwe vis, zeewier en kunstig gesneden komkommer. Dus je vader is in Zuid-Afrika, zei hij. En je moeder? Belgische. Ze woont in Brussel. Friet met krokodillenvlees; met ketchup erover smaakt alles. Heb je ketchup? Nee, maar ik kan het wel van iemand lenen. Wil je ketchup? Ik wilde het alleen maar weten. Dat was zijn humor. Een variant van het konijn dat bij de bakker vraagt naar worteltaart. Mijn vader is trouwens Nederlander, net als ik, zei ze. Ben jij in Nederland geboren? Nee, mijn vader ook niet. Vandaar je accent, je bent Zuid-Afrikaanse. Onzin. De plek waar je wieg stond, bepaalt niet wie je bent. Er kwam geen respons. Misschien was ze te bot geweest, maar ze hield niet van opmerkingen over haar accent. Ze had te hard geprobeerd het kwijt te raken. Ze keek opzij. Hij zag bleek en staarde lusteloos naar het restant van zijn eten. Smaakt het? Het is eh... apart? Ze pakte zijn bakje op en rook eraan. Het was bedorven. Het moest de tonijn zijn. Die at ze zelf nooit, uit compassie met dolfijnen. Vandaag redden de dolfijnen haar. Kokhalzend zette ze het terug. Gatver, wat goor! Hoe kun je dat eten? Dat was de enige regel bij ons thuis. Eten wat de pot schaft. Vincent strompelde de halve nacht in zijn onderbroek heen en weer tussen haar twijfelaar en de badkamer. Ze had een pyjama aangetrokken en deed geen oog dicht. Keer op keer hoorde ze hem overgeven en de wc doortrekken. Tussendoor lag hij achter haar rug heel ver weg te zijn. Zijn lichaam gespannen als voor een sprint. Af en toe raakten zijn voeten toevallig de hare; ze waren koud. Om vier uur was ze het zat en stond op. Hij zag er uitgewrongen uit en verkondigde nooit meer Japans te zullen eten, en een Japanse film leek hem het eerste jaar ook geen optie. In de gemeenschappelijke keuken dronken ze thee uit Chinese kommen. Buiten zongen de vogels; het licht aarzelde nog tussen gaan en komen. Huisgenoten kwamen thuis en wierpen veelbetekenende blikken op haar en haar logé. Met een kleine Samsonite achter zich aan arriveerde hij s ochtends vroeg op Schiphol. Niemand wist dat hij wegging, behalve zijn opdrachtgevers en vaste klanten, maar die wisten niet beter dan dat hij op vakantie ging. Aangezien ze dat al jaren niet van hem gehoord hadden, gunden zij hem zijn reis van harte en wensten hem veel plezier. Een vervanger had hij zo snel niet kunnen vinden. Als het langer ging duren dan hij nu kon inschatten, zou hij dat alsnog moeten regelen. Nadat hij zijn ticket had gekocht had hij s avonds thuis een Château La Mission-Haut Brion, grand cru classé de Graves, ontkurkt, pas vijf jaar oud maar vlezig als een twintigjarige, wat misschien geen wonder was met 1989 als geboortejaar, een jaar vol revolutie, moed en lafheid. Het gaf niet dat hij die wijn met niemand had kunnen delen, en tegenover de financiële waarde ervan stond hij onverschillig. Meestal was hij trouwens alleen als hij de vijfsterrenwijnen, de duurste, de meest opzienbarende dronk. Dat deed hij enerzijds om zichzelf ervan te vergewissen dat de perfecte wijn nog niet gemaakt was en anderzijds om zijn verlangen naar perfectie in stand te houden door de illusie van de nabijheid daarvan. Als bijna perfect bestond, moest perfect ook bestaan, aan de top van de piramide die begon met de brede basis van middelmatigheid. Overigens betwijfelde hij of hij die test wel nodig had om te blijven dromen van die ene wijn, maar het was een goed excuus, en elk jaar waren er wel wijnen die in aanmerking kwamen voor het predikaat bijna perfect. Midden in de nacht had hij geprobeerd haar te bellen, maar hij had zijn dochter aan de telefoon gekregen. Hij excuseerde zich in de veronderstelling dat hij per ongeluk haar nummer had gedraaid, maar dat was niet het geval. Marie paste op Jade, omdat Andile met een blindedarmontsteking in het ziekenhuis was opgenomen. Dat laatste hoorde hij niet meer. Zodra hij doorhad dat Marie bij Shelley thuis was, begon hij, alsof hij zich betrapt voelde, haastig te antwoorden op haar niet-gestelde vragen. Hij was Shelley bij toeval weer tegengekomen en nu hij naar Arkadia ging - wat hij haar uiteraard ook nog had willen vertellen - maar hij wist het zelf ook pas sinds een dag of twee, vroeg hij zich af of hij misschien iets voor haar ouders kon meenemen? Marie hoorde hem even aan. Je moet je niet zo uitsloven, pap. Met Andile ging het ondertussen weer een stuk beter. Morgen mocht hij waarschijnlijk naar huis. Ze hing op.