Somerset West. Een wijk voor de middenklasse met dicht bij de weg gelegen lage woningen. Theuns zag er precies zo uit als hij zich een blanke rechercheur in ruste in een kleine gemeenschap had voorgesteld. Zijn overhemd met korte mouwen was schoon en gestreken; zijn dichte veterschoenen waren gepoetst. Zelfs de tuin kwam overeen met Henk’s verwachtingen. Een gemillimeterd gazon, oleanders en een perk vol witte en rode suikerbossies. In een kennel liep een zwarte bouvier onrustig heen en weer. Kleine accenten plaatsten Theuns in tijd en plaats. Het witte gehaakte kleedje over de kan met limonade, het vliegengordijn van houten kralen en het geluid van een rugbywedstrijd via de radio in de keuken. Jean-Luc Castel? Mijn buurjongen. Ik was elf, hij tien. En hoe heet die zwarte? Andile. Andile Yona. Over hem heb ik niets gevonden. Theuns bood hem een droog biscuitje aan, dat hij uit beleefdheid accepteerde, maar dat hij liever aan de hond had gegeven. Hij zag dat Theuns met een half oor het verslag van de wedstrijd probeerde te volgen. De Springbokken tegen de All Blacks. Die twee kinderen, ja, dat weet ik nog. Daar hebben we een Chinees voor opgepakt. En weer vrijgelaten. Er reed een auto langs en de bouvier sloeg aan. Nerveus liep hij in de kleine kennel heen en weer. Theuns stond op en gaf door het gaas heen een koekje aan de hond. Koest, Edo. De zaak is nooit opgelost. Waarom is het zo belangrijk voor u? Ik woon sinds kort zelf weer op de boerderij. De ouders van die kinderen wonen daar ook nog. Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid. Theuns knikte. Een zwart kind in die tijd, niets aan te doen... en wat dat witte kind betreft: het is te lang geleden. Waren er behalve die Chinees geen andere verdachten? Voor zover ik weet niet. Misschien zijn die twee jongens samen op avontuur gegaan. Het was een andere tijd. Theuns zweeg, pakte zijn limonade en nam bedachtzaam een slok. Het enige wat ik nog weet is dat ze op het terrein van uw ouders voor het laatst gezien zijn. Door wie? Door uw vader. Hij probeerde zijn opkomende nervositeit te bedwingen. Het commentaar van de verslaggever zwol aan. Theuns luisterde nu openlijk en keek hem weg. Ik moet íéts vinden. Dat zou mooi zijn, maar gaat u liever wat nuttigs doen. s Avonds belde hij Shelley. Hij zei niets. Zij ook niet. Hoe lang ze precies naar elkaars ademhaling bleven luisteren wist hij niet. Dat zou hij wel merken aan de telefoonrekening. Ze droomde dat ze op een ferry zat, die de baai van een zonovergoten eiland binnendreef. De scheepstoeter trompetterde. Meeuwen flankeerden de boot als paarden de koets van de koning. Het schip leek op dat uit een film van Fellini. Het was niet echt. De zee werd gesuggereerd door grijze vuilniszakken. De tonen van de toeter werden hoger en scheller. Ze deed haar ogen open en keek fronsend Vincents slaapkamer rond. Sinds een maand woonden ze samen. De gordijnen waren open. Zonlicht viel naar binnen. Ze hoorde haar naam. Vincent was terug. Ze sprong uit bed en duwde het raam omhoog. Beneden stond Vincent naast zijn volgeladen auto. Uit de achterbak stak een stapel planken. Hij zwaaide en floot tussen zijn tanden. Marie, kom s! Ze zwaaide terug, schoot in een spijkerbroek en rende de trap af. Hij omhelsde haar kort, te vol als hij was van zijn plannen, en wees naar het hout. Spaans antiek. Weet je hoeveel kleine Spanjaardjes daarin gemaakt zijn? Sceptisch keek ze naar de verzameling planken. Is het een bed? Kingsize, beetje lastige maat. Ik hoop dat we een passende matras kunnen vinden. Ik kreeg hem bijna voor niets bij de tegels. Hij opende het portier. De achterbank stond vol dozen. Uit de voorste pakte hij een kleine, vierkante tegel met een geel-groen geometrisch patroon en gaf hem aan haar. De tegel voelde koud en de randen waren ruw, maar de ouderdom had iets aandoenlijks en het patroon, vervaagd door de vele kleine barstjes, straalde rust en warmte uit. Mooi. Nu alleen nog een pandje en dan beginnen we een tapasbar. Hij pakte de tegel terug en streek over het patroon. Ouderwets vakmanschap. Ze had liever dat hij haar hand had aangeraakt. En je studie? Je lijkt mijn moeder wel. Ze beet op haar lip. Vincent praatte enthousiast door. Ik heb altijd al een café willen hebben. Jij gaat koken, ik sta achter de bar. Voor de wijn heb ik een adresje bij een oud boertje. Je vader zou er jaloers op zijn. Ze lachte. Op Spaanse wijn? Dan ken je hem slecht. Vincent pakte haar vast. Eindelijk. Je doet toch mee, hè? Vind je het leuk? Ik ga zo snel mogelijk mijn horecapapieren halen. Ze had hem nooit eerder over een café gehoord. Vóór zijn tripje naar Spanje wilde hij nog bij de ing gaan werken, afdeling onroerend goed. Maar natuurlijk deed ze mee. Tapas luisterden sinds kort menig feestje op. Het was ondoorgrondelijk waar trends vandaan kwamen. Ze zei dat ze het geweldig vond en kuste hem. Vincent vond een geschikt pand aan de Lindengracht, een straat die extra veel parkeerruimte had omdat het ooit een gracht was geweest. Hij liep er toevallig tegenaan, zei hij. Binnen korte tijd organiseerde hij een grootscheepse verbouwing. De voortvarendheid waarmee hij te werk ging was aanstekelijk. In ploegendiensten werd er gesloopt en gestuukt, gemetseld en geschilderd. De meesten van zijn vrienden studeerden en hadden weinig tot geen ervaring met verbouwen, maar de vader van Vincents beste vriend was aannemer en onder zijn leiding leerde iedereen snel. De jarenlange roeien hockeytrainingen hadden de conditie al op peil gebracht; jeugd deed de rest. Vincent had de catering op zich genomen, en dat deed hij zo goed dat niemand er een punt van maakte dat hij bij de rotklusjes vaak net even weg was. Bovendien wist hij tegenslagen te pareren en om te zetten in meevallers, door hoge kortingen te bedingen bij winkeliers na het bereiken van de limiet van zijn krediet, of door met het plan te komen het souterrain dieper uit te graven en daar de keuken te plaatsen, nadat de vloer gedeeltelijk was ingestort. De gevonden ruimte, een voormalige wasserij, was een typisch Amsterdamse pijpenla die ver naar achteren doorliep. Het bracht hem op een nieuw idee. Aan de achterkant zou hij door middel van een tussenmuur een zaaltje afscheiden, waar mensen Spaanse dansen konden leren of waar muziekoptredens konden plaatsvinden, ook Spaans natuurlijk. Volgens Vincent was Spanje het nieuwe Italië. Zijn liefde voor Spanje was wel erg groot geworden. Het wekte lichte argwaan bij haar. Hij dacht er zelfs over Spaans als tweede hoofdvak te nemen. Olé. Ondertussen richtte Marie zich op de menukaart. Ze had zich nooit veel tijd gegund om te koken. Vanwege de sport at ze regelmatig, verantwoord en saai. De enige levensmiddelenwinkel die ze van binnen zag was Albert Heijn. In het studentenhuis werd om beurten gekookt, maar meestal ruilde ze haar beurt in voor een afwasdienst. Nu ze samenwoonde, kookte Vincent meestal en dat deed hij geweldig. Het zou lastig zijn om dat niveau te bereiken, maar ze had er heel wat voor over om hem te helpen zijn plan te doen slagen. Misschien dacht ze op deze manier zich permanent een plaats in zijn leven te verwerven. Verwoed verzamelde ze recepten en probeerde die uit op haar vriendinnen. Samen met Vincent bezocht ze horecagroothandels en leveranciers. Hij was stellig in zijn keuzes. De basisingrediënten moesten goed zijn, anders werd het nooit wat. Ze keek naar hem terwijl hij rondliep in zijn oude broek vol scheuren en verfvlekken en zijn lichtblauwe overhemd met opgerolde mouwen. Hier een kwinkslag, daar een opgewekte opmerking, voor iedereen het juiste woord vergezeld van de bijpassende blik, de truc van de exclusieve aandacht. Zoveel flair was jaloersmakend. Terwijl hij zijn ronde deed, zoals hij het zelf ook noemde, zag ze dat hij zich langzaam van haar losmaakte. Frederieke had ook Spaans als bijvak. Op een dag aan het einde van de middag kwam Cécile zeggen dat Betty er was. Ze bracht het als goed nieuws, in de veronderstelling dat hij net zo blij zou zijn als zij om haar weer te zien. Hij had zijn zus maanden niet gezien. Ze stond buiten het hek bij haar bakkie op hem te wachten. Pas wanneer de boerderij weer van haar zou zijn, zou ze zich op het terrein begeven, had ze immers gezworen. Ja, om het dan zo snel mogelijk weg te geven. Achter de schermen was ze volop bezig. Dat hoorde hij van Bernard, die overal connecties had. Eerst was ze nagegaan of de transacties tussen hem en zijn ouders, Bernard en de bank legaal waren, maar dat was juridisch volledig afgetimmerd. Vervolgens had ze met hulp van Kishore nagetrokken of Arkadia ooit in niet-blanke handen was geweest, in de hoop dat het anc snel een aanvang zou nemen met onteigeningsprocedures, maar ook die weg liep dood. Het landhervormingsprogramma van de regering stond nog in de kinderschoenen. Onteigening, teruggave van grond aan de oorspronkelijke bewoners, het stond wel op het programma, maar het was iets voor de toekomst. Verkoop en overdracht van grond mochten alleen gebeuren op basis van vrijwilligheid. Geld om boeren uit te kopen was er niet. Wat het terrein van Arkadia betrof: voor zover hij wist, was dat maagdelijk gebleven tot de Europese kolonisten kwamen, die het in korte tijd rendabel hadden gemaakt. De Kaap diende in de zeventiende eeuw als groentetuin voor de matrozen van de voc en als wijnschuur voor de patriciërs in hun grachtenhuizen elfduizend kilometer noordelijker. Zijn ouders hadden de boerderij gekocht van blanke Afrikaners, die hem generaties lang in familiebezit hadden gehad. Om claims van nog eerdere bewoners maakte hij zich niet druk. De volkeren die hier vroeger hadden geleefd, de San, bosjesmannen en Hottentotten, waren nomaden geweest, die grenzen noch eigendom kenden. Ze leefden van de jacht en van vruchten en knollen. Natuurvolkeren, volgens antropologen. Hij wist dat Betty tegenwoordig een baan had bij de Waarheids- en Verzoeningscommissie, maar de fotos die ze hem liet zien waren een volslagen verrassing. Een voor een spreidde ze ze uit op de rand van de laadbak van haar bakkie. Het waren afdrukken van de inval van de veiligheidspolitie in 1982. Klinische politieopnames, hoewel hij zich niet kon herinneren dat een van de agenten een camera bij zich had gehad. Hij zag fotos van in beslag genomen anc-kranten en propagandamateriaal; de vernielde wijnvoorraad op het erf met een spottend poserende agent ernaast; een rij anc-leden die met de handen achter het hoofd weggeleid werd. Als een van de laatsten zijn zus Betty, gebruind en broodmager. Een halfjaar Pretoria had het haar opgeleverd; de anderen waren minder fortuinlijk geweest. Maar misschien was het in het licht van de geschiedenis een groter voorrecht om naar Robbeneiland afgevoerd te worden en daar af en toe een glimp van Mandela te mogen opvangen. Mits je lang genoeg leefde om het na te vertellen, net als Mandela zelf. Je weet dat ik nu voor de Commissie werk, zei ze. Hij knikte en observeerde haar, zoals ze tegen de laadbak leunde. Ze was veranderd. Haar uiterlijk was stadser. Ze was opgemaakt en droeg kleren die hij niet kende. Haar recente verhuizing naar een appartement in een nieuwe wijk van Kaapstad zou daar debet aan kunnen zijn. Of zou ze verliefd zijn? Hij wist niets van het liefdesleven van zijn zus, maar had het idee dat ze na het gedweep met anc-leiders in haar tiener- en studententijd niet veel verder was gekomen dan losse scharrels, áls ze al zo ver kwam. Dan komt dat jaartje rechten toch nog van pas. Anderhalf jaar, en ik heb mijn studie weer opgepakt. In deeltijd? Nee, aan de universiteit van Stellenbosch. Ik ben weer een echte student, een Matie. Sommige docenten gaven toen ook al les. Eentje kende me zelfs nog. Alsof de tijd heeft stilgestaan. Dat laatste was hij niet met haar eens, maar vooruit. Het was logisch dat ze allebei alles deden om niet over de fotos te hoeven praten, over de gebeurtenis op het erf in 1982 die hen meer uiteen had gedreven dan de familieband hen had verbonden. Wat een geluk dat Marie een paar dagen weg was geweest met school en er niets van had gemerkt. Nogmaals keek hij naar de foto van Betty. Ze keek naar iemand buiten de foto vol verwijt en ja, haat. Hij dacht nog precies te weten waar hij zelf had gestaan. Toch keek hij ter controle naar de foto waarop hij naast het busje en de vernietigde wijnvoorraad stond, maar deze keer bedroog zijn geheugen hem niet. Die blik van Betty was voor hem. Betty pakte een foto op van een van de onderduikers, een man met rossig haar, Ron Sachs, op Betty na de enige blanke. Op een van de andere fotos herkende Henk Steve Dialo. Hé, je vriendje... Ze zei niets. Hij was dood. Een van de vele slachtoffers van het apartheidsregime. Op de foto zag hij er onverschrokken uit. Jong en viriel, met gezwollen aderen zo strak onder de huid dat knappen nabij leek. Maar zover was het niet gekomen. Langzaam begon het hem te dagen dat de geschiedenis van het land groter was dan die van hemzelf en dat hij er deel van uitmaakte. Het was een illusie dat hij zich afzijdig had gehouden of had kunnen houden. Het land en zijn geschiedenis had zich in hem verankerd. Maar hij had nog kansen. Hij leefde. Waarom ben je hier? De Commissie onderzoekt wie de onderduikers verraden heeft. Hij had het kunnen weten. Jij denkt dat ik dat ben. Als jij vuile handen hebt, kan ik daar niet werken. Waar baseert de Commissie dat op? Het is nogal een verdachtmaking. Ik weet niet wat er daarna is gebeurd, maar de straffen zullen niet meegevallen zijn. Bettys lip begon te trillen. Dat had ze als kind al, dat eeuwig balanceren op de toppen van haar zenuwen. Dat klopt. De meesten hebben jarenlang vastgezeten en zijn gemarteld. Dat was standaard. Ze wees op een wat oudere man. Hij is door de folteringen invalide geworden en heeft een paar jaar later zelfmoord gepleegd. Als we geen nieuwe regering hadden gekregen, zouden de meesten nu nog vastzitten... als ze nog in leven waren. We zullen nooit weten hoeveel van onze mensen in de gevangenis zijn overleden. Ik was het niet, verzekerde hij haar. Ze haalde haar schouders op. Ik word gescreend... jij dus ook. Misschien gaan ze je oproepen als getuige. Als het zover komt, kan ik het sowieso schudden, of je nu schuldig wordt bevonden of niet. Een commissielid moet brandschoon zijn. Het hele land kijkt naar de hoorzittingen. Je kunt mij niet verantwoordelijk houden. Betty haalde haar schouders op. Ik was het ook niet en ik kan me niet voorstellen dat een van de anderen... Ze keken samen naar de fotos van afgematte maar strijdbare mensen. Alles hadden ze opgegeven voor de struggle, net als Betty zelf. Hij had van de onderduikers geweten natuurlijk, maar had gedaan of het hem niet aanging. In de barakken werden oude pamfletten gelezen en nieuwe opgesteld. Sommige mensen zochten voor één nacht een veilige plek en anderen moesten elke nacht ergens anders slapen, zo gezocht waren ze. Een aantal bleef maanden en maakte de struggle mogelijk door te wassen, koken, kopiëren en boodschappen voor anderen door te sluizen. Ook toen had hij niet geweten of hij voor of tegen was. Hij had simpelweg geen positie ingenomen. Alleen over wijn had hij een mening. De wereld kon hij niet veranderen; hij kon proberen goede wijn te maken. Dat was dan zijn bijdrage. Jij had goede contacten met de Botha-clan, zei Betty. Niet goed genoeg om de exportregels te omzeilen. Het was je bijna gelukt. Je zegt het goed. Ze keken elkaar aan. Dit was wat al die jaren tussen hen hing. Zij was ervan overtuigd dat hij de politie op het spoor had gezet van hun onderduikers en hij koesterde sinds die tijd wrok jegens haar omdat het haar schuld was dat hij zijn topwijn op het laatste moment niet naar Frankrijk had kunnen uitvoeren. Met een gebaar alsof ze uitgelegde kaarten weer samenvoegde tot een span, veegde ze met haar dunne vingers de fotos bij elkaar en glimlachte zuinig. Bij vrouwen kon dat van alles betekenen. Wist je dat Shelley de avond daarvoor naar Tanzania is gegaan? vroeg ze. Shelley? Ze kookte vaak voor de hele groep. Heeft ze je dat niet verteld? Zo goed ken ik haar niet. Hoezo Tanzania? Veel van onze mensen zaten daar in ballingschap. Verpleegsters waren hard nodig. Ze was een jaar of twintig toen, bloedmooi. Je kunt je wel indenken wat de politie met haar gedaan zou hebben. Verward keek hij zijn zus aan. Terwijl hij bezig was geweest met wat achteraf een volledig zinloze onderneming zou blijken, een actie die hem aan de rand van de financiële afgrond bracht, sociaal isoleerde en zijn perspectief voor de toekomst liet dalen tot onder het nulpunt, had hij Shelley kunnen ontmoeten. Hij wist zeker dat zij in 1982 net zon overrompelende indruk zou hebben gemaakt als nu. Meer dan twaalf jaar verloren. Hoewel, Shelley had nog niet veel sjoege gegeven. Van een relatie was geen sprake. Eén keer had hij haar gehad, op zijn manier. Alles zou hij anders willen doen, maar hij kon het niet. Niet zolang demonen hem beheersten in plaats van hartstochten. Een voor een rolde hij met Makeziwe, Slimo en Sol de nieuwe vaten de schuur in. De geur van hout, bladeren en aarde vulde de ruimte. Henk genoot van het moment. In tegenstelling tot andere factoren bij het wijn maken was de keuze van het vat een van de weinige die volledig beheersbaar was. Ooit zouden deze vaten zijn nieuwe topwijn bevatten. Hij moest ze hebben, al zou het nog jaren duren eer de wijn erin zou rijpen. Elke dag zou hij naar de schuur gaan, de vaten ruiken voordat hij ze zag en zo zichzelf aan zijn belofte herinneren. Cécile wachtte voor de schuur tot hij haar op zou merken. Ze had niets van het dociele van sommige anderen, maar was praktisch en doortastend. Baas, het plastic is op. Gisteren was er nog een hele rol. Hij zag dat Slimo en Sol een blik wisselden. Makeziwe zag het ook. We kunnen niet doorwerken, baas, zei Cécile met neergeslagen blik. Heb je goed gekeken? Die rol kan niet op zijn. Ze zei niets en bleef afwachtend voor hem staan. Dan moet je een nieuwe kopen. Ik moet contant betalen en ik heb ook geld nodig voor de minibus. Hij had geen cash voor een nieuwe rol plastic, maar dat hoefden ze niet te weten. De laatste tijd verdwenen er meer spullen, maar aan een rol plastic wilde hij nu zijn tijd niet verdoen. Jullie gaan nu eerst het ogiesdraad op veld C repareren. Daar heb je geen plastic bij nodig. Cécile knikte en draaide zich om. Hij keek naar Sol en Slimo, maar die werkten door alsof ze niets gehoord hadden. Makeziwe passeerde hem met een nieuw vat. Hij ving zijn blik. De shiraz staat te droog. Geïrriteerd keek hij in het gezicht van David. De stokken waren inderdaad half verdroogd. Zijn opdracht was voor de zoveelste keer genegeerd, maar daar had David zich niet mee te bemoeien. Al helemaal niet nu hij zijn buitenkleding verwisseld had voor een driedelig kostuum. Even verderop stond een nieuwe auto van een Europees merk. Is dat jouw auto? David knikte. Ik kom u waarschuwen. Je hebt hier niets te zoeken. David keek net zo lang naar een plek onder de struiken tot Henk met hem mee keek. Het lag er bezaaid met lege bierflessen. Ze nemen u niet serieus. Wat David hem probeerde te zeggen was duidelijk, maar er was een groot obstakel: zijn trots. Ik ben geen politieagent. Nee, dat bent u niet. Bernard bracht hem een envelop met geld. Opgelaten pakte hij die aan. Omdat hij zich schaamde en het geld toch aannam. Maar alles werd snel duurder. Het waren onzekere tijden. Het was of niemand echt durfde te geloven dat Zuid-Afrika nu een democratisch gekozen regering had, en velen betwijfelden of er genoeg capabele mensen waren om het land te besturen en uitbarstingen van geweld te kunnen beteugelen. De uittocht van de blanke, goed opgeleide klasse ging door. Blijven was voor de dwazen, de vechtersbazen en de ontevredenen zonder geld of vrienden. Hij gluurde in de envelop en zag dat er meer in zat dan afgesproken was. Nonchalant zei Bernard dat hij het budget wat had opgehoogd. Het minimumloon, daar kwam hij immers niet meer onderuit en de prijs van die nieuwe ketels was ook niet mis. Omdat hij dezelfde had gewild als Boschendal had. Dat waren de beste. Hij haastte zich om te zeggen dat hij de prijs vooraf niet had geweten. Hij dacht eerst dat het een typefout was. Bernard weet de hoge rekening aan de koers van de dollar en de belasting, en wat die houten vaten betrof: hout groeide langzaam, dat maakte het zo duur. Ze zeiden niet voor niets: boompje groot, baasje dood. Je kon natuurlijk ook vaten van Amerikaans hout nemen, van grenen. Ja, dan kon je net zo goed brood gaan bakken, want een Veritas Double Gold won je daar niet mee. Zonder eiken uit Troncais begin ik er niet eens aan, zei hij, in een geforceerde poging Bernard’s luchtigheid te evenaren. Hij keek naar buiten, maar vanuit de keuken was het huis van de Castel’s niet te zien. En Simone? Die hoeft het niet te weten. Ik betaal je alles terug. Bernard haalde zijn schouders op. Hij liep met de bodemdeskundige terug naar de boerderij. De man had van elk perceel één of meer monsters genomen. In zijn tas, die veel leek op een ouderwetse dokterstas, zat een rek met buisjes vol aarde. Maar de man zag het landje en merkte op dat ze daar nog niet geweest waren. Henk zei dat het niet nodig was, dat terroir was top, maar de bodemman negeerde zijn tegenwerping en zei dat hij zo al kon zien dat er te weinig kiezel in de bodem zat. Bovendien was het een kleine moeite. Met tegenzin liep hij met de man mee. Het landje was van hem. Hij wilde daar geen vreemde ogen, geen pottenkijkers. Het was de enige plek waar hij zichzelf kon zijn, waar hij rust vond en soms een kort moment van geluk. De man haalde de boor met de kromme hoek weer uit zijn tas, hurkte neer en stak hem in de grond. Voor hem was het een stuk grond als elk ander. Henk keek toe hoe de man met behulp van het draaimechaniek wat aarde naar boven haalde. Langzaam vulde hij het doorzichtige buisje ermee. Met een plop viel de laatste aarde erin. De man sloot het buisje af, deed zijn tas open en zette het bij de andere in het rek. Ondertussen kwam Theuns de heuvel op. De man zei dat hij zijn bevindingen binnen een week zou faxen en vroeg of het mogelijk was nog naar de openstaande facturen te kijken. Henk knikte werktuiglijk. Kijken kon altijd. De man groette en liep naar beneden. Ik ben zo vrij geweest om door te lopen, zei Theuns. Hij maakte zijn koffertje open en haalde er een kartonnen dossiermap uit. Er zat een krantenartikel in dat op een A4tje was geplakt met een nummer erop. Ik heb nog iets gevonden in mijn privéarchief. Toen ze overgingen op computers heb ik alles meegenomen wat misschien nog van pas zou komen. Het is heel weinig, maar beter iets dan niets, zeg ik altijd. Henk pakte het papier van Theuns aan. Tussen de annonces van geboorte en overlijden stond een oproep van de familie Yona. Theuns had de onopvallende advertentie met potlood omcirkeld. Wie heeft onze zoon gezien? Andile Yona, 9 jaar... op 3 januari niet meer teruggekeerd op de Keppel-boerderij... Hij bleef naar het papier staren tot hij bedacht dat hij het terug moest geven aan Theuns, maar die duwde zijn hand weg. Voor u. Samen met Theuns liep hij terug naar de boerderij, Theuns met de bedaagde stappen van een oudere man, maar niettemin ging hij aan kop. U was geen klein kind meer in die tijd. Herinnert u zich er niets van? Jean-Luc was mijn beste vriend... Het was vreemd dat hij er ineens niet meer was. Maar herinnert u zich niets van de... consternatie? Kennedy is vermoord dat jaar. Daar had iedereen het over, ook op school. Dat was pas in november. Het huis van de Castel’s kwam in zicht. Het lag er vriendelijk bij, met de verschillende stukken land onderverdeeld in door hagen en beuken gescheiden percelen. De moestuin en de kleine boomgaard maakten het idyllisch. Over een paar weken zouden de fruitbomen weer bloesem krijgen. Het huis had rood-witte luiken en uit België geïmporteerde dakpannen. De Castel’s hadden hun eigen België gecreëerd. Ze zagen Simone lopen met een volle wasmand op de heup. Op het land hadden ze personeel, maar binnen niet. Theuns knikte naar het kabouterhuis. Jammer dat ze geen nieuw kind meer hebben gekregen. Nieuw leven, dat was goed geweest. Niets hoeft altijd hetzelfde te blijven. Hij keek omhoog naar het landje, weer terug naar de rest van het terrein en ten slotte naar Theuns. Het had geen zin er nog langer over te zwijgen. Het landje. De magie van het landje viel niet te ontkennen. Maar waarom was de energie die hij daar voelde positief? Het moet hier ergens gebeurd zijn. Wat? De verdwijning, of wat er gebeurd is. Ik weet het niet. Waarom spreekt u er niet met uw vader over? Hij heeft ze als laatste gezien. Weet u dat, of denkt u dat? En u? Mijn vader is een oude man. Jonger wordt hij er niet op. Wij geen van allen. Ze waren aangekomen bij het hoofdgebouw. Slimo was bezig de scheur in de buitenmuur dicht te plamuren; Sol verfde de muur wit. De donkere spar stak nu nog meer af.

s Nachts kon ik niet slapen, omdat Johan er vaak uit ging om te plassen. De deuren zaten wel op slot, maar toch moest ik alert blijven, want als hij de kans kreeg, ontsnapte hij en dan moest ik achter hem aan en kreeg je die hele vertoning weer. De dokter had gezegd dat het jarenlang heel geleidelijk kon verlopen, maar dat het ook ineens afgelopen kon zijn. Het gaat bij iedereen anders, maar wat hetzelfde blijft is dat iemand die eerst dichtbij wassteeds meer een vreemde wordt. Enfin, een nieuw hoogtepunt - of liever gezegd dieptepunt - werd bereikt toen ik wakker werd van een vreemd geluid buiten. Blijkbaar was ik in slaap gesukkeld. Ik stond op en keek uit het raam. Johan was in de moestuin als een waanzinnige bezig alles wat erin stond eruit te trekken. De jonge sla,prei en aardbeiplanten. De ene soort liet zich makkelijker uit de grond trekken dan de andere. Met de bonenplanten had hij de meeste moeite. Die hadden we samen opgebonden aan het gaas. Hij was zoals gewoonlijk in zijn pyjama, en op blote voeten. De aarde vloog alle kanten op en er zat al zoveel in zijn haar dat het recht omhoog stond en weer even zwart leek als vroeger. In zijn werkwijze zat nog min of meer een systeem. Hij gooide alle groentenop het pad. De tuin moest leeg, daar ging het om; hij ging net zo lang door tot je alleen nog aarde kon zien. Voor deze ene keer liet ik hem begaan. Achter het huis kon niemand hem zien en de volgende dag zou ik geen last van hem hebben. Hij zou tot diep inde middag slapen. Ik weet niet, ik durfde niet zo goed in te grijpen. Wat ik al zei, hij leek eerder krankzinnig dan dement. Vaak zeiden mensen tegen mij dat demente mensen heel lief zijn, net als mongooltjes. Nou, dat is niet zo, of Johan was niet dement. In elk geval was hij niet aanspreekbaar. Ze hadden hem zelf eens een tijdje in huis moeten nemen, dan hadden ze welanders gepiept. De volgende dag probeerde ik te redden wat er te redden viel. Het is toch je tuin. Het is iets waar je over praat in het dorp. Als ze zeggen: Hoe gaat het? bedoelen ze: Heb je last van slakken, hoe hoog staan je bonen, heb je al verse spinazie gegeten en sproei je veel? De jonge aanplant kon ik vergeten,maar de bonenstruiken fleurden na een uurtje al weer op. Die krengen overleven elke aanslag. Ik was bijna klaar toen Marie langskwam om te vertellen over dat café dat Vincent wil beginnen. De opening is over een paar weken. Dat is het leuke van dat jonge grut, dat ze niet nadenken, maar doen, en dat mislukken niet zo erg is. Hoe ouder je wordt, hoe banger, denk ik wel eens. En waarom?Je hebt juist steeds minder te verliezen. Marie schrok van de tuin, die ze een groentekerkhof noemde. Ze vond dat ik Henk moest inlichten over de toestand van zijn vader, maar Henk weetniet eens hoe de overdracht van de boerderij precies tot stand is gekomen. Wat hij in Afrika moet doen, moet hij af kunnen maken. Er moet een eind aan komen.

Hij liep met Bernard terug naar de boerderij. Op het pad achter de schuur namen ze afscheid, zodat Bernard de sluiproute naar huis kon nemen. Henk liep naar het erf. Onder het afdak bij de keuken stond Simone, haar handen in haar zij. Hij plooide zijn lippen tot een glimlach. Simone! Alles goed? Daar gaf ze geen antwoord op. Wacht je op mij? Waarom ben je teruggekomen? Dat weet je. Hij voelde hoe verhit zijn gezicht was. Het was rood en bezweet. Geen uiterlijk voor een serieus gesprek. Ga je mee naar binnen? Ze negeerde zijn vraag en bleef hem aankijken, vastbesloten alleen te zeggen wat ze zich had voorgenomen te zeggen. Elke keer dat ik jou zie, wil ik Jean-Luc zien. Je hebt je aan ons opgedrongen, vroeger en nu weer. Mijn man... die heeft geen weerstand, maar ik kan er niet tegen om jullie samen te zien. Je denkt dat hij het uit liefde doet, maar het is uit puur verdriet. Het is onmenselijk. Waarom begrijp je dat niet? Waarom laat je het zo ver komen dat ik nu hier voor je sta? Je bent onze zoon niet. Maar..., stamelde hij, ik dacht dat je er net zo over dacht als Bernard en ik. Ze schudde haar hoofd. Hij meende een vleugje meewarigheid te zien, vanwege zijn hardleersheid misschien. Mijn man heb je betoverd. Dertig jaar geleden al. Hij zegt dat jij ons het leven hebt teruggegeven. Dat is niet zo. Je hebt het gestolen. Je was altijd zo aardig. Hij hoorde zelf hoe belachelijk het klonk; hij was een kluns in de omgang met anderen. Nooit zei hij de goede dingen. Ik haat je, zei ze. Ze liep terug naar haar eigen huis via de weg die de twee boerderijen met elkaar verbond. Er was een eerste keer geweest. Niet lang na de verdwijning van Jean-Luc was er een moment geweest waarop hij had besloten naar de Castel’s te gaan, terwijl hij er niets meer te zoeken had. Wat heeft een elfjarige nou met de buren te schaften. Maar hij was achterom gelopen en aan de keukentafel gaan zitten. De foto had al op het dressoir gestaan. Er was een moment geweest dat Bernard een bord voor hem had neergezet met verse vijgen en Ardenner ham. Simone had hem een glas appelsap gegeven, gemaakt van de appels uit hun eigen boomgaard. Beiden hadden glimlachend toegekeken hoe hij met smaak at en dronk. Simone had verzucht dat Jean-Luc bijna niets lustte. Op dat moment was het nog een normaal bezoek. Zij misten hun zoon en hij miste zijn vriendje. Maar na die dag volgde een tweede keer, en na drie keer was er een patroon. Na de vakantie was het vanzelfsprekend dat hij uit school naar de Castel’s ging en pas na het avondeten weer naar zijn eigen huis. Er moest ook een moment geweest zijn waarop hij Bernard als zijn vader was gaan zien, en hij het nieuwe kind werd - van hem, maar niet van Simone. Dat moest kort na zijn twaalfde verjaardag geweest zijn. Tot die tijd hadden de dingen misschien nog anders kunnen gaan. Hoewel, vanaf het begin had Bernard hem gek gemaakt met zijn verhalen over wijn en had hij er enorm naar gehunkerd om ingewijd te worden in de wereld van die alchemistische drank. Zoals met alle eerste keren was het tegengevallen. Toch was er vanaf toen geen weg terug meer geweest. Omdat hij zijn besluit al eerder genomen had. Maar hoe en wanneer?

Als Henk zijn vader hoort roepen, is Jean-Luc aan de winnende hand. Hij moet de melk gaan brengen. Dat had hij meteen moeten doen, maar bij het zien van Jean-Lucs zakmes had hij de verleiding niet kunnen weerstaan landjepik met hem te spelen. Nu is het al laat en is zijn vader misschien boos. Met een laatste blik op het mes midden in zijn territorium pakt hij de kan lauwe melk en gaat op weg. Hij houdt hem met beide handen vast terwijl zijn voeten het ongelijke terrein aftasten. De kan wordt snel zwaar. Hoger op de heuvel ziet hij zijn vader op de ploeg zitten. Het land is kurkdroog. Waar zijn vader al geweest is, hebben de scharen diepe voren getrokken. De ploeg is een machtige machine die de aarde op de knieën dwingt. Aan de rand van het veld stopt zijn vader. Henk reikt hem de melk aan. Mag ik helpen? Zijn vader pakt de kan aan en trekt zijn zoon via de wielen omhoog. Even bungelen zijn dunne benen in de lucht. De naden van zijn korte broek snijden door zijn huid. Zijn vader zet hem naast zich op de bestuurdersstoel en schuift zelf een plaats op. De stoel is van rood metaal, heeft de vorm van een zadel, en net zulke gaatjes als een vergiet, maar dan groter. Opgetogen legt hij zijn handen om het stuur. Eindelijk! Dit is leuker dan landjepik. Als Jean-Luc dit kon zien! Hij overweegt hem te roepen, maar besluit dat niet te doen, uit vrees dat zijn vader Jean-Luc ook aan de beurt wil laten komen. Zijn vader zet de kan melk met twee handen aan zijn mond en drinkt met grote, klokkende slokken. Vragend kijkt Henk op naar hem. Een stuk vel van de melk hangt aan zijn stoppelkin. Hij veegt het weg en knikt goedkeurend. Henk geeft gas. Langzaam komt de kolossale landbouwmachine in beweging en rolt vooruit. Hij voelt het geweld van het gevaarte door de gaten van zijn stoel. Het is alsof er lucht doorheen wordt geperst. Die tientallen verticale luchtstromen tillen hem op en zorgen ervoor dat ze niet rijden, maar zweven. Hij denkt aan de plaat van de Germaanse god Donar die in de klas aan de muur hangt. Met zijn bokkenwagen rijdt hij door de wolken, terwijl het dondert en bliksemt dat het een aard heeft. Zo voelt hij zich. Magnifiek is het. Hij is de koning. Trots kijkt hij naar zijn vader. Die glimlacht. Goed, zo, jongen. Dat is niet alles wat hij zegt, zijn lippen bewegen nog, maar de rest gaat verloren in het geraas van de machine. Henk probeert een bocht te maken, maar het lukt niet. De ploeg is sterker dan hij en doet wat hij zelf wil. Het ding is betoverd of het heeft hem betoverd. Met al zijn kracht draait hij aan het stuur, maar hij merkt dat hij geen enkele invloed kan uitoefenen. Hij werpt een vlugge blik opzij naar zijn vader, maar die drinkt de rest van de melk op en let niet op hem. Het is een test, begrijpt hij, hij moet laten zien dat hij even sterk is als zijn vader. Het lukt niet en zijn vader doet niets. Het lijkt al heel lang geleden dat hij echt geloofd heeft dat hij de baas was over de ploeg en over nog veel meer dingen. Angst verdringt de euforie en knijpt zijn keel samen tot een gaatje, kleiner dan de gaatjes in het rode zadel. Door het krassende, zagende geluid van de ploeg heen klinkt een ander geluid, een schreeuw. Zijn vader gooit de kan weg en grijpt het stuur. De ploeg stopt. Wat is het stil. Het schemerdonker valt hem nu pas op. Hij dacht dat het nog licht was. Dat hij in het licht langs de akker was gelopen. Als het donker wordt, moet hij naar huis. In de verte ziet hij de kerstboom. De lichtjes branden. Zijn vader klimt van de ploeg. Henk staart naar de spar. Zolang hij die kant op kijkt, blijft alles hetzelfde. Henkie! roept zijn vader. Nog even blijft hij zitten kijken naar de spar met de flikkerende lichtjes, dan stapt hij af. Hij blijft dicht bij de wielen als hij omlaag klautert en steun probeert te vinden bij de metalen verbindingen, maar zijn armen en benen trillen. Het laatste stukje springt hij. Op de grond ligt een bebloede reep blauw-witte stof. Hij hoort iemand raspend hijgen en houdt zijn blik op de stof gevestigd. Rood, wit, blauw, de Nederlandse vlag, schiet het door hem heen, en hij probeert razendsnel te bedenken welke vlaggen hij kent van andere landen en hoeveel kleuren die hebben. Op de parkeerplaats bij het strand van Camps Bay wachtte hij op Betty. In de nabije omgeving werd volop gebouwd: appartementen, winkels en restaurants. Zand en stof waaiden op. Een zonnebril beschermde zijn ogen en verdonkerde het zicht op een rotsformatie die de Twaalf Apostelen werd genoemd, maar het was hem nooit gelukt een hoek te vinden van waaruit hij het dozijn voltallig in beeld kon krijgen. Betty had hem gebeld. Het ging over 1982. Ze klonk overstuur, veel meer dan toen ze hem die fotos had laten zien. Laatst had hij op televisie een live verslag gezien van een hoorzitting van de Waarheids- en Verzoeningscommissie. Bisschop Desmond Tutu pleitte daarin voor amnestie voor twee blanke mannen die zware misdaden hadden begaan. Terwijl de bisschop zijn betoog hield, liepen de tranen over zijn wangen. Henk vond dat afstotend. Het land moest niet geregeerd worden door mensen die hun emoties niet in bedwang hadden. Dat was het goede aan Mandela, die bleef onder alle omstandigheden overzicht houden over hart en hoofd. Maar Mandela was bij geboorte al een prins geweest. Eeuwen hoffelijkheid jegens onderdanen ging in de genen zitten. Vorstelijk bloed had zijn standvastigheid voortdurend gesmeerd. Betty begroette Henk amper en liep zo hard dat hij haar nauwelijks bij kon houden. Ze had beslist op neutraal terrein willen afspreken. De verrader was gevonden, maar ze kon nog niet bevatten dat de waarheid zo eenvoudig was. De Commissie had ontdekt dat een van de onderduikers op hun erf een infiltrant was geweest. Hij heeft het ook op andere adressen geflikt. Ik heb mijn leven voor hem gewaagd, hem zelf binnengehaald. Zes maanden in de bak gezeten. Het maakt helemaal niet uit aan welke kant je staat. Alles kan van de ene op de andere dag weer veranderen. De muur in Berlijn... Op woensdag schieten ze je neer als je eroverheen wil, op donderdag krijg je een stuk steen mee als souvenir. Waar kun je dan nog op vertrouwen? Wat zijn idealen waard als ze niet langer duren dan de waan van de dag? De regenboognatie, mn reet. Hij dacht er iets genuanceerder over, maar liet Betty liever uitrazen dan dat hij nu met haar in discussie ging. Het belangrijkste was dat zij zich erbij neer zou leggen dat hij haar niet had verraden. Ik was het dus niet, zei hij. Toen niet, antwoordde ze toonloos. De Waarheids- en Verzoeningscommissie had nauwelijks moeite hoeven doen om achter de waarheid te komen. Ron Sachs, de rossige man op de fotos, werkte voor de veiligheidspolitie en was opgeleid bij de Renamo, een verzetsgroep die in Mozambique strijd leverde tegen het linkse Frelimo-bewind. Ten tijde van de inval was hij getrouwd, maar na de echtscheiding, een paar maanden geleden, was zijn ex-vrouw naar de Commissie gestapt met fotos, brieven aan de politie, de namen van de anc-leden op hun boerderij, hun adressen en contactpersonen. Betty had het pas kunnen geloven nadat ze zijn verbitterde ex had ontmoet op het kantoor van de Commissie. De zaak was geseponeerd. Volgens haar collegas was het anc er voorlopig nog niet aan toe om eigen leden voor de rechter te halen. De hand in eigen boezem steken, dat was iets voor de volgende generatie, niet voor de huidige machthebbers. Zwijgend liepen Betty en Henk over het strand. Langs de hele kustweg stonden palmen. Immigranten uit Afrikaanse landen waar de zon nog harder scheen, leurden met nephorloges, ijs en bier. De oceaan wierp met het woest over de rotsen spattende water een doeltreffend schild tegen potentiële zwemmers op. Hij had weinig met de zee. Ondanks de nabijheid ervan in de Kaapprovincies was hij er als kind met zijn ouders slechts een paar keer geweest. Met Marie ging hij vroeger af en toe naar Wijk aan Zee, in die tijd nog een lief, achter de duinen verscholen dorp. Hij herinnerde zich hoe ze voor hem uit had gelopen, gedribbeld, in een zwempakje met ruches en een emmertje en schepje in de hand. Altijd hield hij zijn kleren aan; deed alleen zijn sokken en schoenen uit. Vanaf het moment dat Marie in de gaten kreeg dat hij de enige vader was die met kleren aan onder de parasol zat, begon ze uitvluchten te verzinnen om niet naar het strand te hoeven. Nadat ze op atletiek was gegaan, waren die niet meer nodig. De oude vijandelijkheid tussen Betty en hem had een veer gelaten. Hij merkte het aan de lichtheid van zijn tred. De razzia op de boerderij in combinatie met de vernietiging van zijn Arkadia Reserve 1981 was een ijkpunt in hun geschiedenis, maar het was een gevolg van een eerder drama, dat voor rampspoed zou blijven zorgen tot de vloek die over hun familie lag werd opgeheven. Hij wist niet hoe, maar hij was vast van plan daar alles voor te doen. Al was het maar voor zijn dochter. Kun jij je ons buurjongetje nog herinneren? Jean-Luc. Die altijd aan mijn haren trok? Dat was ik. Dat kleine blonde jongetje? Ze zeiden dat hij was meegenomen door een kinderlokker. De Chinaman. Nee. Ik ben daar nog jaren bang voor geweest. Mama dreigde er soms mee. Pas maar op, anders komt de Chinaman je halen. Tegen mij zei ze dat nooit. Jij zat altijd bij de buren. Ma vond dat niet leuk. Ze vond dat je er kapsones van kreeg. Misschien was dat ook wel zo. Je kreeg allures. Jij ging mij voordoen hoe je met mes en vork moest eten, en als mama de tafel had gedekt, deed je het over. En nu doe je hetzelfde met Arkadia. Ons voordoen hoe het moet. Maar je gaat een keer onderuit. Hij bleef staan en keek om zich heen. Ze waren op een verlaten stuk strand verzeild geraakt. Slimo bracht een nieuw slot aan op de deur van de schuur. U moet honden nemen, baas. Ik hou niet van honden. Slimo was klaar en gaf hem de sleutels. In de korte Afrikaanse schemer liep hij door de wijngaarden om te controleren of de net aangeplante pinot noir extra water had gehad, zoals hij Makeziwe had opgedragen. Tevreden zag hij dat de grond nog vochtig was en de stokken aan begonnen te slaan. Uit de omringende schaduwen maakte een man zich los en slenterde op hem af. Bernard. Sinds Simone had ontdekt dat hun spaarrekening geplunderd was, had hij hem niet meer gezien. Ze was naar de bank gegaan om geld op te nemen omdat ze hem voor zijn verjaardag had willen verrassen met een satellietschotel. Met een kritisch oog keek Bernard naar de jonge pinot-noirstokken. Die staan hier goed. Hij knikte en wachtte af. Bernard keek over hem heen in het niets. Ik moet een stapje terug doen. Zegt de dokter dat? Simone wil terug naar de Ardennen... Nu we de schotel hebben ziet ze elke dag België op televisie... Ze gaan kloosterland verkopen. Het is altijd ons plan geweest om terug te gaan als we oud waren, maar je denkt steeds dat het nog niet zo ver is... We zijn oud. Bernard’s woorden kwamen hakkelend. Zo kende hij hem niet, die fiere man. Simoontje praat niet meer tegen me. Een hele tijd al niet. Zij kan het nog lang volhouden, maar ik niet. Als ze jou ziet, ziet ze Jean-Luc. De schrik sloeg hem om het hart. Hij kon en wilde niet zonder zijn pleegvader. We zijn buren. We kunnen als buren met elkaar omgaan, probeerde hij nog. We gaan niet meteen weg, maar Simone moet weten waar ze aan toe is. En ik dan? Jij hebt mij niet nodig. Jij weet alles. Bernard wilde een hand op zijn schouder leggen, maar Henk deed een stap naar achteren, zodat Bernard’s hand een moment in de lucht bleef hangen. Het ga je goed, jongen. De ramen stonden wijd open; het geluid van een tropische stortbui omringde hem. Hij zat op de bank en dronk bier. De lege flessen zette hij neer bij de poot van de bank. Uit nijd op Bernard wilde hij nu geen wijn drinken en sowieso kende hij geen tussenweg. Hij dronk grand crus of chemische rotzooi, desnoods lauw bier, maar op wijngebied alleen het beste wat verkrijgbaar was. Hij was van plan zich helemaal klem te zuipen, maar de telefoon ging. Shelley. Ze belde namens Marie. Het ging niet goed met zijn vader, hij kon beter terugkomen. Wat er precies aan de hand was, werd hem niet duidelijk. Maar als hij hem nog wilde zien zoals hij hem kende, was haast geboden. Of als hij nog iets wilde zeggen of weten. Onder de aanhoudende buien gooide hij wat kleren en een scheerapparaat in de koffer. Straks was zijn vader dood of niet meer aanspreekbaar. Mogelijk verloor hij in één week twee vaders. Het weerzien met Shelley zou troost moeten bieden. Hij belde aan bij een eenvoudige, rechthoekige bungalow niet ver van het centrum van Wellington. David deed open met een bord eten in zijn hand. Zonder iets te zeggen, liet hij hem binnen en ging hem voor naar de woonkamer. De inrichting was schaars, maar wat er stond was nieuw en van goede kwaliteit. Net als in zijn huis in Velsen. David wees naar de bank en Henk ging stijf zitten op de met plastic overtrokken kussens. Zelf nam David plaats op de brede leren stoel vlak bij de grote televisie die het vertrek domineerde. Hij zag ertegenop om David om een gunst te vragen, maar er was niemand anders aan wie hij de boerderij kon overlaten. Op Betty na, maar die weg had hij zelf afgesneden. Op tafel stond een fles Neil Ellis Groenekloof sauvignon blanc uit 1992. Delicaat, licht strogele kleur. Grassig, met frisse zuren en fruittonen, een lange mondvullende afdronk. Niet slecht. Zijn wangen en lippen tintelden ervan; hij kon de wijn bijna proeven. David leek volkomen op zijn gemak, en terecht. In een hoek stond een stapel dozen met mobiele telefoons. David zag hem kijken. Over vijf jaar belt de hele Karoo mobiel. Met of zonder jou? David wees naar de fles. Glaasje wijn? Graag had hij ja gezegd, maar het kon niet, familiair worden. Dank je, ik hou meer van rood. Hij schraapte zijn keel en vroeg of David wilde terugkomen op de boerderij omdat hij wegens privéomstandigheden naar Nederland moest. David vertoonde geen emotie. De beste strategie. Ik verdien goed bij Kishore. Ik geef je het dubbele. Daar krijgt u spijt van. Morgen beginnen. Ik moet het bespreken. Ik bel u morgen. Hebt u al een mobiel? U moet wel bereikbaar zijn. De volgende avond vertrok hij. David was stipt op tijd verschenen. De arbeiders gingen onder zijn leiding aan het werk alsof hij niet was weggeweest. Makeziwe gaf hem een joviale klap op zijn schouder en lachte. Henk had verwacht dat Makeziwe zou morren of misschien zelfs opstappen, maar hij leek opgelucht dat de last van zijn schouders was. Soms haalde zijn vrouw hem met de kinderen op uit zijn werk. Henk keek dan hoe ze elkaar omhelsden, altijd met een overgave alsof de rest van de wereld niet bestond. Het was een gelukkig gezin, met een klein maar schoon huis en een tuin vol groenten, fruit en maïs. Verder reikte Makeziwes ambitie niet. Het leek Henk een zegen om zo te kunnen leven. Maar het was niet zijn leven. Vanuit het dalende vliegtuig zag Nederland er saai uit, verdeeld in groene, bruine en grijze vlakken en doorsneden met autowegen. Het was moeilijk voor te stellen dat ook in dat vlakke land mensen boeiende levens konden hebben, en dat er veel waren die op dat moment lagen te vrijen, te bevallen of dood te gaan. Hij huurde een auto, bij een Avis-medewerker die hem in het Engels aansprak en die hij voor het gemak in het Engels antwoordde, ondanks hun beider Nederlandse accent. Tussen toeristen en zakenmensen reed hij weg van Schiphol. De ruitenwissers van de Peugeot veegden op maximale snelheid de regen van de voorruit. Ze leken door het dolle heen en weerspiegelden zijn eigen staat. De gedachte dat zij niet wist dat hij zo dichtbij was, wond hem op, alsof hij nu carte blanche had om aan haar te denken en alles met haar lichaam te doen wat hij wilde, omdat hij het wist en zij niet. Bijna bij zijn ouderlijk huis aangekomen, zag hij het Markermeer. De scheiding tussen lucht en water was nauwelijks zichtbaar. Veel grijstonen, maar geen kleur. Het huis was een postzegel op de kaart van velden en weilanden, van elkaar gescheiden door sloten, wilgen en populieren. Hij reed het grindpad op in de wetenschap dat zijn ouders op de uitkijk stonden en dat het eten warm gehouden werd in de oven. Na hun terugkeer naar Nederland hadden zij als echte boeren de gewoonte weer opgepakt om tussen de middag warm te eten. Hij zou hier niet slapen, maar in Velsen. Thuis kon hij dat niet noemen. Hij moest er iets mee, met dat huis. Elke dag dat het leeg stond kostte het geld. Misschien kon hij een huurder vinden, of beter nog, een koper. Het stond nu al bijna een jaar leeg en hij was voorlopig niet van plan het zelf te gaan bewonen. Zijn vader zag er slecht uit en maakte een zwakke indruk. Hij was nu echt oud. Raar hoe dat soort dingen ineens in een versnelling kwamen, nadat jaren achter elkaar alles hetzelfde was gebleven. Nu betreurde hij het dat hij die relatieve rust niet meer had gewaardeerd. Onder het eten smakte zijn vader nogal, maar verder merkte hij niet zoveel aan hem. De waarschuwende blikken van zijn moeder elke keer als hij opkeek van zijn bord, leken hem overbodig. Het eten - aardappels met jus, bloemkool en hard gebakken karbonade - vond hij niet lekker. Voor zijn elfde had hij alles gegeten wat de pot schafte, omdat hij niet beter wist. Hij dacht dat het zo hoorde, doorgekookte groenten, opgewarmde kliekjes, macaroni met ketchup. Het was sneu voor zijn moeder. Hij voelde dat zij oplette of hij wel voldoende at, net als vroeger. Dat het niet goed genoeg was, dat zij niet goed genoeg was, was nog steeds haar grootste angst. Zij meende dat hij als kind was verpest door de Castel’s en had er geen begrip voor gehad dat hij als elfjarige geen stamppot meer wilden eten. Betty en hij mochten op hun verjaardag kiezen wat ze wilden eten. Betty vroeg melktert als toetje en liet de rest aan haar moeder over. Hij had voor zijn twaalfde verjaardag truffelomelet, waterkerssoep en oesters gevraagd. Als voorgerechten. Woedend had zijn moeder geroepen dat hij dan maar helemaal bij de Castel’s moest gaan wonen, als daar alles beter was. Hij had terug geschreeuwd dat dat ook het eerlijkste zou zijn, want dan hadden zijn ouders één kind en de Castel’s ook. Zijn moeder bleef maar om hen heen drentelen. Henk wilde zijn vader onder vier ogen spreken, maar zij vond dat hij moest slapen. Zijn vader protesteerde en pakte zijn doos met tegels. Zijn moeder legde ook haar handen eromheen. Kom, Johan, je moet rusten. Je weet wat de dokter heeft gezegd. Hij zag hoe de handen van zijn vader zich om de doos klemden en toen zijn moeder tegenwicht bood, rukte hij de doos uit haar handen. Die schoot open en er vielen een paar tegels uit. Kapot. Zijn vader keek ernaar als een kind dat iets stouts heeft gedaan en ging uit zichzelf de trap op naar boven. Johan slapie doen, zei hij, Johan lief. Zijn moeder haastte zich achter hem aan. Henk raapte de scherven op en probeerde ze op tafel als een puzzel weer in elkaar te schuiven, maar hoe hij ze ook neerlegde, een afbeelding viel er niet in te ontdekken. Het bleef peutergekras zonder enige coherentie. Als dit de spiegel van zijn vaders geheugen was, had hij niet veel meer te verwachten. Tienduizenden minuscule vertakkingen in zijn vaders brein waren reeds maanden geleden gaan samenklonteren tot een vormeloze massa, als sneeuwkristallen die weer water worden. Hij was te laat. De molen in het Hollandse landschap op de tegel aan de muur bij de ouders van Shelley had ragfijne lijnen en het vogeltje in de boom was ondanks het monochrome kleurgebruik te herkennen als koolmees. Spaanse gitaarmuziek vulde de ruimte. Marie stond op een hoge trap de muur achter de bar te betegelen. Geïmponeerd keek Henk toe hoe ze de troffel hanteerde. Ze droeg een trui met wijde mouwen, wat hem onhandig leek en te warm. De uiteinden zwierden om haar polsen, maar waren tot nu toe schoon gebleven. In een achterzaaltje bekwaamden hippe huisvrouwen - die dachten een druk leven te leiden, maar in werkelijkheid hun dagen verdeden met sociaal geleuter - zich in de flamenco. Hij had over het café van Vincent en Marie gehoord natuurlijk, maar de voortvarendheid waarmee ze te werk waren gegaan, verraste hem. Onder de andere klussers herkende hij Felice en Frederieke. Zij hingen druk pratend lampen op. Marie zwaaide en riep dat ze zo kwam. Terwijl ze snel doorwerkte, observeerde hij haar en zag het gemak waarmee ze zich bewoog. Ze klom de trap op en af, gebaarde naar Frederieke, roerde in een emmer en maakte nieuwe specie. In het achterzaaltje wond Vincent de trendy Amsterdamse vrouwen om zijn vinger. Hij klapte in zijn handen en stampte met zijn voeten. Toegegeven, hij deed het beter dan de lerares. Die jongen had werkelijk overal aanleg voor. Even voelde hij de jaloezie van de middelbare man jegens de jeugd. Olé! riep Vincent. De vrouwen zwaaiden met hun Hollandse heupen en probeerden hem na te doen. Het was maar goed dat er geen Spanjaarden bij waren. Marie kwam op Henk af. Hallo, pap! Ik wist niet dat je al in het land was. Hij vertelde dat hij al in Scharwoude geweest was. Zij informeerde belangstellend naar haar grootouders. Het viel mij nog mee. Ik had begrepen dat het bloedspoed was. Maar het is oupa niet meer. Ik bedoel, hij is het natuurlijk nog wel, maar vroeger vond ik hem leuker. En het wordt te zwaar voor ouma. Je moet iets regelen. Opvang, bedoel je? Hij moet ingeschreven worden bij een verpleegtehuis. Als het dan echt niet meer gaat, heeft hij een plek. Je kent ouma, die wil er niet aan. Hij knikte naar de geel-groene tegels. Mooie tegels, zou opa mooi vinden. Hij vertikte het om de koosnamen voor haar grootouders over te nemen. Antiek, heeft Vincent uit Spanje meegebracht. Het is Moors en mediterraan tegelijk. Goed gezegd. Zo moet ons café worden. Vincent zegt dat je je eigen niche moet creëren. Hij keek de ruimte rond. Denk je dat de loop er een beetje in komt? Het pand is heel goedkoop. Daar hadden we mazzel mee. Dus we hebben even de tijd. En je studie? Gaat prima, maar dat gidsen doe ik niet meer. Ik werd er gek van, alles op de automatische piloot. Hier ga ik koken. Hij werd afgeleid door het kabaal in het zaaltje. Vincent en zijn danspartner lagen gierend van het lachen over elkaar heen op de grond. Marie wierp er een terloopse blik op en lachte mee met de anderen. Dan hoop ik dat je beter kookt dan je oma. Bijna had hij gezegd je moeder. Dat was fout geweest, want hij wist niet eens of Claire kon koken. Hij had het haar nooit zien doen. Claire was zo goed als uit het familiegeheugen gewist. Marie hoorde hij nooit over haar. Zijn moeder en zus hadden haar taken overgenomen. Wat je niet kent, mis je niet, meende hij. Wat is er mis met het eten van ouma? Ouma kookt heerlijk en supergezond. Alles uit eigen tuin.Dat is waar. Het is alleen zo Nederlands. Hij nodigde haar uit om in de vakantie naar de boerderij te komen, maar dan had ze het te druk in het café. Vincent kwam op hen af, begroette hem joviaal en sloeg een arm om Marie heen. Meneer Keppel, kan ik u blij maken met een glaasje wijn? Hij had de flessen Spaanse urine al zien staan en zei dat hij nog moest rijden. Velsen was deprimerend. Hij had zich er al op ingesteld, maar het viel daarom niet minder tegen. Het rook muf en vochtig ondanks de ventilatieroosters in alle ramen. De keuken oogde smetteloos, maar bleek bij nadere inspectie overdekt met een vettige stoflaag. Decoratie en snuisterijen ontbraken vrijwel geheel. Hij woonde hier eigenlijk allang niet meer. Morgen zou hij langs Gerard gaan om het huis te laten restylen zoals hij dat noemde. Zoals het er nu uitzag, zou hij het aan de straatstenen niet kwijtraken. Het sombere fort detoneerde in de wijk waar in de achtertuinen glijbanen en trampolines het beeld bepaalden en in de voortuinen buxushagen en handgemaakte brievenbussen. Toch had hij hier vele jaren zonder al te veel morren doorgebracht. Marie was er grotendeels opgegroeid, naar school gegaan, had er met vriendinnen giechelend door het huis gerend. Niets was er van over. Het liefst ging hij nu weer weg. Hij belde Shelley. Natuurlijk belde hij haar. Ze vroeg of hij gedronken had, maar dat was niet zo. Bij zijn vertrek had hij een lege kelder achtergelaten. Het was normaal dat hij belde. Hij zei dat hij in Nederland was, dat hij haar wilde zien. Nu. Niet nu, zei ze, vanwege de kinderen en niet straks, vanwege werk. Met moeite kon hij de volgende dag op een uurtje van haar tijd rekenen. In de lunchpauze. Hij begreep het niet. Misschien had hij haar overvallen, moest ze aan het idee wennen dat hij er was, dichtbij ineens. Er kon intussen zoveel gebeurd zijn. De gedachte dat ze een ander had, kwam even bij hem op. Zon mooie vrouw had geen reden om alleen te blijven. Ze was niet alleen, ze had hem, maar ze wilde hem niet zien. Wilde hem niet zien of wilde hem niet hebben. Zijn bed was klam. Hij kon niet slapen. Het besef dat zij in kilometers vlakbij was, deed bijna lichamelijk pijn. Als hij nu in Zuid-Afrika was, zou hij waarschijnlijk naar een shebeen gaan. In de warme avond zou hij erheen rijden. Ongeschoren en met het zweet van een hele dag werken op zijn lijf. Het leer van de stoel van zijn auto zou ernaar ruiken. Die ranzigheid was verslavend, maar het Nederlandse klimaat maakte dergelijke uitspattingen een stuk minder aanlokkelijk. Hij zou naar Amsterdam kunnen gaan, maar dat was te veel moeite. Liever fantaseerde hij erover wat hij zou kunnen doen als hij inderdaad uit bed zou stappen, zich weer aan zou kleden en in de huurauto naar Amsterdam zou rijden. Het werkte niet, doordat hij besefte dat hij niet de enige was die dit nu dacht en hij wist niet wat erger was, bij de groep horen die net als hij in bed lag te fantaseren over welke vrouw van de Amsterdamse hoerenpopulatie hij zou uitkiezen, of bij de groep die er daadwerkelijk een uitkoos en zijn fantasie binnen tien minuten gereduceerd zag tot een hygiënische maatregel tussen zeep en kleenex. Gerard beloofde hem met zijn Brabantse jovialiteit dat alles in orde zou komen, mits Henk het aan hem overliet. Zijn huis lag in een gewilde woonwijk en was bij uitstek geschikt voor stellen met kinderen of kinderwens. Het beste, vertrouwde hij hem toe, was een stel waarvan de vrouw al zwanger was. Als zon stel zijn huis kwam bekijken, zou het al verkocht zijn voordat ze één stap over de drempel hadden gezet. Wanneer ze de straat in reden, zouden ze eerst het speeltuintje met de bijna continu bemande wipeend zien. Vervolgens zou hij ze op de rust wijzen, de keurig onderhouden buurhuizen met de vrolijk geel geschilderde kozijnen en ten slotte op de nabijheid van school en winkels, en dan was het voor de bakker. Zelfs zonder dat hij de unique selling points van zijn huis had benadrukt. De grote beschutte tuin, de mogelijkheid om op zolder extra kamers te maken en de zee aan leefruimte op de begane grond. Hij liet hem praten. Gerard zou het wel weten. Hij had het huis al zo lang dat hij er genoeg winst op zou maken en hij hoefde niet het onderste uit de kan. Op dat punt was hij niet veeleisend. Het hotel aan het park waar hij met Shelley had afgesproken was er een uit een keten in de hogere prijsklasse. Shelley wilde niet bij haar thuis afspreken, wilde hem niet in de buurt, wilde hem niet in haar leven. Misschien was het zijn eigen schuld, had hij de situatie geforceerd. Of hij trok te snel conclusies. Het café lag aan de voorkant. Ze hadden weinig tijd en nog liet ze op zich wachten. Amoureuze stelletjes van de omliggende advocatenkantoren liepen haastig naar de receptie, waar ze opgewacht werden door een vrouw wier wenkbrauwen waren afgeschoren en vervolgens met potlood weer bijgetekend. In combinatie met haar lange, blonde paardenstaart gaf het haar het voorkomen van een cipier. Bij haar had hij bij aankomst een kamer geboekt voor het geval dat, en om in dat geval een gênante situatie te voorkomen. Daar was Shelley, met verhitte wangen van het fietsen, waardoor ze heel meisjesachtig leek. Opnieuw was hij overrompeld door haar verschijning. Hij was bang geweest dat hij zich haar niet goed meer herinnerde, dat hij zichzelf gek maakte met zijn fantasieën. Keer op keer had hij geprobeerd het beeld van haar gezicht op te roepen. Alle gezichten leken op haar, maar het lukte hem nooit om het beeld exact te herhalen. Zijn geheugen sarde hem. De beelden werden na verloop van tijd waziger. Alleen het beeld van de tweejarige peuter bleef onveranderlijk en haarscherp, alsof het in zijn hersenen was afgedrukt. Nu zag hij haar, haar gezicht toch zo vertrouwd, maar nu was zij het die hem niet leek te herkennen, die niet vond wat ze zocht. De tijd had een muur opgeworpen, maar zodra hij haar zou aanraken, zou die uiteenvallen in duizenden zwarte steentjes. Op de grond zouden ze een miezerig bergje vormen met rookpluimen erboven, zoals in een tekenfilm. Andile heeft vandaag zijn eerste zwemles gehad. De badmeester zei dat Surinaamse kinderen er gemiddeld een jaar langer over doen om hun diploma te halen. Ik vroeg: Langer dan wie?” Hoe is het met je? Over de tafel heen raakte hij haar arm aan. Ze keek op, de eerste keer dat ze hem echt aankeek. Goed. Ben je gelukkig? Op dit moment of in het algemeen? Beide. In het algemeen had er meer in gezeten als ik de lat hoger had gelegd, en nu... Hij legde het pasje van de kamer op tafel. We hebben een kamer... Hier...? Dat je daaraan denkt. Hij keek haar aan. Ze moest meekomen, hem nu niet alleen laten en er een schutterig moment van maken, maar ze wendde haar blik af en keek naar de ober, die gedienstig kwam aanlopen. Ze bestelde thee. Als twee angsthazen zaten ze tegenover elkaar stommetje te spelen. Hij zocht naar woorden, maar vond ze niet. Maandenlang had hij zich afgevraagd wat hij zou zeggen als hij haar weer zou zien en nu leek niets geschikt. De meeste onderwerpen zouden triviaal zijn of overduidelijk dienen als conversation piece, maar als hij het over de echte dingen zou gaan hebben, zou hij die tekortdoen en daarmee hen. Dit was niet de juiste tijd, niet de juiste plaats, maar waar en wanneer dan wel? Over een paar jaar zou hij vijftig zijn, wat was er nog te verwachten? Uit vrees te weinig in haar ogen te lezen als hij haar aan zou kijken, vermeed hij haar blik. Shelley dronk haar thee op, stond op en gaf hem een laffe hand. Hij hield haar hand vast en vroeg waarom ze was gekomen. Uit nieuwsgierigheid, beweerde ze. Na haar vertrek ging hij naar hun kamer. Hij was hier nu toch. De kamer was ruim en licht, met vitrage voor de ramen; het bed strak opgemaakt. Hij stelde zich voor hoe het had kunnen zijn. Hoe hij haar alle hoeken van het bed zou hebben laten zien. Het wond hem niet op, integendeel. De kamer oogde steeds leger. Hij ging naar de badkamer, die klein was en compact, kleedde zich uit en trok zich af zonder een enkele bijgedachte. Nog zeker een uur lag hij naakt op het dekbed. Gerard was voortvarend te werk gegaan. In de tuin van zijn huis prijkte nu een te koopbord. Zoals mensen die aan de lijn doen soms een foto uit hun dikste periode op de deur van de ijskast plakken om hun de eetlust te doen benemen, zo herinnerde dat bord hem eraan het maximale te halen uit zijn bezoek aan Nederland. Zodra hij de kans kreeg, ging hij weer naar zijn ouders. Hij kon niet lang van Arkadia wegblijven en misschien zou zijn vader bij een volgend bezoek niet meer aanspreekbaar zijn, of er helemaal niet meer zijn. Wat zijn vader hem ook te vertellen kon hebben, hij wilde het liever weten dan de rest van zijn leven in onzekerheid verkeren. Hij wachtte tot zijn moeder boodschappen ging doen en vroeg of de tegels even aan de kant konden omdat hij wat met hem wilde bespreken. Zijn vader pakte een gebroken tegel en schilderde daar met blauwe verf vlug iets op. Hij draaide de tegel om. Er stond een vrouwenlichaam met sterk benadrukte geslachtskenmerken op. Hij knipoogde grijnzend. Is ze blond? Zwart. De Castel’s, ken je die nog? Ik ken iedereen. Ze denken dat hun zoon misschien nog terugkomt. Wie denkt dat? Simone... Zo. Dat is een mooie naam. Voor een mooi meisje, hoop ik. Jean-Luc. Ik denk dat hij op ons land ligt, klopt dat? Jij maakt er een horrorfilm van. Hij had niet de illusie tot zijn vader door te dringen, maar hij moest het weten. Hij moest doorgaan. Shelley zou nooit iets van hem willen weten, niet echt, als hij niet honderd procent zeker zou weten dat hij niets met de verdwijning van haar broer te maken had. Jean-Luc, dat was een ander verhaal. Dat was zijn eigen persoonlijke geschiedenis, veel meer dan die van Andile. Of niet? Gradus werd altijd voorgetrokken. Niemand geloofde me. Pa! Zijn blik streek over het dijklandschap buiten. Het platte groen van Noord-Holland had hem altijd onrustig gemaakt. Zijn ouders hadden ernaar terugverlangd, maar hij was hier niet geboren. Zijn terugkeer berustte op een negatieve beslissing. Is Jean-Luc onder de ploeg gekomen? Zijn vader klakte met zijn tong. Het had iets geruststellends. Elke ploeg heeft zijn geheim. Onze ploeg? Mijn ploeg. Jouw geheim. Zijn vader kneep zijn ogen tot nauwe spleetjes. Wat je niet zegt, is niet gebeurd. Niet echt. Henk probeerde zich de Castel’s voor de geest te halen, zoals ze geweest waren ten tijde van Jean-Lucs verdwijning. Het lukte hem niet. Maar heb je er nooit aan gedacht hoe die mensen zich gevoeld moeten hebben? Welke mensen? De buren, de Castel’s. Die hadden jou toch? Het sneed door zijn ziel. Het ongebreidelde verraad. De minachting. Nooit zou zijn vader, deze vader hem erkennen. Hij schoof dichter naar hem toe. Hun wereld moest vast omsloten zijn, alsof er een stolp overheen was gezet. Wat hebt u met Jean-Luc gedaan? Zijn vader zette een zeurderig stemmetje op en werd een drammerig jongetje. Papaah, mag ik op de ploehoeg, papa, ikke op de ploehoeg! Hou op. Mag ik op de ploehoeg? Ik kan het echt heel goed. Toe nou, pappie, zeg dat Henkie op de ploeg mag. Henkie lief. Ikke kan goed sturen. Kijk dan, papa. Zijn vader hield een imaginair stuur vast en ging ermee van links naar rechts en weer terug. Zijn bovenlichaam bewoog mee. De kale plek op zijn kruin was bezaaid met levervlekken. Even stopte hij en keek Henk uitdagend aan. Belletjes spuug verlieten sputterend zijn mond. Vroem, vroem. Henk sprong op en greep zijn vader bij zijn trui. De broosheid van zijn vaders lichaam overviel hem en deed hem terugdeinzen. Papa! Papa! riep zijn vader. Daar bedoelde hij zichzelf mee, zijn eigen vader of hem. Er klonk oprechte paniek in door. Maar hij had geen zoon. Het kon hem niet schelen. Hulp zou hij niet krijgen, die had Jean-Luc ook niet gehad. Hardhandig schudde hij zijn vader door elkaar. Zijn hoofd rolde knikkend heen en weer. Vroeger hadden ze een hondje op de hoedenplank van de auto gehad dat net zo knikte, bij de minste aanraking. Hij hield zijn vader bij de schouders vast en bleef hem uit alle macht door elkaar schudden. Het gezicht van zijn vader, zo dichtbij, zag hij niet meer. Hij enige wat hij nog zag was de berg kapotgeschoten flessen op het erf. Zijn sublieme oogst van 1981. Hij had het en hij had het niet. Was dat zijn vaders schuld? Die regen van glas, die waterval van splinters, een stroom van gebroken dromen. Iémands schuld moest het zijn. Vroem, vroem, ging zijn vader door. Zo goed en zo kwaad als het ging, bleef hij wiegen met zijn bovenlichaam. Om te demonstreren dat hij hem niet raken kon. Hij haalde uit en sloeg zijn vader zo hard in het gezicht dat hij door de huid heen de botten voelde en zijn eigen hand warm en rood terugkwam. Zeg het! Zijn vaders handen lieten het denkbeeldige stuur los en vielen slap in zijn schoot. Stil bleven ze daar liggen. Henk keek zijn vader aan. Zijn ogen staarden leeg naar hem terug. Een oude man in het voorportaal van de dood. Zijn moeder kwam binnen, overzag het tafereel en duwde Henk opzij. Ben je gek geworden! Hij kwam bij zinnen. De spierpijn in zijn armen getuigde van het geweld dat hij gebruikt had. Daar schrok hij niet van. Zijn vader begon zachtjes te snikken en stak zijn armen uit naar zijn vrouw. Mama... Ze liep op hem af en ging voor hem staan. Zijn vader sloeg zijn armen om haar heupen en begroef zijn gezicht in haar schoot. Verbeeldde hij het zich, of keek zijn vader triomfantelijk langs haar heen? Komedie, niets dan komedie. Alzheimer als excuus. Wat je vergeten bent, heb je niet gedaan. Hij liep naar de deur. Zijn moeder richtte zich op en keek hem verwijtend aan. Je vader is ziek. In Amsterdam belde hij aan bij Shelley. Door de intercom hoorde hij haar zangerige stem vragen wie er was. Dat zou hij haar laten zien. Hij stommelde de trap op. Schijt aan de buren. Boven nam hij haar in zijn armen. Het moment daarvóór had hij de angst in haar ogen gezien. Onnodig. Zij hoefde niet bang voor hem te zijn. Hij was haar redder, toen en nu. Hij duwde haar achteruit op zoek naar de slaapkamer. Ze botsten tegen een deur. Een kinderstem zei: Papa? Dat is papa niet. Ga maar weer slapen. Ze pakte zijn hand en leidde hem naar haar slaapkamer zonder hem tot kalmte te dwingen. Hij stak zijn hand onder haar rok. God, wat was ze nat. Zijn vingers woelden in het zachte vlees, voelden het wijken onder zijn aanraking. Hij gooide haar op het bed, stroopte haar rok op en trok haar slip uit. Haar geur kwam vrij. Zij was zijn ongeschoren diertje. Hoeren schoren zich, en Claire. Hij trok niet meer uit dan nodig was en boorde zich diep in haar. Ze kreunde. Zij wilde dit. Dit geweld. Hij zou liefdevol willen zijn, en teder, misschien. Dieper en dieper bewoog hij in haar. Hij stopte zijn handen onder haar blouse en voelde haar volle borsten. Nog harder kreunde ze. Een kreet ontsnapte hem. Zij legde haar hand tegen zijn mond. Hij beet erin. Schreeuwend kwam ze klaar. Hij pakte haar bij haar knieholtes en ging zo diep hij kon. Ze bleef schreeuwen. Zijn kreet voegde zich bij de hare. Haar lichaam zo zacht en rond. Hij lag naast haar met zijn hand op haar venusheuvel, alsof hij de warmte wilde vasthouden. Hij vroeg of ze meeging naar Arkadia, maar ze stapte uit bed, sloeg een badjas om en liep naar de deur. Daar draaide ze zich om. De blossen stonden nog op haar wangen. Jij gaat. Jij moet alles weten. Hij hoorde haar zoontje zachtjes huilen en vroeg zich af hoe zij hem zou troosten.

Toen we aankwamen hadden we niks, maar dat hebben de meeste emigranten met elkaar gemeen. Je hoopt het elders beter te krijgen dan thuis, maar helemaal eigen wordt het nooit. De droom is vertrekken, maar de ultieme droom is geslaagd terugkomen. De emigratie van Johan en mij is niet honderd procent geslaagd, maar ook niet mislukt, zeker niet in de ogen van andere mensen. Het zit ertussenin. Johans droom was een eigen boerderij, eigen grond, en dat had hij in Nederland waarschijnlijk niet voor elkaar gekregen. Dat is het lot van tweede zonen. Het heeft hem respect van zijn familie opgeleverd. Maar die grond had een prijs. Kort voor vertrek zijn we getrouwd. De bruiloft hebben we heel simpel gehouden. Ik had een jurk geleend van een zus van Johan. Ze was zo panisch voorvlekken dat ik hem uiteindelijk terug heb moeten geven voordat de laatste gasten vertrokken waren. Nou, dat is niet leuk, hoor, maar het kostte niets en alles moest zo goedkoop mogelijk. We wilden met zoveel mogelijk geld vertrekken. Daarom hadden we ook om envelopjes gevraagd. Als je gaat emigreren kan dat wel. Iedereen begrijpt dat je maar beperkt bagage mee kan nemen. Johans familie is zuinig, maar aan het envelopje van Gradus was dat niet te merken. Ik zie dat niet als het afkopen van schuldgevoel, want schuldgevoel kennen de Keppel’s niet. Mijn eerste mevrouw, die Duitse, liet een Meissner-koffiestel sturen. Dat hebben we nog steeds. Mijn moeder was er niet. Ze had niet veel te geven en ze zal gevonden hebben dat ze op mijn bruiloft niets te zoeken had. Ik had nog wat spaargeld en Johan kreeg die koeien mee als voorschot op de erfenis. De rest van de koeien hebben we trouwens nooit gekregen, maar dat geeft niet, want alleen het transport van die beesten kostte een vermogen, en dan gingen ze onderweg nog dood ook. We hadden dus een beginnetje, maar mijn eigen geld was ik al kwijt voor ik goed en wel aan boord was. Je wilt er toch een beetje netjes uitzien. Aanboord zou ik veel onder de mensen zijn en dan wilde ik niet uit de toon vallen. De boot was nogal chic, maar dat werd minder naarmate de reis vorderde en het warmer werd. De eerste week kleedden de meeste passagiers zich nog om voor het diner, maar na de stop op de Canarische Eilanden was dat afgelopen en werd het rommeliger. Ook in andere opzichten. De hutten waren erg gehorig; mensen gingen zich onbehouwen gedragen. Iedereen was als bezeten op zoek naar pleziertjes, misschien omdat geen van ons enig idee had of die er in Afrika ook zouden zijn. Er was geestelijke zorg voor alle gezindten aan boord, voor ons een jongventje uit Appelscha, die bijna de hele reis zeeziek was, waardoor het merendeel van zijn diensten afgelast werd. Twee ongetrouwde Groningse zusters hebben hem de hele reis verpleegd en betutteld. Persoonlijk had ik wel een band met de onfortuinlijke dominee. Wij hebben dikwijls samen over de reling gehangen. Ik was al zwanger van Henk en had last van ochtendziekte. Het moet net voor vertrek gebeurd zijn. Ik ben naar de scheepsarts gegaan. Henk was tenslotte mijn eerste. De arts trof je zelden nuchter aan. Waarschijnlijk had hij problemen gehad aan wal en kon hij alleen nog op de vaart terecht. Dat hoorde je vaker. Ik zei tegen hem dat ik zeker wilde zijn. Hij voelde aan mijn borsten - dat was zijn manier om zeker te zijn - en zei dat ik inderdaad in gezegende omstandigheden verkeerde, en dat het economisch was om aan boord zwanger te zijn, omdat je dan twee misselijkheden in één klap ving. Enfin, Henk heeft hoe dan ook meer Hollandse wortels dan Betty. In wezen is en blijft hij een Hollandse boer. Het zou mooi zijn als er een dag zou komen dat we onze ervaringen kunnen uitwisselen. Ik zou van je willen horen hoe het jou vergaan is die eerste tijd, of je in Nederland getrouwd bent of in Afrika een vrouw hebt gevonden. Welke dromen je gehouden hebt en welke je hebt herzien. Het meest ben ik geïnteresseerd in je latere tijden. Omdat ik zo graag wil weten wie je geworden bent zonder mij. In al mijn West-Friese onnozelheid had ik goed ingeschat dat we in Zuid-Afrika nogal op onszelf aangewezen zouden zijn. We waren, op de mielies voor de arbeiders na - maïs verbouwen deden blanken in die tijd niet, omdat het typisch voedsel voor de zwarten was - vrijwel zelfvoorzienend. Op zondag gingen we naar de kerk in Wellington, maar verder konden er weken voorbijgaan zonder dat ik de boerderij verliet. Dat jij langskwam met je intekenlijst voor een encyclopedie kwam dan ook als manna uit de hemel. Johan ging meteen akkoord. Het was zelfs zijn idee. Goed voor de kinderen, voor hun huiswerk en algemene ontwikkeling. Ja, als vader was er weinig op hem aan te merken. Het was handig dat we niet alles ineens kregen en moesten betalen, maar dat er per maand een deel uitkwam. Het was een mooi gezicht, zoals jij zei,om die dikke boeken met leren kaft maand na maand aan te zien groeien tot een lange rij; een sieraad voor in huis. Zes delen heb ik. Ze staan in de boekenkast, op een eigen plank onder Konsalik. Gek dat niemand mij ooit gevraagd heeft waarom ik maar zon klein stukje heb. In totaal zijn er veertig delen verschenen. In juli stopte er een blauwe auto op ons erf en daar stapte jij uit. Zelf heb ik dat niet gezien; anderen wel. De arbeiders op het veld keken elke auto na. Een vreemde auto viel toen nog erg op. Het is net zoiets als het eerste stapje van je kind missen. Je stelt het in jehoofd net zo lang bij tot je het gevoel hebt dat je het echt gezien hebt. De lange zandweg naar onze boerderij, een wolk stof waar jouw auto uitopdoemt, maar het duurt dan nog eindeloos lang voordat je stopt op ons erf. Je stapt uit, klopt je kleren af, kijkt om je heen en zet je strooien hoed op. Niets spectaculairs, maar genoeg voor mij om een half leven lang de details van je aankomst te verfijnen, elke beweging van je hand of voet te kunnen memoreren, je oogopslag. Toch is dát moment nooit van mij geworden. Ik was in de keuken bezig. Je tikte tegen het raam. Ik schrok, jij glimlachte en hield je lijst en deel i omhoog. Ik liet je binnen en tekende voor ontvangst van de letters Aa-Az. Je wilde geen limonade of melk. Je zei dat ik een mooie vrouw was op een prachtige, maar eenzame plek. Ik wilde iets interessants terugzeggen. Het enige wat ik kon bedenken was dat ik me verheugde op de B. Alsof het een zwemdiploma was. Sinds dat moment keek ik naar de boerderij met jouw ogen, als naar een prachtige, maar eenzame plek.

Twee dagen voordat het café openging haalde ze in één keer haar rijbewijs. Dolblij was ze. Als ze straks een auto had, kon ze daarmee naar haar grootouders en voor atletiekwedstrijden zou het ook heel handig zijn, al schoten die er nogal eens bij in de laatste tijd. In de keuken van het café trof ze Vincent aan. Hij was overal. Er moest nog zoveel gedaan worden, dat het haar een wonder leek als ze op de afgesproken dag open konden gaan. De laatste dingen zouden afgeraffeld worden, of uitgesteld, dat was zeker. Vincent feliciteerde haar met een losse zoen op haar wang. Ze plaagde hem. Hij had er drie keer over gedaan. Het was het eerste in zijn leven dat niet onmiddellijk was gelukt. Maar hij was niet jaloers, verzekerde hij haar. Hij was trots. Vanaf het begin zat de loop in hun café. Ze kookte zes avonden in de week en overdag probeerde ze haar studie bij te houden. Vincent had de Spaanse les er al snel aangegeven. En terecht. Op een verdwaalde toerist na kwamen er geen Spanjaarden in hun café. Het was voor de Amsterdamse incrowd. Die was wispelturig, maar zolang de aanvoerders onder hen hun volgelingen naar hun café leidden, was het goed. Na deze jaren zouden er andere tijden volgen. Jaren waarin groepjes vriendinnen van buiten de stad, gelokt door aanprijzingen in tijdschriften, lacherig plaats zouden nemen op de smalle houten banken en kreetjes van verbazing zouden slaken bij ongewone gerechten op de menukaart. Slakken liepen nu het hardst. Escargots waren hip en de knoflooksaus maakte ze ook voor de teerhartigen verteerbaar. Nog later zou het café overgeleverd worden aan toeristen en/of studenten; het lot van de meeste hoofdstedelijke cafés. Vanavond was dat allemaal nog ver weg. Vanavond roerbakte ze inktvis, tonijn en reuzengarnalen en maakte een nieuwe voorraad tapenade en citroenmayonaise. Vrolijk zong ze mee met een Spaanse smartlap die van de begane grond tot haar doordrong. Ze had geen idee wat ze zong, maar ze had het liedje zo vaak gehoord dat ze het woord voor woord kon meezingen. Het ging over liefde, want amor kende ze. Terwijl ze royaal fijngeknipte peterselie als groene confetti over de klaarstaande gerechten strooide, keek ze naar Frederieke die de borden met dorade op haar armen laadde. Dorade tafel één, slakken zes en zeven. Frederieke knikte kortaf en liep met de volle borden en schaaltjes terug naar het trapje. Marie keek haar na en bedacht dat het de iets vooruitgestoken kin was die haar gezicht iets hautains gaf. Ze schepte gegrilde sardines en tonijn op haar eigen bord en pakte wat sla en brood. De prikkelende geuren van rozemarijn, vis en knoflook maakten haar honger nog groter. Sinds ze kookte, kon ze zich veel meer voorstellen bij die neus van haar vader, en Vincent had haar bijgeschoold, zoals hij dat zelf noemde. Zelfs een boterham met pindakaas zou hij niet gedachteloos verorberen. Om te beginnen moest het brood zijn van een speciale bakker in een ander stadsdeel waarvoor je een kwartier moest fietsen en meestal ook nog een kwartier wachten, terwijl de supermarkt om de hoek was, maar na een paar keer wilde zij het brood van de supermarkt ook niet meer. Even kwam de gedachte bij haar op dat Vincent haar ook in andere opzichten had bijgeschoold. Ze dacht aan een vrijpartij van een tijdje geleden. Vincent had een ingewikkeld standje willen uitproberen. Het was een moeizaam en pijnlijk gebeuren geweest, waar ze zelf niets aan beleefde, op de spierpijn na die nog dagen aanhield. Na afloop had hij gezegd: Zo nu weet je alles. Met haar eten liep ze naar boven, ging aan de bar zitten en vroeg om witte wijn. Een frêle meisje, van wie ze alleen wist dat ze bestuurskunde studeerde, schonk een glas voor haar in. Het rode schort dat sinds kort al het personeel droeg, stond goed bij haar gebruinde armen. Een slungelige jongen met een wilde bos krullen kwam op Marie af. Je had een negen van Van Dam, hè? Ze wees op een ingelijste oorkonde achter de bar. En een prijs voor mijn gehaktballen. De gouden gehaktbal van de Jordaan. De jongen knikte en bleef knikken, alsof er iets vastzat in zijn nek. Goed, zeg. En wat wordt de volgende mijlpaal? Koningin van de gefrituurde kabeljauw? Wie weet. En rot nu maar op, dacht ze erachteraan. Maar hij kwam nu pas op dreef. Wat een wereldtent hier. Jullie lopen goed binnen. Ze wenkte een serveerster die langsliep met een schaal van haar lokaal zo beroemde ballen, pakte er een af en stak die in zijn mond. Hier, en nu je mond houden. De gehaktbal was gloeiend heet. Ze zag zijn ogen groter worden. Even was ze bang dat hij vegetariër zou zijn - zo zag hij er wel uit - maar eigenlijk kon het haar niets schelen. Vincent liep langs en legde in het voorbijgaan zijn hand om haar middel. Ze keek op en glimlachte naar hem. Hij knipoogde terug en trok haar even dichter naar zich toe. Onweerstaanbaar was hij zo. Haar vriendinnen zeiden haar te benijden. In de keuken stond een ketel water droog te koken. Ze draaide het gas uit en hoorde boven haar oma praten op een kille verbeten toon, die Marie niet van haar kende. Thee zetten, het is theetijd. Ik heb het koud, klonk de stem van haar opa klagerig. De laatste tijd kwam hij nauwelijks nog buiten, omdat als hij samen ging met haar oma - van alleen naar buiten gaan was al heel lang geen sprake meer - hij telkens wist te ontsnappen en haar oma dan urenlang bezig was hem weer thuis te krijgen. Zachtjes liep ze de trap op en bleef op de overloop staan. Haar opa lag in bed. Hij reikte naar de alarmknop achter hem, maar kon er niet bij omdat het bed te ver van de muur stond. Ja, bel de wijkzuster maar, zei haar oma. Ze heeft nu een antwoordapparaat. Dan hoeft ze niet op te nemen als jij het bent. Ze stond voor de grote linnenkast en vouwde een katoenen laken uit. Gestreken. Vanaf waar Marie stond kon ze de Sunlight bijna ruiken. Haar opa lag met zijn spierwitte benen bijna tegen het voeteneind aan. Het bed was nat. Op de grond lag een lege vaas, de losse bloemen verspreid over de vloer. Haar oma trok hijgend het natte laken onder hem vandaan, maakte er een prop van en gooide die in een hoek. Elke dag komen er kleine kinderen onder een auto of sterven aan kanker en jij blijft leven. Waarom? Ze legde het schone laken op bed en trok het met korte rukjes onder haar man door. Hij gaf geen millimeter mee. Ik zou je eigenhandig de nek kunnen omdraaien, zoals ik vroeger deed met de kip op zondag. Ik zou een kussen over je gezicht kunnen leggen en erop gaan zitten in je slaap. Ik zou je rolstoel boven op de dijk los kunnen laten en zeggen dat hij te zwaar voor me was. Haar oma streek het laken aan het voeteneind met kleine kloppende bewegingen glad en stopte het in. Het is welletjes geweest. Marie liep de kamer verder in. Ouma? Haar oma draaide zich om. Paniek stond op haar gezicht te lezen. Sta je daar al lang? Nee, de ketel stond droog te koken. Ik heb de bus niet gehoord. Ik ben met de auto. Vincent heeft me afgezet. Na haar bezoek aan Scharwoude was ze dadelijk naar Amsterdam gegaan, in de hoop dat Shelley iets kon regelen. Via de kranten had ze natuurlijk gelezen over de wachtlijsten voor verpleegtehuizen, maar als je iemand kende in de zorg ging het misschien sneller. Shelley was in de kleine keuken haar boodschappen aan het inruimen. Marie zag vrijwel uitsluitend grootverpakkingen. Een baal van twintig kilo rijst en bijna even grote zakken meel en suiker, een blik met vijf liter olie... Waar kocht ze dat in godsnaam? Niet bij haar Albert Heijn. Ze deed haar verhaal terwijl ze Shelley de boodschappen aangaf. Shelley vroeg waar haar opa ingeschreven stond. Nergens. Dan is hij kansloos. Shel, mijn oma houdt het echt niet lang meer vol. Misschien kan hij op de wachtlijst. Jij kent onze familie. Kun jij niet een goed woordje voor ons doen? Shelley antwoordde kortaf: Marie, ik ben verpleegster. Hoe denk jij dat die dingen werken? Als we hem inschrijven, komt hij niet meer aan de beurt. Thuiszorg, dagverpleging, heb je daar al aan gedacht? Dat soort hulp krijgt hij al, maar het is niet genoeg. Wat zegt de huisarts? Marie haalde haar schouders op. Weet ik niet. Ik dacht, omdat ik jou kende... Ik vraag het niet voor mezelf, maar als je het liever niet doet... oké. Ik zal kijken wat ik kan doen, maar verwacht er niet te veel van. Ze omhelsde Shelley. Je bent een schat. Het is belachelijk dat jij erachteraan moet. Je vader moet dit regelen, of je tante. Maar ja, je vader komt pas na de oogst terug en je tante heeft het veel te druk met het redden van de wereld... Marie staarde Shelley verbaasd aan. Komt hij terug? Shelley stouwde het blik olie achter in de kast. Ja, is dat zo gek? Je tante kwam ook altijd na de oogst op familiebezoek. Zijn vader werd opgenomen in het verpleegtehuis waar Shelley werkte. Hij wist niet of hij dat als goed of slecht nieuws moest beschouwen. Shelley die zijn vader elke dag zou zien, hem zou wassen, eten geven en verschonen. Die zijn slechte en heldere momenten zou meemaken. Om iets aardigs te zeggen vroeg hij hoe ze dat voor elkaar had gekregen. Met de directeur neuken. Hij lachte.

Henk tuurde naar de spar. Dat deed hij bijna dagelijks. In een straal van twee kilometer om die boom moest het antwoord op al zijn vragen liggen. Hij zocht niet actief meer. Het werk op de boerderij bepaalde nu zijn leven, elke dag weer. Uit dat werk zou op een dag misschien de oplossing tevoorschijn komen. Meer viel er niet te verwachten. Bijna twee jaar was hij nu op Arkadia. Slechts één keer was hij in die periode naar Nederland geweest. Met zijn vader ging het steeds slechter. Hij rekende erop hem niet meer levend terug te zien. Hij bleef er koud onder. Alles wende. De slapeloze nachten, het gemis van Shelley, de officiële opzegging van de relatie met zijn pleegvader, het alleenzijn. Troost brachten alleen nog een spaarzaam bezoek aan de shebeen, en de telefoontjes en brieven van Marie. Vandaag was weer zon glorieuze Afrikaanse dag. Hij hoorde de heremietkoekoek. Geluiden reisden makkelijker met hem mee dan beelden. Sommige geluiden zouden hem tot zijn dood vergezellen, vreesde hij. Beelden lieten zich makkelijker vervormen en naar zijn hand zetten. Als hij beter thuis was geweest in muziek, had hij wellicht keer op keer nieuwe composities gemaakt van de geluiden om hem heen en in zijn hoofd. Een melodie arrangeren op de slepende geluiden van de ploeg en het hoge geblaf van de honden. Alles was maakbaar, waardoor hij op niets kon vertrouwen. Hij deed zijn ogen dicht en genoot van de schorre, eenzame klanken van de piet-my-vrou. Zelden liet het schuwe vogeltje zich zien, maar met zijn geroep deed hij kond van zijn bestaan. De arbeiders staken. David stond voor hem en keek hem afwachtend aan. Sinds Henk’s laatste bezoek aan Nederland liet David het baas achterwege. Hem maakte dat niet uit. Hij was de baas en dat wisten ze. Wat nu weer? vroeg hij. Ze hebben al twee weken geen loon gehad. Ze zullen nog iets langer geduld moeten hebben. We moeten oogsten. Bij Van der Waal zijn ze al klaar. Hij keek naar de in de zon blakerende volle wijnranken. Geen arbeider te zien. Van der Waal is geen maatstaf. Maar mijn mensen moeten wel eten en hun gezinnen ook. U zei zelf dat als u uw huis in Nederland verkocht zou hebben... Ik betaal de mielies. Er is altijd mielies. Wanneer kunt u ze... ons betalen? Na de oogst. David liep weg. Hij volgde hem met zijn ogen tot het huis van de Castel’s in zicht kwam. De luiken zaten dicht. Hij zag de Castel’s nog zelden. Afrika was al verleden tijd voor hen. Eergisteren was het koopcontract getekend van zijn huis in Velsen. Het huis had bijna een jaar te koop gestaan. De mensen voelen dat het niet bewoond wordt, had Gerard daarover gezegd, en hoe langer het leegstaat, hoe erger het wordt. Maar nu was het verkocht - niet eens voor een gekke prijs - aan een gescheiden man die in de buurt wilde blijven van zijn kinderen, die verderop in het dorp woonden. Het zou nog even duren eer het geld zijn kant op kwam, maar hij was blij dat het rond was. Het huis was een blok aan zijn been geworden. Op afstand had hij de tuin en het interieur onderhouden en de rekeningen betaald, maar nu mocht de heer E. van der Veen dat gaan doen. Binnen stond de televisie aan op een muziekzender. De werkster was op haar knieën aan het dweilen en keek met een half oog naar de Spice Girls. Hij liep langs haar omhoog stekende kont. Ze deed een halfslachtige poging zich op te richten om de muziek zachter te zetten, maar hij beduidde haar zich niet druk te maken. De reclame zette in. Mobiele telefoons dwarrelden over het scherm: de keten van Kishore. Zestien vestigingen had hij nu, waarvan vijf in Johannesburg en drie in Kaapstad. Het was ongelofelijk hoe snel sommige mensen schatrijk werden. Kishore had het niet gezocht. Hij wilde wat afwisseling van het schrijven van zijn achtergrondartikelen en de rest had hij cadeau gekregen. Vincent begon in een opwelling een café en draaide in het eerste jaar vier ton omzet, met tienduizend gulden investering. Geld mocht hemzelf dan niet interesseren, Arkadia kostte elke dag scheppen vol, alleen om het min of meer draaiende te houden. Salaris voor zichzelf rekende hij niet. Op de boerderij woonde hij gratis en hij had weinig persoonlijke onkosten, op de flessen wijn na die hij uit Frankrijk liet komen. Het bureau in zijn werkkamer lag bezaaid met papieren: uitslagen van bodemonderzoek, bouwtekeningen, gegevens van het kadaster en stapels rekeningen. Aan de muur hing de kopie van het krantenartikel en de foto van Jean-Luc. Elke keer als hij hier binnenkwam was hij ouder geworden en was het verschil met Jean-Luc groter. Die had nog net een glimp van 1963 kunnen opvangen, en toen was het doek gevallen. Henk was gelovig opgevoed. Net als iedereen in zijn omgeving wist hij niet beter. Bij elke maaltijd werd gebeden en iedere zondag gingen ze naar de kerk, een klein wit gebouw met een puntdak in Wellington, maar hij kon zich niet herinneren of hij als kind in God had geloofd. Of tenminste zijn bestaan voor mogelijk had gehouden. Nooit had hij zich tot Hem gewend om iets gedaan te krijgen, niet voor een goed cijfer op school, noch voor regen of zon voor de druiven. De Castel’s waren katholiek. Bernard had zijn geloof na de verdwijning van zijn zoon laten varen; Simone had zich eraan vastgeklampt. Dat, en niet de verdwijning, had hen uit elkaar gedreven. Hij keek naar buiten. Er werd nog steeds niet gewerkt. De wijnstokken van zijn landje boven op de heuvel bogen uitnodigend in de wind. Of was het sarcasme waarmee ze naar hem keken? Hij zou zich niet laten kennen. Zeker niet nu hij na een omslachtige procedure en tegen betaling van een hoge boete het landje eindelijk los had kunnen weken van het contract met de coöperatie. Hij werkte bijna de klok rond. Met de tractor reed hij af en aan. Het was gekkenwerk. Slechts een fractie van de oogst zou hij op deze manier op tijd kunnen binnenhalen. Eén hectare zou hij misschien kunnen doen voordat de winterkou inzette, maar vanachter het raam toekijken hoe zijn oogst eraan ging, kon hij niet. Als hij ten onder moest, dan strijdend. En Arkadia met hem. Achter de schuur lagen arbeiders in het gras. Ze grepen de staking aan om hun weekenddronkenschap te verlengen. Hij koelde zijn woede op David. Wat denk je dat er gebeurt als we niet op tijd leveren? Denk je dat zij hun baan dan nog hebben, of jij? Ze willen hun loon. Al mijn geld zit in de druiven. Dat is ook jullie geld. Ze luisteren niet. O nee? Hij wees op het landje. En dat stuk? Laten we dat ook wegrotten? David keek van hem weg en draaide zijn lichaam een halve slag. Er was niets nieuws te zien aan zijn robuuste gestalte, zijn vierkante schouders, maar toch kon hij niet langer uitsluiten dat David net zoveel van het landje hield als hij zelf. In de schuur pakte hij een paar lege jerrycans en liep naar zijn busje. Baas, doe het niet, riep David hem achterna. Nu was Henk degene die geraakt was. Graag had hij op een andere manier willen afdwingen dat de arbeiders weer aan het werk gingen, maar nu moest hij zijn laatste troef inzetten. De brede en hoge roestvrijstalen opslagtanks zag hij al van verre blinken in de zon. Niet dat de mensen die hier kwamen een baken nodig hadden. Hij parkeerde zijn busje tussen stokoude bakkies en andere aftandse autos en pakte de jerrycans. Voor het uitgiftepunt stond een rij arme sloebers. Ze hadden allemaal één of twee plastic limonadeflessen in de hand, staarden in de verte of naar de grond voor hun voeten en schuifelden simultaan naar voren wanneer de rij een plaats opschoof. Een voor een stapten ze nu opzij om hem voor te laten gaan. Hij ging achteraan staan, maar ze hielden de rij open tot hij naar voren stapte en zijn zes jerrycans overhandigde aan een oude man achter een houten tafel. Er stond een tap op, die via een soort stofzuigerslang verbonden was met een plastic container in de golfplaten loods achter hem. De man droeg een overall waar in vaalwitte letters de naam van de coöperatie op stond. Zijn kroeshaar had in de loop der tijd dezelfde kleur gekregen. Hij merkte hoe achter hem de rij zich geruisloos weer sloot. De schaamte prikte op zijn wangen. Hoe zagen ze hem? Als een verstokte koloniaal of alcoholist? Alsof hij ooit deze plenswijn zelf zou drinken. Het spul kwam als water uit de kraan en werd even makkelijk verspild. Terug op Arkadia installeerde hij zich achter een grote tafel voor de schuur. Elke arbeider met een door David afgetekend werkbriefje gaf hij een plastic fles met het bocht van de coöperatie. Hadden ze nog een paar uur overwerk gedaan, dan kregen ze er twee. Dat redde bijna niemand. Het was nog altijd de beloning op de korte termijn die de prikkel tot werken vormde. David zelf liet zich niet zien. Het vocht in de flessen was dieppaars. Hun eigen druiven van vorig jaar konden er ook aan te pas zijn gekomen, bedacht hij bitter. En suiker en sulfiet in grote hoeveelheden. Het zou niet lang duren of de oogst van dit jaar lag weer in de laadbak van de tractor. Klaar om vermalen te worden tussen bergen andere druiven, tot een anonieme massa waar elke supermarkt of warenhuis naar believen zijn etiket op kon plakken. De dopregeling weer invoeren! Hoe durf je, drank in plaats van salaris! Betty was de keuken binnengestormd, waar hij haastig het eten dat de meid voor hem had klaargezet naar binnen werkte, en ze gaf hem de volle laag. Ze overdreef. Hij had niet verwacht dat ze voor zoiets haar belofte om geen voet meer op Arkadia te zetten, zou breken en nam zich voor de bewaker opdracht te geven haar niet meer automatisch toegang te verschaffen. Lieve woordjes hielpen niet meer. Ik moet jouw contract met de coöperatie nakomen. Anders kan ik net zo goed nu ophouden, antwoordde hij. Je moet ze gewoon hun loon geven. Als jij de mannen drank geeft, hebben de vrouwen geen geld om de kinderen eten te geven. Ik heb ze een voorschot gegeven. Je bent een negentiende-eeuwse koloniaal. En jij dan? Wat ben jij? Wanneer had jij de boerderij aan de arbeiders willen geven? Wanneer waren ze daar in jouw ogen aan toe geweest? Je behandelt ze als kleine kinderen die nooit volwassen zullen worden. Het is amoreel. O ja, jij hebt het patent op integriteit, gek dat ik dat soms vergeet. Met David, Makeziwe, Sol en Slimo plukte hij de druiven. De trossen lagen zwaar in zijn hand. Hij beschouwde ze als zijn eigendom, al was de boerderij nu feitelijk van Bernard. Voor het eerst in dertien jaar zouden de druiven niet naar de coöperatie gaan, maar op de boerderij verwerkt worden. Het was een klein gedeelte van de totale opbrengst en het zou waarschijnlijk nog een aantal jaren duren eer deze grond wijn zou opleveren waar hij mee voor de dag kon komen, maar het was een begin. In de schuur was alles voor de komende jaren in gereedheid gebracht met nieuwe gistbakken, roestvrijstalen tanks en eikenhouten vaten. Het was een vertrouwde aanblik, maar de ruimte zou pas die van vroeger zijn als de muren en de vloer waren geïmpregneerd met de geur van de wijn in wording die ontsnapte via met het blote oog niet waarneembare openingen in de vaten. De druiven van de andere percelen gingen zoals in voorgaande jaren rechtstreeks naar de coöperatie. Voorlopig had hij die financiële basis voor zijn bedrijf hard nodig. Na twee dagen was het landje leeg. De stokken trokken ter voorbereiding op het volgende jaar hun sappen terug naar binnen. In de gistbakken gistte het sap, onverschillig voor de stam waarvan het kwam. Met David en de andere drie vierde hij de oogst met een braai op het landje, opdat de rook de lucht zou zuiveren. Samen met de meid duwde hij het karretje met alle benodigdheden de heuvel op. Hij voelde zich een indiaan, maar was te overmoedig, alweer.

Johan had thuis niet veel meer. Ik begon me af te vragen of hij veel zou mislopen als hij er niet meer zou zijn. Eerlijk gezegd kreeg ik moordneigingen. Elke dag dat gesloof. Wat was mijn vooruitzicht? Het was op; er lag helemaal niets meer in het verschiet. Ik had me voorgenomen, vanaf het begin, dat we de rit samen zouden uitzitten. Daarom bleef ik zoeken naar lichtpuntjes, maar ik vond ze niet. We gingen elkaar zitten pesten. De dokter had gezegd dat er met zijn sluitspieren niets mis was, maar hij deed zijn behoefte in bed, zodat ik uren bezig was om alles te verschonen. Het liefst deed hij het daarna meteen weer. Mijn reactie was weglopen, het dorp in om boodschappen te doen en zolang mogelijk wegblijven. Maar dat kon lastig zijn. Als het slecht weer was of als ik geen boodschappen nodig had. Soms wilde ik hem slaan of een kussen in zijn gezicht drukken. Het zou niet moeilijk zijn. Ik was nu sterker dan hij. Je realiseert je hoe eenvoudig het is om een leven te nemen. Het kan. In een opwelling of door er langzaam naartoe te groeien. Dat maakt niet zoveel uit.W at me tegenhield - maar je weet natuurlijk niet hoe het was gelopen als Marie niet had ingegrepen - was dat ik me niet zoveel jaar na dato alsnog tot hetzelfde niveau wilde verlagen als Johan. Dat zou onze gezamenlijke opoffering alsnog zinloos gemaakt hebben. Marie kwam op een ongelukkig moment binnenvallen, en zij heeft via Shelley, een verpleegster die als kind bij ons in de barakken woonde, geregeld dat hij snel een plaats kreeg in het verpleegtehuis waar zij werkte. Ik heb hem weggebracht. Er kwam een taxi. Hij wilde zelf rijden. Ik rijd zelf, of ik ga niet mee, zei hij. Hij ging pas overstag toen ik zei dat de chauffeur gelazer zou krijgen als hij nu niet in zou stappen. Eenmaal op zijn nieuwe kamer ging hij voor de televisie zitten alsof hij er al jaren thuis was. Er was net een reportage op over de gekkekoeienziekte. Een koe sprong rond alsof er een wesp in haar kont zat. Ze zat vast aaneen touw en mannen in witte pakken probeerden haar een injectie te geven. Johan keek ernaar met tranen in zijn ogen en zei: Laat nou maar, meissie, ze hebben je. Ik hoor het hem nog zeggen. Op hetzelfde moment viel ze dood neer. Daarmee was hij dan wel begaan. Ik ruimde ondertussen zijn kleding-kast in en gaf zijn medicijnen aan Shelley. Ze kwam even kijken of alles goed ging, maar zei dat ze later zou terugkomen, zodat wij de tijd konden nemen voor elkaar. Nou, we hadden tijd zat gehad. Daarna nam ik een taxi naar de Bijenkorf. Ik ging doen wat mijn vriendinnen deden en wat ik al maanden had willen doen: een taartje eten. Ik wilde er zo snel mogelijk zijn. Eer ik had uitgezocht met welke tram ik daar moest komen, was de zaak misschien al dicht. Gek is dat, ineens kun je niet langer wachten. Het was pure luxe, een taxi voor mij alleen. Toen ik instapte en de chauffeur vroeg waar ik heen wilde, bedacht ik me dat ik nu overal heen zou kunnen gaan. Ik hoefde het maar te zeggen. Stel dat ik jouw adres had gehad, wat had ik dan gedaan? Nee, dan was ik niet spoorslags gekomen. Dat had iets achterbaks gehad en dat zou zonde zijn. Ik had gehoopt ook het taartjes eten als luxe te ervaren. Ik dacht dat ik iets te vieren had en dat ik opgelucht zou zijn, maar ik voelde me vooral leeg en eenzaam. Een deel van mezelf was weg. Of je nu van iemand houdt of niet, als je zo lang samen leeft, bijna vijfenveertig jaar, dan ben je jezelf niet meer als dat wegvalt. Ik nam een taartje met aardbeienmousse, frambozen en witte chocolade. Het zag er mooier uit dan het smaakte. Te zoet, te flauw en te veel van hetzelfde. Ik had gedacht dat er meer vrouwen zouden zijn zoals ik, maar de meeste mensen waren minimaal met zn tweeën. Waarom ben ik hier met Johan nooit naartoe gegaan, dacht ik. We hadden er best iets van kunnen maken. In een hoek bij het raam zat een vrouw van mijn leeftijd. Ze had hetzelfde taartje als ik en knikte naar me met zon blik van verstandhouding, alsof we iets gemeen hadden. Ik vond van niet en dwong mezelf een tweede kopkoffie te nemen. Later kwam de opluchting overigens wel, maar ik moest eerst van dat verdomde schuldgevoel af. Thuis ben ik gaan opruimen. Alle tegels weg. Ik mocht er nooit aankomen,maar nu moest ik wel. Er zaten veel onaffe bij. Die met een spittertje erop waren allemaal onaf. Het blauwe mannetje dat zijn spade in de grond steekt was in alle soorten en maten afgebeeld. Er stond Oost west, thuis best of Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens op. Op sommige tegels stonden alleen een paar blauwe vegen, maar de spade was altijd te herkennen. Die tientallen spittertjes in die doos, dat was zon triest gezicht. Dat is nou je leven, dacht ik. Meer blijft er niet van over. Wat tegels in een doos. Ik werd boos, tilde de doos op en liet hem zo hard mogelijk vallen. Een kabaal. Heerlijk en afschuwelijk tegelijk. Zonder nog in de doos te kijken, zette ik de tegels bij het groot vuil. Het was niet de goede dag; daar kun je een bekeuring voor krijgen, of de buren beginnen erover, maar ik had geluk. De doos heeft drie dagen aan de weg gestaan. Geen haan die ernaar kraaide.

Het verpleegtehuis was niet ver van Vincents woning in Oud-West. Haar kamer in Diemen had ze een paar maanden geleden opgezegd. Vincent wilde meteen met zijn nieuwe auto bij haar opa op bezoek. Ze had gehoopt dat zij dan mocht rijden, maar dat was niet de bedoeling, zelfs niet voor zon klein stukje. Zijn spulletjes vertrouwde hij haar niet toe. Ze zei dat ze liever alleen ging, omdat haar opa nog moest wennen. Naast autos was Vincent dol op elektronische gadgets. Hij had al een tweede mobiele telefoon op het moment dat de meeste mensen schoorvoetend aan hun eerste begonnen. Zij had zijn oude gekregen, maar nog niet in gebruik genomen. Eigenlijk hield ze niet van praten. Misschien was ze daarom met haar studie gestopt. Ze had gehoopt door het leren van een moeilijke en exotische taal het Nederlands beter machtig te worden en even achteloos opmerkingen om zich heen te kunnen strooien als ze anderen zag doen. Praten hoefde niet moeilijk te zijn, dacht ze. Maar het Japans vervreemdde haar nog meer van het Nederlands en zichzelf. De klanken uit haar mond klonken nooit vertrouwd. Het moment van opgeven werd voor haar bepaald. De verplichte uitwisseling van drie maanden met de universiteit van Kyoto betekende weg van het café, Vincent en haar grootouders en dat was onmogelijk. Het enige wat ze overhield en koesterde na vier jaar Japanse taalen letterkunde was de stilte van de haikus. Over het tehuis was Marie enthousiast. Knus van binnen en lommerrijk van buiten, en dat midden in de stad. Een plek waar ze zelf wel zou willen wonen, als het dan toch moest, had ze uitgeroepen. Iets te hard, want ze was natuurlijk allang blij dat de last van haar schouders was genomen. Ze had haar vader een paar keer gebeld over de situatie in Scharwoude, maar het leek hem weinig te kunnen schelen, en haar tante was, nadat de feiten over het drama op het erf van Arkadia boven water waren gekomen, uit de Waarheids- en Verzoeningscommissie gestapt. Totaal ontgoocheld was ze geweest toen duidelijk werd dat het verraad uit eigen kring afkomstig was. Betty had zich fulltime op haar studie rechten gestort. De nieuw verworven kennis wendde ze per omgaande aan in haar strijd voor de teruggave van de boerderij. Het voelde oneerlijk dat zij als kleinkind dit moest opknappen. Ze nam zich voor het later zo te regelen dat ze niemand met de zorg voor haarzelf zou belasten. Haar opa had een kamer op de eerste verdieping en keek vanaf zijn bed op het groen van de bomen. Het was een prettig idee dat hij hier goed werd verzorgd. Zowel hij als haar oma had nu rust. Het was er schoon. Het huis in Scharwoude begon toch een beetje smoezelig te worden. Tegen de pislakens van haar echtgenoot viel voor haar oma niet op te wassen. Hij was mager geworden en had een soort vogelkopje gekregen, waarin zijn ogen hol afstaken. Daarmee keek hij hen aan en vroeg of Marie zijn nieuwe meisje was, want hij had om een Hollands meisje gevraagd. Ze stuurden elke keer een zwarte, en die wilde dan dingen met hem doen waarvan hij niet gediend was. Hij keek haar schalks aan, wat in zijn nieuwe hoedanigheid van man op laatste honk in verpleegtehuis geen prettig gezicht was, en zei dat hij die dingen van haar wel zou gedogen. Ze vroeg of hij het naar zijn zin had. Hij staarde haar aan, waarop ze haar vraag herhaalde. Peinzend keek hij haar lang aan. Zin? Wat voor zin? Hebt u het fijn hier, oupa? Ik heet geen oupa, ik ben Johan van Henk en Bettien. Heb je het hier naar je zin, Johan? Als ik niet lief ben, slaan ze me. En als je lief bent? Dan krijg ik pap met suiker. Dan maar veel lief zijn, hè? Vincent had het gehad en kondigde aan dat hij vast naar hun café ging. Zelf wilde ze doen wat je hoorde te doen als je bij iemand was die ziek was. Het nachtkastje opruimen, planten water geven, eventuele nieuwe bloemen in het water zetten, al die dingen waar de verpleging niet aan toe kwam. Ze leerden in hun opleiding al om kleine klusjes over te laten aan familieleden, omdat die graag iets wilden doen. De was nam haar oma mee, op het beddengoed na. Bijna altijd stond de grote bus van het wasbedrijf op de parkeerplaats als ze kwam. Af en aan reden ze. Naar een enorme fabriekshal, stelde ze zich voor, vol stoom van de overkokende stalen ketels waarin de lakens, slopen en handdoeken werden gedesinfecteerd en waar ze wit als sneeuw weer uit tevoorschijn kwamen. Shelley wachtte in de tuin op haar. De zon scheen door de nog kale takken. Aan de overkant fietsten een paar mensen in rustig tempo over de Nassaukade. Hun uiterlijk en kleding toonde veel variatie, maar de fietsen waren allemaal oud en afgetrapt. Stadsfietsen was de eufemistische noemer waaronder ze vielen op de advertentieborden van de supermarkten. Waarschijnlijk werd nergens ter wereld op zulke gammele fietsen gereden als in Amsterdam. Niet eens in India, waar arbeidskracht ook voor de lagere middenklasse goedkoop genoeg was om onderdelen te vervangen en fietslampen te repareren. De sigaret die Shelley haar aanbood weigerde ze. De laatste tijd was ze geleidelijk meer gaan roken. Daar baalde ze van. Ze had zichzelf altijd gezien als iemand die heel gezond en bewust leefde, maar door het café met de krankzinnig lange werkdagen was daar de klad in gekomen. Dit jaar had ze zich nog voor geen enkele wedstrijd ingeschreven. Als ze niet uitkeek, kostte de dorade haar ook nog haar atletiekcarrière. Ze zaten naast elkaar op een houten bank. Ze keek naar Shelley’s benen, die donker afstaken bij haar witte uniform. Haar lichaam was wulps te noemen, vlezig en rond. De mensen keken naar Shelley, mannen en vrouwen. Overal trok ze de aandacht. Zij niet. Ze vond zichzelf absoluut niet mooi. Je bent net een jongetje, had Vincent in het begin tegen haar gezegd. Het soort jongen dat altijd buiten wil spelen en zeker geen schriftgeleerde wil zijn. Maar misschien was ze niet zon echt meisje omdat meisjes gevoelig horen te zijn, mogen huilen in het openbaar, traumas hebben en altijd wel gekwetst zijn door het een of ander. Zon meisje wilde ze niet zijn, dus was ze net een jongen en had ze haar vriendinnen daar op uitgekozen. Ik zette alles klaar, zodat hij zich kon wassen. Hij vroeg naar een Hollands meisje, dat was hij gewend, zei hij. Zwarte toch ook, zei ik. U hebt in Afrika gewoond. Als kind heb ik op uw boerderij gewoond, weet u dat niet meer? Hij zei van niet en begon over wilde dieren. Ik vroeg of hij het echt niet meer wist, en toen zei hij dat ik een Afrikaanse kont had. Shelley schoot in de lach. Dát had hij wel onthouden. Ze inhaleerde diep en blies de rook uit. En toen begon hij over koeien. Dat ze gek werden. Gekkekoeienziekte? Nee, van kleine beestjes. Muggen of zo. Shelley keerde zich naar haar toe en deed of ze een mug was die om Marie’s hoofd zoemde. Zzzzzzzzzzz. Zzzzzzzzzzzz. Plotseling klapte ze vlak voor haar gezicht haar handen hard tegen elkaar. Marie had het zien aankomen en schrok desondanks. Shelley maakte een grapje natuurlijk, maar in haar ogen las ze iets anders, iets wat ze nog nooit in de ogen van iemand had gezien, maar wat ze onmiddellijk herkende, met even weinig twijfel als bij haar eerste orgasme: haat. Het duurde kort. Het volgende moment leunde Shelley ontspannen achterover en zei dat haar opa die mug ook had willen vangen.

Doedoedoe, bladertjies, slapenstyd nadertjies.Doedoedoe, blommetjies, nag is aan t kommetjies,so sing die windjie vir blaartjies en blommetjies. Met een bus vol uit Frankrijk geïmporteerde stokken die hij op het vliegveld van Kaapstad had opgehaald, reed hij terug naar Arkadia. De geënte stokken kwamen van Château Beychevelle. De plek waar hij onbezorgdheid had gekend. De zoon van de vroegere eigenaar had inmiddels zijn vader opgevolgd. De laatste tijd had hij hem bij het plaatsen van bestellingen diverse keren aan de telefoon gehad. De eerste keer had Henk naar zijn stage verwezen en namen genoemd van buren en mensen uit het dorp, maar de naam Keppel deed bij deze man geen bel rinkelen. Het was ongewoon warm voor de tijd van het jaar. De ramen van zijn auto stonden open. De airco gebruikte hij nooit. Hij hield het stuur met één hand vast en luisterde naar Kaapse jazz. Langs de weg liepen veel mensen, allen op hun best gekleed. Hij minderde vaart. Flarden van een gospel waaiden zijn auto binnen. Hij zette de jazzmuziek af. Iedereen liep in dezelfde richting. Even verderop kwam de bestemming in zicht. Op een veld direct langs de weg was een kerkhof, vol met houten kruizen van twee op elkaar gespijkerde latjes. Mensen stonden dicht bij elkaar om een open graf heen. Stapvoets reed hij erlangs. Er kwamen alsmaar mensen bij. Een paar keken om naar zijn auto, die hier veel te duur, modern en te groot leek. Maar ze hadden wel iets anders aan hun hoofd. Met een gevoel van vervreemding reed hij verder. De muziek en zang van de gospel zorgde voor een tunnel van geluid, waar zijn auto doorheen gleed als een ruimteschip. Ineens stond hij vol op de rem. De vaalbruine hond stond midden op de weg. Het beest keek hem aan, wendde zijn kop af en stak traag over. Hij sjokte bijna, de kop hangend, alsof hij de moed had opgegeven. Zonder zijn bus uit te laden liep Henk in de invallende duisternis de flauwe helling op naar zijn landje. Vannacht zou er eindelijk iets veranderen. Die zekerheid maakte hem rustiger dan hij in tijden geweest was. Bij het landje viel hem aanvankelijk niets bijzonders op. De oogst was binnen; de stokken kaal. Hij tuurde naar de zwarte aarde en was zich meer dan normaal bewust van de maan achter hem, hoog in de lucht. Na een tijdje werd hij de aanwezigheid van een ander gewaar. Een ademhaling streek langs hem heen als de allerlichtste bries. Even later stapte een gestalte hem voorbij. David. Ze keken elkaar niet aan en zwegen zeker vijf volle minuten. Maar híj moest die grens over. Als hij niets deed, zou er nooit wat veranderen. De zuurgraad van de shiraz is te laag. Hier stond geen shiraz en David wist dat. Vorig jaar heeft het veel geregend. Het zakt wel weg. We moeten deze grond afgraven en vermengen met die van de shiraz. Dan is het precies goed. Dan moeten we eerst nieuwe monsters nemen. We gaan graven. Maar dan kunnen we de helft van de stokken de kachel in gooien. Voor het eerst hoorde hij emotie in Davids stem. Zijn stem trilde als die van een brugklasleerling die voor het eerst voor de klas een spreekbeurt moet houden. De beste stokken zullen overleven. Die hebben we nodig. Er zijn andere methodes. Maak er niet zon drama van. David liep naar de stokken, alsof hij ze bij voorbaat wilde beschermen tegen het kwaad dat ze te wachten stond. Dit zijn onze beste stokken op de beste grond. Al die jaren dat u in Nederland was heb ik ze verzorgd. Meer dan tien jaar. Afgedekt in de winter, begoten in de zomer, en nu wilt u ze afdanken, net nu ze op de top van hun kunnen zijn? Ik dank ze niet af. Ik moet een bedrijf leiden. Alstublieft, baas, doe het niet. Het is grond, je zegt het goed, alleen maar grond. David draaide zich om en keek hem aan. U krijgt er spijt van. We doen het zoals ik het zeg. Morgen beginnen we. Goed, baas. Dan gaan we bij je moeder langs. Vincent zei het met dezelfde nonchalance waarmee hij in het laatste jaar van zijn studie bedrijfseconomie aangekondigd had een tapasbar te beginnen. Marie zocht naar een tegenargument, maar hij kapte haar af. Een beter moment zou er niet komen. Dat wist ze zelf ook. Het was zaterdagochtend. Ze lagen nog in het bed dat Vincent als een verzameling houten planken meegenomen had tijdens een van zijn koortsachtige bezoeken aan Zuid-Spanje. Vincent had een perfect gevoel voor timing. Het café was vrijwel vanaf het begin een plek geweest waar jonge televisiepresentatoren en soapsterren zich graag lieten zien met hun nieuwste verovering en plaatsnamen op het miniterras met uitzicht op een gedempte gracht vol geparkeerde autos. Met de door Johannes van Dam bejubelde tapas konden de sterretjes bovendien doen alsof ze een hele maaltijd aten, terwijl ze zorgvuldig de calorieën telden, zichzelf één stukje stokbrood met de verrukkelijke knoflooksaus toestonden en de rest aan hun nieuwe liefde opdrongen. Zelf beriep Vincent zich op zijn intuïtie, daar moest je te allen tijde naar luisteren. Hij rolde naar Marie toe, sloeg zijn armen om haar heen en drukte haar tegen zich aan. We gaan naar die beurs en combineren het nuttige met het aangename. Wat is het nuttige en wat het aangename? Doe niet zo moeilijk. Het is een uitje! We gaan slapen in dat Philippe Starck-hotel, weet je wel. Ik verwacht niet dat je moeder ons te logeren vraagt. Maar als je geen zin hebt, doen we wat anders. Met mij kun je alle kanten uit. Als ze nu niet ging, wanneer zou ze haar moeder dan wél zien? Hoe erg vond ze dat? Haar moeder was geen partij in haar leven. Ze wist waar ze woonde. Een jaartje meer of minder maakte niets meer uit. Het adres had ze opgezocht op de plattegrond die ze in een reisboekenwinkel had gekocht. Vincent zou er na één blik op de kaart recht op af rijden. Dankzij zijn aangeboren richtingsgevoel, of omdat hij nooit twijfelde. Mag ik dan rijden? Hij lachte hard. Tuurlijk, schatje. Hij trok haar boven op zich. Het bed kraakte. We moeten een nieuw bed kopen. Zon Zweedse boxspring lijkt me fantastisch. Ze protesteerde niet. Zijn auto was als nieuw. Sinds zij haar rijbewijs had, was dit zijn derde auto, maar in geen ervan had ze mogen rijden. Soms had ze de auto van haar opa geleend, maar nu zat oupa achter slot en grendel in het verpleegtehuis, compleet met gaten in zijn brein, precies daar waar haar vader zijn vragen als pijlen op hem had afgevuurd. Als iemand die op de kermis met kogels van kurk plastic eendjes onder water schiet en onverschillig verder loopt met een roze teddybeer. Afrika had hun geen van allen geluk gebracht. De beurs stond in het teken van alcoholvrije bieren, nieuwe methodes om koffie te zetten en luchtzuiveringsinstallaties. Ze slenterden langs de stands en namen hier en daar een folder mee. Achterin waren de stands met eten. Alles op stokjes was de trend dit jaar. Stokjes met gerookte tomaat, gegrilde aubergine en mozzarella; garnalen; kip met rozemarijn en limoen; zalm op diverse manieren bereid. In hun culinaire interesse vonden ze elkaar, hoewel die van Marie nog tamelijk recent was. Over recepten en gerechten konden ze discussiëren zoals anderen over muziek of literatuur. Hun menukaart wisselde voortdurend. Ze hadden de slak als snack geïntroduceerd en de venusschelp vijf verschillende gedaantes gegeven. De soep met venkel en saffraan bleek een klassieker. Ook de eenvoudige wijn in rood, wit en rosé wisselde niet. Haar vader zou het slurpwijn noemen. Gelukkig paste bij een Spaans café geen Franse wijn en hoefden ze die discussie niet aan te gaan. Na de dood van het wijnboertje ontdekten ze dat hij zijn drank niet eigenhandig bottelde, maar betrok van een naburige fabriek, van een eigen etiket voorzag en aan buitenlanders verkocht als wijn die sedert vele generaties door zijn familie werd gemaakt. Het bleek geen nadeel. De fabriek bracht de flessen nu, voorzien van hetzelfde etiket, met een vrachtwagen naar hen toe op haar toer door West-Europa, en de lange ritten naar Spanje met het oude busje behoorden daarmee tot het verleden. Zullen we nu naar je moeder gaan? Ze stonden buiten de draaideuren van het congrescentrum. Aan de gevel wapperden Europese vlaggen. Vincent had twee stokjes met garnalen in zijn handen. Haar maag trok zich samen. Hoe kon ze tegen hem op? Het was onmogelijk. Ik wil naar huis. We kunnen ook eerst naar het hotel gaan. Waarom? Je moet er niet zon ding van maken. Dan maak je het belangrijk. Alsof jij je moeder zo vaak ziet. Maar ik ontloop haar niet. Ik ontloop haar? Hoe dan? Waar moet ik haar ontlopen? Je krijgt alleen spijt van de dingen die je niet hebt gedaan. Die uitdrukking had ze altijd zon onzin gevonden. Nummer 316. Ze bleven staan voor een deur met koperen art-decobeslag. Om Vincent voor te zijn, drukte ze resoluut op de bel en niet veel later deed haar moeder open. Oui? Marie verkende haar gezicht, terwijl Vincent het woord deed. Geen enkel moment had ze zich vaker geprobeerd voor te stellen dan dit, en nu viel er niets over te zeggen, behalve dat het zo gewoon was. Teleurstellend. Zo weinig magie. Ze hoorde Vincent zeggen dat ze toevallig in de buurt waren. Claire riep in sappig Vlaams dat ze geluk hadden om haar thuis te treffen, want ze was er net. Kijk maar, ze had haar jas nog aan. Marie zag de dunne, strakke huid. Fijne rimpels tekenden zich af rond haar ogen, mondhoeken en tussen de nu in een frons getrokken wenkbrauwen. Daar zouden ook bij haar de eerste rimpels verschijnen. Ondertussen greep Vincent Claires uitgestoken hand en zei dat hij wel kon zien waar Marie haar looks vandaan had. Claire glimlachte gevleid en noodde hen binnen. Marie voelde haar hand op haar schouder, en de zachte druk waarmee ze naar binnen werd geduwd. Het appartement van Claire en haar man Antoine was chic op een ingetogen manier. Haar moeder stelde hen voor aan haar echtgenoot, met wie ze twaalf jaar getrouwd was. Ze was niet lang alleen geweest. Antoine had een opvallend gaaf gezicht, waarvan de gezondheid werd benadrukt door een volle bos krullend grijs haar. Hij droeg bretels over een overhemd, dat strak om zijn buik spande. Ze dacht aan de wat oudere, maar fitte mannen die op vrijdagavond het café frequenteerden en deelde hem in bij de bon vivants. Na de onwennigheid en de obligate vragen - Hoe gaat het met je studie? Heb je een bijbaantje? Ben je al in Japan geweest? - was een geanimeerd gesprek ontstaan tussen Vincent, Claire en Antoine. Niemand leek zich bewust van haar aanwezigheid. Ze ging op in het geheel van de ruime living waar geen enkel meubelstuk of decoratie overheerste, luisterde, keek toe met toenemende verwondering, en ze knikte en glimlachte op min of meer de juiste momenten. Met zijn charmes en innemende manieren wond Vincent Claire moeiteloos om zijn vinger. Zelfs Marie’s vriendinnen vonden hem de ideale schoonzoon. Ze lachte kirrend om zijn grapjes, en voor het eerst drong de volledige betekenis van het werkwoord kirren tot Marie door. Eerst een hoog geluid om de aandacht te trekken, gevolgd door een behaagzieke lagere toon, abrupt afgebroken met een vluchtige blik op de toehoorder om het resultaat te bekijken. Claire had een uitzendbureau voor kantoorpersoneel. Zelf zag ze eruit als een supersecretaresse. Heel slank; haar uiterlijk onberispelijk. Een boblijn in het bruine haar, nagels in French manicure, de bijna magere benen over elkaar geslagen, een strakke zwarte rok tot een handbreedte boven de knie. Opmerkelijk stevige borsten spanden zich onder een crèmekleurige blouse en Marie vroeg zich af of die altijd zo geweest waren of dat de zwaartekracht op zeker moment middels een kleine ingreep een zetje terug had gekregen. Maar welk kind herinnert zich de borsten van zijn moeder? Ze herinnerde zich een foto waarop haar moeder dromerig tegen de witte muur van de schuur van de boerderij leunde. Hierop was ze zelf ook te zien. Ze was een jaar of twee en keek verlegen in de camera. De handen van haar moeder rustten op haar schouders. Ze droegen beiden dezelfde rode zomerjurk met witte stippen. Polkadots. Ze kon zich voorstellen wat haar vader in Claire gezien had. Hij was bedrogen, uiteindelijk. Ze was geen Francaise, geen petite-Parisienne, maar Vlaamse, hoezeer ze haar vocabulaire ook doorspekte met stopwoorden als voilà  en dites-donc. Veel veranderd was ze niet; nog altijd een koket meisje. Of haar ouders ooit van elkaar gehouden hadden, wist Marie niet. Haar vader had ze het nooit durven vragen. Feit was dat haar moeder op Arkadia niet had gevonden wat ze zocht en langer blijven een verspilling van tijd en jeugd had gevonden. Marie wreef over haar armen, waar kippenvel op stond. Kon ze nu maar naar buiten lopen en gaan rennen. Rennen was het enige wat haar rustig kreeg. En warm. Antoine bood Vincent een Cubaanse sigaar aan uit een grote doos. Hij pakte er een uit en haalde die in navolging van Antoine langs zijn neus. Hij knikte waarderend en vertelde over de visafslag in IJmuiden waar hij drie keer in de week naartoe ging. Antoine kende IJmuiden. De vis was daar goed. Had hij het café overigens in gezamenlijk eigendom met zijn vriendin? Ze merkte hoe Vincent naar haar gluurde. Hij ving haar blik en glimlachte. Antoine zag het ook en trok zijn conclusie. Hij had het fout. Ze liet hem in de waan. Dit was geen moment om het gesprek te verstoren. Ik zou best naar Zuid-Afrika willen, zei Vincent. Ik wil die boerderij weleens zien en het moet een heel mooi land zijn. Het ies ook mooi. Maar wat is mooi? Een ansichtkaart is mooi. Voor mij was Zuid-Afrika de verkeerde keus. Stel je voor: een schaal bonbons. Eén is je favoriet. Je ziet hem dadelijk. Glanzend en donker ligt hij bovenop en je hoopt dat hij er nog is als de schaal bij jou belandt. Je hebt geluk en je bijt hem meteen doormidden, zo nieuwsgierig ben je en dan heb je spijt. Hij is gevuld met mierzoete, roze fondant. Afschuwelijk. Maar wat kun je doen als je in gezelschap bent? Claire sloeg haar zwart aangezette wimpers op naar Marie. Het ies een kwestie van smaak natuurlijk. Alles ies een kwestie van smaak. Antoine opende een nieuwe fles wijn en knipoogde. Maar over goede wijn valt niet te twisten. Daar zou haar vader anders over denken. De ogen van haar moeder zochten wederom de hare. Hoe is het met je vader, Marie? De vraag trof haar als een harde bal tegen het hoofd. Goed, hij is terug naar Afrika. Terug naar de roze fondant. Parelwitte tanden. Naar Arkadia. Antoine vulde de glazen opnieuw. Ze bedankte. Marie loopt de halve marathon in anderhalf uur. Sporters moeten vroeg naar bed. Ze stond op en keek naar Vincent. Met een overdreven spijtig gezicht keek hij terug en vervolgens naar Antoine en Claire, maar ze bleef staan en hij volgde. Het echtpaar deed hen uitgeleide, met de armen om elkaar heen geslagen. Claire zei dat ze de volgende keer even moest bellen, dan zou ze zorgen dat Marie’s halfbroertje er ook was. Hij was nu net een paar dagen met school in de Ardennen. Dat zul je altijd zien, zulke dingen. Ze liepen terug naar de auto, die in een stille zijstraat vlak bij het appartementencomplex waar haar moeder woonde geparkeerd stond. Vincent was opgelucht zijn laatste aanwinst net zo aan te treffen als hij hem had achtergelaten. Hij zette zijn auto bij voorkeur in een bewaakte stalling. Dat was best gezellig, vond je niet? Ja. Je moeder ziet er nog goed uit. Hoe oud is ze precies? Misschien is ze nog wel vruchtbaar. Voor de auto bleef ze staan en draaide zich om. Was het nodig om haar helemaal in te pakken? Ik ga je moeder niet af zitten zeiken. We komen zomaar aanwaaien. Die mensen schrikken ook. Daar heb ik niks van gemerkt. Heb je spijt? Ik wil naar huis. Het hotel is al betaald. Dat betaal ik je terug. Hoeveel was het? Doe niet zo flauw. Het is een fantastisch hotel. Elke kamer heeft een ander design van een topontwerper. Het heeft in elk tijdschrift gestaan. Ze deed of ze weg wilde lopen. Ga jij maar. Dan ga ik wel met de trein. Vincent liep op haar af en pakte haar vast. We gaan naar het hotel, uitrusten en dan kunnen we alsnog naar huis, als jij dat wilt. Marie keek hem aan. Ze moest zo snel mogelijk weg uit Brussel. Een vreselijke stad, lelijk van buiten, rot van binnen. Alsjeblieft. De greep van zijn handen om haar middel werd zwakker. We hadden niet moeten gaan. Ik heb je zitten pushen. Heb ik je zitten pushen? Ze duwde zijn handen weg en liep om naar de bestuurderskant. We gaan naar huis. En ik rij. Jij hebt te veel gedronken. Weifelend bleef hij staan. Maar weet je dan hoe je de stad uit moet? Dat weet jij toch? In Brussel had Vincent nog gespannen naast haar gezeten en haar tal van aanwijzingen gegeven, maar eenmaal op de snelweg was dat minder geworden en nu, voorbij Antwerpen, ontspande hij zich. Ze had zich afgevraagd waarom ze nu ineens wel in zijn auto mocht rijden. Schuldgevoel kon het niet zijn. Daar deed hij niet aan. Het was bijna een huwelijksaanzoek, de manier waarop hij na zo vaak nee zeggen ineens ja had gezegd. Ze keek opzij. Hij sliep bijna, onderuitgezakt in de comfortabele leren stoel. Ze was hem er dankbaar voor. Het maakte de avond tot een triomf, zorgde ervoor dat ze in een overwinningsroes naar huis kon keren. Ongemerkt drukte ze het gaspedaal dieper in. Voor haar moeder was ze een kennis van vroeger. Iemand met wie je bij de uitgang van de supermarkt een praatje maakte. Hé, hallo! Hoe gaat het? Je bent niets veranderd. We zijn druk, maar we bellen. Al haar woede richtte zich op één punt, hoopte zich op in razernij, een plek buiten haar, weg van haar, via haar voet en het gaspedaal naar het asfalt. Marie! Vincents schreeuw klonk langgerekt. In één beweging schopte hij haar voet van het gaspedaal en greep het stuur van de slingerende auto. Zijn ellebogen prikten als skistokken in haar borst, tot het punt dat ze geen lucht meer kreeg. Zijn voet zocht de rem. Ze drukte zichzelf zo diep mogelijk in de rugzitting. Hij ontweek de vangrail op een haar na en bracht de auto slippend tot stilstand. In een reflex stapten ze allebei haastig uit. Marie liep weg, dansend, zwevend. Er was niets gebeurd. Het was een droom. Ze leefden. Vincent, die bij de auto was gebleven, keek haar geschrokken aan en schudde zijn hoofd. Al lopend spreidde ze haar armen wijd naar hem uit. In de verte reed een vrachtwagen geluidloos voorbij. Gelukkig was ze, zo gelukkig. Ik heb niks! Ik hou van je! Hij lachte. Ze bleef achteruit lopen, overmoedig, gewichtloos. Haar voet maakte contact met iets. Getraind hardloopster als ze was, wist ze dat het aluminium was, een blikje. Marie! Ze tolde om haar as. Haar benen schoten als die van een dansmarieke alle kanten uit, maar hervonden het evenwicht niet. Ze zag Vincent rennen, maar hij kwam niet vooruit. Net als in de grote, houten ton in de speeltuin. In het binnenste van de ton rende je je gek en als je niet hard genoeg rende, ging je over de kop. En als je wel hard genoeg kon rennen, bleef je op dezelfde plaats en dat was alles. Zij kon harder rennen dan hij. Ze viel en klapte met haar hoofd tegen de vangrail. Precies op de plek waar de horizontale en verticale platen elkaar kruisten. Het zeskantige holle uitsteeksel dat de verbinding ertussen vormde, boorde zich diep in haar slaap. In het ziekenhuis liep Henk door lange glazen gangen met deuren die bij het naderen van zijn voetstappen automatisch opengingen. In dit niemandsland zonder grenzen tussen dag en nacht, rijk en arm, jong en oud, liep hij bij de volgende zwenkdeuren frontaal tegen Shelley op. Zij vond het toeval, hij niet. Hij vroeg hoe het met Marie ging. Afwachten, zei ze. Ze was al een paar keer geweest, maar had tot nu toe geen verandering gezien. Maar zijn vader maakte het goed, naar omstandigheden. Zijn verleden ging het heden steeds meer overvleugelen, maar de patiënt heeft daar zelf meestal minder last van dan de omgeving. Hij had het vaak over vangen. Was dat misschien een spelletje uit zijn kindertijd? Verward keek hij haar aan. Hij had niet naar zijn vader gevraagd. Shelley zei dat ze naar haar werk moest en liep snel door. Roerloos lag Marie op het witte bed, omgeven door apparatuur. De laatste keer dat hij in een ziekenhuis was geweest, was bij haar geboorte, maar zo had hij het zich voorgesteld. Haar gezicht was van een intense bleekheid. Een kind. Vincent zat ontredderd op een stoel bij het raam. Hij stond op en gaf Henk een hand. Zijn lichaam dekte daarbij een deel van het raam af, wat het licht in de kamer even merkbaar dempte. Dag, meneer Keppel. Marie is sterk. De dokter zegt dat ze er weer helemaal bovenop komt. Mits ze snel bijkomt, had de neuroloog eraan toegevoegd. Ik dacht echt dat ze haar moeder wilde zien, stamelde Vincent. Eigenlijk weet ik bijna niets van haar. De doorwaakte nacht was Vincent aan te zien. Zoals Marie weer een kind leek, leek hij in één nacht volwassen te zijn geworden. Zijn blik dwaalde van het gezicht van zijn dochter naar de halfgesloten luxaflex, waarachter de zon omhoogklom. We zijn een rare familie. Vincent zweeg. Heb jij veel contact met je familie? We kunnen goed met elkaar overweg, maar lopen de vloer niet bij elkaar plat. We zien elkaar op verjaardagen en dergelijke. Hij probeerde te bedenken wat hij ervan vond dat Vincent en Marie in Brussel waren geweest. Heel graag wilde hij er een mening over hebben, zich afvragen of het niet gebeurd zou zijn als ze niet bij Claire waren geweest, maar het lukte hem niet zijn gonzende hoofd tot bedaren te brengen en zijn over elkaar buitelende gedachten te ordenen. Liever dan denken wilde hij voelen. De zaken hadden onherroepelijk hun keer genomen. Hou je van haar? Ja, zei Vincent. Hou je echt van haar? Vincent bevestigde dit nogmaals en legde er meer nadruk op. Marie’s handen lagen smal boven de deken. Hij voelde of ze warm waren. De temperatuur leek hem normaal.

Apetrots bracht Henk Claire mee uit Frankrijk naar Zuid-Afrika. Trots dat hij, een jongen met zon simpele achtergrond, zon trofee veroverd had. Het leek heel romantisch, een bruid uit een ander land, maar het was wel een gedoe. Nu had ik er twee die aan tafel alleen liflafjes bliefden. Voor zover ze al iets at, want dit soort wichtjes leeft van de lucht. Zelfs tijdens haarzwangerschap wilde ze niet fatsoenlijk eten. Met kroketten, wat voor mijnkinderen altijd een traktatie was en waar je mij toen ik zwanger was voorwakker kon maken, hoefde ik bij haar niet aan te komen. Waarschijnlijk ben ik niet de enige die zich weleens heeft afgevraagd wat Claire in onze Henk zag. Laat ik het zo zeggen: ik heb de liefde tussen hen nooit gezíén. Ik denk dat er iets misgegaan is, net als tussen Gradus en mij,waardoor Henk in beeld kwam. Zelfs acht ik het niet uitgesloten dat Marie een andere vader heeft. Ze zijn halsoverkop getrouwd en nog geen acht maanden daarna is Marie geboren. Ik zie Claire er wel voor aan, en dat bedoel ik niet onaardig. Ze had gelijk dat ze haar kind in een gezin wilde laten opgroeien. En wat dat vaderschap betreft: Henk kan ook rekenen. Ik was niet zon leuke schoonmoeder voor Claire, echt een uit een boekje. Afstandelijk. Misschien was ik een beetje jaloers op haar. Ze was dartel, dat wil iedereen wel zijn. Claire wachtte niet af tot de tijd het tij zou keren en de blikken zouden verzachten; ze is haar eigen weg gegaan. Wij waren niet bij de bruiloft, maar haar ouders ook niet. Claire en Henk zijn getrouwd in het kleine dorp in Zuid-Frankrijk waar ze toen allebei woonden. Ook dat is zo romantisch. Ik stel me lange tafels voor op een plein,maar die zijn leeg, want iedereen danst. Ik weet niet wat dat is met mij,maar hoe ouder ik word, hoe meer ik de romantiek in dat soort dingen zie. Het kan ook zijn dat ik sentimenteel word. Claire was au pair bij een Engelse familie die in hun Franse kasteel de zomermaanden doorbracht. Op drie jongetjes moest ze passen, een tweeling van vier en een jongetje van drie. De verhalen die ze daarover vertelde... Nog een geluk dat Marie een meisje was.In zon klein dorp trek je als jongelui vanzelf naar elkaar toe. Zeker als je allebei buitenlander bent, hoewel Henk lang gedacht heeft dat Claire Francaise was. Maar zij heeft hem niet bedrogen, dat heeft hij zelf gedaan. Hij zag wat hij wilde zien. Andersom heeft Henk haar misschien bewust of onbewust een verkeerde indruk gegeven van de omstandigheden op Arkadia, of het was Afrika dat haar lokte. Enfin, ik weet het niet, maar je kon zien dat alles haar hier tegenviel. Ja, 1972, wat stelde Kaapstad toen voor, als je Parijs kent en Londen? In de kerk in Wellington viel ze op. Verder waren er niet veel plaatsen waar ze kon schitteren. Af en toe kregen ze een uitnodiging voor een partij of braai. Henk werd zeker meer uitgenodigd dan voorheen. Was ze voor hem een trofee, voor anderen was ze een bezienswaardigheid, met haar pakjes uit Parijs, parfums en wufte schoentjes waar een normaal mens geen tweestappen op kon zetten. Maar zoals dat gaat, was het nieuwtje er snel af. Voor haar ook. Ze begon zich te vervelen. Eerst ging ze in haar eentje naar dansavonden van de Belgische vereniging in Stellenbosch en ze vond nog een tijdje een hobby in het beplanten van de borders. Als ze dat echt leuk had gevonden, had ze daar wel een bedrijfje in kunnen beginnen. Elke plant kreeg zij in bloei en ze maakte combinaties waar je zelf niet zo snel op zou komen. De tuin is daarna nooit meer zo mooi geweest. Ze hield vooral van bloemen en zette rustig lobelias en ereprijs bij elkaar, blauw op blauw, met op de achtergrond het appelgroen van een buccostruik. Of ze plantte Spaanse margrieten in een perk witte camelias met in het midden een uitsparing voor een grote dontella. In België en Nederland bestelde ze allerlei zaden en bollen en tegen de tijd dat die werden verwacht, zat ze als een kind naar de post uit te kijken. Ach, ze was ook nog maar een kind. Tegen het einde van haar zwangerschap moest en zou ze naar huis. Ze was bang voor de bevalling, zei ze. Maar het was de heimwee waarvan ze niet meer kon eten en slapen. Henk was niet te vermurwen. Zijn kinderen moesten op Arkadia geboren worden. Dat is de enige keer dat ik hem ten opzichte van haar voet bij stuk heb zien houden, want voor de rest was hij een en al toegeeflijkheid. Hij dacht dat hij zo uiting gaf aan zijn liefde. De manier waarop zij naar hem keek, wanneer hij het over kinderen had,zei mij genoeg. Zodra ze kon, zou ze haar hielen lichten. En zo is het gegaan. Ze heeft haar kans afgewacht en is vertrokken als een dief in de nacht.s Ochtends lag er een briefje op tafel, geadresseerd aan Henk en Marie,die twee jaar was. Wij maken elkaar niet gelukkig. Laten we anderen gelukkig maken. Liefs, Claire.

Elke maand betaalde hij vanuit Zuid-Afrika trouw de contributie aan zijn fietsvereniging in Nederland. Deze zondag kon hij eindelijk weer eens een tocht meefietsen met zijn clubgenoten. Ze reden in een lange sliert door de duinen. Voor de middag was hij al doodop. Om niet de hekkensluiter te zijn, ging hij de strijd aan met het oudste clublid, een man van eenenzeventig. Hij werkte zich in het zweet en won, maar bezuurde het na de lunch. Het bier zakte in zijn benen en de middag was nog tachtig kilometer lang. De aower kreeg zijn revanche. De hele middag fietste Henk vervolgens achteraan in de stoet en zag de afstand tussen hem en de rest steeds groter worden. Het enige voordeel daarvan was dat het logo van de sponsor ook een stipje in de verte werd. Vandaag droegen ze hun shirts met het gemoderniseerde logo voor het eerst. Het olijk lachende varken had plaatsgemaakt voor een knipogende koe. Vlees van Piet, beter is er niet, was de nieuwe slogan. In het ziekenhuis, op de stoel bij Marie, tolde hij van vermoeidheid. Het zien van haar bewegingloze gestalte was al bijna genoeg om door slaap overmand te worden. Hij pakte de bundel vertaalde haikus van het nachtkastje en las haar voor. Dikke huisjesslak; ook jij, beklimt de Fuji, maar langzaam, langzaam... Het boek gleed uit zijn handen op de grond. Hij bukte zich en bedacht dat hij maar even naast Marie moest gaan liggen. Dat zou ze niet erg vinden en misschien was het juist goed. Contact. Zijn handen reikten al naar de witte sprei, toen een heldere stem zijn slaap op de vlucht joeg. Hé, wie ligt er hier in coma? Aan de andere kant van het bed stond een vrouw van een elegantie zoals hij zowel in Nederland als in Zuid-Afrika maar zelden aantrof. Ja, kijk maar goed, iek ben het. Helemaal niets veranderd. Merci beaucoup, mon chéri. Haar mond zou altijd te groot blijven voor haar gezicht. De twee rijen tanden, kaarsrecht en wit, konden die ruimte niet goed vullen. Ze monsterde hem langdurig. En jij ook niet, voegde ze eraan toe. Claire. Wie heeft jou gebeld? vroeg hij. Die leuke vriend van haar. Zo charmant. Je weet toch dat ze bij mij zijn geweest? Ja. Dát was heel gezellig, maar dit ies een ramp. Het komt goed. Heb je de dokter gesproken? Wij moeten met de dokter spreken.Ik dacht echt dat ze haar moeder graag wilde zien. De woorden van Vincent speelden door zijn hoofd. Dat ze er niet over praatte, wilde niet zeggen dat het haar niets kon schelen. Hij dacht dat ze gelukkig was. Dat haar leven op orde was met Vincent, het café, de sport. Ze was omringd door vrienden en activiteiten, een volmaakt leven. Had hij zich vergist? Was het mogelijk dat het auto-ongeluk geen ongeluk was geweest? Onzin, ze zou nooit een ander opzettelijk daarin meetrekken. Maar ze had wel dood kunnen zijn en Vincent ook. Bizar. Vincent had hem de details verteld. De afwezigheid van Claire was voor Marie geleidelijk even alledaags geworden als naar school gaan of tandenpoetsen. Tijdens haar puberteit had hij zich zorgen gemaakt, maar ze was lief en ijverig en maakte nooit verwijten. Sinds haar eenentwintigste verjaardag groot was gevierd en hij kort daarop was teruggekeerd naar Arkadia, had hij gedacht dat het klaar was. Maar dat iets gewoon werd, wilde niet zeggen dat het voorbij was. Hij had beter moeten weten. Meisjes hebben niet per se hun moeder nodig, maar wel een moederfiguur. Die had ze gehad, meende hij: zijn moeder en zijn zus waren altijd in de buurt geweest. Met geen enkele redenering overtuigde hij zichzelf. Hij kende haar slecht, de persoon die hem het meest dierbaar was in het leven. Of zou moeten zijn. Hij had aan Vincent gevraagd of hij van haar hield en Vincent had ja gezegd, het enige goede antwoord, maar hij had veel meer willen vragen. Bijvoorbeeld wát hij dan precies voelde en vanaf wanneer. De schraalheid van zijn gevoelswereld openbaarde zich in volle omvang. Van Shelley hield hij niet, dat was gekte, een bijna obscene bezetenheid. Van Bernard wel, anders zou hij dit leven niet leiden. Maar Bernard was geen mens, maar een god, iemand aan wiens dwingende wetten hij onderworpen was zonder een eigen wil. Offers moesten geplengd worden. Zijn hart trok zich samen. Marie. Omdat hij zich had laten afleiden. Daar hielden goden niet van. Die deden niet aan vrije dagen. Samen met Claire ging hij naar de behandelend neuroloog van hun dochter. Uit hoofde van zijn beroep zou de arts neutraal over hen denken als de ouders van. Hij zou niet aannemen dat zij samen naar huis zouden gaan; hij zou zover niet gaan in zijn gedachten. Zijn terrein was exact afgebakend. Informatie overbrengen aan de ouders van de patiënt. De neuroloog, een kalende vijftiger met bril en witte jas, had niets nieuws te vertellen. De schade zou pas vastgesteld kunnen worden als Marie uit haar coma zou ontwaken. Dat er schade was, was zeker, maar over de omvang ervan en de gevolgen voor haar verdere leven kon hij nu niets zeggen. Op de scans waren de getroffen gebieden weliswaar goed zichtbaar, maar vooraf kon niet vastgesteld worden of en in hoeverre gezonde hersendelen de functies van beschadigde gebieden zouden overnemen. Vincent zat aan het voeteneind met zijn rug naar Marie, die hij een koptelefoon over het hoofd gezet had. Een aantal cds lag op de sprei uitgespreid. Op zachte toon besprak hij de hoesjes met Frederieke. Net als Vincent trof Henk haar hier vrijwel dagelijks aan. Ze

zaten openlijk te flirten en dat irriteerde hem behoorlijk. Hij ging op zijn vertrouwde plaats bij het hoofdeinde zitten. Het boek met de haikus was open blijven liggen op de plek waar hij de vorige keer was geëindigd. Hij las verder. De eik verheft zich en bekommert zich geenszins om de kerselaars. Shelley kwam binnen, en met de geroutineerdheid van haar beroep reorganiseerde ze de spullen op Marie’s nachtkastje, voordat ze hem wenkte mee te komen. Ze liepen door de lange gangen. Buiten voor het ziekenhuis, met uitzicht op de parkeerplaats en af en aan rijdend verkeer, pakte Shelley haar sigaretten. In een reflex schudde hij zijn hoofd, ofschoon ze hem niets aanbood. Marie kan nog weken in coma blijven, zei ze. Maanden of jaren. Wat ga je doen? Die vraag had hij zichzelf vele malen gesteld, maar het antwoord evenzoveel keren op de lange baan geschoven. Ik lees voor, zei hij. De dokter zegt dat het goed is om te blijven communiceren. Dat kunnen anderen ook. Ze heeft genoeg mensen om zich heen. Bijna terloops keken ze elkaar aan. Wat kan ik nog meer doen? Teruggaan. Waarom? Een zwak verweer. Er moet een einde aan komen. Boven Senegal werd hij wakker. Op tien kilometer hoogte was Andile zijn dromen binnengedrongen. In zijn kraakheldere poloshirt, korte broek en witte gymschoenen stond hij aan de rand van een net omgeploegde akker voor het fijnbos en keek recht voor zich uit, alsof hij poseerde voor een foto. Hij hield iets met beide armen tegen zich aan gedrukt, hief zijn armen en liet los. Een kip fladderde recht omhoog. Hij tuurde naar de top van de heuvel. Zijn landje lag er nog net zo bij als hij het had achtergelaten. Met grote passen beende hij de wijngaard door op zoek naar David. Een van de arbeiders kwam hem over het pad tegemoet. Het was Slimo. Hij had een nijptang in zijn hand. Waar is David? Slimo gebaarde in de richting waar hij vandaan kwam. Bij het hek, baas. Met Sol en Cécile repareerde David de afrastering. Hij spijkerde het gaas vast aan de balken en Cécile hield het strak. Sol gaf de spijkers aan. Cécile lachte ergens om. David keek pas op toen hij pal voor hem stond. Waarom is er nog niet gegraven? David wees op het grote gat in het gaas, dat nu voor tweederde gedicht was. Wilde honden, zei David. Ze komen er elke nacht doorheen. We hadden iets afgesproken. U zei dat ik de baas was als u weg was. Dan beslis ik wat ze moeten doen. Henk pakte een schop en beduidde David hem te volgen. Met die klotehonden zou hij later wel afrekenen. Op het landje duwde hij David de schop in handen. Jij en ik. We doen het samen. David pakte de schop aan en sloeg zijn ogen neer, maar de weigering daarin was hem niet ontgaan. Baas... Hij rukte hem de schop uit handen, stak hem bij een wijnstok diep in de aarde en begon te graven. De idioot begon echter als een keeper voor het doel voor de stokken heen en weer te springen. Alstublieft, baas, doe het niet. Hij hief zijn schop op naar Davids gezicht. Aarde vloog rond. Oprotten! Weg! David bleef staan, staakte zijn verzet en droop af. Net op tijd. Het scheelde niet veel of hij was zijn geduld verloren, en dat terwijl hij hem de laatste maanden juist meer was gaan waarderen. Halsstarrigheid, ook dat hadden ze gemeen. Hij groef door, blind voor de blikken van de arbeiders verderop in het veld, blind voor zijn eigen twijfel. De wortels van de stokken staken diep de grond in. Metersdiepe gaten moest hij graven, en bij de hoeveelheid stokken wilde hij niet stilstaan. Wortel na wortel legde hij bloot. Geen enkele mocht bedekt blijven door aarde. Sommige wortels hadden zich met elkaar verstrengeld en zich diep in de grond verankerd. Met een bijl hakte hij die los van elkaar en hun stam. Na een uur voelde zijn keel aan als een staalborstel en zaten zijn handen onder de blaren. Misselijk van vermoeidheid strompelde hij toen het te donker werd om nog wat te zien terug naar het huis. De spar stak hoog boven het huis uit. Die verdomde spar. De dwang om achterom te kijken was groot, en hij probeerde zich er uit alle macht van te weerhouden. Even hield hij dat vol, toen keek hij. De onttakelde wijngaard met de wortels van de stokken boven de aarde bood in het licht van de maan een surrealistische aanblik. Hij wilde rennen, maar kwam amper vooruit. Zijn benen voelden aan als loden pijpen. Hij struikelde ergens over en raapte het op. Het was een smal, bruin verkleurd bot. Zijn ademhaling raspte en hij voelde een snijdende pijn op zijn borst.

Zijn vaders schaduw valt over de blauw-witte stof. Hij scheurt zijn ogen los en richt die weer op de kerstboom in de verte. In een fractie van een seconde registreert hij dat de lichtjes nu uit zijn, maar door zijn ogen een aantal keren open en dicht te doen, zet hij die terug op hun plaats. Henkie, kom hier! Zijn grote, sterke vader zit op zijn knieën. Naast hem ligt Jean-Luc. Zijn borstkas gaat met een schurend geluid op en neer. De scharen van de ploeg waren rondgegaan in zijn hals, maar op wonderbaarlijke wijze was zijn luchtpijp gespaard gebleven. Met korte golfjes welt het bloed uit zijn schouders op. Hun ogen zuigen zich aan elkaar vast en hij is bang door JeanLuc, die steeds platter lijkt te worden, meegetrokken te worden de aarde in. Maar zijn ogen verliezen op slag hun glans en kijken niet meer naar Henk, maar dwars door hem heen naar een gebied ver buiten de grenzen van hun landjepikveld. Open je ogen, hoorde ze iemand zeggen. Open je ogen. Ze had ze open, maar ze zag niets. Hoe lang zat ze al vast in deze donkere tunnel waarin ze niet voor- of achteruit kon? Soms was het alsof ze zich onder water bevond en niet boven kon komen. Op andere momenten voelde ze ruimte en lucht om zich heen. Dan hoorde ze flarden muziek haar cocon binnenwaaien. Eén keer hoorde ze iets dat ze kende en probeerde ze mee te zingen. Haar mond ging open en dicht als die van een goudvis, maar er kwam geen geluid uit. Daar maakte ze zich niet druk om. Het was rustig en warm; iets waar ze enorm naar verlangd had, aangezien het enige wat ze zeker wist was dat ze van een plaats kwam waar kou en chaos heersten. Net als in een sprookje was haar wens letterlijk uitgekomen. Behalve rust en warmte was er niets. Van de wereld buiten de tunnel en het bestaan van andere mensen had ze slechts een vage voorstelling. Open je ogen. Ze opende haar ogen en zag een witte wereld. Een wit plafond, een raam, dé wereld. Ze lag in bed. De deur ging open en twee verpleegsters holden naar binnen. De een kwam naar haar; de ander ging naar een apparaat dat piepte. Terug was de chaos. Ze wilde de deken om zich heen wikkelen, maar haar handen waren vastgebonden. Geen wonder dat ze de tunnel niet uit had gekund. Ze deed haar ogen dicht, maar haar wens was uitgewerkt. Terug kon niet meer. Slapen wel. Ik wil een gevulde koek. Die hebben ze hier niet. Kan me niet schelen. Ik wil een gevulde koek. Morgen breng ik een taartje van Holtkamp voor je mee. Vincent zat naast haar op bed met zijn arm om haar heen. De drukte was wennen, maar die arm was fijn. Ze had honger en ze wilde naar huis. Ze kan beter eerst iets normaals eten, een boterham of zo. Als er zo een verpleegster komt, moeten we dat vragen, zei haar oma. Ik voel me prima en ik wil een gevulde koek. Jullie doen of ik invalide ben. Hij stond op en gaf haar een kus op haar wang. Ik haal er beneden een voor je. En breng de dokter mee. Dan kunnen we naar huis. Het ene bot na het andere werd door de agenten van de technische recherche naar boven gehaald. Ze droegen handschoenen en stonden wijdbeens op de omgewoelde aarde, tussen de wijnstokken met de omhoog wijzende wortels, waar de zon fel op scheen. Hij herkende het bot dat hij vannacht had gezien en zag nu dat het een ellepijp was. Het werd doorgegeven, in een plastic zak gestopt en in een doos met de overige restanten gedaan. Over sommige stokken was een kledingstuk gehangen. Een jasje, een T-shirt, een overhemd. Iemand had de wortels willen beschermen tegen uitdroging. Hij zag dat een agent er fotos van maakte. Dat waardeerde hij. Zorgzaamheid werd niet vaak gefotografeerd. Rechercheur Ben stond naast hem. U ziet, alles gaat volgens het protocol en met respect voor de overledene en de nabestaanden. Cécile kwam langs met een dienblad met koffie. De meid liep achter haar aan met melk en suiker. Hij bedankte. Zijn hand trilde zo dat hij bang was dat hij de beker niet zou kunnen vasthouden. Die beker zou vallen en iedereen zou naar hem kijken. Achter het afzetlint verzamelden arbeiders en mensen uit de buurt zich. Shelley’s ouders waren erbij. Ze vermeden zijn blik. De rechercheur pakte een beker koffie van het blad en deed er ruim suiker bij. U bent de eigenaar van dit terrein? Hij knikte. Excuses voor de rommel. Ik had nog op willen ruimen, maar het is er niet meer van gekomen. Zo brak als wat kon hij amper op zijn benen staan. Tussen de omstanders ontdekte hij nu ook Bernard Castel. Waarom bent u hier gaan graven? Ik moest de zuurgraad verbeteren... Volgens het rapport moest er kiezel bij. Waar haal ik die vandaan? En wat kost dat? Ik dacht, ik maak de grond vast los. Dat moest toch gebeuren. Een agent van de technische recherche tilde het lint op en kroop eronderdoor. Hij hield iets omhoog. Een plastic zakje met een stukje stof erin. De blauwe kleur was vervaagd, maar het streeppatroon niet. Simone voegde zich bij haar man. Bernard sloeg zijn arm om haar heen. Met haar kleine ogen keek Simone hem doordringend aan. Bernard leidde haar weg naar een plek meer uit het zicht. Zij hadden het zakje ook gezien. Het graven kunt u beter aan ons overlaten, hoorde hij rechercheur Ben zeggen. Al is de bezetting wat krap om veel tijd aan cold cases te besteden. U moet uw werk doen. Zo is het. Blijft u in de buurt. Misschien hebben we u nog nodig. Rechercheur Ben liep terug naar zijn collegas, tien centimeter groter dan hij gekomen was. Zelf besloot hij terug naar huis te gaan; veel andere opties waren er niet. Onderweg passeerde hij een kluit arbeiders. Hebben jullie niets te doen? Het is geen zondag. Traag zette de groep zich in beweging. Hij zag nog net dat Sol een gek gezicht trok door de huid bij zijn ooghoeken met de wijsvingers omlaag te trekken, maar besloot door te lopen. Hij was in de positie noch in de stemming om Sol op zijn nummer te zetten. Vanaf het huis kwam David hem tegemoet gebeend. Hij stak een telefoon omhoog en zwaaide ermee. Uw dochter! Zo gezond als een vis! Verdwaasd luisterde hij naar de vrolijke stem van Marie. Hallo papa, alles is goed, hoor! Alles is nog hetzelfde. Zo klonk ze ook. Pas nadat hij de telefoon teruggegeven had aan David, sijpelde het nieuws dieper tot hem door. Hij liep weg van het huis naar de spar en keek vanaf daar omhoog naar zijn landje. De doorgaans verlaten plek krioelde nu van de mensen, maar hij hoorde ze niet, wat het tafereel iets onwezenlijks gaf. Opluchting maakte zich van hem meester. Niet omdat het goed was met Marie. Het was veel groter dan dat. Er was een stap gezet. Hij had nu tenminste iets gedaan waardoor de dingen beter werden en niet slechter, al leek iets als geluk of liefde op dit moment verder weg dan ooit. Bernard stapte in. Hij droeg zijn beste kleren en was glad geschoren. Zijn schoenen glommen. Gelukkig had Henk eraan gedacht zich ook wat op te knappen. Als twee kleine jongens stonden ze een klein uurtje later op hun tenen voor het raam van het mortuarium bij het politiebureau in Stellenbosch. Op een hoge tafel in het midden van de geheel betegelde ruimte waren de botten in de goede volgorde gelegd en vormden zo het skelet van een kleine persoon, een kind. De botten waren bruin. In de schedel gaapten de donkere gaten van ogen, neus en mond. Het gebit was nagenoeg intact. Op de vloer stonden plastic zakken met resten kleding en een halfvergane sandaal. Onderweg hadden ze niet gesproken, maar de stilte kon niet blijven duren. Een Noord-Europese jongen van een jaar of tien, citeerde Henk het rapport. Jean-Luc, kleine jongen. Het skelet is vrijwel intact. Een deel van de nek- en rugwervels is zwaar beschadigd. Een harde klap. Hij heeft niet geleden. De zaak is verjaard. Het onderzoek zal niet veel voorstellen. Pro forma, zodat ze hier de technieken... Laat nou maar, al die taal. Bernard liep een paar stappen weg van het raam. Hij volgde hem. Zijn pleegvader draaide zich om. We gaan hem hier begraven en dan terug naar België. Hier? Hij is altijd hier geweest. Voor hem is dit thuis en Simone wil het ook zo. Bernard liep terug naar het raam en bleef eronder staan, maar niet op zijn tenen. Het raam begon boven zijn hoofd. Daarachter lag Jean-Luc. Henk wilde herinneringen ophalen of iets opbeurends zeggen, maar kon niets bedenken. Hij is... hij was... hij was... stotterde hij. Een brokkenmaker, vulde Bernard aan. Hij liep altijd overal tegenaan. Altijd onder de blauwe plekken, dat jong. Hij had een bril nodig. We hadden al een afspraak bij de oogarts in Stellenbosch, maar dat hoefde niet meer. Peinzend keek hij hem aan. Denk je dat hij een bril nodig had? Het was een ongeluk. Vanzelf. Een ongeluk op ons terrein. Een ongeluk met een landbouwmachine. Bernard liep van hem weg in de richting van een eikenboom, maar keerde even later terug. Denk je dat ik gek was? Ik had die grond net aan je vader verkocht. Ik kende er elk plekje van. Iemand heeft hem daar neergelegd. Wie weet waar vandaan. Hij is op de weg gaan lopen in het donker, altijd op sjouw en dan... ergens tegenaan gelopen. Het was een ongeluk. Het spijt me. Dat hoeft jou niet te spijten. Hij keek naar Bernard en zag hoe de kilte een moment als een slang in zijn ogen gleed en weer verdween. Ik heb een zoon. Ik had een zoon. Schluss. Hij keek naar het gras dat welig tierde. David heeft de stokken meteen afgedekt. De meeste zullen het wel redden. Godzijdank, het bloed van mijn jongen zit erin. Misschien vinden ze nog meer. Nee, morgen is alles weer bij het oude. Denk aan die ene fles. s Avonds zat hij op de veranda achter het huis. Hij opende een fles rode bourgogne uit 1990, een Château Haut-Brion, premier cru classé. De kurk plopte. Het aroma stroomde de fles uit. Hij deed niets. De volgende dag goot hij de fles leeg en ging naar de schuur waar de nieuwe wijn van zijn landje borrelde in de gistbakken. Het ging niet om één fles. Honderden, duizenden flessen moest hij vullen. Zodra hij de schuur opendeed, werd hij overvallen door een weerzinwekkende stank. Op zoek naar de oorzaak, speurde hij naar sporen van muizen of bedorven etensresten. Aan de achterzijde ontdekte hij een kleine opening tussen deur en muur, niet meer dan een uitgedijde kier. Hij klom de stalen trap van de gistbak op en keek naar beneden. In de paarse, borrelende most dreef een dode hoender. Kippen konden niet vliegen, maar ook niet zwemmen. De dokter kwam binnen en gaf haar een hand. Mag ik naar huis? was het eerste wat ze vroeg. Ze zat in haar spijkerbroek op het hoge bed met haar benen bungelend over de rand, alsof ze toevallig was langsgekomen en even was gaan zitten. In principe wel, zei hij. Triomfantelijk keek ze Vincent aan. Ik zei het toch! Oké, ik heb lang geslapen, maar dat had ik nodig. Het is zo druk geweest. Nu is alles weer oké. De dokter wil je iets vertellen, zei Vincent, doe eens rustig. De neuroloog vertelde haar dat een deel van haar geheugen weg was en dat ze zich voortaan moeilijk zou kunnen concentreren. Studeren was niet haalbaar meer en ze zou alleen eenvoudig werk kunnen doen. Autorijden was vanwege die concentratieproblemen eveneens uitgesloten. Ze lachte uitgelaten. Ik mocht toch al nooit in zijn auto! Je zult tegen grenzen oplopen. Dat moet je accepteren. En er is nog iets, waarschijnlijk heb je het zelf al gemerkt... Ongeduldig haalde ze haar schouders op. Ik voel me prima. Ze keek naar Vincent en zag nu pas dat hij lang niet zo vrolijk was als zij. Je reukvermogen is verdwenen en ook dat zal niet meer terugkomen. O, daar wen ik wel aan. Als mijn vader dat zou overkomen... die leeft van zijn neus, maar ik ben alleen maar blij dat ik leef. De dokter gaf hun een hand, wenste haar het beste en vertrok. Samen stopten ze haar spullen in een weekendtas. Vincent legde iets in het nachtkastje en sloot het deurtje. Ze trok het open en haalde er een boek uit met een blauwe kaft en vreemde tekens op de voorkant. Wat is dit? Hier las je vader je uit voor. Kan hij dat? Het is een tweetalige uitgave. Het zijn haikus. Ze sloeg het boek op de eerste pagina open en las de opdracht: Voor mijn dochter Marie voor haar eenentwintigste verjaardag, papa. Daarna keek ze weer naar de kaft. Wat voor taal is dit? Het lijkt wel Chinees. Je was voor het ongeluk net gestopt met je studie Japans. Ze bladerde door het boek vol vernuftig in elkaar gestrengelde tekens op de linkerpagina en Nederlandse tekst op de rechter. In de kanttekening waren in het Nederlands aantekeningen gekrabbeld met hier en daar een paar Japanse tekens. Dat moest haar handschrift zijn. Haar euforie was verdwenen. Van wat ze vergeten was, zou ze nooit een lijstje kunnen maken. Ze zou het moeten doen met wat andere mensen verkozen haar mede te delen: hun interpretatie van hun verleden, waar zij op een of andere manier deel van had uitgemaakt. Anderen zouden voor haar herinneringen ophalen, elkaar aanvullen en tegenspreken. Het waren niet haar herinneringen, maar dat zouden ze worden. Een lapjesdeken van haar met anderen gedeelde leven. De rest was aan de vangrail blijven hangen. We hebben het café, zei Vincent. Dat is niet zo ingewikkeld. Samen met haar liep hij over de maanverlichte weg. De steentjes krasten onder zijn schoenen. Hij hield haar stevig bij de hand. Geen moment vond hij het raar om met zon klein meisje midden in de nacht op stap te zijn. Maar zij rukte zich los en rende op de barakken in de verte af. Hij bleef staan en keek haar na. Ze keek niet om. Dat had hij ook niet verwacht. Nooit eerder was hij zich zo bewust geweest van de kleur van zijn huid. Shelley had het nieuws van haar ouders gehoord en belde hem. Hij zei dat Jean-Luc morgen werd begraven. Het interesseerde haar slechts matig. Ik weet niet eens hoe dat kind eruitzag, zei ze. Het wachten is op Andile. Ze graven niet meer. Volgens de politie ligt hij daar niet. Hoe kunnen ze dat nu al weten? Ze hebben alles afgezocht en het terrein weer vrijgegeven. Vreemd. Waarom? Andile ligt daar niet. Hoe weet je dat zo zeker? Twee kinderen worden samen vermist en één wordt gevonden. Dan moet de tweede ook dichtbij zijn. Jean-Luc is onder een ploeg gekomen, Andile niet. Nee, dan was hij nu ook gevonden. Shelley zweeg even. Hij hoorde haar ademhaling. Gejaagd en ondiep. Als hij niet dichtbij is, is hij ver en dan is er een kans dat hij nog leeft, zei ze. Hij zat in zijn auto en keek hoe de genodigden terugkwamen van de begraafplaats achter de kerk van Wellington. Met rituelen en bescheiden plechtigheden was een kind van tien jaar begraven, en iedereen die hem gekend had in die tijd, groot of klein, was nu dood, bejaard of minstens middelbaar, zoals hijzelf. Erg enerverend, spannend of uitdagend waren de meeste levens na de verdwijning van Jean-Luc niet verlopen. Henk meende dat zijn vriendje niet veel gemist had, maar hij zou daar zelf wellicht anders over gedacht hebben. Met zijn fijne gelaatstrekken en blonde lokken had hij misschien wel willen blijven leven voor de liefde. Simone en Bernard gingen voorop, gevolgd door een handjevol mensen. Simone was in het zwart gekleed, volledig in het nieuw. Haar bestaan was niet schimmig meer. Ze was nu de moeder van een dode zoon en daarmee was eindelijk haar toekomst bepaald. Over een week zouden ze teruggaan naar België en de rest van hun jaren slijten in een dorp waar de huizen dikke, bemoste muren en kleine ramen hadden. Zon dorp in de Ardennen waar het altijd herfst is. Enige tijd geleden al was het grootste gedeelte van hun huisraad en bezittingen in een container geladen en per boot vooruitgestuurd naar Duinkerken. De boot voer nog op de Atlantische Oceaan. Op zeker moment zouden de Castel’s over de boot heen vliegen en de tijd inhalen. Arm in arm liepen Bernard en zijn vrouw naar hun auto. Ze gingen naar Grande Roche in Paarl voor de lunch. Een uitstekende keuze. In het verleden was Henk er regelmatig met Bernard geweest. Dat hotel was een van de beste plekken in Zuid-Afrika om wijn te drinken. Hij voelde de blik van Bernard als een schaduw over zijn auto gaan. Onbeweeglijk bleef hij zitten en liet het passeren. De Castel’s hadden hun hielen nog niet gelicht of hun huis werd afgebroken. IJzeren slingerkogels beukten de muren eruit. De omringende heuvels zuchtten ervan. Bernard had voor veel geld zijn grond verkocht aan een projectontwikkelaar. Er zou een golfterrein komen en tweede huizen voor de snel groeiende middenklasse uit Johannesburg en Kaapstad. Daarmee kon Bernard de kloostergrond financieren waarmee hij Simone weer tot spreken had verleid. Voor het eerst sinds zijn terugkeer naar Arkadia had Henk niets te doen. De oogst van het landje was verloren, die van het andere land gebotteld door de kwv en waarschijnlijk al onderweg naar een bestemming in Europa, Amerika of Australië. De gistbakken waren grondig gereinigd, maar natuurlijk had hij ze verkocht. Alles waarmee zijn wijn in contact stond moest zuiver zijn. Binnenkort zou hij nieuwe aanschaffen, maar dat had geen haast. Zijn landje verkeerde nog in halfonttakelde toestand, ondanks dat David en de arbeiders zoveel mogelijk stokken hadden herplant. Van wat besteld moest worden had David een lijst gemaakt. Zelf meed hij die plek. Officieel was hij niet in staat van beschuldiging gesteld, noch was hem verboden er te komen, maar hij had er nu niets te zoeken. Hij had een nieuwe routine. Lang uitslapen, rondwandelen in de wijngaarden, misschien wat simpele klusjes. Aan het einde van de dag pakte hij meestal de fiets om boodschappen te doen in Wellington, of verderop als hij zin had. s Avonds zat hij op de veranda. De dagelijkse gang van zaken liet hij aan David over. Af en toe gaf hij adviezen over wijnbouw aan Nederlanders, Fransen of Zwitsers. De laatste tijd kwamen er veel buitenlanders naar de Kaap. Een nieuw soort emigranten. Vooral de driehoek Stellenbosch, Franschhoek, Paarl was in trek. Voor de meesten was het een hobby. Na hun vroege pensionering of de succesvolle verkoop van hun bedrijf begonnen ze een wijngaard, eventueel in combinatie met een bed & breakfast. Soms voelde hij afgunst over het gemak waarmee anderen de stap zetten naar wat voor hem een levensvervulling was. Zijn reden om te leven, in feite. Om te blijven leven. Tevens verwarde het hem. Als het zo makkelijk was, stelde het misschien niets voor. Maandenlang hoorde hij niets van zijn zus en hij veronderstelde dat haar pogingen om Arkadia terug te krijgen of tenminste hem zoveel mogelijk dwars te zitten, op een lager pitje waren komen te staan sinds ze in Kaapstad woonde. Maar toen hij terugkwam van de groothandel stond Betty hem op te wachten, samen met haar schoothondje Kishore, en hij zag dat ze niets aan vastberadenheid had ingeboet. Perceel 18A wordt onder curatele gesteld, zei ze, nog voor hij haar had kunnen begroeten. Dit ging over het landje. Hij voelde het gevaar en wist zich geen houding te geven. Ze vertelde dat perceel 18A als laatste aan de grond van de Keppel’s was toegevoegd. Dat was hem bekend. Zijn vader had het van Bernard gekocht. Volgens Betty hadden hun vroegere buren dit stuk illegaal verworven. De vorige eigenaars van de grond dienden opgespoord te worden en zolang dat niet was gebeurd of uitgesloten werd dat er vorige eigenaars waren, was de grond van niemand, en zeker niet van hem, en mocht hij er niets mee doen. Hij vroeg of er een bepaalde termijn voor die curatele stond. Twee jaar, gerekend vanaf het officiële besluit. En herziening is mogelijk. Twee oogsten. Het ligt braak, zoals je weet via je spionnen. Of via je vriendje. Waarom heb je hem meegebracht? Omdat hij zijn rechtenstudie wel heeft afgemaakt, of omdat hij zon grote auto heeft? De nieuwe Porsche van Kishore was hem niet ontgaan. De arbeiders hadden er bewonderend om samengeschoold en de auberginekleurige lak gestreeld. Betty keek hem woedend aan. Hij vroeg zich af welk woord haar het meest had gekwetst vriendje, rechtenstudie of grote auto. Waarschijnlijk was het iets anders. Het feit dat de arbeiders zoveel belangstelling hadden getoond voor de auto van Kishore en haar slechts lauw hadden begroet. Je zult alles verliezen. Eerst dat stuk en dan de rest. De volgende keer dat ik door dit hek ga, is Arkadia weer van mij, beet Betty hem toe, voordat ze zich omdraaide en er als een heks op een bezemsteel vandoor ging. Kishore zei hem met een verontschuldigend knikje gedag en volgde haar. Aan haar woorden kende hij geen profetische waarde toe. De loop der dingen berustte op puur toeval. Wereldoorlogen waren verloren door strenge winters, niet door slecht of goed leiderschap. Bovendien bereikte Betty er het tegendeel mee. Arkadia was van hem en het landje ook. Zijn ingedutte strijdlust veerde op. Die ene fles, Bernard had gelijk. Hij begreep waarom hij alleen was gelaten. Vanavond leek iedereen dorade te willen. Geen probleem. Dorade was lekker. Volgens Vincent was ze er zelf ook dol op geweest. Ze keek naar de grote houten tafel vol borden met hetzelfde visgerecht in diverse stadia van bereiding. Vertrouwd geroezemoes en muziek klonken vanuit het eetgedeelte. Ze had zin om te dansen, maar dat zou Vincent wel niet goed vinden. Er moest gewerkt worden. Er zaten een heleboel mensen boven die graag dorade wilden eten. Het werd op het schoolbord achter de bar aangeprezen, geserveerd met aardappelen en salade. De mayonaise die het complementeerde droeg haar naam. Marie’s knoflookmayonaise. Ze boog zich voorover, streek wat haar uit haar gezicht en tuurde op de opengeslagen paginas van het kookboek. Er stond een foto van een vis op en een beschrijving van hoe ze dorade moest bakken. Of grillen. Of zelfs koken, maar dat werd niet aangeraden. Grillen genoot de voorkeur. Te laat voor de meeste van de vissen, constateerde ze met een blik op de borden. Mooie borden trouwens, mooi dat geel en blauwe aardewerk. Het oog wil ook wat. Blauw van de zee en geel van het strand, een geschikte laatste rustplaats voor een vis. In de koeling lagen nog voldoende dorades voor een nieuwe ronde. Een schoon bord vond ze niet meer. Met een doek veegde ze een vuil schoon en legde de vis erop. De staart hing eroverheen. Dat stond lelijk. Zo kon ze de vis niet presenteren. Ze probeerde hem eraf te snijden, maar vis was koud en glad en glipte tussen haar handen door op de grond alsof hij terugsprong naar het water. Die tegels waren keihard. Ze was laatst zelf ook uitgegleden. Ze boog zich wederom over het kookboek. Stap 1, leg de vis op het bord... Weer keek ze naar de borden waar al vis op lag. Oké. Kappertjes, stap 2. Kappertjes, waar waren de kappertjes? Ze doorzocht alle kasten en planken en vond ten slotte een lege pot bij het afval. Kappertjes zijn opperdepop. In plaats van kappertjes zou ze olijven kunnen nemen. Olijven zijn ook zout en lekker bij vis. Met een soeplepel schepte ze olijven uit een groot blik en liet ze uitlekken in een vergiet. Ze wilde ze over de borden verdelen. Op elk bord moesten olijven liggen, maar toen ze met de eerste begon, zag ze al kappertjes liggen, precies op de plek waar zij de olijven had gedacht. Met haar handen schoof ze de kappertjes opzij om plek te maken, maar het bord schoof mee en viel op de grond. Kapot, dat mooie bord. Hoe ver ben je met tafel acht? Geschrokken keek ze op. Vincent stond in de deuropening naar haar te kijken. Tafel acht? Moest die ook? Op de tafel lagen meerdere bonnen. De zes zag ze, de vijf en ja, de acht, half verscholen onder een bos peterselie. De zes komt voor de acht. Eerst moet zes. Hoe lang heb je nog nodig? De mensen worden ongeduldig. Ik kan geen stappen overslaan. Ze keek hem aan en dacht dat hij nog iets zou zeggen, maar hij draaide zich om en ze hoorde hem de trap op lopen, de muziek tegemoet. In hun nieuwe bed, een vierkante Zweedse boxspring, luisterde ze naar de schoolkinderen die joelend elkaar achterna renden in het speelkwartier. Ze lag achter Vincent en warmde haar handen tegen zijn rug. Hij probeerde deuntjes uit op zijn nieuwe mobiele telefoon. Ze vroeg zich af of hij vroeger ook zo ver weg geweest was. Ik weet niet meer wie ik ben, zei ze. Voor mij ben je nog precies dezelfde, was zijn antwoord.