Vooraf

Over mijn eerste periode (1964-1970) en werkzaamheden bij de Brusselse uitgeverij Manteau heb ik me eerder uitgelaten, in geschrifte zowel als in interviews e.d. Hiervan was ik me natuurlijk bewust bij het schrijven van navolgende herinneringen.

In eerstgenoemd jaartal trad ik in dienst van de firma, toen nog geleid door de oprichtster ervan, Angèle Manteau, – in de laatste maand van laatstgenoemd jaartal liet deze haar bedrijf in de steek en ging ze in Amsterdam bij de uitgeverij Elsevier aan de slag. In het jaar dat ik bij Manteau begon, debuteerde ik er bovendien in de officiële letteren: gedurende het ‘Angèle-tijdvak’ publiceerde ik vier titels bij deze uitgeverij. Als werknemer en fondsauteur leerde ik het bedrijf en de directrice van haver tot gort kennen, evenals het literaire gedoetje in Vlaanderen.

Wat ik in de loop der jaren over het een en het ander zoal heb opgemerkt bevindt zich intussen in de muil van de tijd, waarin ik vandaag of morgen zelf terecht zal komen om te worden vermalen. ‘Voordat het licht voorgoed wordt uitgedraaid’, zoals ik ergens in dit boek schrijf, wilde ik er toch nog enige zaken aan toevoegen: ter inkleuring, verduidelijking, aanvulling, completering. Niet in de laatste plaats zeker ook ter correctie van sommiger aantoonbaar leugenachtige weergave van onweerlegbare feiten.

De altijd stug volgehouden bewering van auteur Ward Ruyslinck, bijvoorbeeld, dat er ‘zolang hij bij Manteau uitgeeft, nooit in zijn teksten (is) ingegrepen’ (NRC Handelsblad, 28 januari 1977). Nader onderzoek naar dat al dan niet ‘ingrijpen’ door Nederlandse uitgeversredacteuren in literaire werken van Vlaamse Manteau-schrijvers heeft nooit plaatsgevonden. Bij voorkeur werd zulk ‘ingrijpen’ ontkend en mijn onthullingen erover bleven de Ruyslincken c.s. decennialang afdoen als ‘leugens’.

Dat werd ik beu.

Ander voorbeeld: het door Angèle Manteau, heden aan gene zijde van de negentig, ‘regisseren’ van haar levensloop en verhoopte nagedachtenis. Dat doet zij door minder geslaagde episodes uit haar carrière te verbloemen met onwaarheden, door belastende documenten te verdonkeremanen, door ruzie te veroorzaken met iedereen (o.a. met haar zogenaamde biografe) die bepaalde haar onwelgevallige zaken dieper zou willen uitspitten. Zij fantaseert en fabuleert, zich daarbij zelfs niet afkerig betonend van laster.

Ook dat was ik beu.

Hoe ging het er gedurende de late jaren zestig, toen ik er onder het bewind van Angèle M. werkzaam was, bij de uitgeverij aan toe? Wie was Theo Oegema van der Wal, die de werken van een hele generatie Vlaamse Manteau-auteurs consequent vernederlandste en lange tijd met Angèle M. onder één dak heeft gewoond? Hoe kwam het Manteau-archief tot stand nadat Angèle M. er meer dan vijfentwintig jaar geen bedrijfsarchief op na had gehouden en hoe kon het dat het eerst (door Angèle M. zelf) werd geplunderd, vervolgens (door toedoen van Angèle M. zelf) gestolen? Wat was de werkelijke aanleiding van Angèle M.’s opzienbarende besluit, haar eigen bedrijf de rug toe te keren?

Alle beweringen en geruchten die erover in omloop zijn, alle onwaarheden, fantaseersels, fabuleersels, al dit schimmelende vuil moest maar eens met stoffer en blik worden opgeruimd. Uit mijn hoofd ermee! Die stoffer ben ik natuurlijk zelf, en dat blik is ‘de geschiedenis’, niet in de laatste plaats die van een belangrijk fragment uit mijn eigen leven.

Tot beter begrip van de dingen was ik nu en dan genoodzaakt naar eerdere, niet meer courante teksten van mezelf te verwijzen. Nu en dan ook was het geboden, een vroeger beschreven onderwerp te ‘hernemen’ om het met andere, nieuwe facetten in verband te kunnen brengen, geput uit niet eerder aangeboorde bronnen, niet eerder gepubliceerde documenten, niet eerder geciteerde getuigenissen. In dit verband dank ik Ernst Bruinsma, Jan Stuyck en het AMVC-Letterenhuis, Antwerpen.

De hoofdstukken over Marnix Gijsen en Karel Jonckheere, eerder gepubliceerd in mijn Feuilletons nr. 6, Papieren levens, deed ik hier herdrukken, omdat ze in deze context beter passen en tot hun recht komen dan in de afgezonderdheid van een bundel gevarieerd werk.

Zutendaal, november 2003