Myrlyn Terens was geen actief man. Hij hield dat zichzelf voor als een excuus, aangezien hij, nu hij de ruimtehaven verliet, tot de ontdekking kwam dat zijn geest verlamd was. Hij moest heel zorgvuldig lopen. Niet te langzaam, of hij zou de schijn opwekken dat hij treuzelde, niet te vlug, of hij zou de schijn opwekken dat hij enorm veel haast had. Nee, hij moest met de pittige passen van een ordebewaker lopen, een ordebewaker die bezig was zijn plicht uit te oefenen en op het punt stond in zijn ground-car te stappen.

Kon hij maar in een ground-car stappen! Het besturen van zo'n voertuig paste helaas niet in het opvoedingsschema van een Floriniaan, zelfs niet in dat van een Floriniaans dorpshoofd, dus probeerde hij onder het lopen na te denken, wat hem niet lukte. Hij had daarvoor stilte en rust nodig. En hij voelde zich bijna te zwak om te lopen. Hij mocht dan misschien geen actief man zijn, maar hij had nu een dag en een nacht, plus een gedeelte van de erop volgende dag snel gehandeld. Dit had alle in zijn leven verzamelde moed verbruikt. Maar toch durfde hij er niet mee op te houden. Als het nacht was geweest, zou hij een paar uur tijd hebben gehad om na te denken, maar het was nog vroeg in de middag. Als hij een ground-car kon besturen, zou hij binnen korte tijd een flink eind van de stad af kunnen zijn. Juist lang genoeg om wat na te denken voordat hij een beslissing voor zijn volgende stap nam. Maar hij had alleen maar zijn benen. Als hij maar kon denken. Dat was het. Als hij maar kon denken. Als hij alle beweging en alle actie maar tijdelijk kon verbannen. Als hij tussen twee tijdstippen door het heelal maar kon grijpen en tot stilstand dwingen, terwijl hij diep over de dingen nadacht. Er moest een manier zijn.

Hij bereikte de welkome schaduw van de benedenstad. Hij liep stijf, zoals hij de patrouilleleden had zien lopen. Afgemeten zwaaide hij zijn neuronische zweep. De straten waren leeg. De inboorlingen zaten in hun verblijven. Des te beter. Het dorpshoofd koos zijn huis zorgvuldig uit. Het zou het beste zijn een van de betere te kiezen, eentje met stroken gekleurde plastic-stenen en gepolariseerd glas in de ramen. De mensen van de lagere orden waren gemelijk. Zij hadden minder te verliezen. Een 'upper man' zou niet weten hoe vlug hij hem moest helpen.

Hij liep over een kort pad naar zo'n huis toe. Het stond een eindje van de straat af, ook weer een teken van rijkdom. Hij wist dat het niet nodig was op de deur te bonzen of in te breken. Terwijl hij op de deur toeliep, had hij achter een van de ramen beweging gezien. De jaren hadden een Floriniaan geleerd de nadering van een ordebewaker te ruiken. De deur zou wel worden opengedaan. Die werd opengedaan.

In de deuropening verscheen een meisje, haar ogen witomrande kringen. Ze zag er slungelig uit in een jurkje waarvan de opschik op een vastberaden poging van haar ouders wees om hun status van iets meer dan het gewone slag 'Floriniaans uitschot', op te houden. Ze ging een eindje opzij om hem te laten passeren en haar adem kwam hijgend tussen haar geopende lippen door. Het dorpshoofd .beduidde haar dat ze de deur moest sluiten. 'Is je vader thuis, meisje?'

'Pa!' schreeuwde ze. Toen hijgde ze: 'Ja, meneer.' 'Pa' dook in verontschuldigende houding op uit een andere kamer. Langzaam kwam hij in zijn richting. Het was voor hem niets nieuws dat er een ordebewaker aan de deur was. Het was eenvoudig veiliger om hem door een jong meisje binnen te laten. Zij liep minder kans om zonder pardon te worden neergeslagen dan hijzelf, als de ordebewaker toevallig nijdig was. 'Je naam?' vroeg het dorpshoofd. 'Jacof, meneer.'

In een van de zakken van het uniform van het dorpshoofd zat een dun notitieboekje. Het dorpshoofd klapte het open, staarde er een ogenblik in, zette toen een kruisje achter een naam en zei: 'Jacof! Ja! Ik wil elk lid van het huisgezin zien. Vlug!' Als hij ruimte had kunnen vinden voor een andere emotie dan een gevoel van hopeloze benauwdheid, dan zou Terens zich bijna hebben verheugd. Hij was niet immuun voor de verleidelijke genoegens van gezag.

Ze kwamen binnen. Een magere vrouw, bezorgd, een kind van een jaar of twee spartelend in haar armen. Toen het meisje dat hem had binnengelaten, en een jonger broertje. 'Is dat alles?'

'Iedereen, meneer,' zei Jacof nederig.

'Mag ik de baby verzorgen?' vroeg de vrouw op bezorgde toon. 'Het is haar tijd. Ik wilde haar juist naar bed brengen.' Ze hield het kindje voor zich uit, alsof de aanblik van jonge onschuld het hart van een ordebewaker zou kunnen vermurwen. Het dorpshoofd keek niet naar haar. Een ordebewaker, veronderstelde hij, zou dat ook niet hebben gedaan, en hij was een ordebewaker. 'Leg het neer,' zei hij, 'en geef het een suikerstaaf om het rustig te houden. Nu jij, Jacof!' 'Ja, meneer.'

'Jij bent een jongen die verantwoordelijkheid draagt, niet?' Een inboorling, van welke leeftijd dan ook, was natuurlijk een 'jongen'.

'Ja, meneer.' Jacofs ogen verhelderden en zijn schouders gingen wat naar achteren. 'Ik zit in de administratie van het voedsel bewerkings centrum. Ik ben op de hoogte van wiskunde, staartdelingen en logaritmen.'

Ja, dacht het dorpshoofd, ze hebben je laten zien hoe je logaritmetafels moet gebruiken en je verteld hoe je het woord moet uitspreken.

Hij kende het type. De man was waarschijnlijk trotser op zijn logaritmen dan een squire op zijn jacht. Het polaroid in zijn ramen was het gevolg van zijn logaritmen en de gekleurde stenen getuigden van zijn staartdelingen. Zijn minachting voor de ongeletterde inboorlingen was waarschijnlijk gelijk aan die van de gemiddelde squire voor alle inboorlingen, en zijn haat zou

nog heviger zijn aangezien hij tussen hen moest leven en door zijn superieuren voor een van hen werd aangezien. 'Je gelooft in de wet, niet, jongen, en ook in de goede squires?' Het dorpshoofd bleef de indruk wekken alsof hij zijn notitieboekje raadpleegde.

'Hij is een goeie man,' barstte de vrouw los. 'Hij heeft nog nooit moeilijkheden gehad. Hij houdt zich niet op met het uitschot. En ik evenmin. De kinderen ook niet. Wij...' Met een kort gebaar legde Terens haar het zwijgen op. 'Ja. Ja. Luister nu goed, jongen, ik wil datje hier gaat zitten en precies doet wat ik zeg. Ik wil een lijst hebben van iedereen die jij in dit blok kent. Namen, adressen, wat ze doen en wat voor soort jongens het zijn. Vooral het laatste. Is er een lastpost bij, dan wil ik dat weten. Wij gaan grote schoonmaak houden. Begrepen?'

'Ja, meneer. Ja. meneer. Om te beginnen hebben we Husting. Die woont een blok verderop. Hij...'

'Zo niet, jongen. Jij daar, haal een vel papier voor hem. Ga daar nu zitten en schrijf het allemaal op. Alles. Schrijf langzaam want ik kan de hanenpoten van inboorlingen moeilijk ontcijferen.' 'Ik heb een geoefende hand, meneer.' 'Laat dat dan zien.'

Jacof ging langzaam en zorgvuldig aan het werk. Zijn vrouw keek over zijn schouder toe.

Tegen het meisje dat hem had binnengelaten, zei Terens: 'Ga naar het raam en laat me weten als er andere ordebewakers deze kant uitkomen. Ik wil ze spreken. Maar pas op dat jij ze niet roept. Jij vertelt me het alleen.'

En toen kon hij zich tenslotte ontspannen. Te midden van het gevaar had hij voor zichzelf een tijdelijk veilig hoekje weten te maken.

Op het zuigende geluid van de baby in de hoek na, heerste er betrekkelijke stilte. Hij zou tijdig voor de nadering van de vijand gewaarschuwd worden om een kans tot ontsnappen te hebben. Nu kon hij tenminste denken.

In de eerste plaats was zijn rol als ordebewaker zo ongeveer afgelopen. Er waren ongetwijfeld wegversperringen bij alle mogelijke uitgangen van de stad, en ze wisten dat hij geen gecompliceerder transportmiddel kon gebruiken dan een diamagnetische scooter. Het zou niet lang duren of het zou tot de stompe hersenen van de ordebewakers door dringen dat zij hun man alleen door een systematisch, blok voor blok en huis voor huis afzoeken van de stad zouden kunnen vinden. Wanneer zij tenslotte daartoe besloten, zouden ze ongetwijfeld bij de buitenwijken beginnen en zo naar binnen werken. Was dat het geval, dan zou dit huis een van de eerste zijn die werden uitgekamd, dus was zijn tijd bijzonder beperkt.

Ondanks het opvallende zwart en zilver was het ordebewakeruniform tot nu toe nuttig geweest. De inboorlingen zelf hadden het niet in twijfel getrokken. Zij hadden niet stilgestaan bij zijn bleke Floriniaanse gezicht; zij hadden zijn uiterlijk niet bestudeerd. Het uniform was voldoende geweest. Het zou echter niet lang duren of de achtervolgende honden zouden dat feit gaan beseffen. Zij zouden op het idee komen om onder de bevolking instructies te verspreiden elke ordebewaker vast te houden die zich niet behoorlijk kon identificeren, vooral eentje met een blanke huid en zandkleurig haar. Voorlopige signalementen zouden worden uitgegeven aan alle wettige ordebewakers. Er zouden beloningen in het vooruitzicht worden gesteld. Misschien zou er maar een inboorling op de honderd zijn die moedig genoeg was om het uniform aan te vallen, ongeacht hoe duidelijk onecht de man was die erin zat. Een op de honderd zou echter voldoende zijn.

Hij zou zijn vermomming als ordebewaker er dus aan moeten geven.

Dat was een. En dan nog iets anders. Van nu af zou hij nergens op Florina veilig zijn. Het vermoorden van een ordebewaker was de grootste misdaad die bestond, en na vijftig jaar zou de jacht, als hij het tenminste zo lang kon uithouden, nog met dezelfde felheid voortduren. Hij zou Florina dus moeten verlaten. Maar hoe?

Nou, hij gaf zichzelf nog een dag te leven. Dit was een royale schatting. Het hield in dat de ordebewakers buitengewoon stom waren en hijzelf buitengewoon veel geluk had. In zekere zin was dit een voordeel. Zo'n vierentwintig uur leven was niet veel om te riskeren. Het betekende dat hij risico's kon nemen waaraan iemand die bij zijn volle verstand was, zelfs niet kon denken. Hij stond op.

Jacof keek op van zijn papier. 'Ik ben nog niet klaar, meneer. Ik schrijf heel zorgvuldig.'

'Laat me eens kijken wat je hebt neer gekladderd.' Hij bekeek het papier, gaf het terug en zei: 'Zo is het wel genoeg. Mochten er nog andere ordebewakers komen, verknoei hun tijd dan niet met te zeggen dat je al een lijst hebt gemaakt. Ze hebben haast en mogelijk hebben ze andere taken voor jou. Doe precies wat ze zeggen. Zijn er soms al in aantocht?' Het meisje bij het raam zei: 'Nee, meneer. Zal ik even op straat gaan kijken?'

'Dat is niet nodig. Laat eens kijken. Waar is de dichtstbijzijnde lift?' 'Een kleine halve kilometer naar links, als u de deur uitkomt.

U kunt...'

'Ja, ja. Laat me uit.'

Juist op het ogenblik dat de deur van de lift piepend achter het dorpshoofd dichtschoof, kwam er een afdeling ordebewakers de straat in. Hij kon zijn hart voelen bonken. De systematische speurtocht nam blijkbaar een aanvang en ze zaten hem dicht op de hielen.

Een minuut later stapte hij, nog steeds met bonkend hart, de lift uit en de bovenstad in. Hier zou geen dekking zijn. Geen pilaren. Geen beton dat hem van boven aan het oog onttrok. Hij voelde zich als een bewegende zwarte vlek in het felle licht tussen de bonte gebouwen. Hij had het gevoel dat hij aan alle kanten van vijf kilometer afstand zichtbaar was en van uit de lucht op een afstand van wel tien kilometer. Overal schenen grote pijlen naar hem te wijzen.

Er waren geen ordebewakers te zien. De squires die hem passeerden, keken door hem heen. Voor een Floriniaan was een ordebewaker een angstaanjagend iemand, voor een squire echter was hij totaal niets. Als iets hem zou kunnen redden, dan was dat het.

Hij had een vaag idee van de geografie van de bovenstad. Ergens in dit gedeelte lag het stadspark. De meest logische stap zou zijn geweest de weg te vragen, de volgende meest logische het eerste het beste behoorlijk grote gebouw binnen te stappen en vanaf verscheidene op de bovenverdiepingen gelegen terrassen uit te kijken. Het eerste was onmogelijk. Geen enkele ordebewaker zou de weg hoeven te vragen. Het tweede was te riskant. In een gebouw zou een ordebewaker opvallen. Te veel opvallen. Hij koos eenvoudig de richting die hij zich herinnerde van de plattegronden van de bovenstad die hij eens had gezien. Die keus was goed. Het was onmiskenbaar het stadspark dat hij na vijf minuten bereikte.

Het stadspark was een kunstmatig aangelegde tuin met een oppervlakte van ongeveer een halve vierkante kilometer. Op Sark zelf had het stadspark een overdreven reputatie voor veel dingen, die varieerden van herderlijke vrede tot nachtelijke orgieen. Op Florina dachten de Florinianen die er vaag van hadden gehoord, dat het tien tot honderd keer groter en honderd tot duizend keer weelderiger was dan in werkelijkheid. Die werkelijkheid was aangenaam genoeg. In het zachte klimaat van Florina was het het hele jaar groen. Het bezat gazons, stroken bos en stenen grotten. Er was een vijver met siervissen erin en een nog groter bassin waarin kinderen konden spelen, 's Avonds was het een zee van gekleurde illuminatie tot de lichte regen begon te vallen. Het was er het drukst tussen de schemering en de regen. Er werd gedanst, er waren driedimensionale voorstellingen en paartjes die zichzelf verloren op de kronkelige paden. Terens was er nog nooit in geweest. De onechtheid ervan vond hij al afstotend zodra hij het park betrad. Hij wist dat de grond en de stenen waarop hij liep, het water en de bomen om hem heen, allemaal op een spiegelgladde laag beton rustten, en dat ergerde hem. Hij dacht aan de kyrtvelden, lang en vlak, en aan de bergketens van het zuiden. Hij verachtte de vreemdelingen die te midden van al die luister stukjes speelgoed voor zichzelf hadden gebouwd.

Een half uur lang liep Terens doelloos over de paden. Wat hij moest doen, moest hij in het stadspark doen. Maar zelfs hier zou het misschien onmogelijk zijn. Ergens anders was het onmogelijk.

Niemand zag hem. Niemand was zich van hem bewust. Daar was hij zeker van. De squires en de squirettes die hem passeerden, mochten ze gerust vragen: 'Hebt u gisteren een ordebewaker in het park gezien?'

Ze zouden alleen maar grote ogen opzetten. Men zou hun net zo goed kunnen vragen of ze soms een boomdwerg over het pad hadden zien draven.

Het park was te tam. Hij voelde het gevoel van paniek in zich groeien. Hij liep naar een trap tussen een paar rotsblokken en begon af te dalen in de komvormige holte die omgeven was door kleine grotten, bestemd om beschutting te bieden aan paartjes die 's avonds door de regen werden overvallen. (Er werden er meer overvallen dan alleen aan het toeval kon worden toegeschreven.) En toen zag hij wat hij zocht.

Een man! Een squire, beter gezegd, die snel heen en weer liep. Met scherpe halen rookte hij het laatste eindje van een sigaret, dat hij tenslotte in een asbak wierp waar het een ogenblik stil bleef liggen en toen met een flits verdween. Hij keek op zijn horloge. Er was niemand anders in de holte. Het was een plaats die geknipt was voor de avond en de nacht. De squire wachtte op iemand, dat was wel duidelijk. Terens keek om zich heen. Niemand was achter hem de trap opgekomen.

Misschien waren er andere trappen. Dat zou zeker wel het geval zijn. Enfin, dat hinderde niet. Hij kon deze kans niet laten lopen.

Hij liep naar de squire toe. De squire zag hem natuurlijk niet, tot Terens zei: 'Pardon.'

Het was beleefd genoeg, maar een squire is niet gewend dat een ordebewaker, hoe beleefd dan ook, zijn elleboog aanraakt. 'Wat moet dat?' zei hij.

Terens liet de eerbied noch de drang uit zijn toon verdwijnen (houd hem aan de praat. Houd zijn ogen een halve minuut op je gericht!). 'Deze kant uit, meneer,' zei hij. 'Het is in verband met de moordenaar naar wie door de hele stad wordt gezocht.' 'Waar heb je het over?'

'Een ogenblikje maar.'

Onopvallend had Terens zijn neuronische zweep voor de dag gehaald. De squire zou die nooit zien. De zweep zoemde even, de squire verstijfde en viel neer.

Het dorpshoofd had nog nooit eerder een hand tegen een squire opgeheven. Het verbaasde hem hoe misselijk en schuldig hij zich voelde.

Er was nog steeds niemand te zien. Hij sleepte het verstijfde lichaam met de verglaasde, starende ogen de dichtstbijzijnde grot in. Hij sleepte het naar het ondiepe gedeelte van de grot. Hij kleedde de squire uit, rukte de kleren met moeite van de verstijfde armen en benen. Hij trok zijn eigen stoffige, bezwete ordebewakeruniform uit en hees zich in het ondergoed van de squire. Voor het eerst voelde hij kyrtweefsel als een deel van zichzelf tussen zijn vingers.

Toen de rest van de kleren en de schedelkap van de squire. De laatste was nodig. Schedelkappen waren bij de jongeren niet meer in de mode, maar sommigen droegen ze nog. En gelukkig was deze squire een van hen. Voor Terens was het een noodzaak, omdat zijn blonde haar de maskerade zinloos zou hebben gemaakt. Hij trok de kap stevig over zijn oren. Toen deed hij wat hij moest doen. Het doden van een ordebewaker was, besefte hij plotseling, per slot van rekening toch niet de grootste misdaad.

Hij stelde zijn straalpistool in op de maximumstraling en richtte het toen op de bewusteloze squire. Na tien seconden was er niets meer over dan een verkoolde massa. Het zou identificatie bemoeilijken en de achtervolgers verwarren. Hij reduceerde het ordebewakeruniform met het straalpistool tot een poederachtige witte as en verzamelde toen de geblakerde zilveren knopen en gespen. Ook dat zou de zaak bemoeilijken. Misschien schonk het hem alleen maar een uur extra, maar ook dat was het waard.

En nu zou hij er zonder uitstel vandoor moeten. Aan de ingang van de grot bleef hij een ogenblik staan om te snuiven. Het straalpistool werkte fantastisch schoon. Uiterst vaag was de geur van verbrand vlees te bekennen, en de lichte bries zou die binnen enkele ogenblikken hebben verdreven. Toen hij een trap afliep, kwam hij een meisje tegen dat naar boven ging. Een ogenblik sloeg hij uit gewoonte zijn ogen neer. Per slot van rekening was het een dame. Nog juist bijtijds keek hij echter weer op om te zien dat ze jong was en er heel goed uitzag, en dat ze haast scheen te hebben.

Hij klemde zijn kaken op elkaar. Ze zou hem natuurlijk niet vinden. Maar ze was aan de late kant, anders zou hij niet zo op zijn horloge hebben gekeken. Misschien zou ze denken dat hij genoeg had gekregen van het wachten en was weggegaan. Hij begon wat sneller te lopen. Hij voelde er weinig voor dat ze hem ademloos achterna kwam om te vragen of hij een jongeman had gezien.

Hij verliet het park, nog steeds zonder doel. Er verstreek weer een half uur.

Wat nu? Hij was geen ordebewaker meer, maar een squire. Maar wat nu?

Op een pleintje met een gazon waarin zich een fontein bevond, bleef hij staan. Er was een reinigingsmiddel in het water gedaan, zodat het in allerlei kleuren van de regenboog schuimde. Hij leunde tegen de eromheen lopende reling, zijn rug naar de in het westen staande zon gekeerd, en langzaam wierp hij een voor een de geblakerde zilveren voorwerpen het water in. Terwijl hij dit deed, dacht hij aan het meisje dat hij op de trap was tegengekomen. Ze was erg jong geweest. Toen dacht hij aan de benedenstad en het korte berouw dat hij had gevoeld, verdween.

De zilveren overblijfsels waren weg en zijn handen waren leeg. Langzaam begon hij zijn zakken te doorzoeken, zijn best doend het zo natuurlijk mogelijk te laten schijnen. De inhoud van de zakken was niet bijzonder ongebruikelijk. Een boekje sleutelstrookjes, wat muntstukken, een identiteitsbewijs. (Zelfs de squires hadden dat bij zich! Maar zij hoefden het niet te laten zien aan de eerste de beste ordebewaker die langs kwam.) Zijn nieuwe naam was blijkbaar Alstare Deamone. Hij hoopte dat hij er geen gebruik van zou hoeven te maken. Er waren maar tienduizend mannen, vrouwen en kinderen in de bovenstad. De kans dat hij iemand zou tegenkomen die Deamone kende, was niet groot, maar evenmin gering. Hij was negenentwintig. Opnieuw voelde hij zich misselijk worden bij de gedachte aan wat hij had achtergelaten in de grot, en hij probeerde het gevoel te onderdrukken. Een squire was een squire. Hoeveel negenentwintig jarige Florinianen waren door hen of op aanwijzing van hen om het leven gebracht? Hoeveel negenjarige Florinianen?

Hij had ook een adres, maar dat zei hem niets. Zijn geografische kennis van de bovenstad was uiterst gering. Hela!

Een kleurenfoto van een jongetje van een jaar of drie, in pseudo-driedimensionaal. De kleuren glansden op toen hij de foto uit het etuitje haalde, en verflauwden toen hij die terugstak. Een zoontje? Een neefje? Er was dat meisje in dat park geweest, dus kon het geen zoon zijn, wel?

Of was hij getrouwd? Was het een zogenaamde 'clandestiene' ontmoeting geweest? Zou zo'n ontmoeting overdag plaatsvinden? Waarom niet? Onder zekere omstandigheden? Terens hoopte het. Als het meisje met een getrouwde man had

afgesproken, dan zou ze niet zo gauw melding maken van zijn afwezigheid. Ze zou aannemen dat hij thuis geen smoesje had kunnen verzinnen om weg te komen. Dat zou hem tijd geven. Nee, dat zou niet het geval zijn. Ogenblikkelijk voelde hij zich weer gedrukt. Verstoppertje spelende kinderen zouden de overblijfsels vinden en het gillend op een lopen zetten. Dat zou bijna zeker binnen vierentwintig uur gebeuren. Opnieuw wijdde hij zijn aandacht aan de inhoud van de zakken. Een zakbrevet als jachtpiloot. Hij schonk er geen aandacht aan. Alle Sarkieten die in betere doen waren, hadden een eigen jacht dat zij zelf bestuurden. Het was de luxe van deze eeuw. Tenslotte vond hij een paar strookjes Sarks geld. Aha, dat was iets wat misschien van pas zou kunnen komen.

Hij bedacht dat hij niet gegeten had sinds de vorige avond bij de bakker. Wat gauw kon men zich toch bewust worden van honger.

Plotseling wijdde hij zijn aandacht weer aan het jachtbrevet. Wacht eens, het jacht was, nu de eigenaar dood was, natuurlijk niet in gebruik. En het was zijn jacht. Het nummer van de hangar was zesentwintig op haven negen. Nou... Waar was haven negen? Hij had er niet het flauwste benul van. Hij liet zijn voorhoofd tegen de koelte van de gladde reling rondom de fontein rusten. Wat nu? Wat nu? Hij schrok van de stem. 'Hallo,' zei de stem. 'Je bent toch niet ziek?' Terens keek op. Het was een oudere squire. Hij rookte een lange sigaret met aromatische tabak, en aan een gouden armband hing een groen soort steen. Hij keek hem aan met een vriendelijke belangstelling die Terens een ogenblik sprakeloos maakte, tot hij zich bewust werd dat hij nu ook tot de clan behoorde. Onder elkaar zouden de squires best fatsoenlijke menselijke wezens kunnen zijn.

'Ik rust alleen maar wat uit,' zei het dorpshoofd. 'Ik had besloten een wandelingetje te maken en had toen geen erg meer in de tijd. Ik vrees dat ik nu te laat ben voor een afspraak.' Hij maakte een korzelig gebaar met zijn hand. Het Sarkse accent kon hij vrij goed imiteren omdat hij er zolang mee te maken had gehad, maar hij beging niet de vergissing het te overdrijven. Overdrijving was makkelijker te ontdekken dan onvolkomenheid.

De ander zei: 'Je zit zeker zonder skeeter, he?' Hij was de oudere man, geamuseerd door de dwaasheid van de jeugd. 'Inderdaad,' beaamde Terens.

'Nou, gebruik die van mij dan maar,' kwam het ogenblikkelijke aanbod. 'Hij staat vlak buiten het park geparkeerd. Heb je hem niet meer nodig, dan zet je hem maar op dezelfde plaats. Het eerste uur of zo kan ik hem wel missen.'

Voor Terens was dit bijna ideaal. De skeeters waren bliksemsnel, veel sneller en wendbaarder dan welke ground-car van de ordebewakers dan ook. Het enige wat er aan dat ideale mankeerde, was het feit dat Terens ook met zo'n toestel niet overweg kon.

'Van hier tot Sark,' zei hij. Hij kende het bargoens dat de squires voor 'bedankt' gebruikten, en hij maakte er gebruik van. 'Ik denk dat ik maar ga lopen, het is niet ver naar haven negen.' 'Nee, dat is niet ver,' beaamde de ander. Terens was nu nog niets beter af dan eerst. Hij probeerde het opnieuw. 'Natuurlijk zou het prettiger zijn als ik er dichterbij was. Op zichzelf is de wandeling naar Kyrt Highway al gezond genoeg.'

'Kyrt Highway? Wat heeft die ermee te maken?' Keek hij Terens op een eigenaardige manier aan? Het dorpshoofd had plotseling het idee dat er iets niet in orde was met zijn kleren. Vlug zei hij: 'Wacht eens! Ik sta te bazelen. Met al dat wandelen ben ik mijn gevoel voor richting een beetje kwijtgeraakt. Laat eens kijken.' Hij keek vaag om zich heen. 'Luister. Je bent nu op Recket Road. Alles watje te doen hebt, is naar Triffis te gaan, linksaf te slaan en die weg te volgen naar de haven.' Automatisch had hij in de betreffende richting gewezen.

Terens glimlachte. 'U hebt gelijk. Ik zal moeten ophouden met dromen en beginnen te denken. Van hier naar Sark, meneer.' 'Je kunt nog steeds mijn skeeter gebruiken.' 'Heel vriendelijk van u, maar...'

Terens liep weg, een beetje te vlug, terwijl hij zijn hand opstak. De squire staarde hem na.

Morgen misschien, wanneer ze het verkoolde lijk in de grot vonden en begonnen te zoeken, zou de squire misschien weer aan dit gesprek denken. Waarschijnlijk zou hij zeggen: 'Er was iets vreemds aan hem, als je begrijpt wat ik bedoel. Hij had een eigenaardige manier van spreken en scheen niet te weten waar hij was. Ik durf te wedden dat hij nog nooit van Triffis Avenue had gehoord.' Maar dat zou morgen zijn.

Hij liep in de door de squire aangegeven richting. Enkele ogenblikken later kwam hij bij het nonkerende bordje 'Triffis Avenue', dat bijna kleurloos was tegen de achtergrond van het regenboogkleurige bouwsel waaraan het bevestigd was. Hij sloeg linksaf.

Haven negen wemelde van jongelui in ruimte-jacht kostuums, die schenen te bestaan uit hoogoplopende petten en aan de heupen uithollende korte broeken. Terens had het idee dat hij hard in de gaten liep, maar niemand schonk aandacht aan hem. De

lucht gonsde van gesprekken, die gekruid waren met termen die hij niet begreep.

Hij vond ligplaats zesentwintig, maar wachtte enkele minuten voordat hij daar heenliep. Hij wilde niet dat er een squire voortdurend in zijn buurt bleef, een squire die misschien een eigen jacht op een van de naburige ligplaatsen zou hebben, die de echte Alstare Deamone van gezicht kende en zich zou afvragen wat een vreemde bij zijn schip moest doen. Toen de omgeving van de ligplaats tenslotte veilig scheen te zijn, liep hij erheen. De neus van het jacht stak uit de hangar het open veld in waaromheen de ligplaatsen waren aangebracht. Hij rekte zijn hals uit om ernaar te kijken. Wat nu?

In de afgelopen twaalf uur had hij drie mensen gedood. Van Floriniaans dorpshoofd was hij gestegen tot ordebewaker en van ordebewaker tot squire. Van de benedenstad was hij naar de bovenstad gegaan en van de bovenstad naar een ruimtehaven. Hij was nu zover dat hij een jacht tot zijn beschikking had, een vaartuig dat voldoende ruimtewaardig was om hem naar de veiligheid van elke willekeurige onbewoonde wereld te brengen die in deze sector van de Melkweg lag. Er was maar een bezwaar. Hij kon het jacht niet besturen.

Hij was zo moe als een hond en had honger als een paard. Hij was tot hiertoe gekomen en nu kon hij niet verder. Hij stond aan de rand van de ruimte, maar er was geen manier om van die rand los te komen.

De ordebewakers moesten inmiddels tot de conclusie zijn gekomen dat hij zich nergens in de benedenstad bevond. Zodra het door hun dikke schedels heengedrongen was dat een Floriniaan zich in de bovenstad durf de te wagen, zouden zij daar gaan zoeken. Dan zou het lijk worden gevonden en een nieuwe richting worden ingeslagen. Ze zouden naar een onechte squire gaan zoeken.

En hier was hij dan. Hij was naar het verste hoekje van de doodlopende steeg geslopen, en met zijn rug tegen de muur kon hij alleen maar wachten tot de zwakke geluiden van de achtervolging steeds luider werden, tot de bloedhonden hem tenslotte hadden bereikt.

Zesendertig uur geleden had hij de grootste kans van zijn leven in handen gehad. Nu was de kans weg en zijn leven zou spoedig volgen.

11. De kapitein

Het was pas de tweede keer dat kapitein Racety gedwongen was een passagier zijn wil op te leggen. Was die passagier een van de grote squires zelf geweest, dan zou hij misschien nog steeds op medewerking hebben gerekend. Een grote squire mocht dan almachtig zijn op zijn eigen continent, in een ruimtevaartuig zou hij moeten erkennen dat daar maar een meester kon zijn, namelijk de kapitein.

Met een vrouw was dat anders. Onverschillig welke vrouw. En een vrouw die de dochter van een grote squire was, was volkomen onmogelijk.

'Juffrouw,' zei hij, 'hoe kan ik u toestaan onder vier ogen met hen te spreken?'

Terwijl haar donkere ogen vonken schoten, zei Samia van Fife: 'Waarom niet? Zijn ze soms gewapend, kapitein?' 'Natuurlijk niet. Daar gaat het niet om.' 'Iedereen kan begrijpen dat het maar een paar uiterst bange wezens zijn. Ze zijn halfdood van angst.' 'Bange mensen kunnen heel gevaarlijk zijn, juffrouw. Je weet nooit of ze wel verstandig zullen reageren.' 'Waarom houdt u ze dan in angst?' Wanneer zij woedend was, snauwde zij altijd een heel klein beetje. 'U laat ze bewaken door drie enorme, met straalpistolen bewapende matrozen, de arme schepsels. Kapitein, ik zal dit niet vergeten.' Nee, dat zou ze zeker niet, dacht de kapitein. Hij voelde dat hij voor haar begon te wijken.

'Als u het mij toestaat, zou ik u dan mogen vragen wat u precies wilt?'

'Doodeenvoudig. Ik heb het u al verteld. Ik wil hen spreken. Als het Florinianen zijn, zoals ze zeggen, dan kan ik geweldig waardevolle inlichtingen krijgen voor mijn boek. Dit zal mij echter niet lukken als ze te bang zijn om te spreken. Als ik met hen alleen zou kunnen zijn, dan zou het allemaal veel beter gaan. Alleen, kapitein! Kunt u een eenvoudig woord begrijpen? Alleen!'

'En wat zou ik tegen uw vader moeten zeggen, juffrouw, als hij erachter kwam dat ik u toestond onbewaakt in het gezelschap van twee desperate misdadigers te verkeren?' 'Desperate misdadigers! O, Grote Ruimte! Twee arme dwazen die probeerden van hun planeet te ontsnappen en zo weinig verstand bezaten dat ze aan boord stapten van een schip dat naar Sark ging! En hoe zou mijn vader het bovendien te weten moeten komen?'

'Als ze u iets zouden doen, zou hij het te weten komen.' 'Waarom zouden ze mij iets doen?' Haar kleine vuist kwam trillend omhoog, terwijl ze elk atoompje kracht in haar stem KV;

legde waarover zij beschikte. 'Ik eis het, kapitein.' Kapitein Racety zei: 'Wat denkt u dan hiervan, juffrouw? Ik zal erbij tegenwoordig zijn. Ik zal niet drie matrozen met straal-pistolen zijn. Ik zal een man zijn zonder zichtbaar straalpistool. Anders' - en nu legde hij al zijn resoluutheid in zijn stem - 'zal ik uw eis niet kunnen inwilligen.'

'Goed dan.' Ze was ademloos. 'Heel goed. Maar als ik hen door uw toedoen niet tot spreken krijg, zal ik er persoonlijk voorzorgen dat u geen ruimtevaartuigen meer bestuurt.'

Valona legde haastig haar hand over Riks ogen toen Samia hun

cel binnenkwam.

'Wat is er, meisje?' vroeg Samia scherp, voordat ze zich kon herinneren dat zij hen juist op hun gemak wilde stellen.

Valona had grote moeite om de woorden over haar lippen te krijgen. 'Hij is niet helemaal bij zijn verstand, juffrouw,' zei ze.

'Hij zou niet weten dat u een dame was. Hij zou u misschien hebben aangekeken. Ik bedoel zonder opzet, juffrouw.'

'Grote goedheid,' zei Samia. 'Laat hem kijken.' Toen vervolgde ze: 'Moeten ze hier blijven, kapitein?'

'Dacht u soms dat ik ze in een luxehut zou zetten, juffrouw?'

'U zou er in ieder geval voor kunnen zorgen dat ze een minder grimmige cel kregen,' zei Samia.

'Voor u is die grimmig, juffrouw, maar ik ben ervan overtuigd dat die voor hen een luxe betekent. Er is hier stromend water. Vraag hun of dat er in hun hut op Florina was.'

'Nou, zeg dat deze mannen vertrekken.' De kapitein gaf hun een teken. Ze draaiden zich om en liepen snel weg.

De kapitein zette een lichte aluminium vouwstoel neer die hij had meegebracht. Samia ging erin zitten.

'Sta op,' zei hij bruusk tegen Rik en Valona.

Samia kwam onmiddellijk tussenbeide. 'Nee! Laat ze zitten. U moet zich er niet mee bemoeien, kapitein.'

Ze wendde zich tot de twee gevangenen. 'Zo, meisje, dus jullie zijn Florinianen.'

Valona schudde haar hoofd. 'We komen van Wotex.'

'Je hoeft niet bang te zijn. Het hindert niet dat jullie van Florina komen. Niemand zal jullie kwaad doen.'

'We zijn van Wotex.' 'Maar zie je dan niet dat je vrijwel hebt toegegeven dat jullie van Florina komen, meisje? Waarom bedekte je de ogen van die jongen?'

'Hij mag niet naar een dame kijken.'

'Zelfs niet als hij van Wotex komt?'

Valona zweeg.

Samia liet haar hier even over nadenken. Ze probeerde vriendschappelijk te glimlachen. Toen zei ze: 'Alleen Florinianen mogen niet naar dames kijken. Je ziet dus dat je hebt toegegeven van Florina te zijn.' 'Maar hij is dat niet,' viel Valona uit. 'En jij?'

'Ja, ik wel. Maar hij niet. Doe hem niets. Hij is werkelijk geen Floriniaan. Op een dag hebben ze hem gevonden. Ik weet niet waar hij vandaan komt, maar niet van Florina.' Plotseling was ze heel spraakzaam.

Samia keek haar enigszins verbaasd aan. 'Goed, dan zal ik met hem praten. Hoe is je naam, jongen?'

Juk staarde haar aan. Zagen vrouwelijke squires er zo uit? Zo klein en vriendelijk. En ze rook zo lekker. Hij was heel blij dat ze hem naar haar liet kijken. 'Hoe is je naam, jongen?' herhaalde Samia. Rik kwam tot leven, maar hij hakkelde hevig bij zijn poging om een woord te vormen.

'Rik,' zei hij tenslotte. Toen dacht hij: Verdraaid, dat is mijn naam niet. Hardop zei hij: 'Ik geloof dat ik Rik heet.' 'Weet je het dan niet zeker?'

Valona keek haar met een smartelijke blik aan en wilde iets zeggen, maar Samia legde haar met een korzelig gebaar het zwijgen op.

Rik schudde zijn hoofd. 'Ik weet het niet.' 'Ben je een Floriniaan?'

Op dit punt was Rik positief. 'Nee. Ik was op een schip. Ik kwam ergens anders vandaan, toen ik hier terechtkwam.' Hij wilde zijn blik niet van Samia afwenden, maar door haar heen scheen hij het schip te zien. Een klein, heel vriendelijk en huiselijk schip.

'Ik ben met een ruimteschip naar Florina gekomen,' zei hij, 'en daarvoor woonde ik op een planeet.' 'Welke planeet?'

Het was alsof de gedachte zich pijnlijk door de smalle mentale kanalen wrong. Toen herinnerde Rik het zich, en hij was blij om het geluid dat zijn stem maakte, een geluid dat hij zo lang niet meer had gekend. 'De Aarde! Ik kom van de Aarde!' 'De Aarde?' Rik knikte.

Samia wendde zich tot de kapitein. 'Waar is die planeet Aarde ergens?'

Kapitein Racety glimlachte kort. 'Nooit van gehoord. Neem de jongen maar niet serieus, juffrouw. Een inboorling liegt even makkelijk als hij ademt. Dat is hem aangeboren. Hij zegt maar wat er voor zijn mond komt.' 'Maar hij praat niet als een inboorling.' Zij wendde zich weer

tot Rik. 'Waar is de Aarde ergens, Rik?' 'Ik...' Hij drukte een bevende hand tegen zijn voorhoofd. Toen zei hij: 'In de buurt van Sirius.' De intonatie van de verklaring maakte er een halve vraag van.

'Er bestaat toch een Sirius, niet?' zei Samia tegen de kapitein. 'Inderdaad. Het verbaast me dat hij wat dat betreft gelijk heeft. Maar dat maakt de Aarde nog niets werkelijker.' Met nadruk zei Rik: 'Maar het is zo. Ik herinner het me. Het is al zo lang geleden dat ik me de dingen kon herinneren. Ik kan niet abuis zijn. Dat kan eenvoudig niet.' Hij draaide zich om en pakte Valona bij de ellebogen, klauwde aan haar mouw. 'Lona, zeg tegen ze dat ik van de Aarde kom. Dat is waar. Dat is waar.'

Valona's ogen waren groot van bezorgdheid. 'We hebben hem op een dag gevonden, juffrouw, en toen had hij helemaal geen verstand. Hij kon zichzelf niet aankleden en ook niet praten of lopen. Hij was niets. Van dat ogenblik af is hij zich steeds iets meer gaan herinneren. Tot nu toe is alles wat hij zich heeft herinnerd, Ook waar geweest.' Ze wierp een snelle, angstige blik op het verveelde gezicht van de kapitein. 'Het is heel goed mogelijk dat hij van de Aarde komt, squire. Geen tegenspraak bedoeld.' Het laatste was een sinds onheugelijke tijden gebruikte conventionele frase die elke verklaring die in tegenspraak scheen te zijn met een voorafgaande verklaring van een superieur, vergezelde. Kapitein Racety bromde: 'Volgens dat verhaal kan hij net zo goed midden uit Sark zijn gekomen, juffrouw.' 'Misschien, maar er is iets vreemds aan dit alles,' zei Samia, die zich, heel vrouwelijk, vasthield aan de romantische kant ervan. 'Ik weet het zeker... Hoe kwam het dat hij zo hulpeloos was toen je hem vond, meisje? Was hij gewond?' Valona zei eerst niets. Haar ogen flitsten hulpeloos heen en weer. Eerst naar Rik, wiens vingers in zijn haar klauwden, toen naar de kapitein, die vreugdeloos glimlachte, tenslotte naar Samia, die wachtte.

'Antwoord me, meisje,' zei Samia.

Het was een moeilijk besluit dat Valona moest nemen, maar ze wist geen leugen te bedenken die de waarheid op deze plaats en op dit ogenblik zou kunnen vervangen. Ze zei: 'Rik is eens door een dokter onderzocht. Hij zei dat m-mijn Rik behandeld was met een psychische sonde.'

'Behandeld met een psychische sonde!' Samia voelde iets van afkeer in zich opkomen. Ze schoof haar stoel achteruit. Het maakte een piepend geluid over de metalen vloer. 'Bedoel je dat hij psychopathisch was?'

'Ik weet niet wat dat betekent, juffrouw,' zei Valona nederig. 'Niet in de zin waarin u denkt, juffrouw,' zei de kapitein bijna op hetzelfde ogenblik.'De inboorlingen zijn niet psychopathisch.

Hun behoeften en wensen zijn te eenvoudig. Ik heb nog nooit in m'n leven van een psychopathische inboorling gehoord.' 'Maar dan...'

'Het is eenvoudig, juffrouw. Als wij het fantastische verhaal dat het meisje vertelt, accepteren, dan kunnen we alleen maar tot de slotsom komen dat de jongen een misdadiger is geweest, wat volgens mij een vorm is van psychopathie. Is dit zo, dan moet hij behandeld zijn door een van die kwakzalvers die onder de inboorlingen praktiseren, daar bijna het leven bij hebben ingeschoten, en toen op een afgelegen plaats zijn gedeponeerd om ontdekking en vervolging te voorkomen.' 'Maar het moet iemand met een psychische sonde zijn geweest,' zei Samia. 'U gelooft toch zeker niet dat inboorlingen in staat zijn die te gebruiken?'

'Misschien niet. Maar u gelooft toch zeker ook niet dat een ervaren dokter zo'n ding zo ondeskundig gebruikt. Het feit dat we op een contradictie stuiten, bewijst dat het verhaal volkomen gelogen is. Als u een goede raad van mij wilt aannemen, juffrouw, laat u dan deze schepsels aan ons over. U ziet dat het nutteloos is iets uit hen te verwachten.' Samia aarzelde. 'Misschien heeft u gelijk.' Ze stond op en keek onzeker naar Rik. De kapitein liep op het vouwstoeltje toe en klapte het hardhandig dicht. Rik sprong op. 'Wacht!'

'Ga uw gang, juffrouw,' zei de kapitein, terwijl hij de deur voor haar openhield. 'Mijn mannen zullen hem wel kalmeren.' Samia bleef op de drempel staan. 'Ze zullen hem toch zeker geen pijn doen?'

'Ik betwijfel of hij ons tot het uiterste zal brengen. Hij zal makkelijk genoeg te hanteren zijn.'

'Juffrouw! Juffrouw!' riep Rik. 'Ik kan het bewijzen. Ik ben van de Aarde.'

Samia bleef een ogenblik aarzelend staan. 'Laten we horen wat hij te zeggen heeft.'

'Zoals u wenst, juffrouw,' zei de kapitein koel. Ze keerde terug, maar niet ver. Een stap van de deur af bleef ze staan.

Rik had een kleur. Terwijl hij zich inspande om zich zoveel mogelijk te herinneren, vertrokken zijn lippen zich tot de karikatuur van een glimlach. 'Ik herinner mij de Aarde,' zei hij. 'Die was radioactief. Ik herinner me de verboden zones en de blauwe horizon 's nachts. De grond gloeide en er wilde niets in groeien. Er waren maar een paar plekjes waarop mensen konden leven. Daarom was ik ruimteonderzoeker. Daarom vond ik het niet erg om in de ruimte te blijven. Mijn wereld was een dode wereld.' Samia haalde haar schouders op. 'Kom, kapitein. Hij ijlt eenvoudig.'

Maar deze keer was kapitein Racety degene die met open mond stond te kijken. 'Een radioactieve wereld,' mompelde hij. 'Bedoelt u dat er zoiets bestaat?' zei ze. 'Ja.' Hij keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Ik vraag me af hoe hij daaraan komt.' 'Hoe zou een wereld radioactief en bewoond kunnen zijn?' 'Maar er is er inderdaad een. En die bevindt zich in de buurt van Sirius. Ik herinner me de naam niet. Het zou best kunnen dat het die Aarde is.'

'Het is de Aarde,' zei Rik, trots en vol zelfvertrouwen. 'Het is de oudste planeet van de Melkweg. Het is de planeet waaraan het hele menselijke ras ontsproten is.' 'Dat is zo!' zei de kapitein zacht.

'Wilt u zeggen,' zei Samia, 'dat het menselijk ras oorspronkelijk van deze Aarde komt?'

'Nee, nee,' zei de kapitein afwezig. 'Dat is bijgeloof. Dat is alleen maar hoe ik over die radioactieve planeet heb gehoord. Er wordt beweerd dat het de geboorteplaneet van de mens is.' 'Ik wist niet dat we ook nog een geboorteplaneet hadden.' 'Ik veronderstel dat we ergens moeten zijn begonnen, juffrouw, maar ik betwijfel of er iemand is die kan weten op welke planeet dat is gebeurd.'

Plotseling liep hij met besliste stap op Rik toe. 'Wat herinner jij je nog meer?'

Hij voegde er bijna aan toe: 'M'n jongen', maar hij hield het binnen.

'Voornamelijk het schip,' zei Rik, 'en het ruimteonderzoek.' Samia voegde zich bij de kapitein. Ze stonden daar, recht voor Rik, en Samia voelde de opwinding terugkeren. 'Is het dan allemaal waar? Maar hoe is het dan mogelijk dat ze hem met een psychische sonde hebben bewerkt?'

'Met een psychische sonde!' zei kapitein Racety peinzend. 'Het lijkt me het beste dat we het hem vragen. Luister, inboorling, man van een andere wereld of wat je ook bent. Hoe komt het dat je bewerkt bent met een psychische sonde?' Rik keek hem weifelend aan. 'Dat zeggen jullie allemaal. Zelfs Lona. Maar ik weet niet wat het woord betekent.' 'Wanneer is er dan een eind gekomen aan je herinneringsvermogen?'

'Dat weet ik niet zeker,' begon hij wanhopig. 'Ik was in een ruimtevaartuig.' 'Dat weten we. Ga verder.'

'Het heeft geen nut tegen hem te snauwen, kapitein,' zei Samia. 'Op die manier verdrijft u het beetje gezond verstand dat nog in hem aanwezig is.'

Rik werd volkomen in beslag genomen door de worsteling met zijn vage geheugen. Die inspanning liet geen ruimte voor welke

emotie dan ook. Tot zijn eigen verbazing zei hij: 'Ik ben niet bang voor hem, juffrouw. Ik probeer het me te herinneren. Er was gevaar. Dat weet ik zeker. Groot gevaar voor Florina, maar ik kan me de bijzonderheden ervan niet herinneren.' 'Gevaar voor de hele planeet?' Samia wierp snel een blik op de kapitein.

'Ja. Het zat in de stromingen.' 'Wat voor stromingen?' vroeg de kapitein. 'De stromingen van de ruimte.'

De kapitein spreidde zijn handen uit en liet ze toen zakken. 'Dit is krankzinnig.'

'Nee. nee. Laat hem verder gaan.' Samia begon weer geloof in hem te stellen. Haar lippen waren gescheiden, haar donkere ogen glansden, en kuiltjes tussen wangen en kin wekten het idee op dat zij glimlachte. 'Wat zijn de stromingen van de ruimte?' 'De verschillende elementen,' zei Rik vaag. Dat had hij al eerder verklaard. Hij wilde daar niet weer over beginnen. Hij sprak snel, bijna onsamenhangend, alsof hij gedreven werd door de gedachten die bij hem opkwamen. 'Ik stuurde een bericht naar het plaatselijke kantoor op Sark. Ik herinner me dat heel duidelijk. Ik moest voorzichtig zijn. Het was een gevaar dat verder reikte dan Florina. Ja. Verder dan Florina. Het was even groot als de Melkweg. Het moest zorgvuldig worden behandeld.'

Hij scheen alle contact te hebben verloren met hen die naar hem luisterden, in een wereld van het verleden te leven waarvoor op sommige plaatsen een gordijn werd weggerukt. Valona legde een kalmerende hand op zijn schouder en zei: 'Niet doen!' Maar zelfs daarop reageerde hij niet.

'Op de een of ander manier,' vervolgde hij ademloos, 'werd mijn bericht onderschept door een beambte op Sark. Het was een vergissing. Ik weet niet hoe het gebeurde.' Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Ik ben ervan overtuigd dat ik het op de enige golflengte van het bureau uitzond naar het plaatselijke kantoor. Denkt u dat de sub-ether kon zijn afgetapt?' Het verbaasde hem niet eens dat het woord 'sub-ether' zo makkelijk uit zijn mond kwam.

Hij zou op een antwoord hebben kunnen wachten, maar zijn ogen namen nog steeds niets van zijn omgeving waar. 'In elk geval wachtten ze mij op toen ik op Sark landde.' Opnieuw een pauze, deze keer lang en peinzend. De kapitein deed niets om die te verbreken; hij scheen zelf in gedachten verzonken te zijn.

'Door wie werd je opgewacht?' vroeg Samia. 'Door wie?' 'Ik - ik weet het niet,' zei Rik. 'Ik kan het me niet herinneren. Niet door iemand van het kantoor. Het was iemand van Sark. Ik herinner me dat ik met hem sprak. Hij was van het gevaar op de

hoogte. Hij sprak erover. Ik weet zeker dat hij erover sprak. We zaten samen aan een tafel. Ik herinner me die tafel. Hij zat tegenover me. Het is zo helder als de ruimte. We spraken een hele poos met elkaar. Het komt mij voor dat ik niet al te bereid was bijzonderheden te verstrekken. Daar ben ik zeker van. Ik zei dat ik eerst het kantoor wilde spreken. En toen...' 'Ja?' drong Samia aan.

'Hij deed iets. Hij - Nee, verder wil er niets komen. Verder wil er niets komen!'

Hij schreeuwde de woorden uit en toen was het stil, een stilte die in een anticlimax verbroken werd door het prozaische gezoem van de polscommuno van de kapitein. 'Wat is er?' vroeg hij. De antwoordende stem was schril en uiterst beleefd. 'Een bericht van Sark voor de kapitein, met het verzoek dat deze het persoonlijk in ontvangst neemt.' 'Mooi. Ik ben zo aan de sub-etheriek.' Hij wendde zich tot Samia: 'Juffrouw, mag ik u erop wijzen dat het nu in elk geval etenstijd is?'

Hij zag dat de jonge vrouw wilde zeggen dat zij geen honger had, erop wilde aandringen dat hij wegging en haar daar achterliet. Diplomatieker vervolgde hij: 'Ook is het tijd om deze schepsels eten te geven. Ze zijn blijkbaar moe en hongerig.' Samia zag het eveneens. 'Ik moet ze weerzien, kapitein.' De kapitein boog zwijgend. Het zou een toestemming hebben kunnen zijn. Of niet.

Samia van Fife was in de wolken. Haar studies van Florina bevredigden een zekere drang naar intellect in haar, maar de Geheimzinnige Zaak van de met een Psychische Sonde bewerkte Aardman (ze dacht aan de zaak in hoofdletters) deed een beroep op iets veel primitievers. Het wekte de zuiver dierlijke nieuwsgierigheid in haar op. Het was een mysterie!

Er waren drie punten die haar uitermate boeiden. Hieronder bevond zich niet de misschien onder de omstandigheden redelijke vraag of het verhaal van de man eerder een waanvoorstelling of een opzettelijke leugen dan de waarheid was. Iets anders geloven dan de waarheid zou het mysterie kapot maken, en Samia kon dat niet toestaan.

De drie punten waren daarom deze: l. Wat was het gevaar dat Florina of, beter gezegd, de hele Melkweg bedreigde? 2. Wie was de persoon die de Aardman met een psychische sonde had bewerkt? 3. Waarom had die persoon de psychische sonde gebruikt?

Zij was vastbesloten de zaak tot haar eigen volkomen voldoening op te lossen. Niemand is zo bescheiden dat hij niet,gelooft dat hij een bekwaam amateur-detective is, en Samia was verre van bescheiden.

Zodra haar fatsoen dat maar enigszins toeliet, stond ze na het eten op en haastte ze zich naar de cel van de gevangenen. 'Maak de deur open,' zei ze tegen de bewaker. De matroos bleef kaarsrecht staan en staarde met lege blik en heel eerbiedig voor zich uit. 'Als de dame mij vergunt,' zei hij, 'wil ik de dame erop wijzen dat1 de deur niet mag worden opengemaakt.'

Samia hijgde. 'Hoe durf je zoiets te zeggen? Als je de deur niet ogenblikkelijk openmaakt, zal de kapitein ervan horen.' 'Als de dame het mij vergunt, wil ik haar erop wijzen dat de deur niet mag worden opengemaakt. Dat is het uitdrukkelijke bevel van de kapitein.'

Ze holde opnieuw naar boven en stormde als een tornado de kapiteinshut binnen. 'Kapitein!' 'Juffrouw?'

'Hebt u bevel gegeven dat de Aardman en de inlandse vrouw uit mijn buurt moeten worden gehouden?' 'Ik geloof, juffrouw, dat we hadden afgesproken dat u hen alleen in mijn aanwezigheid zou ondervragen.' 'Voor het diner, ja. Maar u hebt toch gezien dat ze volkomen onschadelijk zijn.'

'Ik heb gezien dat ze onschadelijk schenen te zijn.' Samia kookte van woede. 'In dat geval beveel ik u nu met mij mee te komen.'

'Dat kan niet, juffrouw. De situatie is veranderd.' 'In welk opzicht?'

'Ze moeten worden ondervraagd door de bevoegde autoriteiten op Sark, en tot zolang ben ik van mening dat ze alleen moeten worden gelaten.'

Samia's onderkaak zakte, maar zij redde die bijna onmiddellijk uit deze onwaardige houding. 'U bent toch zeker niet van plan hen af te leveren aan het Bureau van Floriniaanse Aangelegenheden?'

'Eerlijk gezegd,' zei de kapitein op sussende toon, 'was dat oorspronkelijk de bedoeling. Ze hebben zonder toestemming hun dorp verlaten. In feite hebben ze zonder toestemming hun planeet verlaten. Daar komt nog bij dat ze zonder vergunning aan boord van een Sarks ruimtevaartuig zijn gegaan.' 'Dat laatste was een vergissing.' 'O ja?'

'In elk geval kende u al hun misdaden voor ons laatste onderhoud.'

'Maar pas tijdens het onderhoud hoorde ik wat de zogenaamde Aardman te zeggen had.'

'De zogenaamde. U zei zelf dat de planeet Aarde bestond.' 'Ik zei dat die zou kunnen bestaan. Maar juffrouw, mag ik zo

vrij zijn te vragen wat u graag zou zien dat er met deze mensen gebeurde?'

'Ik geloof dat het verhaal van de Aardman moet worden onderzocht. Hij spreekt van een gevaar voor Florinianen van de een of andere Sarkiet die met opzet heeft geprobeerd het gevaar voor de bevoegde autoriteiten te verzwijgen. Ik geloof zelfs dat het een zaak voor mijn vader is. Eerlijk gezegd zou ik hem, wanneer de juiste tijd daarvoor is aangebroken, naar mijn vader willen brengen.'

'Verdraaid handig bekeken!' zei de kapitein. 'Bent u sarcastisch, kapitein?'

De kapitein kreeg een kleur. 'Neemt u mij niet kwalijk, juffrouw. Ik had het over onze gevangenen. Mag ik misschien ook enkele ogenblikken het woord hebben?' 'Ik weet niet wat u met "enkele ogenblikken" bedoelt,' antwoordde ze boos,'maar wat mij betreft kunt u van wal steken.' 'Dank u. Allereerst, juffrouw, hoop ik dat u het belang van de onregelmatigheden op Florina niet zult onderschatten.' 'Welke onregelmatigheden?'

'U kunt het voorval in de bibliotheek niet vergeten zijn.' 'Die vermoorde ordebewaker! Maar kapitein!' 'En vanmorgen i's er een tweede ordebewaker vermoord, juffrouw, plus een inboorling. Het is voor inboorlingen niet erg gebruikelijk ordebewakers te vermoeiden, en hier is er een die het tweemaal heeft gedaan en nog steeds op vrije voeten is. Opereert hij alleen? Is het een ongeluk of is het allemaal een deel van een zorgvuldig uitgewerkt plan?' 'Blijkbaar gelooft u het laatste.'

'Inderdaad. De moordende inboorling heeft twee handlangers. Hun beschrijving lijkt veel op die van onze twee verstekelingen.' 'Dat hebt u nooit gezegd!'

'Ik wilde u niet ongerust maken, juffrouw. U zult zich echter herinneren dat ik u herhaaldelijk heb verteld dat ze gevaarlijk zouden kunnen zijn.' 'Goed. Wat volgt uit dit alles?'

'Als de moorden op Florina nu eens alleen maar bedoeld waren om de aandacht af te leiden van de patrouillerende ordebewakers terwijl deze twee aan boord van ons vaartuig glipten.' 'Dat is toch te dwaas.'

'O ja? Waarom zijn ze van Florina weggelopen? Dat hebben we hun niet gevraagd. Laten we veronderstellen dat ze de benen hebben genomen voor de ordebewakers, aangezien dat de redelijkste veronderstelling schijnt te zijn. Zouden ze dan uitgerekend naar Sark vluchten? En met een schip dat u aan boord heeft? En verder beweert hij ruimteonderzoeker te zijn.' 'Wat is daarmee?' vroeg Samia met gefronste wenkbrauwen. 'Een jaar geleden is er melding gemaakt van een vermiste ruimteonderzoeker. Er werd nooit ruchtbaarheid aan het feit gegeven. Ik wist het natuurlijk, omdat mijn schip tot de vaartuigen behoorde die de nabije ruimte afzochten naar sporen van zijn schip. Degenen die achter deze Floriniaanse ongeregeldheden staan, wie dat dan ook mogen zijn, hebben zich ongetwijfeld van dat feit meester gemaakt, en alleen al de wetenschap dat de zaak van de vermiste ruimteonderzoeker hun bekend is, toont aan welk een hechte en onverwacht efficiente organisatie zij hebben.'

'Het zou best kunnen zijn dat er tussen de Aardman en de vermiste ruimteonderzoeker geen verband bestaat.' 'Geen werkelijk verband, juffrouw, ongetwijfeld. Maar veronderstellen dat er helemaal geen verband tussen hen bestaat, is toch wel een beetje te veel op het toeval vertrouwen. Wij hebben te maken met een bedrieger. Daarom beweert hij dat hij behandeld is met een psychische sonde.' 'O ja?'

'Hoe kunnen wij bewijzen dat hij geen ruimteonderzoeker is? Hij weet van de planeet Aarde alleen maar te vertellen dat die radioactief is. Hij kan geen ruimtevaartuig besturen, hij weet niets af van ruimteonderzoek. En hij probeert zich daaruit te redden door te zeggen dat hij behandeld werd met een psychische sonde. Begrijpt u, juffrouw?'

Samia kon niet direct een antwoord vinden. 'Maar waarom?' vroeg ze.

'Om u te laten doen wat u van plan was, juffrouw.' 'Het mysterie onderzoeken?' 'Nee, juffrouw. De man naar uw vader brengen.' 'Ik begrijp het nog steeds niet.'

'Er zijn verscheidene mogelijkheden. In het gunstigste geval zal hij uw vader misschien willen bespioneren, of voor Florina of misschien voor Trantor. Ik kan me voorstellen dat de oude Abel van Trantor hem vast en zeker zou identificeren als een Aardman, al was het alleen maar om Sark in verlegenheid te brengen door naar de waarheid over die verzonnen behandeling met de psychische sonde te vragen. In het ergste geval zal hij uw vaders moordenaar zijn.' 'Kapitein?' 'Juffrouw?' 'Dit is belachelijk!'

'Misschien, juffrouw. Maar is het zo, dan is het departement van veiligheid eveneens belachelijk. U zult zich herinneren dat ik vlak voor het eten werd weggeroepen om een bericht van Sark in ontvangst te nemen?' 'Ja.'

'Dit is het.' Samia nam het dunne, doorschijnende blaadje met zijn rode

letters aan. De tekst luidde: 'Men heeft gemeld dat twee Florinianen zich illegaal toegang tot uw schip hebben weten te verschaffen. Stel hen onmiddellijk in bewaring. Een van hen beweert misschien ruimteonderzoeker en geen Floriniaans inboorling te zijn. U wordt verzocht niet handelend in deze zaak op te treden. U zult verantwoordelijk worden gesteld voor de veiligheid van deze mensen. Zij moeten worden vastgehouden om te worden overgegeven aan het departement van veiligheid. Uiterst geheim. Uiterst dringend.'

Samia had het gevoel alsof ze een klap in haar gezicht had gekregen. 'Het departement van veiligheid,' zei ze. 'Uiterst geheim,' zei de kapitein. 'Ik ga al buiten mijn boekje door u dit te vertellen, maar u hebt mij geen keus gelaten, juffrouw.'

'Wat zullen ze met hem doen?' vroeg ze. 'Dat kan ik niet met zekerheid zeggen,' zei de kapitein. 'Wel weet ik dat een spion en moordenaar niet op een zachtzinnige behandeling hoeft te rekenen. De kans is groot dat zijn verzonnen verhaaltje gedeeltelijk werkelijkheid wordt en hij te weten zal komen wat een behandeling met een psychische sonde betekent.'

12 De detective

De vier grote squires dachten elk op hun eigen manier over de squire van Fife. Bort was nijdig, Rune was geamuseerd, Balie was geergerd en Steen was bang.

Rune sprak het eerst. 'Hoogverraad?' zei hij. 'Wil je ons bang maken met een frase? Wat heeft het te betekenen? Verraad ten opzichte van jou? Ten opzichte van Bort? Ten opzichte van mijzelf? Door wie en hoe? En om Sarkswil, Fife, deze conferenties vallen precies in de tijd waarin ik normaal slaap.' 'De resultaten,' zei Fife, 'zullen je waarschijnlijk nog wel langer uit je slaap houden. Ik heb het niet over verraad ten opzichte van ons, Rune. Ik bedoel verraad ten opzichte van Sark.' 'Sark?' zei Bort. 'Hoe bedoel je dat?'

'Noem het een mythe. Noem het iets waarin de gemiddelde Sarkiet gelooft.'

'Ik begrijp het niet,'klaagde Steen. 'Jullie schijnen er altijd op uit te zijn elkaar ondersteboven te praten. Werkelijk! Ik wou dat jullie hier nu eens een eind aan maakten.' 'Ik ben het met Steen eens,' zei Balie, wat hem een dankbare blik van Steen bezorgde.

Fife zei: 'Ik ben volkomen bereid de zaak onmiddellijk te verklaren. Jullie hebben, naar ik aanneem, van de recente ongeregeldheden op Florina gehoord.' 'De berichten van het departement van veiligheid,' zei Rune,

'zeggen dat er verscheidene ordebewakers zijn gedood. Bedoel je dat soms?'

'Bij Sark,' merkte Bort nijdig op, 'als we dan zo^nodig een bijeenkomst moeten houden, laten we dan over belangrijke zaken spreken. Vermoorde ordebewakers! Die verdienen dat ze vermoord worden! Wil jij soms zeggen dat een inboorling eenvoudig op een ordebewaker kan toelopen en hem met een twee-bij-vier de hersens inslaan? Waarom zou een ordebewaker een inboorling met een twee-bij-vier in zijn hand zo dichtbij laten komen dat bij er gebruik van kan maken? Waarom werd de inboorling niet op twintig pas afstand verbrand? Bij Sark, ik zou het hele korps ordebewakers van kapitein tot rekruut door elkaar rammelen en elke stommeling scheepsdienst geven. Het hele korps is een opeenhoping van vet. Ze hebben daar een veel te makkelijk leventje. Ik zeg dat we om de vijfjaar op Florina de staat van beleg moeten afkondigen en de herrieschoppers eruit wegtrappen. Ik zou de inboorlingen flink onder de duim en onze eigen mensen uiterst waakzaam houden.' 'Ben je klaar?' vroeg Fife.

'Voorlopig wel. Maar ik zal erop terugkomen. Ik heb daar ook belangen, weet je. Misschien wel niet zo groot als die van jou, Fife, maar toch groot genoeg om me er druk om te maken.' Fife haalde zijn schouders op. Hij wendde zich plotseling tot Steen. 'En heb jij van de ongeregeldheden gehoord?' Steen schrok op. 'Ja. Ik bedoel dat ik jou zo juist hoorde zeggen...'

'Heb je de aankondigingen van het departement van veiligheid niet gelezen?'

'Nou, eh, om je de waarheid te zeggen,' Steen scheen bijzonder veel belangstelling te koesteren voor zijn lange, puntige vingernagels met het op geraffineerde wijze aangebrachte koperachtige laagje, 'ben ik niet altijd in de gelegenheid alle aankondigingen te lezen. Ik wist niet dat dit van mij werd verlangd. Om precies te zijn,' en hij schraapte al zijn moed bij elkaar en keek Fife recht in de ogen, 'wist ik niet dat jij mij de wet voorschreef!'

'Dat doe ik ook niet,' zei Fife. 'Maar goed, aangezien althans jij geen van de bijzonderheden kent, zal ik ze in het kort voor je opsommen. De rest zal het misschien ook wel interessant vinden.'

Het was verbazingwekkend in hoe weinig woorden de gebeurtenissen van achtenveertig uur gezegd konden worden en hoe nuchter ze konden klinken. Ten eerste was er de onverwachte vraag naar teksten van ruimteonderzoekers geweest. Toen een klap op het hoofd van een hoogbejaarde ordebewaker die twee uur later aan een gespleten schedel overleden was. Toen een klopjacht die eindigde met de onschendbaarheid in het hol van

een Trantoriaanse agent. Vervolgens was er bij het aanbreken van de dag opnieuw een moord op een ordebewaker gepleegd, waarna de moordenaar ervandoor was gegaan in het uniform van zijn slachtoffer. Enkele uren later stierf op zijn beurt de Trantoriaanse agent.

'Als je ook nog het allerlaatste brokje nieuws wilt hebben,' besloot Fife, 'dan zou je dit aan deze catalogus van schijnbare onbeduidendheden kunnen toevoegen. Enkele uren geleden is in het stadspark van Florina een lijk gevonden, althans de beenderen ervan.'

'Wiens lijk?' vroeg Rune.

'Een ogenblik alsjeblieft. Ernaast lag een hoopje as dat de verkoolde resten van kleren scheen te zijn. Alles wat maar van metaal was, was er zorgvuldig uit verwijderd, maar een onderzoek van de as toonde aan dat het de overblijfselen waren van een ordebewakeruniform.' 'Onze vriend de bedrieger?' vroeg Balie. 'Dat is niet waarschijnlijk,' zei Fife.'Wie zou hem in het geheim hebben vermoord?'

'Zelfmoord,' zei Bort boosaardig. 'Hoelang verwachtte de idioot uit onze handen te blijven? Ik veronderstel dat dit voor hem een betere dood was. Persoonlijk zou ik zien uit te vissen wie in het korps verantwoordelijk waren voor het feit dat hij zelfmoord kon plegen, en daarna zou ik de schuldigen zelf een straalpistool in de hand drukken.'

'Dat is niet waarschijnlijk,' zei Fife weer.'Als de man zelfmoord pleegde, dan vermoordde hij zichzelf eerst, nam toen zijn uniform, reduceerde het tot as, verwijderde al het zilverwerk en ontdeed zich daarvan. Of anders trok hij eerst zijn uniform uit, veraste het, verwijderde de zilverdelen ervan, verliet de grot naakt of misschien in zijn ondergoed, ontdeed zich van het zilverwerk, kwam terug en doodde zichzelf.' 'Lag het lijk in een grot?' vroeg Bort. 'In een van de vier grotten van het park. Ja.' 'Dan had hij een overvloed aan tijd en een overvloed aan gelegenheid,' zei Bort opstandig. Hij gaf niet graag een theorie op. 'Hij zou eerst het zilverwerk eraf kunnen hebben genomen en toen...'

'Heb je ooit geprobeerd de versierselen van een ordebewakeruniform af te halen voordat het verast was?' vroeg Fife sarcastisch. 'En kun je ook een motief geven als het lijk dat van de bedrieger was nadat hij zelfmoord had gepleegd? Bovendien heb ik een rapport van de doktoren die de beenstructuur hebben bestudeerd. Het skelet is niet van een ordebewaker en evenmin van een Floriniaan. Het is van een Sarkiet.' 'Werkelijk?' riep Steen uit. Balle's oude ogen gingen wagenwijd open. Rune's metalen tanden, die zo nu en dan blikkerend het

licht weerkaatsten, voegden wat leven toe aan de kubus van stof waarin hij zat, maar dat verdween zodra hij zijn mond sloot. Zelfs Bort was sprakeloos.

'Kunnen jullie het volgen?' vroeg Fife. 'Nu kun je begrijpen waarom het metaal van het uniform werd verwijderd. Degene die de Sarkiet vermoordde, wilde dat de as werd aangezien voor die van de eigen kleren van de Sarkiet, verwijderd en verast voor de moord, wat dan op zelfmoord zou wijzen of op het resultaat van een particuliere vete die in geen enkel verband stond met onze vriend de bedrieger. Wat hij niet wist, was dat een nauwkeurig onderzoek het verschil kon aantonen tussen het kyrt van Sarkse kleding en het celluliet van een ordebewakeruniform, zelfs wanneer daarvan alle versierselen waren verwijderd.

Nu, met een dode Sarkiet en de as van een ordebewakeruniform, kunnen we alleen maar aannemen dat zich ergens in de bovenstad een in Sarkse kleding gestoken dorpshoofd bevindt. Onze Floriniaan besloot, nadat hij lang genoeg had rondgelopen in de kleren van een ordebewaker en tot de slotsom was gekomen dat het gevaar nu te groot werd, squire te worden. En hij deed dat op de enige manier waarop dat voor hem mogelijk was.'

'Is hij gepakt?' informeerde Bort met dikke tong. 'Nee.'

'Waarom niet? Bij Sark, waarom niet?'

'Hij zal worden gepakt,' zei Fife onverschillig. 'Op het ogenblik hebben we ons echter belangrijker dingen af te vragen. Vergeleken daarbij is deze gruwel maar een onbenullig iets.' 'Kom ter zake!' eiste Rune.

'Geduld! Laat me eerst vragen of jullie je die vermiste ruimteonderzoeker van vorig jaar nog herinnert?' Steen grinnikte.

Bort zei op minachtende toon: 'Moeten we daar alweer over beginnen?'

'Bestaat er een verband?' vroeg Steen. 'Of gaan we alleen maar opnieuw over die afschuwelijke affaire van vorig jaar zitten zwammen? Ik ben er doodmoe van.'

Fife bleef onbewogen. 'Die explosie van gisteren en eergisteren,' zei hij, 'begon met een verzoek aan de Floriniaanse bibliotheek om naslagwerken over ruimteonderzoek. Dat is voor mij verband genoeg. Laat eens zien of ik het verband voor de rest van jullie eveneens duidelijk kan maken. Ik zal beginnen met de drie bij het voorval in de bibliotheek betrokken mensen te beschrijven, en ik hoop dat ik enkele ogenblikken niet in de rede word gevallen.

Allereerst is er een dorpshoofd. Hij is de gevaarlijkste van de drie. Op Sark stond hij bekend als een intelligent en betrouw-

baar stuk materiaal. Ongelukkigerwijs heeft hij nu zijn bekwaamheden tegen ons gekeerd. Hij is ongetwijfeld de man die nu verantwoordelijk is voor vier moorden. Voorwaar een heel aantal. In aanmerking genomen dat zich onder de vier twee ordebewakers en een Sarkiet bevonden, is deze prestatie vrij wel onmogelijk voor een inboorling. Bovendien bevindt hij zich nog steeds op vrije voeten.

De tweede betrokkene is een inlandse vrouw. Zij is ongeletterd en volkomen onbeduidend. De afgelopen dagen is elk facet van deze zaak echter nauwkeurig bekeken, en wij kennen haar geschiedenis. Haar ouders waren leden van de "Ziel van Kyrt". Misschien herinneren jullie je die belachelijke boeren samen-zwering nog, die ongeveer twintig jaar geleden zonder moeite teniet werd gedaan.

Dit brengt ons bij de derde persoon, de ongewoonste van de drie. Deze derde persoon was een doodgewone fabrieksarbeider en een idioot.'

Bort ademde hoorbaar en Steen liet weer een hoog gegrinnik horen. De ogen van Balie bleven gesloten en Rune zat roerloos in het donker.

'Het woord "idioot" is niet figuurlijk gebruikt,' zei Fife. 'Het departement van veiligheid heeft gedaan wat het kon, maar zijn geschiedenis was niet verder na te gaan dan tien-en-een-halve maand geleden. Op dat ogenblik werd hij in een dorp even buiten de grote stad van Florina in een staat van volledige geestloosheid aangetroffen. Hij kon spreken noch lopen. Hij kon zichzelf niet eens voeden.

Bedenk nu even goed dat hij enkele weken na de verdwijning van de ruimteonderzoeker voor het eerst op het toneel verscheen. Bedenk bovendien dat hij in een tijd van enkele maanden leerde hoe hij moest spreken en zelfs hoe hij werk in een kyrtfabriek moest verrichten. Welke idioot zou iets dergelijks zo vlug kunnen leren?'

Bijna enthousiast begon Steen: 'Man, als hij behoorlijk was bewerkt met een psychische sonde, dan zou het zelfs zo...' Zijn stem stierf weg.

Op hatelijke toon zei Fife: 'Ik kan geen groter autoriteit op dit gebied bedenken. Zelfs zonder Steens vakkundige mening kwam diezelfde gedachte echter bij mij op. Het was de enig mogelijke verklaring.

Die psychische behandeling kon alleen maar hebben plaatsgevonden op Sark of in de bovenstad van Florina. Als een zaak van eenvoudige grondigheid werd daarom navraag gedaan bij alle doktoren in de bovenstad. Er was geen spoor van enige onbevoegde behandeling met een psychische sonde. Toen kreeg een van onze agenten het idee na te gaan welke doktoren sinds de verschijning van de idioot gestorven waren. Ik zal ervoor

zorgen dat hij voor dat idee bevorderd wordt. Tussen de papieren van een van deze doktoren vonden wij aantekeningen over onze idioot. Ongeveer zes maanden geleden was hij door de boerenvrouw, die de tweede van ons trio is, bij hem gebracht voor een psychisch onderzoek. Blijkbaar is dit in het geheim gebeurd, aangezien zij die dag onder een heel ander voorwendsel is weggebleven van haar werk. De dokter onderzocht de idioot en kwam tot de absolute overtuiging dat er aan hem geknoeid was met een psychische sonde. En nu het interessante van het geval. De dokter was een van degenen die hun praktijk zowel in de bovenstad als in de benedenstad uitoefenen. Hij was een van de idealisten die van mening waren dat de inboorlingen recht hadden op eersteklas medische verzorging. Hij was een methodisch man en had in allebei zijn kantoren de gegevens over al zijn patienten, dus zowel uit de bovenstad als uit de benedenstad, om onnodig reizen met de lift te voorkomen. Ook zal het, volgens mij, zijn idealisme hebben gestreeld om in zijn dossiers geen scheiding toe te passen tussen Sarkieten en Florinianen. Maar van het dossier van de betreffende idioot bestond geen duplo. Het was het enige dossier dat niet was gedupliceerd.

Waarom? Als hij om de een of andere reden die hij zelf alleen maar kende, besloten had dat speciale dossier niet te dupliceren, waarom bevond het zich dan in de bovenstad, waar het werd aangetroffen? Waarom niet in de benedenstad? Per slot van rekening was de man Floriniaan. Hij was bovendien door een Floriniaanse bij hem gebracht en in de benedenstad onderzocht. Dat alles stond duidelijk in het door ons gevonden dossier.

Op deze speciale puzzel is er maar een antwoord. In beide kantoren moet zich een dossier hebben bevonden, maar dat in de benedenstad werd vernietigd door iemand die niet besefte dat er ook nog een in de bovenstad was. Laten we nu verder gaan. Bij de gegevens over het onderzoek van de idioot stond vermeld dat de bevindingen van dit geval in het volgende rapport van de dokter aan het departement van veiligheid moesten worden doorgegeven. Dat was heel normaal. Elk geval van psychische behandeling kon betrekking hebben op een misdadiger of zelfs op een revolutionair. Maar zo'n rapport werd nooit uitgebracht. Binnen de week kwam hij om het leven bij een verkeersongeluk.

De toevalligheden stapelen zich op een bijna ondraaglijke manier op, niet?' v

Rune opende zijn ogen. 'Je bent ons een detectiveroman aan het vertellen,' zei hij.

'Ja,' antwoordde Fife voldaan, 'een detectiveroman. En momenteel ben ik de detective.'

'En wij de verdachten?' vroeg Balie met een vermoeid gefluister. 'Nog niet. Laat mij nog iets langer de detective spelen.' Middenin wat Fife als de gevaarlijkste crisis beschouwde waarmee Sark ooit was geconfronteerd, kwam hij plotseling tot de ontdekking dat hij zich reusachtig amuseerde. 'Laten we de zaak eens van de andere kant benaderen,' zei hij, 'Voor het ogenblik zullen we de idioot vergeten en aan de ruimteonderzoeker denken. Wij horen voor het eerst van hem wanneer het transportbureau meldt dat zijn schip spoedig zal landen. Deze melding gaat vergezeld van een al eerder van hem ontvangen bericht.

De ruimteonderzoeker komt nooit aan. Nergens in de ruimte wordt hij gepeild. Verder verdween het door de ruimteonderzoeker aan het transportbureau verzonden bericht. Het IBR hield vol dat wij het bericht moedwillig verborgen hielden. Het departement van veiligheid geloofde dat zij voor propaganda-doeleinden een fictief bericht hadden opgesteld. Nu komt het mij voor dat beide abuis waren. Het bericht was afgeleverd, maar het was net verdonkeremaand door de regering. Laten we eens iemand bedenken en hem X noemen. X heeft toegang tot de dossiers van het transportbureau. Hij hoort van deze ruimteonderzoeker en zijn bericht, en hij heeft de hersens en de bekwaamheid om snel te handelen. Hij speelt het klaar dat een geheim sub-ethergram naar het schip van de ruimteonderzoeker wordt gestuurd, met de aanwijzing dat de man op het een of andere kleine, particuliere veld moet landen. De ruimteonderzoeker doet dit en X ontmoet hem daar. X heeft het alarmerende bericht van de ruimteonderzoeker meegenomen. Er kunnen daarvoor twee redenen zijn. Ten eerste zou het mogelijke ontdekkingspogingen bemoeilijken door een bewijsstuk te verdonkeremanen. Ten tweede zou het misschien dienen om het vertrouwen van de krankzinnige ruimteonderzoeker te winnen. Als de ruimteonderzoeker van mening was dat hij alleen maar met zijn eigen superieuren kon praten, en hij zou die mening heel goed kunnen zijn toegedaan, dan zou X hem er misschien toe kunnen brengen vertrouwelijk te worden door te bewijzen dat hij al in het bezit was van de essentiele punten van het verhaal. '

Ongetwijfeld praatte de ruimteonderzoeker. Maar onsamenhangend, krankzinnig, en hoe onmogelijk dat gesprek in het algemeen ook mocht zijn geweest, X zag er een prachtige mogelijkheid in voor propaganda. Hij stuurde zijn chantagebrief aan de grote squires, aan ons. Zijn procedure, zoals die tot dan toe gepland was, was waarschijnlijk precies dezelfde als die welke ik toen aan Trantor toeschreef. Als wij niet met hem wilden onderhandelen, zou hij de hele Floriniaanse productie in de war schoppen door geruchten over een algehele vernietiging rond te strooien tot hij zijn zin had doorgedreven. Maar toen maakte hij zijn eerste misrekening. Iets maakte hem bang. Wat dat was, zullen we later bekijken. In ieder geval besloot hij dat hij even zou moeten wachten voordat hij verder ging. Maar dat wachten ging samen met een complicatie. X geloofde het verhaal van de ruimteonderzoeker niet, maar ongetwijfeld was de ruimteonderzoeker volkomen oprecht. X zou de zaken zo moeten versieren dat de ruimteonderzoeker bereid was zijn "ondergang" nog wat uit te stellen. De ruimteonderzoeker kon dat niet doen zolang zijn verwrongen geest niet was uitgeschakeld. X had hem kunnen vermoorden, maar ik ben van mening dat hij de ruimteonderzoeker nodig had als een bron voor verdere inlichtingen (per slot van rekening wist hij zelf niets van ruimteonderzoek af en hij kon moeilijk succesvol chanteren op basis van enkel bluf) en misschien ook wel als gijzelaar voor het geval de hele zaak zou mislukken. In elk geval maakte hij gebruik van een psychische sonde. Na de behandeling zat hij niet met een ruimteonderzoeker, maar met een geestloze idioot die hem voorlopig geen moeilijkheden zou bezorgen. En na een poosje zou zijn verstand herstellen.

De volgende stap? Dat was ervoor zorgen dat de ruimteonderzoeker tijdens het jaartje uitstel niet zou worden ontdekt, dat niemand van belang hem zelfs ook maar in de rol van idioot zou zien. Dus ging hij met meesterlijke eenvoud verder. Hij transporteerde zijn man naar Florina, en bijna een jaar lang was de ruimteonderzoeker niet meer dan een halfidiote inboorling die in de kyrtfabriek werkte.

Ik heb het idee dat hij, of een^vertrouweling van hem, in de loop van dat jaar diverse malen het dorp bezocht waar hij het schepsel "geplant" had, om zich ervan te overtuigen dat hij veilig was en in redelijke gezondheid verkeerde. Bij een van deze bezoeken vernam hij op de een of andere manier dat het schepsel naar een dokter was gebracht die de behandeling met de psychische sonde had geconstateerd. De dokter stierf en zijn aantekeningen verdwenen, althans uit zijn kantoor in de benedenstad. Dat was X's eerste misrekening. Het kwam geen moment bij hem op dat er een duplicaat in het kantoor in de bovenstad zou kunnen zijn. En toen kwam zijn tweede misrekening. De idioot begon zijn verstand een beetje te vroeg terug te krijgen en het dorpshoofd had hersens genoeg om te begrijpen dat de man niet alleen maar krankzinnigentaai uitsloeg. Misschien vertelde het meisje dat de idioot onder haar hoede had, het dorpshoofd over de behandeling met de psychische sonde. Dat blijft een veronderstelling. Zo, daar heb je dus het hele verhaal.' Fife sloeg zijn sterke handen ineen en wachtte op de reactie. Rune reageerde het eerst. Enkele ogenblikken tevoren was het

licht in zijn kubus aangegaan, en knipperend met zijn ogen en glimlachend zat hij daar. 'Het was een tamelijk saai verhaal, Fife,' zei hij. 'Als ik nog langer in het donker was blijven zitten, zou ik in slaap zijn gevallen.'

'Voor zover ik het kan zien,' zei Balie langzaam, 'heb je een bouwsel geschapen dat even onsolide is als dat van vorig jaar. Voor negentiende bestaat het uit veronderstellingen.' 'Kolder!' zei Bort.

'Wie is die X eigenlijk?' vroeg Steen. 'Als je niet weet wie X is, dan is het allemaal onzin.' Hij geeuwde behoedzaam en bedekte zijn kleine witte tanden met een gebogen wijsvinger. 'Minstens een van jullie ziet het punt waarom het draait,' zei Fife. 'De identiteit van X is de spil van de hele zaak. Denk eens aan de karakteristieken die X moet bezitten als mijn analyse juist is.

Allereerst is X een man met contacten in de civiele dienst. Hij is een man die behandeling met een psychische sonde kan voorschrijven. Hij is een man die van mening is dat hij een machtige chantagecampagne kan ontketenen. Hij is een man die de ruimteonderzoeker zonder moeite van Sark naar Florina kan brengen. Hij is een man die de dood van een dokter op Florina kan bewerkstelligen. Hij is zeer zeker geen nul. In feite is hij zelfs een hele persoonlijkheid. Hij moet een grote squire zijn. Zouden jullie niet denken?'

Bort stond op. Zijn hoofd verdween en hij ging weer zitten. Steen barstte uit in een hoog, hysterisch gelach. De ogen van Rune, halfbegraven in dikke vetkwabben, glinsterden koortsachtig. Balie schudde langzaam het hoofd. Bort schreeuwde: 'Wie wordt er eigenlijk beschuldigd, Fife?' 'Nog niemand.' Fife bleef volkomen rustig.'Niemand in het bijzonder. Bekijk het eens op deze manier. Wij zijn met ons vijven. Geen enkele andere man op Sark zou hebben kunnen doen wat X deed. Alleen wij vijven. Dat kan als vaststaand worden aangenomen. Maar wie van de vijf is het? Om te beginnen, ik zelf ben het niet.'

'Wat dat betreft, kunnen wij je wel op je woord vertrouwen, niet?' merkte Rune hatelijk op.

'Je hoeft mij helemaal niet op mijn woord te geloven,' antwoordde Fife. 'Ik ben hier de enige zonder motief. Het motief van X is de kyrtindustrie in handen te krijgen. Ik heb die in handen. Ik bezit een derde van Florina's land. Mijn fabrieken, werkplaatsen en ruimtevloten zijn zo groot dat ik, wanneer ik dat zou willen, jullie allemaal uit de handel zou kunnen stoten. Ik zou daarvoor mijn toevlucht niet tot ingewikkelde chantage hoeven te nemen.'

Boven hun verenigde stemmen uit schreeuwde hij: 'Luister naar me! De rest van jullie heeft elk motief. Rune heeft het kleinste continent en de minste aandelen. Ik weet dat hem dat niet zint. Hij kan niet doen alsof het hem wel zint. Balie stamt uit het oudste geslacht. Er was een tijd dat zijn familie heel Sark regeerde en dat heeft hij blijkbaar niet vergeten. Bort heeft een hekel aan het feit dat hij tijdens geen enkele vergadering het grootste aantal stemmen krijgt en daardoor de zaken in zijn gebieden niet op de zweep en pistool manier kan leiden zoals hij dat graag zou willen. Steen heeft een kostbare smaak en zijn financien staan er beroerd voor. De noodzaak die financien weer op peil te brengen, is heel groot. Zo, dan hebben wij ze. Alle mogelijke motieven. Afgunst. Zucht naar macht. Zucht naar geld. Prestigekwesties. Nou, wie van jullie is het?' Plotseling lag er een kwaadaardige glinstering in de oude ogen van Balie. 'Weet jij het niet?'

'Het hindert niet. Luister goed. Ik heb gezegd dat X (laten we hem nog steeds X noemen) na zijn eerste brieven aan ons bang werd. Weet je waarom? Omdat ik tijdens onze eerste bijeenkomst, de noodzaak van gemeenschappelijke actie besprak. X was toen aanwezig. X was en is een van ons. Hij wist dat gemeenschappelijke actie falen zou betekenen. Hij had erop gerekend ons te kunnen overwinnen omdat hij wist dat ons ideaal van straffe continentale autonomie ons van gemeenschappelijke acties zou terughouden. Maar hij zag dat hij abuis was, en hij besloot te wachten tot alle idee van dringende haast verdwenen was en hij opnieuw zou kunnen beginnen. Maar hij is nog steeds abuis. Wij zijn nog steeds van plan gemeenschappelijk op te treden en er is maar een manier waarop wij dat veilig kunnen doen, aangenomen dat X een van ons is. Continentale autonomie behoort tot het verleden. Het is een luxe die wij ons niet langer kunnen permitteren, want de plannen van X zullen alleen maar eindigen met de economische nederlaag van de rest van ons of de interventie van Trantor. Ikzelf ben de enige die ik kan vertrouwen, dus van nu af sta ik aan het hoofd van een verenigd Sark. Zijn jullie het daarmee eens?' Schreeuwend sprongen zij op. Bort zwaaide met zijn vuist. In zijn mondhoeken vormde zich een laagje schuim. Fysiek was er niets wat zij konden doen. Fife glimlachte. Elk van hen was een continent van hem verwijderd. Vanachter zijn bureau kon hij rustig toezien hoe zij schuimbekten. 'Jullie hebben geen keus,' zei hij. 'In het jaar dat sinds onze eerste bijeenkomst verlopen is, heb ik ook mijn maatregelen getroffen. Terwijl jullie vieren rustig naar mij hebben zitten luisteren, hebben mij goedgezinde officieren de leiding van de marine overgenomen.' 'Verraad!' huilden ze.

'Verraad aan continentale autonomie,' antwoordde Fife. 'Trouw aan Sark.'

Steen vouwde nerveus zijn vingers, en hun koperachtige toppen waren de enige kleur die op zijn huid te bekennen was. 'Maar het is X. Zelfs als X een van ons is, zijn er drie onschuldige. Ik ben X niet.' Hij wierp een giftige blik om zich heen. 'Het is een van de anderen.'

'Zij die onschuldig zijn, zullen deel uitmaken van mijn regering, als zij dat willen. Zij hebben niets te verliezen.' 'Maar je wilt niet zeggen wie onschuldig is,' bulderde Bort. 'Je wilt ons allemaal buiten het verhaal van X houden, X de... de...' Hij kon geen adem meer krijgen en moest dus wel zwijgen.

'Dat is niet zo. Over vierentwintig uur zal ik weten wie X is. Ik heb het jullie niet verteld, maar de ruimteonderzoeker over wie wij het hebben gehad, heb ik in handen.' Ze zwegen. Ze keken elkaar gereserveerd en argwanend aan. Fife grinnikte. 'Jullie vragen je af wie van jullie X kan zijn. Een van jullie weet het, wees daarvan overtuigd. En over vierentwintig uur zullen we het allemaal weten. Besef nu goed, mijne heren, dat jullie allemaal hulpeloos bent. De oorlogsschepen zijn van mij. Goedendag!'

Met een handbeweging beduidde hij dat de vergadering was afgelopen.

Een voor een verdwenen ze, als sterren in de diepten van het niets, die van het beeldscherm worden gewist door het passerende onzichtbare silhouet van een vernield ruimteschip. Steen was de laatste die vertrok. 'Fife,' zei hij met trillende stem. Fife keek op. 'Ja? Wil je bekennen nu wij alleen zijn? Ben jij X?'

Steens gezicht vertrok in wilde paniek. 'Nee, nee. Echt niet. Ik wilde alleen maar vragen of je het ernstig meende. Ik bedoel van die continentale autonomie en zo?' ( Fife staarde naar de oude chronometer aan de wand. 'Goedendag.'

Steen liet een jammerend geluid horen. Zijn hand ging naar de contactschakelaar en ook hij verdween.

Fife zat daar, als uit steen gehouwen. Nu de bijeenkomst achter de rug was, de hitte van de crisis verdwenen, voelde hij zich terneergedrukt. Zijn liploze mond was een gapende opening in zijn grote gezicht.

Alle berekeningen begonnen met dit feit: dat de ruimteonderzoeker krankzinnig was, dat er geen kwestie was van een groot gevaar. Maar juist om een krankzinnige had er zoveel plaatsgevonden. Zou Junz van het IBR een jaar hebben gespendeerd aan het zoeken naar een krankzinnige? Zou hij zijn speurtocht nog zo koppig volhouden als dit alleen maar sprookjes waren? Fife had hier niemand iets van verteld. Hij durfde het nauwelijks met zijn eigen ziel te delen. Als de ruimteonderzoeker nu eens nooit krankzinnig was geweest? Als de vernietiging nu eens wel boven de wereld van kyrt hing?

De Floriniaanse secretaris verscheen onhoorbaar voor de grote squire, zijn stem ziekelijk droog. 'Meneer!' 'Wat is er?'

'Het schip met uw dochter is geland.'

'Zijn de ruimteonderzoeker en de inlandse vrouw in veiligheid?'

'Jawel, meneer.'

'Zorg dat ze tijdens mijn afwezigheid niet worden verhoord. Ze moeten in afzondering worden gehouden tot ik arriveer... Is er nog nieuws van Florina?'

'Jawel, meneer. Het dorpshoofd is gevangen en wordt naar Sark gebracht.'

13 De jachtvaarder

De lichten van de haven werden helderder naarmate de schemering dieper werd. Op geen enkel tijdstip werd het allesomvattend licht minder helder dan op een wat stemmige late namiddag. Evenals op de andere jachthavens van de bovenstad was het op haven negen tijdens heel Florina's omwenteling daglicht. De helderheid mocht dan ongewoon geprononceerd worden onder de middagzon, maar dat was de enige afwijking. Markis Genro kon weten dat het grootste gedeelte van de dag voorbij was, maar alleen doordat hij bij het betreden van de haven, de gekleurde avondlichten van de stad achter zich had gelaten. Deze staken helder af tegen de donker wordende hemel, maar ze wekten niet de schijn dat zij de dag wilden vervangen.

Genro bleef even binnen de hoofdingang staan en scheen totaal niet onder de indruk te zijn van de gigantische paardenhoef met de drie dozijn hangars en vijf startplaatsen. Het was een deel van hem, zoals het een deel was van elke ervaren jachtvaarder. Hij haalde een lange, violetkleurige sigaret te voorschijn met aan het eind een uiterst dun laagje zilverachtig kyrt, en stak die tussen zijn lippen. Hij hield zijn handen beschermend om het uiteinde en zag dit groenachtig oplichten terwijl hij inhaleerde. De sigaret brandde langzaam en liet geen as na. Een smaragd-kleurige rook filterde uit zijn neusgaten. 'Alles zoals gewoonlijk!' mompelde hij.

Een lid van de ruimtejachtclub, gestoken in jachtvaarders kostuum en met maar een bescheiden en smaakvolle aanduiding boven een van de knopen van zijn tuniek om aan te duiden dat hij bestuurslid van de club was, was snel naar Genro toegekomen, er echter voor zorgend dat hij niet de schijn van haast opwekte.

'Ha, die Genro! En waarom zou alles niet zoals gewoonlijk zijn?' 'Ha, Doty. Ik dacht dat de een of andere gewiekste jongen met al dat geharrewar misschien op het idee zou zijn gekomen de havens te sluiten. Sark zij dank dat dit niet het geval is.' Het gezicht van de ander betrok. 'Misschien komt het nog wel zo ver. Heb je het laatste nieuws al gehoord?' Genro grinnikte. 'Wie kan zeggen dat hij het laatste nieuws weet?'

'Nou, heb jij gehoord dat het nu vaststaat van die inboorling? De moordenaar?'

'Wil je zeggen dat ze hem gepakt hebben? Dat had ik nog niet gehoord.'

'Nee, ze hebben hem niet gepakt, maar ze weten dat hij,zich niet in de benedenstad bevindt.' 'Nee? Waar is hij dan?' 'Nou, in de bovenstad. Hier.'

'Ga verder.' Genro zette grote ogen op en kneep toen zijn oogleden ongelovig samen.

'Nee werkelijk,' zei de ander een beetje gekwetst. 'Ze hebben het mij voor waar verteld. De ordebewakers patrouilleren druk over Kyrt Highway. Ze hebben het stadspark omsingeld en ze gebruiken de centrale arena als trefpunt. Ik weet het uit betrouwbare bron.'

'Nou, het is best mogelijk.' Genro's blikken zwierven zorgeloos over de in de hangais staande toestellen. 'Ik geloof dat ik in geen twee maanden op negen ben geweest. Zijn er nog nieuwe vaartuigen bijgekomen?'

'Nee. Ja, toch wel, de Vlammende Pijl van Hjordesse.' Genro schudde zijn hoofd. 'Die heb ik gezien. Dat ding is helemaal van chroom. Ik moet er niet aan denken dat ik straks mijn eigen toestel zal moeten ontwerpen.' 'Verkoop je de Komeet V?'

'Ik verkoop het of ik breng het naar de schroothoop. Ik heb balen van die allernieuwste modellen. Ze zijn mij te automatisch. Met hun automatische relais en baanberekenaars maken ze de sport ervan kapot.'

'Jij bent niet de eerste die ik dat hoor zeggen,' beaamde de ander. 'Ik zal je eens iets vertellen. Als ik hoor dat er een oud model te koop is dat nog in goeie staat is, dan zal ik het je laten weten.'

'Merci. Bezwaar tegen dat ik wat rondloop?' 'Natuurlijk niet. Ga je gang.' Het bestuurslid van de club grinnikte, stak zijn hand op en liep weg.

Genro liep op zijn gemak rond, zijn sigaret half opgebrand in een van zijn mondhoeken. Hij bleef bij elke bezette hangar

staan en bekeek met waarderende blikken de inhoud. Bij hangar zesentwintig toonde hij extra belangstelling. Hij keek over de lage afrastering heen en zei: 'Squire?' De roep was er een van beleefde informatie, maar toen hij na enkele ogenblikken nog geen antwoord had gekregen, riep hij opnieuw, wat gebiedender, wat minder beleefd. De squire die te voorschijn kwam, leverde niet bepaald een indrukwekkend gezicht op. Om te beginnen was hij niet in jachtvaarders kostuum gestoken. Ten tweede moest zijn baard nodig worden geschoren, en verder zat zijn nogal weerzinwekkend uitziende schedelkap behoorlijk scheef. Die scheen zijn halve gezicht te bedekken. Tenslotte was zijn houding verdacht behoedzaam.

'Ik ben Markis Genro,' zei Genro. 'Is dit uw vaartuig, meneer?' 'Ja.' Het woord kwam er aarzelend en gespannen uit. Genro lette daar niet op. Hij hield zijn hoofd wat achterover en bekeek nauwlettend de lijnen van het jacht. Hij haalde het restant van de sigaret tussen zijn lippen uit en schoot het hoog de lucht in. Het had zijn hoogtepunt nog niet bereikt, toen het met een witte flits verdween. 'Bezwaar tegen dat ik binnenkom?' vroeg Genro. De ander aarzelde, maar deed toen een stap opzij, waarna Genro de hangar instapte.

'Wat voor soort motor zit er in het vaartuig, meneer?' 'Waarom vraagt u dat?'

Genro was lang, met donkere huid en ogen en kortgeknipt haar. Hij was een half hoofd groter dan de ander en zijn glimlach toonde een aantal witte, gelijkmatige tanden. 'Om eerlijk te zijn,' zei hij, 'ben ik van plan een nieuw vaartuig te kopen.' 'Bedoelt u dat u voor dit schip belangstelling hebt?' 'Ik weet het niet. Misschien iets in die geest, als het in het prijsje ligt. Zou ik eens naar de bedieningsorganen en de motoren mogen kijken?' De squire zweeg.

Genro's stem was iets koeler, toen hij zei: 'Zoals u wilt natuurlijk.' Hij draaide zich om en wilde weglopen. De squire zei: 'Misschien verkoop ik het toch wel.' Hij rommelde in zijn zakken. 'Hier is de vergunning!' Genro bekeek de vergunning met snelle, ervaren blik aan twee kanten. Toen hij hem teruggaf, vroeg hij: 'Bent u Deamone?' De squire knikte. 'Als u wilt, kunt u het van binnen bekijken.' Genro wierp een korte blik op de grote chronometer van de haven, waarvan de lichtgevende wijzers, die zelfs in het daglicht flonkerde, het begin van het tweede uur na zonsondergang aangaven.

'Graag. Wilt u niet voorgaan?' De squire rommelde weer in zijn zakken en haalde een boekje

uiterst dunne sleuteltjes te voorschijn. 'Na u, meneer.' Genro nam het boekje aan. Hij zocht even tussen de metaal-strookjes en bekeek de erop staande codetekens. De ander maakte geen aanstalten hem te helpen. Tenslotte zei hij: 'Deze zeker?'

Hij liep de korte trap op naar het balkon van de luchtsluis en bekeek zorgvuldig de uiterst fijne naad rechts van de sluis. 'Ik zie niet waar - o, hier is-ie,' en hij stapte naar de andere kant van de sluis.

Langzaam, geluidloos, gaapte de sluis open, en Genro stapte het donker in. Het rode licht van de luchtsluis ging automatisch aan toen de deur achter hen dichtviel. De binnendeur ging open en toen zij het schip binnenstapten, gingen overal in het vaartuig helderwitte lampen branden.

Myrlyn Terens had geen keus. Hij herinnerde zich de tijd, zolang geleden, niet meer toen er nog zoiets als 'een keus' bestond. Drie lange, ellendige uren had hij nu al bij het vaartuig van Deamone staan wachten, niet in staat iets anders te doen. Tot nu toe had het tot niets geleid. Hij zag niet in dat het tot iets anders dan gevangenschap zou kunnen leiden. En toen was deze knaap gekomen, met een oogje op het schip. Met hem onderhandelen was natuurlijk volslagen krankzinnig. Zover zou hij zijn bedriegerij niet kunnen voortzetten. Maar toch zou er iets moeten gebeuren.

Althans zou er misschien voedsel in het schip zijn. Vreemd dat hij hieraan niet eerder had gedacht. Er was voedsel.

'Het loopt tegen etenstijd,' zei Terens, 'zou u niet iets willen gebruiken?'

De ander had nauwelijks over zijn schouder gekeken. 'Eh, later misschien. Dank u.'

Terens drong niet aan. Hij liet hem dooi het schip zwerven en at zelf dankbaar van het ingemaakte vlees en het in celluliet gewikkelde fruit. Hij dronk gretig. In de gang, tegenover de keuken was een douchecel. Hij draaide de deur ervan op slot en nam een bad. Het was een genoegen de strakke schedelkap te kunnen verwijderen, althans voor korte tijd. Hij vond zelfs een ondiepe klerenkast waaruit hij ander goed kon kiezen. Hij was veel zelfverzekerder toen Genro terugkeerde. 'Zeg,' zei Genro, 'hebt u er bezwaar tegen dat ik dit schip even probeer?'

'Helemaal niet. Kunt u met dit model overweg?' vroeg Terens met een uitstekende imitatie van onverschilligheid. 'Ik denk van wel,' zei de ander met een glimlachje. 'Ik ga er namelijk prat op dat ik alle normale modellen de baas ben. In elk geval ben ik zo vrij geweest de controletoren op te roepen en die vertelde mij dat er een startplaats vrij is. Hier is mijn jachtvaart vergunning als u die wilt zien voordat ik de ruimte inga.'

Terens bekeek de vergunning even oppervlakkig als Genro die van hem had bekeken. 'De bedieningsorganen zijn tot uw beschikking,' zei hij.

Het schip rolde de hangar uit als een zich door de lucht bewegende walvis, langzaam, zijn diamagnetische romp nauwelijks tien centimeter boven de vast aangestampte klei van het veld. Terens keek toe hoe Genro de bedieningsorganen met vakkundige precisie behandelde. Het schip was onder zijn aanraking een levend ding. Het kleine beeld van het scherm dat op de visieplaat te zien was, verschoof en veranderde bij de minste beweging van elk contact.

Het schip kwam tot stilstand aan de rand van een startplaats. Het diamagnetische veld werd sterker in de richting van de voorsteven van het vaartuig, die omhoog begon te komen. Terens was zich hier dankbaar van bewust toen de bestuurderscabine op de kruisbeugels draaide om tegemoet te komen aan de veranderde zwaartekracht. Majestueus zonken de achterste flenzen van het schip in de juiste groeven van de startplaats. Het stond rechtop, de neus naar de hemel gericht. De van duraliet vervaardigde kap van de startplaats gleed weg en onthulde het bijna honderd meter diepe inwendige dat de eerste energiestoten van de hyper-atoommotoren moest opvangen.

Genro onderhield een levendige uitwisseling van inlichtingen met de controletoren. Tenslotte zei hij: 'Tien seconden voor de start.'

Een stijgende rode draad in een kwartsbuis telde de verdwijnende seconden af. Hij maakte contact en de eerste energiestoot daverde naar achteren.

Terens werd zwaarder, voelde zich tegen de zitting gedrukt. Hij werd aangegrepen door paniek.

'Hoe ligt het in de hand?' wist hij er met moeite uit te brengen. Genro scheen geen last van de acceleratie te ondervinden. Zijn stem had bijna het natuurlijk timbre toen hij zei: 'Vrij goed.' Terens leunde achteruit in zijn stoel, probeerde zich te ontspannen, zag hoe de sterren op de visieplaat hard en helder werden naarmate de atmosfeer verdween. Zijn kyrtondergoed voelde koud en vochtig aan.

Ze waren nu in de ruimte. Genro probeerde wat het toestel waard was. Terens kon dat niet direct vertellen, maar wel kon hij zien dat de sterren met regelmatige gang over de visieplaat marcheerden, terwijl de lange, smalle vingers met de bedieningsorganen speelden alsof het de toetsen van een muziekinstrument waren. Tenslotte werd de vrije oppervlakte van de visieplaat gevuld door een omvangrijk oranje segment van een globe. 'Niet slecht,' zei Genro. 'U houdt uw vaartuig in goeie conditie, Deamone. Het is klein, maar het heeft zijn voordelen.' Zorgvuldig zei Terens: 'Ik veronderstel dat u wel graag de snelheid en springcapaciteit wilt beproeven. Dat mag, als u wilt. Ik heb er geen bezwaar tegen.'

Genro knikte. 'Goed. Waar gaan we heen? Wat zou u denken van...' Hij aarzelde en vervolgde toen: 'Ach, waarom niet naar Sark?'

Terens ademde iets sneller. Hij had dat verwacht. Hij zou bijna gaan geloven dat hij in een sprookjeswereld leefde. Het was fantastisch hoe zijn bewegingen door de dingen werden bepaald, zelfs zonder dat hij er iets aan deed. Het zou echter niet moeilijk zijn geweest hem ervan te overtuigen dat het niet de 'dingen' waren die zijn bewegingen bepaalden, maar opzet. Zijn jeugd was doortrokken geweest van het bijgeloof dat de squires onder de inboorlingen levend hielden, en zulke dingen zijn moeilijk te boven te komen. Op Sark was Rik met zijn terugkerende herinneringen. Het spel was nog niet uit. Wild zei hij: 'Waarom niet, Genro?' 'Goed, dan gaan we naar Sark.'

Met toenemende snelheid gleed de globe van Florina uit het beeld van de visieplaat, en de sterren keerden terug. 'Wat is de beste tijd die u tussen Sark en Florina hebt gehaald?' vroeg Genro.

'Ach, ik heb geen enkel record gebroken,' zei Terens. 'Zo'n beetje de gewone tijd.'

'Dan hebt u het binnen de zes uur gedaan, veronderstel ik?' 'Soms, ja.'

'Hebt u er bezwaar tegen dat ik het in vijf probeer te halen?' 'Helemaal niet,' zei Terens.

Het duurde uren voordat zij een punt hadden bereikt dat ver genoeg buiten de sterrenmassa's van het ruimtepatroon lag om

een sprong mogelijk te maken.

Terens vond het waken een kwelling. Dit was de derde nacht met weinig of geen slaap, en de spanningen van de afgelopen dagen hadden dat tekort nog sterker doen voelen.

Genro keek hem van terzijde aan. 'Waarom gaat u niet wat slapen?'

Terens dwong zijn verslapte gelaatsspieren tot een uitdrukking van levendigheid. 'Ach, het is niets,' zei hij. 'Het is niets.' Hij geeuwde uitgebreid en glimlachte verontschuldigend. De

jachtvaarder keerde terug tot zijn instrumenten en Terens' ogen werden weer glazig.

Het is nodig dat zittingen in een ruimtevaartuig heel comfortabel zijn. Ze moeten de ruimtevaarder beschermen tegen acceleraties. Een man die niet bijzonder vermoeid is, kan heel makkelijk in slaap vallen. Terens die op dat ogenblik wel op glasscherven had kunnen slapen, wist absoluut niet wanneer hij overging van waken tot slapen.

Hij sliep vier uur, een diepe, droomloze slaap. Hij bewoog zich niet, en behalve zijn ademhaling vertoonde hij geen enkel teken van leven toen de schedelkap van zijn hoofd verwijderd werd.

Langzaam, dof, werd Terens wakker. Enkele minuten lang had hij niet het nauwste benul van waar hij was. Hij dacht dat hij weer in zijn dorpshoofdhuisje was. Met beetjes tegelijk drong de ware stand van zaken tot hem door. Tenslotte kon hij glimlachen tegen Genro, die het vaartuig nog steeds bestuurde, en zeggen: 'Ik geloof dat ik in slaap ben gevallen.' 'Dat geloof ik ook. Daar is Sark.' Genro knikte naar de grote witte halve maan op de visieplaat. 'Wanneer landen we?' 'Over een uurtje.'

Terens was nu wakker genoeg om een subtiele verandering in de houding van de ander te bemerken. Met een ijzige schok besefte hij dat het staalgrijze voorwerp in Genro's hand de elegante loop van een naaldpistool was.

'Wat in de naam van de Ruimte -' begon Terens, terwijl hij opstond.

'Ga zitten,' zei Genro zorgvuldig. In zijn andere hand had hij een schedelkap.

Terens' hand ging naar zijn hoofd en zijn vingers voelden alleen maar zandkleurig haar.

'Ja,' zei Genro,'het is duidelijk te zien. Je bent een inboorling.' Terens staarde hem aan en zei niets.

'Ik wist al dat je een inboorling was voordat ik in het vaartuig van die arme Deamone stapte,' zei Genro. Terens' mond was zo droog als kurk en zijn ogen brandden. Hij keek naar de kleine, dodelijke loop van het pistool en wachtte op een plotselinge, geluidloze flits. Tot zover had hij het spelletje goed gespeeld, tot zover, maar nu had hij het dan toch nog verloren.

Genro scheen geen haast te hebben. Hij hield het naaldpistool onbeweeglijk vast, en zijn woorden waren gelijkmatig en langzaam.

'Je grootste fout, dorpshoofd, was de gedachte dat je werkelijk een georganiseerde politiemacht blijvend te slim af kon zijn. Behalve dat zou je er beter aan hebben gedaan als je niet die ongelukkige Deamone tot je slachtoffer had gekozen.'

'Ik koos hem niet,' zei Terens schor.

'Noem het dan geluk. Alstare Deamone stond een uur of twaalf geleden in het stadspark op zijn vrouw te wachten. Enkel en alleen om redenen van sentiment wilde hij haar juist op die plaats ontmoeten. Zij hadden daar op die plaats voor het eerst met elkaar kennisgemaakt, en op elke verjaardag van die kennismaking ontmoetten zij elkaar daar opnieuw. Er is niets origineel aan dat soort ceremonie tussen jonge echtelieden, maar voor hen scheen het belangrijk te zijn. Deamone besefte natuurlijk niet dat de betrekkelijke afgelegenheid van de plek hem tot het juiste slachtoffer voor een moord maakte. Wie zou daar in de bovenstad aan hebben gedacht?

Onder normale omstandigheden zou de moord in geen dagen zijn ontdekt. De vrouw van Deamone was echter binnen een half uur op het toneel van de misdaad aanwezig. Het feit dat haar man er niet was, verbaasde haar. Hij was niet het type, verklaarde zij, om woedend weg te lopen als zij een beetje te laat was. Het gebeurde vaak dat zij te laat was. Hij zou dat min of meer hebben verwacht. Ze bedacht dat haar man misschien in "hun" grot zou wachten.

Deamone had natuurlijk buiten "hun" grot gewacht. Deze grot bevond zich het dichtst bij de plaats van de misdaad en daarom werd hij erin gesleept. Zijn vrouw stapte de grot in en vond -nou ja, je weet wat zij vond. Zij slaagde erin het nieuws door middel van onze eigen bureaus van het departement van veiligheid door te geven aan het korps ordebewakers, ofschoon ze bijna niet kon praten van shock en hysterie. Wat voor een gevoel is het, dorpshoofd, om een man in koelen bloede te vermoorden en hem door zijn vrouw te laten vinden op de plaats waaraan zij allebei zulke tere herinneringen hebben?'

Terens stikte bijna. Door een rode mist van woede en teleurstelling bracht hij hijgend uit: 'Jullie Sarkieten hebben miljoenen Florinianen vermoord. Vrouwen. Kinderen. Jullie zijn rijk van ons geworden. Dit jacht...' Meer kon hij niet uitbrengen. 'Deamone was niet verantwoordelijk voor de stand van zaken die hij bij zijn geboorte aantrof,' zei Genro. 'Als jij ook als Sarkiet was geboren, wat zou jij dan hebben gedaan? Afstand hebben gedaan van je bezittingen, als je die had, en gaan werken in de kyrtvelden?'

'Schiet dan,' riep Terens handenwringend uit. 'Waarop wacht je nog?'

'Ik heb helemaal geen haast. Er is tijd genoeg om mijn verhaal te beeindigen. We waren niet zeker van de identiteit van het lijk en ook niet van die van de moordenaar, maar het was een heel goeie gok dat ze respectievelijk Deamone en jijzelf waren. Door het feit dat de as naast het lijk van een ordebewakeruniform

was, beschouwden wij het als voor de hand liggend dat jij je als Sarkiet had vermomd. Eveneens scheen het voor de hand te liggen dat jij op Deamone's jacht zou afgaan Overschat onze stomheid niet, dorpshoofd.

De zaak was nog steeds tamelijk ingewikkeld. Jij was een wanhopig man. Het was niet voldoende je op te sporen. Jij was gewapend, en eenmaal in de val zou je ongetwijfeld zelfmoord plegen. Zelfmoord was iets dat wij niet wilden. Op Sark wilden ze jou hebben, maar dan helemaal compleet. Het was voor mij een heel delicate zaak en het was absoluut nodig het departement van veiligheid ervan te overtuigen dat ik het alleen af kon, dat ik jou zonder ruchtbaarheid of moeite naar Sark zou kunnen krijgen. Je zult moeten toegeven dat ik daar momenteel mee bezig ben.

Om je de waarheid te zeggen, vroeg ik me in het begin werkelijk af of jij onze man wel was. In normale kleren liep je over het terrein van de jachthaven. Dat getuigde van een ongelooflijk slechte smaak. Niemand, scheen het mij toe, zou erover piekeren zich voor jachtvaarder uit te geven zonder eerst het juiste kostuum aan te trekken. Ik dacht datje met opzet als lokvogel was gezonden, dat je probeerde gearresteerd te worden terwijl de man die wij nodig hadden, in een andere richting ontsnapte. Ik aarzelde en stelde je op andere manieren op de proef. Ik hanneste op de verkeerde plaats met de sleutel van het vaartuig. Geen enkel schip dat ooit is uitgevonden, gaat aan de rechterkant van de luchtsluis open. Het gaat onveranderlijk aan de linkerkant open. Je toonde geen verbazing bij mijn vergissing. Geen enkele. Toen vroeg ik je of je schip ooit de afstand Sark-Florina binnen de zes uur had afgelegd. Een enkel keertje, vertelde je me. Dat was heel merkwaardig. De recordtijd voor die afstand is ruim negen uur.

Ik kwam tot de overtuiging datje geen lokvogel kon zijn. Je onwetendheid was te groot. Je moest van nature zo onwetend zijn, en blijkbaar dus ook de juiste man. Je hoefde alleen maar in slaap te vallen (en aan je gezicht was te zien dat je hard slaap nodig had) om je te kunnen ontwapenen en je onopgemerkt met een behoorlijk wapen onder schot te kunnen houden. Ik verwijderde je kap, meer uit nieuwsgierigheid dan om iets anders. Ik wilde zien hoe een Sarks kostuum er uitzag wanneer er een roodharig hoofd uitstak.'

Terens hield zijn ogen op het naaldpistool gericht. Misschien zag Genro de beweging van zijn kaakspieren. Misschien raadde hij alleen maar wat Terens dacht.

'Natuurlijk mag ik je niet doden,' zei hij, 'zelfs niet als je mij bespringt. Ik kan je zelfs niet doden uit zelfverdediging. Maar denk niet dat je daardoor in het voordeel bent. Als je een beweging maakt, schiet ik je een been af.'

Alle strijdvaardigheid verliet Terens. Hij steunde het hoofd in de handen en bleef doodstil zitten.

'Weet je waarom ik je dit allemaal vertel?' vroeg Genro zacht. Terens gaf geen antwoord.

'Om te beginnen,' zei Genro, 'vind ik het prettig je te zien lijden. Ik houd niet van moordenaars en vooral houd ik niet van moordenaars van Sarkieten. Ik heb opdracht gekregen jou levend af te leveren, maar niemand heeft mij gezegd dat ik de tocht aangenaam voor jou moet maken. Ten tweede is het nodig dat je je volkomen van de situatie bewust bent, aangezien, nadat we op Sark zijn geland, de volgende stappen aan jou zullen zijn.' Terens keek op. 'Wat!'

'Het departement van veiligheid weet dat je aankomt. Het Floriniaanse districtsbureau heeft het bericht verzonden zodra dit vaartuig de Floriniaanse atmosfeer verliet. Daar kun je zeker van zijn. Maar ik heb je al gezegd dat het voor mij noodzakelijk was het departement van veiligheid ervan te overtuigen dat ik dit zaakje alleen kon fiksen, en het feit dat mij dit is gelukt, maakt alle verschil uit.' 'Ik begrijp je niet,' zei Terens wanhopig. Bedaard antwoordde Genro: 'Ik zei dat "ze" jou op Sark wilden hebben, dat "ze" jou helemaal compleet wilden hebben. Met "ze" bedoel ik niet het departement van veiligheid, maar Trantor!'

14. De overloper

Selim Junz was nooit van het flegmatieke type geweest. Een jaar van teleurstelling had weinig gedaan om daar verbetering in te brengen. Hij kon niet op zijn gemak van een glas wijn nippen terwijl hij zulk schokkend nieuws te horen kreeg. Kortom, hij was geen Ludigan Abel.

En toen Junz was uitgeschreeuwd dat Sark in geen geval de vrijheid mocht hebben een lid van het IBR te ontvoeren en vast te houden, ongeacht de conditie van Trantors spionagenetwerk, zei Abel alleen maar: 'Ik geloof dat u hier beter de nacht kunt doorbrengen, dokter.' ,

Op kille toon zei Junz: 'Ik heb wel betere dingen te doen.' 'Ongetwijfeld, man,' zei Abel, 'ongetwijfeld. Maar als mijn mannen gedood worden, dan moet Sark toch wel heel brutaal zijn. De mogelijkheid is groot dat u een ongeluk overkomt voordat de nacht voorbij is. Laten we dus een nachtje afwachten en zien wat de volgende dag brengt.' Junz' protesten haalden niets uit. Abel, die geen ogenblik zijn koele, bijna onverschillige houding verloor, scheen plotseling hardhorend te zijn. Met beleefde drang werd Junz naar een kamer geleid.

Toen hij in bed lag, staarde hij naar het zwak lichtgevende van fresco's voorziene plafond (waarop een betrekkelijk goede kopie van Lenhadens 'Slag van de Arcturische Manen' gloeide) en hij wist dat hij niet zou kunnen slapen. Toen ontwaarde hij heel vaag de geur van somningas, en hij sliep voordat hij nog meer ervan kon opsnuiven. Vijf minuten later, toen een sterke luchtstroom de kamer van het verdovingsmiddel gezuiverd had, was er genoeg toegediend om een gezonde achturige slaap te verzekeren.

Hij werd gewekt in het koude, schemerige licht van de vroege ochtend. Met de ogen knipperend keek hij op naar Abel. 'Hoe laat is het?' vroeg hij. 'Zes uur.'

'Grote Ruimte.' Hij keek om zich heen en stak zijn magere benen onder het laken uit. 'U bent al vroeg op.' 'Ik heb niet geslapen.' 'Wat?'

'Ik voel het tekort, geloof me. Ik reageer niet meer op anti-somnin zoals toen ik jonger was.' 'Een ogenblikje,' mompelde Junz.

Zijn voorbereidselen voor de dag vergden deze keer heel weinig tijd. Hij stapte de kamer weer binnen terwijl hij de riem om zijn tuniek sloeg en de magnetische sluiting vastmaakte. 'En?' vroeg hij. 'Ik veronderstel niet dat u de hele nacht niet slaapt en mij om zes uur wakker maakt zonder dat u mij iets te vertellen hebt.'

'U hebt gelijk. U hebt gelijk.' Abel ging op het door Junz verlaten bed zitten, wierp het hoofd in de nek en begon te lachen. Het was een hoog, enigszins onderdrukt gelach. Zijn tanden waren te zien, hun sterke, enigszins geelgetinte plastic onnatuurlijk afstekend tegen het verzonken tandvlees. 'Neem me niet kwalijk, Junz,' zei hij. 'Ik ben mezelf niet helemaal. Die middeltjes om wakker te blijven maken me wat lichthoofdig. Ik zou er bijna aan gaan denken Trantor te vragen mij door een jongere man te vervangen.' Met iets van sarcasme, dat niet helemaal vrij was van plotselinge hoop, zei Junz: 'U bedoelt dus dat ze de ruimteonderzoeker per slot van rekening helemaal niet hebben?' 'Nee, die hebben ze wel. Het spijt me, maar ze hebben hem wel. Ik vrees dat mijn schik uitsluitend voortkomt uit het feit dat onze netten intact zijn.'

Junz had graag gezegd: 'Die netten van jullie kunnen naar de bliksem lopen,' maar hij hield zijn mond. Abel vervolgde: 'Ongetwijfeld weten zij dat Chorov een van onze agenten was. Misschien kennen ze ook nog andere agenten op Florina. Maar dat zijn maar kleintjes. De Sarkieten wisten

dat en vonden het nooit de moeite waard iets meer te doen dan ze in de gaten te houden.' 'Ze hebben er een vermoord,' verklaarde Junz. 'Nee, dat hebben ze niet,' wierp Abel tegen. 'Het was een van de metgezellen van de ruimteonderzoeker, vermomd in het uniform van ordebewaker, die het moordwapen gebruikte.' Junz keek hem met grote ogen aan. 'Dat begrijp ik niet.' 'Het is een nogal ingewikkeld verhaal. Waarom ontbijt u niet met me? Ik rammel van de honger.'

Toen ze aan de koffie zaten, vertelde Abel het verhaal van de afgelopen zesendertig uur.

Junz was verbijsterd. Hij zette zijn eigen kopje, dat nog halfvol was, neer en taalde er niet meer naar. 'Aangenomen dat ze zich inderdaad juist in dat vaartuig hebben weten te verbergen, bestaat de mogelijkheid dat ze nog niet zijn ontdekt. Als u er wat mannetjes op uitstuurt om bij de landing van dat schip aanwezig te zijn...'

'Onzin. U weet wel beter. Er is geen enkel modern schip dat niet de aanwezigheid van extra lichaamswarmte zou ontdekken.' 'Misschien hebben ze er geen erg in gehad. De instrumenten mogen dan onfeilbaar zijn, maar mensen zijn dat niet.' 'Dat is geloven wat u graag wilt. Luister. Op hetzelfde ogenblik dat het schip met de ruimtevaarder aan boord Sark nadert, zijn er uiterst betrouwbare meldingen dat de squire van Fife in conferentie is met de andere grote squires. Deze intercontinentale conferenties zijn zo zeldzaam als de sterren in de Melkweg.'

'Een intercontinentale conferentie over een ruimteonderzoeker?' 'Een op zichzelf onbelangrijk onderwerp, inderdaad. Maar wij hebben het belangrijk gemaakt. Het IBR is al bijna een jaar lang met opvallende vasthoudendheid naar hem aan het zoeken.' 'Niet het IBR.' drong Junz aan. 'Ikzelf. Ik heb op onofficiele wijze gewerkt.'

'De squires weten dat niet en zouden het niet geloven als u het hun vertelde. En verder is ook Trantor geinteresseerd.' 'Op mijn verzoek.'

'Ook dat weten zij niet en ook dat zouden zij niet geloven.' Junz stond op en zijn stoel schoof automatisch weg van de tafel. Met de handen stevig op de rug gevouwen liep hij over het tapijt. Heen en weer. Heen en weer. Zo nu en dan keek hij scherp naar Abel.

Abel begon ongeemotioneerd aan een tweede kop koffie. 'Hoe weet u dit allemaal?' vroeg Junz. 'Wat allemaal?'

'Alles. Hoe en wanneer de ruimteonderzoeker zich aan boord van dat vaartuig verstopte. Hoe en op welke manier het dorps-

hoofd op vrije voeten heeft weten te blijven. Wilt u mij soms om de tuin leiden?' 'M'n beste dokter Junz.'

'U hebt toegegeven dat u en uw mannen de ruimteonderzoeker buiten mij om in het oog hebben gehouden. U hebt ervoor gezorgd dat ik gisteravond veilig uit de weg was, om niets aan het toeval over te laten.' Junz herinnerde zich plotseling dat vleugje somnin.

'De hele nacht heb ik in voortdurende verbinding met mijn agenten gestaan, dokter. Wat ik deed en wat ik vernam, kunnen we, laten we zeggen, thuisbrengen onder het hoofd "vertrouwelijk materiaal". U moest uit de weg en toch veilig zijn. Wat ik zojuist heb verteld, heb ik vannacht van mijn agenten gehoord.'

'Om dat allemaal te weten te komen, zouden er spionnen in de regering van Sark zelf nodig zijn.' 'Ja, natuurlijk.'

Junz draaide zich met een ruk naar de ambassadeur. 'Kom nou!'

'Verbaast u dat? De stabiliteit van Sarks regering en de loyaliteit van het volk zijn spreekwoordelijk. De reden is eenvoudig genoeg, aangezien zelfs de armste Sarkiet een aristocraat is vergeleken bij de Florinianen en hij zich, hoe onwaar overigens ook, als lid van een heersende klasse kan beschouwen. Denk er echter wel aan dat Sark niet de wereld van biljonairs is waarvoor het door het grootste gedeelte van de Melkweg wordt aangezien. Een verblijf van een jaar moet u daar wel van hebben overtuigd. Tachtig procent van zijn bevolking heeft een levensstandaard die gelijk staat aan die van andere werelden en niet veel hoger is dan de standaard van Florina zelf. Er zal altijd een zeker aantal Sarkieten zijn die zich, in hun honger, voldoende ergeren aan het kleine gedeelte van de bevolking dat blijkbaar in luxe baadt, om mij hun diensten aan te bieden. Het is de grote zwakte van Sarks regering dat ze eeuwenlang van mening is geweest dat er alleen maar op Florina opstand zou kunnen uitbreken. Ze heeft nagelaten in eigen boezem te kijken.' 'Die kleine Sarkieten,' zei Junz, 'aangenomen dat ze bestaan, kunnen u niet van veel nut zijn.'

'Individueel niet. Collectief vormen zij echter nuttig gereedschap voor onze belangrijkere mannen. Er zijn zelfs leden van de werkelijk heersende klasse die de lessen van de afgelopen twee eeuwen ter harte hebben genomen. Zij zijn ervan overtuigd dat Trantor tenslotte over de hele Melkweg zal regeren, en volgens mij hebben zij het bij het i echte eind. Zij hebben zelfs het idee dat de uiteindelijke heerschappij nog tijdens hun leven zal plaatsvinden, en zij geven er de voorkeur aan zich bij voorbaat aan de winnende kant te scharen.'

Junz trok een grimas. 'U laat de interstellaire politiek als een heel smerig spelletje klinken.'

'Dat is het ook, maar het niet eens zijn met dat vuil verwijdert het niet. Evenmin zijn alle facetten ervan volkomen vuil te noemen. Denk eens aan de idealist. Denk eens aan de weinigen in Sarks regering die Trantor noch voor geld noch voor beloften van macht dienen, maar alleen omdat zij oprecht geloven dat een verenigde galactische regering het beste voor de mensheid is en dat alleen Trantor een dergelijke regering tot stand kan brengen. Ik heb een zo'n man, mijn beste, in Sarks departement van veiligheid zitten, en op dit ogenblik brengt hij het dorpshoofd binnen.'

'U zei dat hij gevangen was genomen,' zei Junz. 'Door het departement van veiligheid, ja. Maar mijn man is het departement van veiligheid en mijn man.' Abel fronste zijn wenkbrauwen en even klonk zijn stem triest.'Zijn bruikbaarheid zal hierna sterk verminderd zijn. Wanneer hij het dorpshoofd eenmaal heeft laten ontsnappen, zal dat in het gunstigste geval verlaging van rang en in het ongunstigste geval gevangenneming betekenen.' 'Wat zijn uw plannen nu?'

'Precies weet ik dat nog niet. Allereerst moeten we ons dorpshoofd hebben. Op dat punt kan ik alleen maar tot aan de landing op de ruimtehaven zeker zijn. Wat daarna gebeurt... 'Abel haalde zijn schouders op en zijn oude, geelachtige huid spande zich als perkament over zijn jukbeenderen. Toen voegde hij eraan toe: 'De squires zullen het dorpshoofd eveneens opwachten. Zij hebben het idee dat ze hem hebben, en zodra de een of de ander van ons hem te pakken heeft, kan er niet veel gebeuren.' Maar die verklaring was onjuist.

Strikt genomen bezaten alle buitenlandse ambassades en de onmiddellijke omgeving ervan door de hele Melkweg heen extraterritoriale rechten. In het algemeen betekende dit niets meer dan een vrome wens, behalve waar de kracht van de eigen planeet respect afdwong. In de praktijk kwam het hier op neer dat alleen Trantor de onafhankelijkheid van zijn gezanten volledig kon handhaven.

Het terrein van de Trantoriaanse ambassade besloeg bijna twee-en-een-halve vierkante kilometer en in dat gebied patrouilleerden gewapende mannen met Trantoriaanse uniformen en uitmonstering. Geen enkele Sarkiet mocht daar zonder uitnodiging binnengaan en zeer zeker geen gewapende Sarkiet. Om precies te zijn, kon de som van mannen en wapens niet langer dan twee of drie uur de vastberaden aanval weerstaan van een enkel Sarks tankregiment, maar achter die kleine groep stond

de vergeldingskracht van de georganiseerde macht van een miljoen werelden.

De ambassade bleef ongeschonden.

Zo kon zelfs directe materiele communicatie onderhouden worden met Trantor, zonder gebruik te maken van Sarkse havens. Vanuit het ruim van een Trantoriaans moederschip dat even buiten de 160 kilometer grens zweefde die de scheiding tussen 'planetaire ruimte' en 'vrije ruimte' markeerde, konden kleine gyro-schepen, uitgerust met schroeven voor atmosferisch gebruik, (half glijdend, half aangedreven) dalen op de kleine haven op het terrein van de ambassade. Het gyro-schip dat nu boven de haven van de ambassade verscheen, werd echter niet verwacht en was evenmin Trantoriaans. Snel werden er veiligheidsmaatregelen getroffen. Een naaldkanon richtte de geplooide loop naar boven. Afweertoestellen stegen op.

Radioberichten suisden heen en weer. Verbeten woorden gingen naar boven, opgewonden woorden kwamen omlaag. Luitenant Camrum draaide zich om van het zend- en ontvangtoestel en zei: 'Ik weet het niet. Hij beweert dat hij over twee minuten uit de lucht zal worden geschoten als wij hem niet laten dalen. Hij vraagt asiel.'

Kapitein Elyut, die juist was binnengekomen, zei: 'Zeker. Dan zal Sark beweren dat wij ons in de politiek mengen, en als Trantor besluit het op zijn beloop te laten, worden wij bij wijze van geste gewipt. Wie is hij eigenlijk?'

'Dat wil hij niet zeggen,' zei de luitenant geergerd. 'Beweert dat hij de ambassadeur moet spreken. Vertelt u mij maar wat ik moet doen, kapitein.'

De kortegolf ontvanger sputterde en een stem vroeg bijna hysterisch: 'Is daar iemand? Ik ga landen, dat is alles. Werkelijk! Ik kan geen ogenblik langer wachten, zeg ik je.' Het eindigde in een gepiep.

'Grote Ruimte,' zei de kapitein, 'ik ken die stem. Laat hem landen! Op mijn verantwoording!'

Onmiddellijk werden de bevelen gegeven. Het gyro-schip zakte verticaal, sneller dan goed was, het resultaat van een hand aan de bedieningsorganen die zowel onervaren was als in paniek verkeerde. Het naaldkanon bleef op het toestel gericht. De kapitein stelde zich via een directe lijn in verbinding met Abel, en de hele ambassade werd in staat van paraatheid gebracht. De vlucht Sarkse schepen die geen tien minuten na de landing van het vaartuig verscheen, bleef twee uur lang dreigend heen en weer vliegen en verdween toen.

Ze zaten aan het diner, Abel, Junz, en de man die pas was aangekomen. Met bewonderenswaardig aplomb, de omstandigheden in aanmerking genomen, had Abel de ongeinteresseerde gastheer gespeeld. Vier uur lang had hij niet gevraagd waarom een grote squire asiel nodig had.

Junz was minder geduldig. 'Grote Ruimte!' beet hij Abel toe. 'Wat ben je van plan met hem te gaan doen?' En Abel glimlachte terug. 'Niets. Althans niet voordat ik weet dat ik mijn dorpshoofd heb of niet. Ik wil weten wat ik in mijn hand heb voordat ik mijn kaarten op tafel leg. En aangezien hij naar ons is toegekomen, zal het wachten hem meer van streek maken dan ons.'

Hij had gelijk. Tweemaal begon de squire een snelle alleenspraak en tweemaal zei Abel: 'M'n beste squire! Een ernstig gesprek op een lege maag is hoogst onaangenaam.' Hij glimlachte minzaam en gaf opdracht dat de tafel moest worden gedekt. Tijdens de wijn probeerde de squire het opnieuw. 'U zult willen weten waarom ik het continent van Steen heb verlaten,' zei hij. 'Ik zou werkelijk geen enkele reden weten te bedenken,' beaamde Abel, 'waarom de squire van Steen zou moeten vluchten voor Sarkse vaartuigen.'

Steen sloeg hen nauwlettend gade. Zijn tengere figuur en zijn magere, bleke gezicht waren gespannen, terwijl zijn hersens koortsachtig werkten. Zijn lange haar was samengebonden in zorgvuldig geschikte plukjes, samengehouden door kleine clips, die met een rinkelend geluid langs elkaar schoven wanneer hij zijn hoofd bewoog, alsof ze de aandacht wilden vestigen op zijn minachting voor de huidige Sarkse mode die kortgeknipt haar voorschreef. Zijn huid en kleren verspreidden een zwakke geur. Abel, die zag hoe Junz' lippen zich wat vaster op elkaar klemden en hoe hij zijn eigen korte kroeshaar betastte, bedacht hoe amusant de reactie van Junz had kunnen zijn als Steen was verschenen met rouge op zijn wangen en koperkleurige vingernagels.

'Er is vandaag een intercontinentale conferentie gehouden,' zei Steen.

'O ja?' zei Abel.

Abel luisterde zonder een spier te vertrekken naar het verhaal over de conferentie.

'En we hebben vierentwintig uur,' zei Steen verontwaardigd. 'Het is nu nog maar zestien uur!'

'En u bent X,' riep Junz uit, die tijdens het verslag steeds onrustiger was geworden. 'U bent X. U bent hierheen gekomen omdat hij u heeft ontmaskerd. Nou, dat is prima. Abel, hier is ons bewijs voor de identiteit van de ruimteonderzoeker. We kunnen hem gebruiken om uitlevering van de man af te dwingen.' Steen had moeite om zijn ijle stem boven de stoere bariton van Junz te laten uitkomen. 'Hoe komt u erbij. Hoe komt u erbij. U bent krankzinnig. Hou

op! Laat me uitspreken. Ik zeg u... excellentie, dat ik me de naam van die man niet kan herinneren.' 'Dokter Selim Junz, squire.'

'Goed dan dokter Selim Junz, ik heb die idioot of ruimteonderzoeker of wat hij ook mag zijn, nog nooit van mijn leven gezien. Heus! Ik heb nog nooit zo'n onzin gehoord. Ik ben werkelijk X niet. Werkelijk niet! Ik zou u heel dankbaar zijn als u die dwaze letter niet meer gebruikte. Hoe komt u erbij om Fife's belachelijke melodrama te geloven! Hoe bestaat het!' Junz gaf zijn idee niet op. 'Waarom bent u er dan vandoor gegaan?'

'Grote Ruimte, is dat niet duidelijk? Mensenkinderen! Luister, ziet u dan niet wat Fife aan het doen was?' 'Als u dat wilt verklaren, squire,' viel Abel hem zacht in de rede, 'dan zullen er geen onderbrekingen meer zijn.' 'Daar moet ik u dan althans voor bedanken.' Met een air van gekwetste waardigheid vervolgde hij: 'De anderen hebben niet veel met mij op omdat ik geen belangstelling koesier voor documenten, statistieken en al die taaie bijzonderheden. Maar, vraag ik mij af, waar is de civiele dienst voor? Als een grote squire geen grote squire kan zijn?

Maar het feit dat ik van mijn gemak houd, wil helemaal niet zeggen dat ik een sukkel ben, weet u. Werkelijk! Misschien zijn de anderen blind, maar ik kan zien dat Fife geen bliksem om de ruimteonderzoeker geeft. Ik geloof zelfs niet eens dat hij bestaat. Een jaar geleden kwam Fife met dat idee op de proppen en sinds die tijd is hij er steeds mee bezig.

Hij houdt ons voor dwazen en idioten. Werkelijk! En de anderen zijn dat ook. Walglijke idioten! Hij heeft al deze volslagen onzin over idioten en ruimteonderzoekers zelf verzonnen. Het zou me niets verwonderen als de inboorling die verondersteld wordt met tientallen tegelijk ordebewakers af te maken, niets anders is dan een van Fife's spionnen die een rode pruik heeft opgezet. Of het is een echte inboorling die door Fife is gehuurd. Voor zoiets zie ik Fife gerust aan. Hij is iemand die met een gerust geweten inboorlingen tegen zijn eigen soort zou gebruiken. Zo laag is hij.

In elk geval is het duidelijk dat hij het alleen maar gebruikt als een excuus om de rest van ons te ruineren en zichzelf dictator van Sark te maken. Gelooft u dat ook niet? Er bestaat helemaal geen X, maar morgen zal hij, tenzij er een stokje voor wordt gestoken, allerlei geruchten over samenzweringen laten verspreiden, noodmaatregelen afkondigen en zichzelf tot leider uitroepen. In geen vijfhonderd jaar hebben we op Sark een leider gehad, maar dat zal Fife niet weerhouden. Hij zal eenvoudig de hele constitutie aan zijn laars lappen. Werkelijk!

Ik wil dat alleen voorkomen. Daarom moest ik vertrekken. Als ik nog in Steen was, dan zou ik nu huisarrest hebben. Zodra de conferentie was afgelopen, liet ik mijn prive-haven controleren. Die bleek al door zijn manschappen bezette zijn. Dat was iets dat tegen alle continentale autonomie indruiste. Het was een ploertenstreek. Werkelijk! Maar gelukkig is hij niet zo schrander als hij gemeen is. Hij dacht dat sommigen van ons misschien zouden proberen de planeet te verlaten, dus liet hij de ruimtehavens bewaken. Maar' - hij glimlachte sluw - 'het kwam niet bij hem op de gyro-havens te laten bewaken. Blijkbaar dacht hij dat er geen plaats op de planeet was die veilig voor ons zou zijn. Maar ik dacht aan de Trantoriaanse ambassade. Dat is meer dan de anderen deden. Ik ben doodmoe van ze. Vooral van Bort. Kent u Bort? Die is vreselijk lomp. Smerig zelfs. Praat tegen mij alsof het verkeerd is schoon te zijn en aangenaam te ruiken.'

Hij hield zijn vingers tegen zijn neus en snoof zacht. Abel legde luchtig zijn hand op Junz' pols toen de laatste zich rusteloos in zijn stoel bewoog. 'U hebt een gezin achtergelaten,' zei Abel. 'Hebt u eraan gedacht dat Fife u nog steeds met een wapen onder schot heeft?'

'Ik kon moeilijk al mijn geliefden in mijn gyro-vaartuig proppen.' Hij werd een beetje rood. 'Fife zou hen niets durven doen. Bovendien zal ik morgen terug zijn in Steen.' 'Hoe?' vroeg Abel.

Steen keek hem verbaasd aan. Zijn dunne lippen weken uiteen. 'Ik bied een bondgenootschap aan, excellentie. U wilt toch niet beweren dat Trantor geen belangstelling voor Sark koestert. U zult Fife vast en zeker willen vertellen dat elke poging om Sarks constitutie te veranderen een ingrijpen van Trantor noodzakelijk zou maken.'

'Ik zie niet goed hoe dat kan worden gedaan, zelfs als ik van mening zou zijn dat mijn regering mij zou steunen,' zei Abel.

'Waarom kan dat niet worden gedaan?' vroeg Steen verontwaardigd. 'Als hij de hele kyrthandel beheerst zal hij de prijs opdrijven, concessies voor snelle levering vragen en al dat soort dingen meer.'

'Beheerst u vijven dan de prijs biet?'

Steen wierp zich achteruit in zijn stoel. 'Mensenkinderen! Ik ben niet op de hoogte van alle details. Straks vraagt u me nog om cijfers. Grote Ruimte, u bent al even erg als Bort.' Toen beheerste hij zich en met een glimlachje zei hij: 'Ik maak natuurlijk maar een gekheidje. Wat ik werkelijk bedoel, is dat, wanneer Fife uit de weg is, Trantor misschien een overeenkomst met de rest van ons zou kunnen aangaan. Als tegenprestatie voor uw hulp zou het niet meer dan juist zijn dat Trantor met

voorkeur behandeld werd of misschien zelfs een klein aandeel in de handel zou krijgen.'

'En hoe zouden wij door die interventie een galactische oorlog kunnen voorkomen?'

'Maar begrijpt u het dan niet? Het is zo duidelijk als iets. U zou geen agressor zijn. U zou alleen maar een burgeroorlog voorkomen om de kyrthandel voor vernietiging te behoeden. Ik zou aankondigen dat ik mij tot u had gewend om hulp. Het zou werelden van agressie verwijderd, zijn. De hele Melkweg zou aan uw kant staan. Profiteert Trantor daar later van, dan gaat dat niemand iets aan.'

Abel drukte zijn knoestige vingers tegen elkaar en bekeek ze peinzend. 'Ik kan niet geloven dat u echt van plan bent zich aan de kant van Trantor te scharen,' zei hij. Een ogenblik gleed er een uitdrukking van intense haat over Steens zwak glimlachende gezicht. 'Liever Trantor dan Fife,' zei hij.

'Ik houd er niet van de zaak te forceren,' zei Abel. 'Kunnen we niet wachten tot de zaken zich wat meer hebben ontwikkeld...' 'Nee, nee,' riep Steen uit. 'Geen dag. Heus niet! Als u nu niet handelend optreedt, zal het te laat zijn. Wanneer hij eenmaal begonnen is, zal hij niet meer terug kunnen zonder zijn prestige te verliezen. Als u mij nu wilt helpen, zal het volk van Steen achter mij staan en zullen de andere grote squires zich aan mijn zijde voegen. Wacht u zelfs nog maar een dag, dan zal Fife's propagandamolen aan het draaien gaan. Ik zal dan worden beklad als een overloper. Denkt u zich dat eens in! Ik! Ik! Een overloper! Hij zal alle anti-Trantor vooroordelen bij elkaar rapen die hij te pakken kan krijgen, en zonder beledigend te willen zijn, moet ik verklaren dat dit er heel wat zijn.' 'En als we hem eens vroegen ons een onderhoud met de ruimteonderzoeker toe te staan?'

'Wat voor nut zou dat hebben? Hij zou ons vertellen dat de Floriniaanse idioot een ruimteonderzoeker is, maar hij zou u vertellen dat de ruimteonderzoeker een Floriniaanse idioot is. U kent die man niet. Hij is verschrikkelijk!' Abel dacht even na. Hij neuriede in zichzelf en sloeg met zijn wijsvinger de maat. Toen zei hij: 'Wij hebben het dorpshoofd, weet u.'

'Welk dorpshoofd?'

'De man die de ordebewakers en de Sarkiet heeft vermoord.' 'O! Zo, zo. Denkt u dat Fife zich daar iets van zal aantrekken als het een kwestie is van heel Sark nemen?' 'Ik geloof van wel. Kijkt u eens, het gaat er niet om dat wij dat dorpshoofd hebben, maar het gaat om de omstandigheden van zijn gevangenneming. Ik geloof, squire, dat Fife naar mij zal luisteren, en heel nederig luisteren ook.'

Voor het eerst sinds zijn kennismaking met Abel merkte Junz een vermindering van koelte in de stem van de oude man, en ervoor in de plaats was iets van voldoening gekomen, bijna iets van triomf.

15. De gevangene