Dr. Selim Junz was al een jaar lang ongeduldig, maar tijd is niet geschikt om aan ongeduld gewend te raken. Eerder is het tegendeel het geval. Niettemin had het jaar hem geleerd dat de ambtelijke molen niet kon worden verhaast; vooral aangezien de ambtenaren zelf voor het grootste gedeelte uit overgeplaatste Florinianen bestonden en daarom heel bang waren dat ze hun eigen waardigheid zouden verliezen.
Eens had hij de oude Abel, de Trantoriaanse ambassadeur, die al zo lang op Sark woonde dat zijn schoenzolen wortel hadden geschoten, gevraagd waarom de Sarkieten toestonden dat hun regering ambtenaren in dienst had die door het volk zo grondig werden veracht.
Abel had zijn ogen samengeknepen boven een glas groene wijn. 'Politiek, Junz,' zei hij. 'Politiek. Een zaak van praktische wordingsleer, uitgevoerd met Sarkse logica. Op zichzelf vormen deze Sarkieten een kleine wereld, die niet meetelt, en ze zijn alleen belangrijk zolang zij die eeuwigdurende goudmijn Florina beheersen. Vandaar dat zij elk jaar de velden en dorpen van Florina afschuimen en de room van haar jeugd naar Sark brengen om daar te worden opgeleid. De middelmatige zetten zij aan het werk om hun papieren te laten invullen, en de werkelijk knappe koppen sturen ze terug naar Florina om daar het bestuur over de dorpen op zich te nemen. Dorpshoofden noemen ze die.'
In de eerste plaats was dr. Junz ruimteonderzoeker. De zin van dit alles zag hij niet helemaal. Hij zei dit dan ook. Abel wees met een stompe oude wijsvinger naar hem, en het groene licht dat door de inhoud van zijn glas scheen, raakte de *afgebrokkelde vingernagel en verzachtte de geelgrauwe kleur ervan.
'U zult nooit administrateur worden,' zei hij. 'Vraag me niet om recommandaties. Kijk eens, de intelligentste elementen van Florina worden oprecht voor de zaak van de Sarkieten gewonnen, aangezien zij, terwijl ze Sark dienen, goed worden verzorgd. Keren zij Sark echter de rug toe, dan is het beste waarop ze kunnen hopen terugkeer naar een Floriniaans bestaan, wat niet goed is, waarde vriend, niet goed.' Hij dronk zijn wijn op en vervolgde: 'Verder mogen de dorpshoofden noch Sarks administratief personeel zich voortplanten als ze hun positie niet willen verliezen. Zelfs niet met vrouwelijke Florinianen. Van een kruising met Sarkieten is natuurlijk
helemaal geen sprake. Op die manier worden de verstandigste Florinianen voortdurend aan de circulatie onttrokken, zodat Florina geleidelijk uit onontwikkelde arbeiders zal bestaan.' 'Op de duur zullen ze op die manier zonder administratief personeel komen te zitten, niet?' 'Dat is een zaak voor de toekomst.'
Dr. Junz zat nu in een van de wachtkamers van het departement van Floriniaanse zaken en wachtte ongeduldig op toestemming om de trage slagbomen te mogen passeren, terwijl Floriniaanse ondergeschikten zich eindeloos door een bureaucratische doolhof haastten.
Een bejaarde, in de dienst vergrijsde Floriniaan, stond op een gegeven ogenblik voor hem. 'Dokter Junz?' 'Ja.' ,
'Kom maar mee.'
Een flitsend nummer op het scherm zou even efficient zijn geweest om hem dit bevel te geven en een fluorokanaal door de lucht even efficient om hem te leiden, maar waar mankracht goedkoop is, is er geen vervangingsmiddel nodig. 'Mankracht' dacht dr. Junz peinzend. In geen enkel regeringsgebouw op Sark had hij ooit vrouwen gezien. Floriniaanse vrouwen werden op hun planeet gelaten, met uitzondering van enkele dienstmeisjes die evenmin mochten paren, en zoals Abel had gezegd, was er van Sarkse vrouwen geen sprake. Men beduidde hem dat hij moest plaatsnemen voor het bureau van de klerk van de ondersecretaris. Hij wist de titel van de man door het oplichtende plaatje op het bureau. Geen enkele Floriniaan kon natuurlijk meer zijn dan klerk, ongeacht het aantal bureaucratische draden dat door zijn blanke handen liep. De ondersecretaris en de secretaris van Floriniaanse zaken zelf zouden Sarkieten zijn, maar ofschoon dr. Junz hen in het maatschappelijk leven misschien weleens zou kunnen ontmoeten, wist hij dat hij hen nooit hier in een van deze bureaus zou tegenkomen.
Hij wachtte, nog steeds ongeduldig, maar toch al iets dichter bij zijn doel. De klerk werkte zich zorgvuldig door de stapel papieren die voor hem lag, en draaide elk nauwkeurig gecodeerd vel om alsof het geheimen van het heelal bevatte. De man was vrij jong, misschien pas afgestudeerd en evenals alle Florinianen heel licht van huid en blond van haar. Dr. Junz voelde een atavistische opwinding. Zelf kwam hij uit de wereld van Libair, en evenals alle Libairiers bezat hij veel pigment en was zijn huid diep gebruind. Er waren maar weinig planeten waar de huidkleur zo extreem was als op Libair of Florina. Over het algemeen waren de schakeringen minder scherp.
Sommige van de radicale antropologen speelden met het idee dat mensen uit werelden zoals bijvoorbeeld Libair, ontstaan waren door onafhankelijke, maar convergerende evolutie. De oudere mannen wraakten bitter elk idee van een evolutie die verschillende soorten samenbracht tot het punt waar kruising mogelijk was, zoals zeker het geval was tussen alle werelden van de Melkweg. Zij bleven erbij dat op de oorspronkelijke planeet, welke dat ook was, de mensheid al gesplitst was in ondergroepen van varierende pigmentatie.
Dit plaatste het probleem alleen maar verder terug in de tijd en beantwoordde niets, zodat dr. Junz geen van beide verklaringen bevredigend vond. Zelfs nu zat hij echter aan het probleem te denken. Om de een of andere reden waren legenden van een voorbije botsing op de donkere werelden blijven rusten. Libairische mythen spraken bijvoorbeeld over tijden van oorlog tussen mensen van verschillende pigmentatie, en het ontstaan van Libair zelf werd toegeschreven aan een groep bruinen die was gevlucht na een nederlaag in de strijd te hebben geleden.
Toen dr. Junz Libair verliet om naar het Arcturische Instituut voor Ruimtetechnologie te gaan, en later zijn beroep begon uit te oefenen, had hij de vroegere sprookjes vergeten. Sinds dat ogenblik had hij zich maar een keer werkelijk verbaasd. Tijdens de uitoefening van zijn beroep was hij toevallig op een van de oude werelden uit de Centaurische Sector gestuit; een van die werelden waarvan de geschiedenis kon worden uitgedrukt in duizenden jaren en waarvan de taal zo oud was dat het dialect ervan bijna dat van die verdwenen en mythische taal, het Engels, zou kunnen zijn. Zij hadden een speciaal woord voor een man met een donkere huid.
Maar waarom moest er eigenlijk een speciaal woord zijn voor een man met een donkere huid? Er was ook geen speciaal woord voor een man met blauwe ogen, lange oren of krulhaar. Er was ook geen...
De afgemeten stem van de klerk onderbrak zijn gedachtegang. 'Volgens het dossier bent u al eerder hier geweest.' Enigszins scherp zei dr. Junz: 'Inderdaad, meneer.' 'Maar niet onlangs.' 'Nee, niet onlangs.'
'U zoekt nog steeds naar een ruimteonderzoeker die' - de klerk rommelde in zijn papieren - 'elf maanden en dertien dagen geleden verdwenen is.' 'Inderdaad.'
'In al die tijd,' zei de klerk met zijn droge, knisperende stem, waar alle sap zorgvuldig scheen te zijn uitgeperst, 'is er taal noch teken van de man gehoord en evenmin enig bewijs dat hij zich, ooit in het gebied van Sark heeft opgehouden.'
'De laatste melding die over hem binnenkwam,' zei de geleerde, 'kwam uit de ruimte in de buurt van Sark.' De klerk keek op en zijn fletsblauwe ogen vestigden zich een ogenblik op dr. Junz; toen sloeg hij ze snel neer. 'Dat kan wel zijn, maar het is geen bewijs van zijn aanwezigheid op Sark.' Geen bewijs! Dr. Junz klemde zijn lippen op elkaar. Het was precies wat het Interstellair Bureau voor Ruimteonderzoek hem al maandenlang met toenemende kortheid vertelde. Geen bewijs, dokter Junz. Wij zijn van oordeel dat u uw tijd beter zou kunnen besteden, dokter Junz. Het bureau zal er voor zorgen dat het onderzoek zal worden voortgezet, dokter Junz. Wat ze werkelijk bedoelden, was: Hou op met ons geld te verknoeien, Junz!
Zoals de klerk zorgvuldig had verklaard, was het elf maanden en dertien dagen geleden begonnen, Interstellaire Standaardtijd (de klerk zou zich er natuurlijk niet aan schuldig maken voor een dergelijke zaak plaatselijke tijd te gebruiken). Twee dagen voordien was hij op Sark geland voor wat een routine-inspectie van de zich op die planeet bevindende afdelingen van het bureau had moeten zijn, maar dat was uitgedraaid op - nou ja, dat was uitgedraaid op wat het was.
Hij was benaderd door de plaatselijke vertegenwoordiger van het IBR, een schrale jongeman die voornamelijk in dr. Junz' herinneringsvermogen bleef hangen door het feit dat hij onophoudelijk op het een of andere elastische product van Sarks chemische industrie kauwde.
Toen de inspectie vrijwel achter de rug was, had de plaatselijke agent zich iets herinnerd, zijn lasto-plug in de ruimte achter zijn kiezen gestopt en gezegd: 'Er is een bericht van een van de mensen van de buitendienst, dokter Junz. Het is waarschijnlijk niet belangrijk. U weet hoe ze zijn.'
Het was de gebruikelijke uitdrukking om zich ervan af te maken : u weet hoe ze zijn. Dokter Junz keek op en even was er iets van verontwaardiging in zijn ogen te lezen. Hij stond op het punt te zeggen dat hij vijftien jaar geleden zelf in de buitendienst had gezeten, maar toen herinnerde hij zich dat hij na drie maanden niet in staat was geweest het nog langer uit te houden. Maar juist dat beetje woede was er oorzaak van dat hij het bericht met aandacht las.
Het luidde: Gelieve directe gecodeerde lijn open te houden naar hoofdkantoor IBR voor gedetailleerd bericht over uiterst belangrijke zaak waarbij de hele Melkweg betrokken is. Maak bij landing gebruik van minimumbaan.
De agent was geamuseerd. Zijn kaken maakten weer hun ritmische kauwbewegingen, en hij zei: 'Stel u voor, meneer. De hele Melkweg is erbij betrokken. Die is goed, zelfs voor iemand van de buitendienst. Direct nadat ik dit kreeg, heb ik hem opgeroepen om te zien of ik een verstandig woord uit hem zou kunnen krijgen, maar dat mislukte. Hij zegt maar steeds dat het leven van iedereen op Florina in gevaar is. Dat wil zeggen dat er een vijfhonderd miljoen levens op het spel staan. Zo te horen, was hij behoorlijk psychopathisch. Eerlijk gezegd, voel ik er dus weinig voor hem alleen te ontmoeten wanneer hij landt. Wat stelt u voor?'
Dr. Junz had gezegd: 'Hebt u een transcriptie van uw gesprek?' 'Jawel, meneer.'
Na enkele minuten zoeken werd een filmstrook voor de dag gehaald.
Dr. Junz bekeek de inhoud met behulp van de aflezer. Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Dit is een kopie, niet?' 'Het origineel heb ik naar het Bureau van Extra-Planetair Transport hier op Sark gestuurd. Volgens mij is het 't beste hem met een ambulance van het landingsterrein te laten halen. Hij is er waarschijnlijk slecht aan toe.'
Dr. Junz had de neiging het met de jongeman eens te zijn. Wanneer de eenzame onderzoekers van de diepten van de ruimte tenslotte niet meer tegen hun werk opkonden, waren hun psychopathieen vaak hevig.
Toen zei hij: 'Maar wacht eens even. U zegt het alsof hij nog niet is geland.'
De agent keek verbaasd. 'Dat zal inmiddels wel, maar niemand heeft mij daarover ingelicht.'
'Nou, stelt u zich dan in verbinding met de afdeling Transport en zorg dat u de bijzonderheden krijgt. Psychopathisch of niet, bijzonderheden moeten wij hebben.'
De ruimteonderzoeker was de volgende dag nog even aangewipt voor een laatste controle voordat hij de planeet verliet. Er wachtte hem nog meer werk in andere werelden en hij had vrij veel haast. Toen hij bijna bij de deur was, zei hij over zijn schouder : 'Hoe gaat het met die man van de buitendienst?' 'O ja,' zei de agent, 'dat wilde ik juist vertellen. De afdeling Transport heeft niets van hem gehoord. Ik heb naar het energiepatroon van zijn hyper-atoommotoren laten zoeken, maar ze zeggen dat zijn schip zich nergens in de nabije ruimte bevindt. De knaap moet van gedachten zijn veranderd wat zijn landing betreft.'
Dr. Junz besloot zijn vertrek vierentwintig uur uit te stellen. De volgende dag was hij op het Bureau van Extra-Planetair Transport in Sark City, hoofdstad van de planeet. Hij maakte daar voor het eerst kennis met de Floriniaanse bureaucraten, en zij schudden hun hoofd om hem. Zij hadden het bericht ontvangen dat betrekking had op de aanstaande landing van een onderzoeker van het IBR. Jazeker, maar er was geen schip geland.
Maar het was belangrijk, drong dr. Junz aan. De man was heel ziek. Hadden zij geen kopie van de transcriptie van zijn gesprek met de plaatselijke agent van het IBR? Ze keken hem met grote ogen aan. Transcriptie? Er kon niemand worden gevonden die zich herinnerde dat er zoiets was ontvangen. Als de man ziek was, dan speet hun dat, maar er was geen schip van het IBR geland, en nergens in de nabije ruimte was er een schip van het JBR te vinden.
Dr. Junz ging terug naar zijn hotelkamer en liet zijn gedachten de vrije loop. De nieuwe limiet voor zijn vertrek verstreek. Hij belde de receptie en wist gedaan te krijgen dat hij een andere kamer kreeg die geschikter was voor een langduriger verblijf. Toen arrangeerde hij een afspraak met Ludigan Abel, de Trantoriaanse ambassadeur.
De volgende dag bracht hij door met het lezen van boeken over de geschiedenis van Sark, en toen het tijd was voor de afspraak met Abel, was zijn hart een langzame roffel van woede begonnen. Hij zou zo maar niet loslaten, dat wist hij. De oude ambassadeur beschouwde het als een gelegenheidsbezoekje, gaf hem een stevige hand, liet zijn mechanische buffetknecht binnenrollen en wilde bij de eerste twee borrels totaal niet over zaken spreken.
Junz greep de gelegenheid aan om een waardevol babbeltje te maken, vroeg naar de Floriniaanse civiele dienst en ontving een uiteenzetting over de praktische wordingsleer van Sark. Zijn woede werd heviger.
Junz herinnerde zich Abel altijd zoals hij die dag was geweest. Diepliggende ogen, halfgesloten onder verbazingwekkend witte wenkbrauwen, een grote, kromme neus die met tussenpozen boven zijn wijnglas zweefde, ingevallen wangen die de magerte van zijn gezicht en lichaam accentueerden, en een knoestige vinger die langzaam de maat sloeg van de een of andere onhoorbare muziek. Junz begon zijn verhaal, vertelde het zo beknopt mogelijk. Abel luisterde nauwlettend en zonder hem in de rede te vallen.
Toen Junz was uitgesproken, depte hij zorgvuldig zijn lippen en zei: 'Kent u de man die verdwenen is?' 'Nee.'
'Ook nooit ontmoet?'
'Onze onderzoekers van de buitendienst zijn moeilijk te ontmoeten.'
'Heeft hij al eens eerder waanvoorstellingen gehad?' 'Dit is de eerste volgens de dossiers van het hoofdkwartier van het IBR, als het tenminste een waanvoorstelling is.' 'Als?' De ambassadeur liet dit verder zo en zei: 'En waarom bent u naar mij gekomen?' 'Om hulp.'
'Blijkbaar. Maar op welke manier? Wat kan ik doen?' 'Laat mij het uitleggen. Het Sarkse Bureau van Extra-Planetair Transport heeft de nabije ruimte afgezocht naar het energiepatroon van de motoren van het ruimteschip van onze man, maar daar is geen spoor van te ontdekken. Op dat punt zouden ze heus niet liegen. Ik wil niet zeggen dat de bewoners van Sark nooit een onwaarheid zouden vertellen, maar zij staan zeer zeker boven nodeloos liegen, en zij moeten weten dat ik in twee of drie uur de zaak in de ruimte kan hebben gecontroleerd.' 'Dat is waar. Ga verder.'
'Er zijn twee mogelijkheden waarbij het opsporen van een energiepatroon niet lukt. Ten eerste wanneer het schip niet in de nabije ruimte is, omdat het door de hyperruimte is gesprongen en zich in een ander gebied van de Melkweg bevindt. Ten tweede wanneer het zich helemaal niet in de ruimte bevindt omdat het op een planeet is geland. Ik kan niet geloven dat het eerste met onze man het geval is. Als zijn verklaringen over een dreigend gevaar voor Florina en de veel omvattende betekenis ervan megalomane waanvoorstellingen zijn, dan zou dat hem niet ervan weerhouden er op Sark verslag over te komen uitbrengen. Hij zou dan niet van gedachten veranderd zijn en de wijk hebben genomen. Ik heb vijftien jaar ervaring met zulke dingen. Mochten zijn verklaringen gezond en waar zijn, dan zou de zaak absoluut te ernstig zijn om hem toe te staan van gedachten te veranderen en de nabije ruimte te verlaten.' De oude Trantoriaan stak een vinger op en bewoog die langzaam heen en weer. 'U bent dus van mening dat hij zich op Sark bevindt?'
'Precies. Opnieuw zijn er twee alternatieven. Ten eerste kan hij, als hij inderdaad in de greep van een psychose verkeert, op elke plaats van de planeet zijn geland die buiten een erkende ruimtehaven ligt. De mogelijkheid bestaat dat hij ziek en met gedeeltelijk geheugenverlies rondzwerft. Deze dingen zijn heel ongewoon, zelfs voor mensen uit de buitendienst, maar ze zijn gebeurd. Gewoonlijk zijn de aanvallen in een dergelijk geval tijdelijk. Als ze voorbijgaan, herinnert het slachtoffer zich het eerst de bijzonderheden van zijn werk, voordat welke persoonlijke herinnering dan ook bovenkomt. Per slot van rekening is het werk van de ruimteonderzoeker zijn leven. Heel vaak wordt de betreffende man opgepikt in een openbare bibliotheek, waar hij werken op het gebied van het ruimteonderzoek gaat naslaan.' 'Juist. Dan wilt u waarschijnlijk dat ik u help door de beheerders van de bibliotheken op te dragen een dergelijke situatie aan u door te geven.'
'Nee, omdat ik op dat punt geen enkele moeilijkheid verwacht. Wel wil ik verzoeken dat zekere standaardwerken op het gebied van het ruimteonderzoek apart worden gehouden en dat ieder die er naar vraagt en die niet kan bewijzen dat hij een geboren bewoner van Sark is, wordt vastgehouden om te worden ondervraagd. Zij zullen daarmee akkoord gaan omdat zij zullen weten, althans sommigen van hun superieuren zullen dat weten, dat van zo'n plan niets terecht kan komen.' 'Waarom niet?'
'Omdat,' en Junz sprak nu snel, gevangen in een trillende wolk van woede, 'ik ervan overtuigd ben dat onze man geland is op de ruimtehaven van Sark City, precies zoals hij van plan was, en dat hij gezond of psychopathisch, gevangen werd genomen, of wat waarschijnlijker is, gedood werd door de autoriteiten van Sark.'
Abel zette zijn bijna lege glas neer. 'Maakt u een grapje?' 'Zie ik daar naar uit? Wat hebt u mij een half uur geleden over Sark verteld? Het leven, de welvaart en de macht van de bewoners hangen af van hun beheersing van Florina. Wat heeft alles wat ik in de afgelopen vierentwintig uur gelezen heb, mij aangetoond? Dat de kyrtvelden van Florina de rijkdom van Sark vormen. En hier komt plotseling een man, bij zijn volle verstand of niet, dat hindert niet, die beweert dat iets van belang voor de Melkweg iedere man en iedere vrouw op Florina in gevaar heeft gebracht. Kijk maar eens naar deze transcriptie van de laatst bekende mededeling van onze man.' Abel nam de filmstrook op die hem door Junz werd toegeworpen, en pakte het afleesapparaat dat naar hem werd toegeschoven. Langzaam en met knipperende ogen begon hij te lezen. 'Erg veel inlichtingen verschaft het niet.' 'Natuurlijk niet. Het zegt dat er gevaar bestaat. Dat de zaak vreselijk dringend is. Dat is alles. Maar het had nooit naar de Sarkieten moeten worden gestuurd. Als de man het bij het verkeerde eind had, zou de regering van Sark hem dan kunnen toestaan welke krankzinnigheid dan ook, aangenomen dat het krankzinnigheid is, die hij in zijn geest heeft, uit te zenden en er de Melkweg mee te vullen? Het blijft een feit dat de hele smerige bende van de politieke betrekkingen tussen Sark en Florina aan de hele Melkweg zouden worden geopenbaard, om nog maar niet te spreken van de paniek die het bericht op Florina zou kunnen zaaien, en de bedreiging van de kyrtproduktie die het zou kunnen inhouden. Stel dat ze maar een man uit de weg zouden hoeven te ruimen om dat allemaal te voorkomen, want op deze transcriptie alleen kan ik niets beginnen en dat weten ze. Zou Sark dan in zo'n geval aarzelen een moord te begaan? Nee, een wereld van zulke genetische proefnemers als u beschreven heeft, zou in zo'n geval niet aarzelen.' 'En wat zou u dan willen dat ik deed? Ik moet zeggen dat ik nog steeds niet overtuigd ben.' Abel scheen onbewogen te zijn. 'Erachter zien te komen of ze hem hebben vermoord,' zei Junz
grimmig. 'U moet hier een spionageorganisatie hebben. Ach, laten we geen uitvluchten verzinnen. Ik loop al lang genoeg mee om mijn weetje van politiek af te weten. Dring tot in het hart van deze zaak door, terwijl ik hun aandacht afleid met mijn bibliotheekverhaal. En wanneer u erachter bent dat het inderdaad moordenaars zijn, dan wil ik dat Trantor ervoor zorgt dat geen enkele regering waar dan ook in de Melkweg ooit nog eens het idee kan krijgen dat ze ongestraft een lid van het IBR kan vermoorden.'
En daar was zijn eerste onderhoud met Abel geeindigd. Junz had op een punt gelijk. Wat betreft de bibliotheken waren de ambtenaren van Sark heel bereidwillig en zelfs sympathiek. Maar verder scheen hij op geen enkel punt gelijk te hebben. Maanden verstreken en Abels agenten konden op heel Sark geen spoor ontdekken van de vermiste man van de buitendienst, dood noch levend.
Elf maanden lang bleef dit zo. Junz was al bijna van plan ermee op te houden. Bijna besloot hij te wachten tot de twaalfde maand achter de rug was, en er dan een streep onder te zetten. En toen was er een aanwijzing gekomen, niet van Abel, maar door het bijna vergeten rookgordijn dat hij zelf had gelegd. Er kwam een melding binnen van de openbare bibliotheek van Sark en het duurde niet lang of Junz zat tegenover het bureau van een Floriniaanse ambtenaar in het bureau van Floriniaanse zaken.
De ambtenaar had het hele geval doorgelezen en nu sloeg hij het laatste blad om.
Hij keek op. 'En, wat kan ik voor u doen?' Heel nauwkeurig zei Junz: 'Gisterenmiddag om tweeentwintig minuten over vier deelde men mij mee dat de Floriniaanse afdeling van de openbare bibliotheek van Sark een man voor mij vasthield die geprobeerd had twee standaardwerken te raadplegen op het gebied van ruimteonderzoek en die geen bewoner van Sark was. Sindsdien heb ik niets meer van de bibliotheek gehoord.'
Hij verhief zijn stem enigszins om het commentaar af te snijden dat de ambtenaar wilde geven en zei: 'In een tele-nieuwsbulletin dat gistermiddag om vijf minuten over vijf werd ontvangen met behulp van een openbaar instrument dat toebehoort aan het hotel waar ik mijn intrek heb genomen, werd gezegd dat een lid van de Floriniaanse ordebewaking in de Floriniaanse afdeling van de openbare bibliotheek van Sark werd neergeslagen, en dat drie Florinianen, van wie men dacht dat zij hiervoor verantwoordelijk waren, werden achtervolgd. Het bulletin werd niet herhaald in latere nieuwsuitzendingen. Nu twijfel ik er niet aan dat de twee brokjes nieuws met elkaar in verband
staan. Ik twijfel er niet aan dat de man die ik wil hebben, de gevangene van de ordebewakers is. Ik heb toestemming gevraagd naar Florina te gaan, maar die toestemming is mij geweigerd. Ik heb Florina verzocht de man in kwestie naar Sark te laten brengen, maar geen antwoord ontvangen. Ik ben naar het bureau van Floriniaanse aangelegenheden gekomen om te vragen of in deze zaak iets kan worden gedaan. Of ik ga daarheen of hij komt hierheen.'
De levenloze stem van de ambtenaar zei: 'De regering van Sark kan geen ultimatums aanvaarden van ambtenaren van het IBR. Ik ben door mijn superieuren gewaarschuwd dat u mij waarschijnlijk vragen over deze zaak zou stellen, en men heeft mij precies verteld wat ik u kon zeggen. De man die, naar men gemeld heeft, in de bibliotheek naar de gereserveerde boeken vroeg, heeft samen met twee anderen, een dorpshoofd en een Floriniaanse vrouw, inderdaad de door u bedoelde aanval gepleegd. Zij werden achtervolgd door leden van de bewakingsdienst. Ze zijn echter niet gepakt.'
Junz voelde een bittere teleurstelling in zich opkomen, en hij deed geen moeite die te verbergen. 'Zijn ze ontsnapt?' 'Dat niet direct. Ze werden nagegaan tot de bakkerij van een zekere Matt Chorov.'
Junz keek hem met grote ogen aan. 'En liet men ze daar blijven?'
'Heeft u onlangs een onderhoud gehad met zijne excellentie Ludigan Abel?'
'Wat heeft dat te maken met -'
'Men heeft ons meegedeeld dat u de laatste tijd vrij vaak op de Trantoriaanse ambassade bent gezien.' 'Ik heb de ambassadeur al in geen week gesproken.' 'Dan stel ik voor dat u hem te spreken ziet te krijgen. Wij hebben de misdadigers toegestaan ongedeerd in de bakkerij van Chorov te blijven, uit achting voor onze delicate interstellaire betrekkingen met Trantor. Ik heb opdracht u, als dat nodig bleek, te vertellen dat Chorov, wat u waarschijnlijk niet zal verwonderen,' en hier verscheen er zoiets ongewoons als een spotlachje op het bleke gezicht, 'bij onze veiligheidsdienst bekend staat als een agent van Trantor.'
6. De ambassadeur
Het was tien uur voor Junz' onderhoud met de ambtenaar, dat Terens de bakkerij van Chorov verliet.
Terens hield zich met een hand in evenwicht aan het ruwe oppervlak van de arbeidershuizen die hij passeerde, terwijl hij behoedzaam door de steegjes van de stad liep. Op het bleke lichtschijnsel na dat zo nu en dan vanuit de bovenstad doordrong,
was het volslagen duister. Het enige licht dat in de benedenstad zou kunnen bestaan, zou het parelachtige flitslicht van de ordebewakers zijn, die in groepjes van twee en drie patrouilleerden. De benedenstad was als een sluimerend verderfelijk monster waarvan de glibberige kronkelingen verborgen waren door de glinsterende dekmantel van de bovenstad. Delen ervan bevatten misschien een schaduwachtig leven terwijl producten werden aangevoerd en opgeslagen voor de komende dag, maar dat was niet hier, niet in de achterbuurten.
Terens dook een stoffig steegje in (zelfs de nachtelijke regenbuien van Florina konden nauwelijks doordringen tot in de schaduwachtige regionen onder de betonlaag) toen de geluiden van verwijderde voetstappen hem bereikten. Ongeveer honderd meter verder op verschenen lichtjes, bewogen zich even voort en verdwenen toen.
De hele nacht door marcheerden de patrouilles heen en weer. Ze hoefden alleen maar te marcheren. De angst die zij opwekten, was sterk genoeg om zonder verder machtsvertoon de orde te handhaven. Zo zonder stadsverlichting zou de duisternis een onnoemelijk aantal heimelijk bewegende mensengedaanten kunnen bevatten, maar zelfs zonder patrouilles als verre dreiging zou men dat gevaar hebben kunnen verwaarlozen. De levensmiddelenbedrijven en werkplaatsen werden goed bewaakt; de luxe van de bovenstad was onbereikbaar en stelen van elkaar, parasiteren op eikaars ellende, had duidelijk geen zin.
Wat in andere werelden een misdaad zou worden genoemd, bestond hier in het donker vrijwel niet. De armen waren inderdaad aanwezig, maar zij waren volkomen kaal geplukt, en de rijken waren absoluut buiten bereik.
Terens liep zo vlug en zo geluidloos mogelijk verder, zijn gezicht wit oplichtend wanneer hij onder een van de openingen in de zich boven hem bevindende betonlaag doorliep, en onwillekeurig moest hij steeds naar boven kijken. Buiten bereik!
Waren ze inderdaad wel buiten bereik? Aan hoeveel veranderingen was zijn houding ten opzichte van de squires van Sark tijdens zijn leven blootgesteld geweest? Als kind was hij niet meer dan een kind geweest. Ordebewakers waren monsters in zwart en zilver voor wie je automatisch de benen nam, of je iets had gedaan of niet. De squires waren in een waas van geheimzinnigheid gehulde supermensen, enorm goed, die in het paradijs leefden dat bekend stond als Sark en trouw en geduldig waakten over het welzijn van de dwaze mannen en vrouwen van Florina.
Op school herhaalde hij dagelijks: Moge de Geest van de Melkweg even goed over de squires waken als zij het over ons doen.
Ja, dacht hij nu, precies. Precies! Laat de Geest net zo voor hen zijn als zij voor ons. Niet meer en niet minder. Terwijl hij voortliep in het donker, balde hij zijn brandende vuisten. Toen hij tien jaar was, had hij op school een opstel geschreven over het leven op Sark zoals hij het zich voorstelde. Het was een werkje van zuiver creatieve verbeelding geweest, bedoeld om zijn vaardigheid met de pen op de proef te stellen. Hij herinnerde zich er nog maar heel weinig van, nog maar een zin om precies te zijn. Daarin beschreef hij de squires als wezens die iedere ochtend samenkwamen in een grote zaal met kleuren als die van de kyrtbloesems en ernstig bijeenstonden in zes meter hoge pracht, terwijl zij ernstig over de zonden van de Florinianen spraken en somber gestemd de noodzaak bespraken hen op het goede pad terug te brengen.
De onderwijzer was er heel ingenomen mee geweest en op het eind van het jaar, toen de andere jongens en meisjes verder gingen met korte lessen in lezen, schrijven en zedenleer, werd hij overgeplaatst naar een speciale klas waar hij rekenen, galactografie en Sarkse geschiedenis leerde. Toen hij zestien was had men hem naar Sark gebracht.
Hij kon zich nog de grootsheid van die dag herinneren. En hij huiverde bij die herinnering. Alleen al door de gedachte eraan schaamde hij zich.
Terens naderde nu de buitenwijken van de stad. Een briesje bracht hem zo nu en dan de zware nachtgeur van de kyrtbloesems. Nog een paar minuten en hij zou in de betrekkelijke veiligheid van de open velden zijn, waar niet regelmatig werd gepatrouilleerd en waar hij door de nachtelijke wolkenflarden heen de sterren weer zou zien. Zelfs de harde, fel gele ster die de zon van Sark was.
Zijn halve leven lang was dat zijn zon geweest. Toen hij ze voor het eerst door de patrijspoort van een ruimteschip zag als meer dan een ster, als een onverdraaglijk fel knikkertje, wilde hij op zijn knieen vallen. De gedachte dat hij het paradijs naderde, verdreef zelfs de verlammende angst van zijn eerste ruimtevlucht.
Hij was geland in zijn paradijs en afgeleverd aan een oude Floriniaan die ervoor zorgde dat hij behoorlijk gebaad en gekleed werd. Hij was naar een groot gebouw gebracht, en op weg daarheen had zijn al oudere gids diep gebogen voor een langskomende figuur.
'Buigen!' mompelde de oude man nijdig tegen de jonge Terens. Terens deed verward wat van hem werd verlangd. 'Wie was dat?'
'Een squire, boerenpummel die je bent.' 'Wat! Een squire?' Hij bleef met een ruk staan en moest vooruit worden geduwd.
H et was de eerste keer dat hij een squire zag. Helemaal geen zes meter lang, maar een man zoals alle andere mannen. Alle Florinianen zouden misschien snel van de schok van zo'n desillusie zijn hersteld, maar Terens niet. Er veranderde iets in hem en die verandering was blijvend.
Bij de hele opleiding die hij ontving, bij alle studies die hij met zo'n goed gevolg voltooide, vergat hij nooit dat squires mensen waren.
Tien jaar lang studeerde hij en wanneer hij niet studeerde, at of sliep, werd hem geleerd zich op allerlei manieren nuttig te maken. Men leerde hem boodschappen te doen en vuilnisbakken te legen, diep te buigen wanneer er een squire langskwam, en zijn gezicht vol ontzag naar de muur te draaien wanneer de echtgenote van een squire voorbijkwam.
Vijfjaar lang werkte hij nog bij de civiele dienst, toen kreeg hij, zoals gebruikelijk was, het ene baantje na het andere, op dat zijn capaciteiten in een groot aantal verschillende situaties op de proef zouden kunnen worden gesteld.
Eens kreeg hij bezoek van een dikke, goedaardige Floriniaan, die hem vriendschappelijk toelachte, hem een klopje op de schouder gaf en vroeg wat hij van de squires dacht. Terens onderdrukte de wens zich om te draaien en hard weg te lopen. Hij vroeg zich af of zijn gedachten in de een of andere duistere code in de lijnen van zijn gezicht stonden gedrukt. Hij schudde zijn hoofd en mompelde een aantal banaliteiten over de goedheid van de squires.
Maar de dikke man tuitte zijn lippen en zei: 'Dat meen je niet. Kom vanavond hiernaar toe.' Hij gaf hem een kaartje dat binnen enkele minuten verkruimeld en verkoold was. Terens ging. Hij was bang, maar heel nieuwsgierig. Daar ontmoette hij vrienden van hem, die hem met sluikse blikken opnamen en die hem later onder het werk met onverschillige ogen bekeken. Hij luisterde naar wat ze zeiden, en kwam tot de ontdekking dat velen van hen schenen te geloven wat hij in zijn eigen geest verborgen had gehouden en waarvan hij eerlijk dacht dat het zijn eigen schepping en die van niemand anders was.
Hij hoorde dat minstens enkele Florinianen de squires smerige schurken vonden die Florina volkomen uitmelkten voor hun eigen profijt, terwijl zij de hardwerkende inboorlingen in onwetendheid en armoe lieten wentelen. Hij vernam dat de tijd op komst was dat er een reusachtige opstand tegen Sark zou komen, en dat alle luxe en rijkdom van Florina zouden worden opgeeist door de rechtmatige eigenaars.
Hoe? vroeg Terens. Hij vroeg het keer op keer. Per slot van rekening hadden de squires en de ordebewakers wapens. En ze vertelden hem van Trantor, van het reusachtige rijk dat
in de afgelopen paar eeuwen zo was uitgegroeid dat de helft van de bewoonde werelden van de Melkweg er een deel van vormde. Trantor, zeiden ze, zou Sark vernietigen met de hulp van de Florinianen.
Maar, zei Terens, eerst tegen zichzelf en toen tegen de anderen, als Trantor zo groot en Florina zo klein was, zou Trantor dan niet eenvoudig als een nog grotere tiran in de plaats komen van Sark? Als dat de enige uitkomst was, dan kon Sark beter aan de macht blijven; de meester die zij kenden, was altijd beter dan de meester die zij niet kenden.
Hij werd uitgelachen en weggejaagd, met de bedreiging dat ze hem om zeep zouden helpen als hij ooit iemand vertelde w at hij daar had gehoord.
Maar enige tijd later bemerkte hij dat de samenzweerder s een voor een verdwenen, tot alleen de dikke man nog over was. Zo nu en dan zag hij hem hier en daar fluisterend met een nieuweling praten, maar het zou niet veilig zijn geweest als hij het jonge slachtoffer had gewaarschuwd dat hij alleen ma ar op de proef werd gesteld. Hij zou er op zijn eigen manier achter moeten komen, precies zoals Terens had gedaan. Terens bracht zelfs enige tijd door op het bureau van de veiligheidsdienst, iets wat maar voor enkele Florinianen was weggelegd. Het was maar een kort verblijf, want de macht die een ambtenaar van de veiligheidsdienst bezat, was zo groot dat de tijd daar door enig individu doorgebracht, zelfs nog kort er was dan ergens anders.
Maar hier bemerkte Terens enigszins tot zijn verbazing dat er wel degelijk samenzweringen bestonden. Op de een of andere manier maakten mannen en vrouwen van Florina plannen voor een opstand. Gewoonlijk werden dezen heimelijk gesteund met Trantoriaans geld. Soms dachten deze rebellen in spe dat Florina het ook wel zonder hulp zou kunnen. Terens dacht diep over de zaak na. Zijn woorden waren schaars, zijn houding correct, maar zijn gedachten waren ongeremd. De squires haatte hij, gedeeltelijk omdat ze geen zes meter lang waren, gedeeltelijk omdat hij niet naar hun vrouwen mocht kijken, en gedeeltelijk omdat hij enkelen van hen met gebogen hoofd had gediend en tot de slotsom was gekomen dat zij, ondanks al hun arrogantie, dwaze schepsels waren die geen betere opvoeding hadden genoten dan hijzelf, en gewoonlijk zelfs nog veel minder intelligent waren. Maar welk alternatief was er voor deze persoonlijke slavernij? De stomme Sarkse squires uitwisselen voor stomme Trantoriaanse heersers was zinloos. Van de Floriniaanse boeren verwachten dat zij iets op eigen houtje zouden doen, was fantastisch dwaas. Er was dus geen uitweg. Dit was het probleem dat jarenlang zijn gedachten had bezig-
gehouden als student, als ambtenaar en als dorpshoofd. En toen hadden zich die merkwaardige omstandigheden voorgedaan die hem een ongedacht antwoord gaven in de persoon van deze onbeduidend uitziende man die eens ruimteonderzoeker was geweest en die nu bazelde over iets dat het leven van iedere man en vrouw op Florina in gevaar bracht. Terens was nu in de velden, waar de nachtelijke regen ophield en de sterren vochtig tussen de wolken glinsterden. Hij snoof diep de geur in van het kyrt dat Florina's schat en vloek tegelijk was.
Hij koesterde geen illusies. Hij was geen dorpshoofd meer. Hij was zelfs geen vrije Floriniaanse boer. Hij was een voortvluchtige misdadiger, een vluchteling die zich moest schuilhouden. Toch brandde er iets in zijn geest. De afgelopen vierentwintig uur had hij het grootste wapen tegen Sark in handen gehad waarvan iemand ooit had kunnen dromen. Er was geen twijfel mogelijk. Hij wist dat Rik zich de dingen goed herinnerd had, dat hij inderdaad eens ruimteonderzoeker was geweest, dat hij inderdaad behandeld was met een psychische sonde, waardoor zijn hersens voor een groot gedeelte waren uitgeschakeld, en dat wat hij zich herinnerde, iets waars, verschrikkelijks en - machtigs was.
Hij was er zeker van.
En nu was Rik in de dikke handen van een man die deed alsof hij een Floriniaanse patriot was, maar die in werkelijkheid een agent van Trantor was.
Terens voelde de bitterheid van zijn woede achterin zijn keel. Natuurlijk was die bakker een agent van Trantor. Daaraan had hij geen ogenblik getwijfeld. Wie zou er anders in de benedenstad geld genoeg hebben om onechte radarovens te bouwen? Hij kon niet toestaan dat Rik in handen van Trantor viel. Hij zou niet toestaan dat Rik in handen van Trantor viel. De risico's die hij bereid was te nemen, kenden geen grenzen. Wat interesseerden hem de risico's? De doodstraf zweefde immers toch al boven zijn hoofd.
In een hoekje van de hemel ontwaarde hij een vage gloed. Hij zou wachten tot de dageraad. De verscheidene bureaus van de ordebewakers zouden natuurlijk zijn signalement hebben, maar het zou misschien verscheidene minuten duren voordat ze hem herkenden.
En gedurende die verscheidene minuten zou hij dorpshoofd zijn. Het zou hem tijd geven om iets te doen waaraan hij zelfs nu niet eens durfde te denken.
Tien uur nadat Junz zijn onderhoud met de ambtenaar had gehad, ontmoette hij Ludigan Abel opnieuw. De ambassadeur begroette Junz met zijn gebruikelijke vertoon
van beminnelijkheid, maar duidelijk ook met iets dat schuldgevoelens verried. Bij hun eerste ontmoeting (dat was al een hele poos geleden; er was bijna een standaardjaar verstreken) had hij geen speciale aandacht aan het verhaal van de man geschonken. Zijn enige gedachte was geweest: Zal dit, of kan dit Trantor helpen?
Trantor! Dat was altijd het eerst in zijn gedachten, maar toch was hij niet het soort dwaas dat bereid was de sterren te verafgoden van het gele embleem van Ruimteschip-en-Zon dat de Trantoriaanse strijdkrachten droegen. Kortom, hij was geen patriot in de normale betekenis van het woord, en als Trantor betekende Trantor niets voor hem.
Maar wel aanbad hij de vrede, vooral omdat hij oud werd en genoot van zijn glas wijn, zijn van zachte muziek en parfum doordrenkte atmosfeer, zijn middagdutje en zijn rustige wachten op de dood. Het was zoals hij zich voorstelde dat alle mensen zich moesten voelen, maar toch leden alle mensen onder oorlog en vernietiging. Ze stierven verstard in het vacuum van de ruimte, verpulverd door het geweld van ontploffende atomen, verhongerd op een belegerde en gebombardeerde planeet. Hoe moest de vrede dan worden afgedwongen? Zeker niet door rede en evenmin door onderwijs. Als een man niet in staat was oorlog en vrede tegen elkaar af te wegen zonder de voorkeur aan de vrede te geven, waardoor zou hij dan nog meer kunnen worden overgehaald? Wat getuigde beter van de vloek van de oorlog dan de oorlog zelf?
Om een eind aan het machtsmisbruik te maken, was er maar een oplossing, de macht zelf.
Abel had in zijn studeervertrek een kaart van Trantor, die ontworpen was om de toepassing van die macht aan te tonen. Het was een heldere kristallen eivorm waarin de galactische lens driedimensionaal was aangebracht. De sterren ervan waren spikkeltjes van wit diamantstof, de nevelsluiers strookjes lichte of donkere mist, en in de centrale diepten ervan bevonden zich de rode stipjes die de Trantoriaanse Republiek hadden gevormd.
Niet 'vormden', maar 'hadden gevormd'. De Trantoriaanse Republiek had vijfhonderd jaar geleden uit niet meer dan vijf werelden bestaan.
Maar het was een historische kaart en hij toonde de Republiek alleen in dat stadium als de knop op nul was gezet. Draaide men de knop een eindje, dan zag men het beeld van de Melkweg zoals het vijftig jaar later zou zijn, met een grote hoeveelheid sterren die rood opglansden langs de rand van Trantor. In tien stadiums passeerden zo vijfhonderd jaar de revue en het rood spreidde zich uit als een steeds groter wordende bloedvlek, tot meer dan de halve Melkweg in de rode poel was gevallen.
Dat rood was niet alleen maar het denkbeeldige rood van een bloedvlek. De weg van de Trantoriaanse Republiek naar de Trantoriaanse Federatie en vandaar naar het Trantoriaanse Keizerrijk had door een wildernis van aan flarden geschoten mensen, aan flarden geschoten schepen en aan flarden geschoten werelden gelopen. Door dit alles was Trantor echter sterk geworden, en binnenin het rood heerste vrede. Nu lag Trantor trillend aan de rand van een nieuwe ommekeer: van Trantoriaans Keizerrijk naar Galactisch Keizerrijk, en dan zou het rood alle sterren overspoelen en zou er overal in het heelal vrede heersen - pax Trantorica.
Abel verlangde daarnaar. Vijfhonderd jaar geleden, vierhonderd jaar geleden, zelfs tweehonderd jaar geleden, zou hij gekant zijn geweest tegen Trantor als een onprettig nest van boosaardige, materialistische en agressieve mensen die zich niets aantrokken van rechten van anderen, die onvolmaakte democraten waren die echter wel elk gebrek aan democratie, hoe klein ook, bij anderen zagen, en die oneindig hebzuchtig waren. Maar die tijd was voorbij.
Hij was niet voor Trantor, maar voor het allesomvattende eind dat Trantor vertegenwoordigde. Vandaar dat automatisch de vraag bij hem rees: Hoe kan dit een galactische vrede bevorderen? Hoe kan dit Trantor helpen?
De moeilijkheid was dat hij hier op dit ogenblik nog niet zeker van kon zijn. Voor Junz was de oplossing er blijkbaar een zonder omhaal. Trantor moest het IBR steunen en Sark straffen. Misschien zou het ook wel goed zijn, als Sark definitief iets ten laste kon worden gelegd, maar zelfs dan misschien ook niet. Zeker niet als er niets kon worden bewezen. Maar in elk geval kon Trantor niet overhaast handelen. De hele Melkweg kon zien dat Trantor aan de rand van een Galactisch rijk stond, en de kans bestond nog steeds dat de non-Trantoriaanse planeten zich daarentegen zouden verenigen. Trantor zou zelfs zo'n oorlog kunnen winnen, maar misschien niet zonder een prijs te betalen waarbij het woord overwinning alleen maar een prettiger naam was voor nederlaag.
Dus mocht Trantor in dit laatste stadium van het spel nooit een onvoorzichtige zet doen. Abel ging daarom uiterst langzaam te werk, wierp zijn net voorzichtig over de doolhof van de civiele dienst en de schittering van de squires, peilde met een glimlach en ondervroeg zonder dat het er de schijn van had. Evenmin vergat hij de vingers van de Trantoriaanse geheime dienst op Junz zelf te houden, opdat de Libairier niet in een enkel ogenblik meer schade zou aanrichten dan Abel in een heel jaar zou kunnen herstellen.
Abel verbaasde zich over de woede van de Libairier. Hij had hem eens gevraagd: 'Waarom maakt u zich zo druk over een agent?'
Half en half verwachtte hij een verhandeling over de integriteit van het IBR en de plicht van allen om het bureau niet hoog te houden als een instrument van deze of gene wereld, maar van de hele mensheid. Hij snapte het niet.
In plaats hiervan fronste Junz zijn wenkbrauwen en zei: 'Omdat onder dit alles de betrekkingen tussen Sark en Florina schuilgaan. Ik wil die betrekkingen aan het licht brengen en kapot maken.'
Abel voelde zich alleen maar misselijk. Altijd en overal was er deze vooringenomenheid bij enkel op zichzelf staande werelden, die steeds weer een intelligente concentratie op het probleem van galactische eenheid dwarsboomde. Inderdaad bestonden er hier en daar sociale onrechtvaardigheden. Inderdaad schenen ze soms moeilijk te verteren te zijn. Maar wie kon zich voorstellen dat zo'n onrechtvaardigheid zou kunnen worden opgelost op minder dan galactische schaal? Eerst moest er een eind komen aan oorlog en nationale rivaliteit, pas dan kon men zich gaan bemoeien met interne onjuistheden die per slot van rekening de voornaamste oorzaken waren van externe conflicten.
En Junz was zelfs niet van Florina. Hij bezat zelfs niet die reden voor geemotioneerde kortzichtigheid. 'Wat betekent Florina voor u?' vroeg Abel. Junz aarzelde en zei toen: 'Ik voel een verwantschap.' 'Maar u bent Libairier. Althans, dat is mijn indruk.' 'Dat ben ik ook, maar daar ligt juist de verwantschap. Wij zijn allebei uitersten in een Melkweg van gemiddelden.' 'Uitersten? Dat begrijp ik niet.'
'In huidpigmentatie,' zei Junz. 'Zij zijn ongewoon bleek. Wij zijn ongewoon donker. Het betekent iets. Het vormt een band tussen ons. Het geeft ons iets wat wij gemeen hebben. Het komt ons voor dat onze voorouders lange perioden hebben gekend van anders zijn, zelfs van afgezonderd zijn van de maatschappelijke meerderheid. Wij zijn ongelukkige blanken en donkeren, broeders in het verschil.'
Onder Abels verbaasde blik was Junz hakkelend opgehouden. Het onderwerp was nooit meer aangeroerd.
En nu, na een jaar, zonder waarschuwing, zonder ook maar enige voorafgaande kennisgeving, precies op het punt dat er tenslotte misschien een eind zou komen aan de hele ellendige zaak, en waar zelfs Junz tekenen van kwijnend enthousiasme vertoonde, klapte alles uit elkaar.
Hij had nu een heel andere Junz tegenover zich, een Junz wiens woede niet gereserveerd was voor Sark, maar zich ook uitstortte over Abel. 'Niet,' zei de Libairier, 'dat ik iets heb tegen het feit dat uw
agenten mijn doen en laten nagaan. U bent vermoedelijk voorzichtig en mag op niets en niemand vertrouwen. Goed, dat kan ik me voorstellen. Maar waarom werd ik niet ingelicht zodra onze man ontdekt was?'
Abels hand streek over de warme bekleding van zijn stoelleuning. 'De zaken zijn gecompliceerd. Altijd gecompliceerd. Ik had afgesproken dat elke melding over een onbevoegde zoeker naar ruimte-analytische gegevens aan mijn eigen agenten moest worden doorgegeven, evenals aan u. Ik vond zelfs dat u misschien bescherming nodig zou hebben. Maar op Florina...' 'Ja,' zei Junz bitter.'We zijn dwaas geweest dat we daar niet aan hebben gedacht. We hebben bijna een jaar doorgebracht met te bewijzen dat we hem nergens op Sark konden vinden. Hij moest op Florina zijn en daar waren wij blind voor. In elk geval hebben we hem nu. Of hebt u hem, en vermoedelijk kan het zo worden geregeld dat ik hem kan spreken?' Abel gaf niet direct antwoord. 'U zegt dat ze u hebben verteld dat die Chorov een agent van Trantor is?' zei hij. 'Is hij dat dan niet? Waarom zouden ze liegen? Of zijn ze verkeerd ingelicht?'
'Ze liegen niet en ze zijn evenmin verkeerd ingelicht. Een jaar of tien is hij al een van onze agenten, en ik vind het verontrustend dat zij het wisten. Ik vraag me nu af wat zij nog meer van ons weten en hoe wankel onze structuur misschien is. Maar vraagt u zich nu niet af waarom ze u botweg hebben verteld dat hij een van onze mensen is?'
'Omdat het de waarheid is, veronderstel ik, en om voor eens en altijd te voorkomen dat ik hen in verlegenheid zou brengen door verdere eisen die alleen maar moeilijkheden tussen henzelf en Trantor zouden kunnen veroorzaken.'
'De waarheid is onder diplomaten een handelswaar waarin niet wordt geloofd, en welke moeilijkheden kunnen zij zich nog meer op de hals halen dan door ons te laten weten in hoeverre hun kennis van ons reikt: door ons de gelegenheid te geven, voordat het te laat is, ons beschadigd net binnen te halen, het te repareren en het weer volkomen heel uit te zetten?' 'Goed, beantwoord dan uw eigen vraag.' 'Ik zeg dat ze het feit dat ze Chorovs ware identiteit kenden, hebben meegedeeld als een triomf. Zij wisten dat dit feit hun niet langer kon baten of schaden, aangezien ik al twaalf uur lang wist dat zij op de hoogte waren van het feit dat Chorov een van onze mensen was.' 'Maar hoe dan?'
'Door de meest onmiskenbare tip die maar mogelijk is. Twaalf uur geleden werd Matt Chorov, agent van Trantor, gedood door een lid van de Floriniaanse patrouilles. De twee Florinianen die hij op dat ogenblik vasthield, een vrouw en de man die
naar alle waarschijnlijkheid de knaap is die u al zolang zoekt, zijn weg, verdwenen. Waarschijnlijk zijn ze in handen van de squires.'
Junz slaakte een kreet en stond half op uit zijn stoel. Abel bracht kalm een glas wijn naar zijn lippen en zei: 'Officieel kan ik niets doen. De dode was Floriniaan en de twee die verdwenen zijn, zullen, zolang wij het tegendeel niet kunnen bewijzen, ook wel Florinianen zijn. U ziet dus dat wij schaakmat zijn gezet en dat we nu bovendien nog bespot worden ook.'
7. De ordebewaker
Rik zag hoe de bakker werd gedood. Hij zag hem zonder een kreet te slaken ineenzakken, zijn borst veranderd in een verkoolde, rokende ruine door het geluidloze geweld van het straalpistool. Het was een schouwspel dat voor hem het grootste gedeelte wegvaagde van wat er tevoren was gebeurd, en bijna alles van wat erop volgde.
Vaag herinnerde hij zich de nadering van de ordebewaker, de rustige, maar doelbewuste manier waarop hij zijn wapen had getrokken. De bakker had opgekeken en zijn mond geopend voor een laatste woord dat echter nooit over zijn lippen was gekomen. Toen de daad voltrokken was, had Rik in zijn oren het suizen van zijn bloed gehoord en de wilde kreten van de naar alle richtingen wegstuivende menigte.
Een ogenblik deed het de winst teniet die Riks geest in die laatste uren van slaap had geboekt. De ordebewaker was in zijn richting gekomen, zichzelf opwerpend tegen schreeuwende mannen en vrouwen, alsof ze een kleverige modderzee vormden waar hij moeizaam doorheen moest waden. Rik en Lona draaiden zich om in de stroom en werden meegesleurd. Er waren draaikolken en onderstromen, die kolkten en deinden toen de vliegende voertuigen van de ordebewakers over hen heen begonnen te scheren. Valona drong Rik vooruit, steeds verder naar de buitenwijken van de stad. Een poosje was hij weer het bange kind van gisteren, niet de bijna volwassene van die ochtend. Hij was die ochtend wakker geworden in de grauwte van een dageraad die hij niet kon zien in de raamloze kamer waar hij sliep. Een hele poos lag hij daar, tastend in zijn geheugen. In de loop van de nacht was er iets geheeld; een paar dingen waren samengekomen en vormden nu een geheel. Dat proces was aan de gang geweest van het ogenblik af, twee dagen geleden, toen hij begonnen was 'zich te herinneren'. De hele vorige dag was dit proces voortgegaan. De tocht naar de bovenstad en de bibliotheek, de aanval op de ordebewaker en de erop volgende vlucht, de ontmoeting met de bakker - het was allemaal een soort gisting voor hem geweest. De ineengekrompen draden
van zijn geest, die zo lang geslapen hadden, waren gegrepen en uitgerekt, tot een pijnlijke activiteit gedwongen, en nu, na de slaap, begonnen ze zwak te kloppen.
Hij dacht aan de ruimte en de sterren, aan lange, lange, eenzame uitgestrektheden en grote stilten. Tenslotte draaide hij zijn hoofd om en zei: 'Lona.' Ze werd met een schok wakker, hees zich op een elleboog en staarde in zijn richting. 'Rik?'
'Hier ben ik, Lona.' 'Is alles goed met je?'
'Ja zeker.' Hij kon zijn opwinding niet onderdrukken. 'Ik voel me prima, Lona. Luister! Ik herinner me meer. Ik was in een schip en ik weet precies...'
Maar ze luisterde niet naar hem. Ze trok haar jurk aan, maakte die met haar rug naar hem toegekeerd dicht en frunnikte nerveus aan haar ceintuur.
Op haar tenen liep ze naar hem toe. 'Het was niet m'n bedoeling te gaan slapen, Rik. Ik heb geprobeerd wakker te blijven.' Rik voelde dat ze zenuwachtig was. 'Is er iets aan de hand?' vroeg hij.
'Ssst, niet zo hard praten. Alles is in orde.' 'Waar is het dorpshoofd?'
'Die is er niet. Die - die moest weg. Waarom ga je niet weer slapen, Rik?'
Hij duwde haar kalmerende arm weg. 'Ik mankeer niks. Ik wil niet meer slapen. Ik wilde het dorpshoofd vertellen over mijn schip.'
Maar het dorpshoofd was er niet en Valona wilde niet luisteren. Rik zweeg en voor het eerst ergerde hij zich aan Valona. Zij behandelde hem alsof hij een kind was, en hij begon zich man te voelen.
Er viel licht naar binnen en de breedgeschouderde figuur van de bakker stapte het vertrek in. Rik keek hem een ogenblik met knipperende ogen aan, geschrokken. Hij vond het helemaal niet zo erg dat Valona geruststellend haar arm om zijn schouders sloeg.
De dikke lippen van de bakker plooiden zich tot een glimlach. 'Jullie zijn al vroeg wakker.' Geen van beiden gaf antwoord.
'Nou, dat komt goed uit,' zei de bakker. 'Vandaag gaan jullie weg.'
Valona's mond was droog. 'U levert ons toch zeker niet uit aan de ordebewakers?' vroeg ze.
Ze herinnerde zich de manier waarop hij naar Rik had gekeken toen het dorpshoofd vertrokken was. Hij keek nog steeds naar Rik; alleen naar Rik.
'Niet aan de ordebewakers,' zei hij. 'De juiste mensen zijn op de hoogte gesteld en er zal niks met jullie gebeuren.' Hij vertrok en toen hij enkele ogenblikken later terugkwam, had hij eten, kleren en twee schalen water bij zich. De kleren waren nieuw en zagen er volkomen vreemd uit. Hij sloeg hen gade terwijl ze aten, en op een gegeven ogenblik zei hij: 'Ik ga jullie nu een nieuwe naam en een nieuwe geschiedenis geven. Luister goed en vergeet niet wat ik zeg. Jullie zijn geen Florinianen, begrijp je? Jullie zijn broer en zus afkomstig van de planeet Wotex. Je bent hier op Florina op bezoek...' Hij verstrekte nog meer bijzonderheden, stelde vragen en luisterde naar hun antwoorden.
Rik was blij dat hij kon laten zien dat zijn geest werkte, dat hij in staat was er iets in op te nemen, maar in Valona's ogen lag een donkere, bezorgde blik.
De bakker zag dat wel en op zeker ogenblik zei hij tegen het meisje: 'Als je mij ook maar de minste moeilijkheden in de weg legt, gaat hij alleen en blijf jij hier.'
Valona's sterke handen gingen krampachtig open en dicht. 'Ik zal u geen moeilijkheden bezorgen.'
De ochtend was al flink op streek toen de bakker opstond en zei 'Laten we gaan!'
Als laatste handeling stak hij een zwart, slap strookje imitatieleer in hun borstzak.
Toen ze buiten waren, keek Rik verbaasd naar wat hij van zichzelf kon zien. Hij wist niet dat kleren zo gecompliceerd konden zijn. De bakker had hem geholpen bij het aankleden, maar wie zou hem helpen bij het uitkleden? Valona zag er helemaal niet uit als een boerenmeisje. Zelfs haar benen waren bedekt met dun materiaal en haar schoenen waren van achteren verhoogd, zodat zij voorzichtig moest lopen om haar evenwicht te kunnen bewaren.
Voorbijgangers bleven staan, keken hen met open mond na en maakten opmerkingen tegen elkaar. Het waren voornamelijk kinderen, winkelende vrouwen, lijntrekkers en leeglopers. De bakker scheen hen niet te zien. Hij had een dikke stok bij zich die zo af en toe als per ongeluk tussen de benen van al te opdringerige terechtkwam.
En toen, op het ogenblik dat ze amper honderd meter van de bakkerij waren en nog maar een hoek waren omgeslagen, ontstond er een opgewonden deining onder de menigte en ontdekte Rik het zwart en zilver van een ordebewaker. Dat was het ogenblik waarop het gebeurde. Het wapen, het straalpistool, en opnieuw een wilde vlucht. Was er ooit een ogenblik geweest dat de angst hem niet had vergezeld, dat de schaduw van de ordebewaker niet achter hem was geweest?
Zij bevonden zich in het vuil van een van de buitenwijken van de stad. Valona hijgde zwaar en op haar nieuwe jurk zaten zweetplekken.
'Ik kan niet meer hardlopen,' hijgde Rik. 'We moeten.'
'Niet zo. Luister.' Hij trok zijn arm uit de stevige greep van het meisje. 'Luister naar mij.' De angst en de paniek ebden uit hem weg. 'Waarom doen we niet wat de bakker van ons wilde?' zei hij. 'Hoe weetje wat hij wilde?' zei ze. Ze was bang. Ze wilde doorlopen.
'We moesten doen alsof we van een andere planeet kwamen, en daarom gaf bij ons deze dingetjes,' zei hij. Hij was opgewonden. Hij haalde het langwerpige voorwerpje uit zijn zak, staarde naar beide kanten ervan en probeerde het open te maken alsof het een boekje was.
Het ging niet. Het was een geheel. Hij betastte de randen, en toen een van zijn vingers zich om de hoeken sloten, hoorde, of beter gezegd voelde hij dat er iets meegaf, en de kant die naar hem was toegekeerd, veranderde in een eigenaardig melkachtig wit. De dichtopenstaande woorden op de zojuist ontdekte oppervlakte waren moeilijk te begrijpen, ofschoon hij zijn best deed ze te lezen.
'Het is een paspoort,' zei hij tenslotte. 'Wat is dat?'
'Iets om ons mee weg te krijgen.' Hij was er zeker van. Het was hem plotseling te binnen geschoten. Een enkel woord: 'paspoort'. 'Begrijp je het niet? Hij wilde dat wij Florina zouden verlaten. Op een ruimteschip. Laten we dat doorzetten.' 'Nee,' zei ze. 'Ze hielden hem tegen. Ze vermoordden hem. Het zou ons niet lukken, Rik, het zou ons niet lukken.' Hij was zo vol van het idee, dat hij bijna als een kind stond te wauwelen. 'Maar het zou het beste zijn dat we konden doen. Zoiets zouden ze van ons niet verwachten. We zouden niet met het schip meegaan waarop hij ons wilde hebben. Dat zouden ze in de gaten houden. We zouden met een ander schip meegaan. Onverschillig welk schip.'
Een schip. Onverschillig welk schip. De woorden weergalmden in zijn oren. Of het idee goed was of niet, interesseerde hem niet. Hij wilde aan boord van een schip zijn. Hij wilde de ruimte in.
'Toe, Lona!'
'Goed dan,' zei ze. 'Als jij werkelijk denkt dat het goed is. Ik weet waar de ruimtehaven is. Toen ik nog een klein meisje was, gingen we daar soms op een vrije dag heen om van een afstandje naar het omhoogschieten van de schepen te kijken.' Ze waren weer op weg, en niet meer dan een vaag onbehaaglijk gevoel krabde tevergeefs aan de poort van Riks bewustzijn. De een of andere herinnering, niet uit het verre verleden, maar uit het heel recente verleden; iets wat hij zich moest herinneren en zich niet kon herinneren. Iets.
Hij verdreef de gedachte door aan het ruimteschip te denken dat op hen wachtte.
De Floriniaan bij de ingang beleefde de opwinding van die dag, maar het was opwinding op lange afstand. Er waren wilde verhalen verteld over de gebeurtenissen van de vorige avond, over aangevallen ordebewakers en gewaagde ontsnappingen. Maar vanmorgen waren die verhalen uitgebreid met het gefluisterde nieuws dat er ordebewakers waren gedood. Hij durfde zijn post niet te verlaten, maar hij rekte zijn hals uit en keek naar de passerende air-cars en het vertrek van de grimmig kijkende ordebewakers. Het contingent bewakers van de ruimtehaven werd steeds kleiner, tot er bijna niet een meer over was.
Ze stopten de stad vol patrouilles, dacht hij, en tegelijkertijd voelde hij zich bang en opgetogen tegelijk. Waarom moest hij blij worden bij de gedachte aan ordebewakers die werden gedood? Hij had nooit last van hen gehad. Althans niet veel. Hij had een goede baan. Hij was per slot van rekening niet zo'n stomme boer. Maar hij was gelukkig.
Hij had nauwelijks tijd voor het paartje voor hem, onbehaaglijk en transpirerend in de vreemde kleding die hen direct als buitenlanders bestempelde. De vrouw toonde hem door de gleuf een paspoort.
Een blik op haar, een blik op het paspoort, een blik op de lijst van gereserveerde plaatsen. Hij drukte op de betreffende knop en twee doorschijnende filmstrookjes sprongen naar hen toe. 'Doorlopen maar,' zei hij ongeduldig. 'Doe ze om je pols en loop door.'
'Welk schip is van ons?' vroeg de vrouw op een beleefde fluistertoon.
Dat deed hem genoegen. Er kwamen niet veel buitenlanders meer op de ruimtehaven van Florina. De laatste jaren waren ze steeds schaarser geworden. Maar kwamen ze, dan waren het ordebewakers noch squires. Ze schenen niet te beseffen dat je zelf maar een Floriniaan was, en ze spraken je beleefd aan. Hij voelde zich er een stuk groter door. 'U kunt het vinden op ligplaats zeventien, dame,' zei hij. 'Ik wens u een prettige reis naar Wotex.'
Toen ging hij verder met clandestien vrienden in de stad te bellen om nog meer te weten te komen en te proberen of hij, nog clandestiener, kans zag om particuliere energie-straalgesprekken in de bovenstad af te luisteren.
Uren later zou hij tot de ontdekking komen dat hij een afschuwelijke vergissing had begaan.
'Lona!' zei Rik.
Hij trok aan haar elleboog, wees snel en fluisterde toen: 'Die daar!'
Valona keek aarzelend naar het aangewezen ruimtevaartuig. Het was veel kleiner dan het ruimteschip op ligplaats zeventien, waarvoor zij kaartjes hadden. Het zag er veel mooier uit. Vier luchtsluizen stonden wijd open, evenals de hoofdingang vanwaar een soort trap als een uitgestrekte tong tot aan de grond reikte.
'Het wordt gelucht,' zei Rik. 'Voor een vlucht doen ze dat gewoonlijk met passagiersschepen om de geur van enkele keren gebruikte samengeperste zuurstof kwijt te raken.' Valona staarde hem aan. 'Hoe weet jij dat?' Rik voelde vaag iets van trots in zich groeien. 'Ach, dat weet ik nou eenmaal. Hoogstwaarschijnlijk is er nu niemand aan boord. Wanneer die luchtstroom aanstaat, is het er onbehaaglijk.'
Slecht op zijn gemak keek hij om zich heen. 'Maar ik weet niet waarom er niet meer mensen in de buurt zijn. Toen je er vroeger naar keek, was het toen ook zo?'
Valona dacht van niet, maar ze kon het zich nauwelijks herinneren. De herinneringen aan haar kinderjaren waren erg vaag.
Er was geen bewaker te zien toen zij met trillende knieen de trap opliepen. De figuren die zij zagen, waren burgerbeambten, klein in de verte en druk bezig met hun eigen werk. De luchtstroom greep hen toen zij het ruim instapten, en Valona's jurk bolde op, zodat ze die met beide handen in bedwang moest houden.
'Is het altijd zo?' vroeg ze. Ze was nog nooit eerder aan boord van een ruimteschip geweest, had ook nooit gedroomd er nog eens in te komen. Haar lippen waren opeen geperst en haar hart klopte wild.
'Nee,' zei Rik. 'Alleen maar tijdens het luchten.' Hij liep opgewekt door de metallieten gangen en inspecteerde gretig de lege cabines. 'Hier,' zei hij. Het was de kombuis.
Hij sprak snel. 'Het gaat niet zo zeer om eten. We kunnen voorlopig wel even zonder dat. Het gaat om water.' Hij rommelde door de keurige en compacte nesten keukengerei en vond een grote, van een kap voorziene kan. Hij keek om zich heen naar de waterkraan, hoopte vurig dat ze niet vergeten hadden de watertanks te vullen. Toen grinnikte hij opgelucht bij het zachte geluid van pompen en de gestage vloeistofstroom.
'Vul jij een paar bussen, niet te veel. Ze moeten het niet in de gaten krijgen.'
Rik probeerde wanhopig een manier te bedenken om niet te worden ontdekt. Opnieuw tastte hij zijn geheugen af naar iets wat hij zich niet helemaal kon herinneren. Zo nu en dan had hij nog steeds van die gapingen in zijn gedachten. Als een lafaard vermeed hij ze, loochende hij hun bestaan. Hij vond een vertrekje waarin brandblus materiaal, verbandmiddelen en lasgereedschap waren opgeborgen. Met een zeker gebrek aan vertrouwen zei hij: 'Hier zullen ze niet komen, behalve in noodgevallen. Ben je bang, Lona?' 'Bij jou niet, Rik,' zei ze nederig. Twee dagen tevoren, nee, twaalf uur tevoren, was het andersom geweest. Maar aan boord van het ruimteschip was, door de een of andere persoonsverwisseling waarover zij maar geen vragen stelde, Rik de volwassene en zij het kind.
'We zullen geen licht kunnen gebruiken,' zei hij, 'omdat ze anders de energievermindering zullen merken, en evenmin het toilet. We zullen moeten wachten op rustperioden en dan proberen om langs eventuele leden van de nachtploeg naar buiten te komen.'
De luchtstroom werd plotseling afgesneden. De koude aanraking ervan op hun gezichten was verdwenen en het zachte, regelmatige gezoen waarvan het op de achtergrond vergezeld was gegaan, hield op en liet een grote stilte achter. 'Ze zullen nu wel gauw aan boord komen,' zei Rik, 'en dan zullen wij in de ruimte zijn.'
Valona had nog nooit zo'n opgewekte uitdrukking op Riks gezicht gezien. Hij was als een minnaar die naar zijn geliefde ging.
Had Rik zich toen hij die ochtend wakker werd een man gevoeld, nu was hij een reus wiens armen zich uitstrekten langs de hele lengte van de Melkweg. De sterren waren zijn knikkers en de nevelsluiers waren spinnenwebben die moesten worden weggeveegd.
Hij was op een schip! Herinneringen kwamen in een voortdurende stroom terug en andere verdwenen om ruimte te maken. Hij vergat de kyrtvelden, de fabriek, en Valona die in het donker geruststellende woordjes tegen hem zei. Het waren niets anders dan korte onderbrekingen in een patroon dat nu terugkeerde en waarvan de gerafelde einden langzaam aan elkaar werden gebreid.
Het was het schip! Als ze hem lang geleden in een ruimteschip hadden gezet, dan zouden zijn uitgebrande hersencellen niet zo lang nodig hebben gehad om zich te herstellen. Hij sprak zacht tegen Valona in het donker. 'Maak je maar niet ongerust. Je zult een getril voelen en een geluid horen, maar dat
zullen alleen maar de motoren zijn. Er zal een zware druk op je rusten. Dat is de acceleratie.'
Er was geen gewoon Floriniaans woord voor het begrip en hij gebruikte er een ander woord voor, een woord dat vlot in zijn gedachten kwam. Valona begreep het niet. 'Zal het pijn doen?' zei ze.
'Het zal heel onprettig zijn,' zei hij, 'omdat we geen anti-acceleratie-uitrusting hebben om de druk op te vangen, maar het duurt niet eeuwig. Ga gewoon tegen deze wand staan en wanneer je voelt datje ertegen wordt gedrukt, ontspan je dan. Kijk, het begint al.'
Hij had de rechterwand uitgekozen, en toen het gonzen van de stuwende hyperatomen aanzwol, werd de zwaartekracht blijkbaar verplaatst, want wat eerst een verticale wand was geweest, scheen nu steeds schuiner te worden.
Valona liet even een zacht gekreun horen en werd toen stil, zwaar ademend. Hun keel maakte rauwe geluiden toen hun borstwand, onbeschermd door riemen en hydraulische dempers, zwoegde om hun longen voldoende te bevrijden om een beetje lucht te kunnen krijgen.
Rik slaagde erin hijgend wat woorden uit te brengen, onverschillig welke woorden, om Valona te laten weten dat hij er was, en de vreselijke angst voor het onbekende te verminderen die haar, naar hij wist, moest hebben aangegrepen. Het was maar een ruimteschip, een prachtig ruimteschip; maar zij was nog nooit eerder in een ruimteschip geweest. 'We hebben natuurlijk de sprong waarmee we in een keer de grootste afstand tussen de sterren afleggen. Maar daar zul je geen last van hebben. Je zult niet eens weten dat het gebeuren gaat. Het is niets vergeleken bij dit. Alleen een trilling in je ingewanden en het is achter de rug.' Lettergreep voor lettergreep perste hij de woorden eruit. Het kostte hem een hele tijd. Langzaam werd de druk op hun borst lichter en de greep van de onzichtbare ketting die hen tegen de wand hield slapper, tot zij hijgend op de grond vielen. Tenslotte zei Valona: 'Ben je gewond, Rik?' 'Ik, gewond?' Hij slaagde erin te lachen. Hij had zijn adem nog niet helemaal terug, maar hij lachte bij de gedachte dat hij in een ruimteschip gewond zou kunnen raken. 'Ik heb eens jaren aaneen in een ruimteschip gewoond,' zei hij. 'Soms landde ik in geen maanden op een planeet.' 'Waarom?' vroeg ze. Ze was wat dichter naar hem toe gekropen en streek met een hand langs zijn wang om zich ervan te overtuigen dat hij er wel was.
Hij sloeg zijn arm om haar schouders en ze leunde tegen hem aan, zonder te protesteren tegen de ommekeer. 'Waarom?' vroeg ze.
Rik kon zich niet herinneren waarom. Hij had het gedaan; hij had er eenvoudig een afschuwelijke hekel aan gehad op een planeet te landen. Om de een of andere reden was het nodig geweest dat hij in de ruimte bleef, maar hij kon zich niet herinneren waarom. Opnieuw ontweek hij de gaping. 'Ik had een baan,' zei hij. 'Ja,' zei ze. 'Je analyseerde het Niets.'
'Ja, zo is het.' Hij was verheugd. 'Dat is precies wat ik deed. Weet jij wat dat betekent?' 'Nee.'
Hij verwachtte niet dat zij het begreep, maar hij moest praten. Hij moest zwelgen in zijn herinneringen, dronken genieten van het feit dat hij feiten uit het verleden zo een-twee-drie kon oproepen.
'Weet je,' zei hij, 'al het materiaal in het heelal is samengesteld uit honderden verschillende soorten substanties. Wij noemen die substantiele elementen. IJzer en koper zijn elementen.' 'Ik dacht dat het metalen waren.'
'Dat zijn het inderdaad, maar het zijn ook elementen. Evenals zuurstof en stikstof, koolstof en palladium. De belangrijkste van allemaal zijn waterstof en helium. Dat zijn de eenvoudigste en gewoonste.'
'Daar heb ik nog nooit van gehoord,' zei Valona peinzend. 'Vijfennegentig procent van het heelal bestaat uit waterstof en het grootste gedeelte van de rest uit helium. Zelfs de ruimte.' 'Ze hebben mij eens verteld,' zei Valona, 'dat de ruimte een vacuum is. Ze zeiden dat het betekent dat er niets in is. Was dat dan verkeerd?'
'Niet helemaal. Er is bijna niets in. Maar ik was ruimteonderzoeker, weet je, wat betekent dat ik door de ruimte zwierf om de buitengewoon kleine hoeveelheden elementen daar te verzamelen en te analyseren. Dat wil zeggen, ik bepaalde hoeveel waterstof, hoeveel helium en hoeveel andere elementen er waren.'
'Waarom?'
'Nou, dat is nogal ingewikkeld. De rangschikking van de elementen is niet overal in de ruimte eender, weet je. In sommige regionen is er iets meer helium dan normaal, op andere plaatsen meer natrium dan normaal, enzovoorts. Deze regionen van speciale samenstelling kronkelen zich door de ruimte als stromingen. Zo worden ze ook genoemd. De stromingen van de ruimte. Het is belangrijk te weten hoe deze stromingen gerangschikt zijn, omdat daardoor misschien zou kunnen worden verklaard hoe het heelal tot stand is gekomen en hoe het zich heeft ontwikkeld.'
'Hoe zou het dat moeten verklaren?' Rik aarzelde. 'Niemand weet dat precies.'
Haastig ging hij verder, verbijsterd over het feit dat deze ontzaglijke hoeveelheid kennis waarin zijn geest zich dankbaar wentelde, zo makkelijk tot het eindpunt 'onbekend' kwam tijdens de ondervraging van... van... Plotseling schoot hem te binnen dat Valona per slot van rekening niet meer dan een Floriniaans boerenmeisje was.
'En dan,' vervolgde hij, 'bepalen we de dichtheid van dit ruimtegas in alle regionen van de Melkweg. Die is niet overal eender, en wij moeten precies weten hoe die is om precieze berekeningen te kunnen maken voor de tochten van ruimteschepen. Het is zo ongeveer...' Zijn stem stierf weg. Valona verstijfde en wachtte onrustig tot hij zou verder gaan, maar alles wat volgde, was stilte. Haar stem klonk hees in het volslagen donker.
'Rik? Wat is er aan de hand, Rik?'
Nog steeds stilte. Haar handen tastten naar zijn schouders, schudden hem heen en weer. 'Rik! Rik!' En op de een of andere manier was het de stem van de oude Rik die antwoordde. De stem was zwak, bang, en de vreugde en het vertrouwen waren eruit verdwenen. 'Valona. We hebben iets verkeerds gedaan.' 'Wat is er dan? Wat hebben we verkeerd gedaan?' De herinnering aan de scene waarin de ordebewaker de bakker had neergeschoten, zweefde voor zijn geest, scherp en duidelijk, als het ware teruggeroepen door de exactheid waarmee hij zich zoveel andere dingen had herinnerd.
'We hadden niet moeten weglopen,' zei hij. 'We hadden niet in dit ruimtevaartuig moeten zijn.'
Hij huiverde onbeheerst en Valona probeerde vergeefs met haar hand het zweet van zijn voorhoofd te vegen. 'Waarom?' vroeg ze. 'Waarom?'
'Omdat we hadden moeten weten dat, als de bakker ons op klaarlichte dag wilde meenemen, hij geen moeite met ordebewakers verwachtte. Herinner jij je die ordebewaker? De knaap die de bakker neerschoot?' 'Ja.'
'Herinner je je zijn gezicht?' 'Ik durfde niet te kijken.'
'Ik wel, en er was iets eigenaardigs aan, maar op dat ogenblik drong het niet tot me door. Ik kon op dat ogenblik niet denken. Lona, dat was geen ordebewaker. Het was het dorpshoofd, Lona, het was het dorpshoofd, verkleed als ordebewaker.'
8. De dame
Samia van Fife was precies een meter vijftig lang en alle vijftien decimeters van haar verkeerden in een staat van trillende opwinding. Ze woog zes pond per decimeter en op het ogenblik vertegenwoordigde elk van haar negentig pond het dubbele,aan compacte woede.
Ze liep snel van het ene eind van het vertrek naar het andere, terwijl haar haar in een hoge massa op haar hoofd was gestapeld, haar naaldhakken haar een onechte lengte gaven en haar smalle kin, met het uitgesproken putje erin, beefde. 'O nee,' zei ze. 'Dat zou hij mij niet aandoen. Dat zou hij niet kunnen, kapitein!'
Haar stem was scherp en autoritair. Kapitein Racety boog in de storm. 'Juffrouw?'
Voor welke Floriniaan dan ook zou kapitein Racety natuurlijk een 'squire' zijn geweest. Een squire zonder meer. Voor welke Floriniaan dan ook waren alle Sarkieten squires. Maar voor de Sarkieten waren er squires en echte squires. De kapitein was eenvoudig een squire. Samia van Fife was een echte squire; althans het vrouwelijke equivalent ervan, wat op hetzelfde neerkwam.
'Juffrouw?' herhaalde hij.
'Ik wens niet gecommandeerd te worden,' zei ze. 'Ik ben meerderjarig. Ik ben mijn eigen baas. Ik wens hier te blijven.' Voorzichtig zei de kapitein: 'U moet begrijpen, juffrouw, dat hier geen orders van mij in het spel zijn. Naar mijn mening werd niet gevraagd. Men heeft mij eenvoudig opgedragen wat ik moet doen.'
Met tegenzin haalde hij de kopie van zijn orders te voorschijn. Al tweemaal had hij geprobeerd ze haar te laten lezen, maar ze had dit eenvoudig geweigerd, alsof zij door er niet naar te kijken met een gerust geweten kon blijven ontkennen waar zijn plicht lag.
Evenals tevoren zei ze weer: 'Uw orders interesseren mij niet.' Ze draaide zich om en liep met klakkende hakken snel van hem weg.
Hij volgde haar en zei zacht: 'De orders komen hierop neer dat, als u niet vrijwillig wilt meegaan, ik u, vergeef me de uitdrukking, naar het schip zal moeten laten dragen.' Ze draaide zich met een ruk om. 'Zo iets zou u niet durven.' 'Wanneer ik in aanmerking neem,' zei de kapitein, 'wie mij het bevel gegeven heeft, dan zou ik alles durven.' Ze probeerde hem te bepraten. 'Maar kapitein, er is toch geen werkelijk gevaar. Dit is belachelijk, volkomen krankzinnig. Het is zo rustig als iets in de stad. Het enige wat er gebeurd is, is dat er gistermiddag in de bibliotheek zegge en schrijve een orde-
bewaker is neergeslagen. Heus, dit heeft toch niets te betekenen!'
'En vanmorgen vroeg is er een andere ordebewaker vermoord, eveneens door de hand van een Floriniaan.' Dat schokte haar, maar haar olijfkleurige huid werd donker en haar zwarte ogen vonkten. 'Wat heeft dat met mij te maken? Ik ben geen ordebewaker.'
'Juffrouw, het schip wordt op dit ogenblik klaargemaakt. Straks zal het vertrekken. U moet dan aan boord zijn.' 'En mijn werk? Mijn onderzoekingen? Beseft u wel - Nee, dat beseft u natuurlijk niet.'
De kapitein zei niets. Zij had zich van hem afgewend. Haar glanzende japon van koperkyrt, met stroken van melkachtig zilver, accentueerden de buitengewone warme zachtheid van haar schouders en bovenarmen. Kapitein Racety bekeek haar met iets meer dan de sobere hoffelijkheid en nederige objectiviteit die een doodgewone Sarkiet zo'n verheven dame verschuldigd was. Hij vroeg zich af waarom zo'n hevig begerenswaardig brokje vrouwelijkheid haar tijd wilde spenderen aan het imiteren van de wetenschappelijke ambities van een hoogleraar.
Samia wist heel goed dat haar activiteiten op het gebied van de wetenschap het voorwerp van milde spot vormden voor mensen die gewend waren de aristocratische dames van Sark te zien als wezens die zich volkomen aan de glans van de societywereld wijdden en eventueel fungeerden als broedmachines voor hoogstens twee toekomstige squires van Sark. Het interesseerde haar niet. Vaak kwamen ze naar haar toe en zeiden: 'Ben je werkelijk een boek aan het schrijven, Samia?' En giechelend vroegen ze dan of ze het mochten zien. Zo waren de vrouwen. De mannen waren nog erger, met hun minzame neerbuigendheid en duidelijke overtuiging dat er alleen maar een blik van henzelf of een mannenarm om haar middel nodig was om haar te genezen van haar onzin en haar gedachten te bepalen tot dingen van werkelijk belang. Bijna zolang zij zich kon herinneren was dit zo geweest, omdat ze altijd verliefd was geweest op kyrt, terwijl de meesten het als vanzelfsprekend beschouwden. Kyrt! De koning, de keizer, de god van de stoffen. Er was geen beeldspraak sterk genoeg. Chemisch was het niets meer dan een soort cellulose. De scheikundigen bezwoeren dat. Toch waren zij er met al hun instrumenten en theorieen nooit in geslaagd te verklaren waarom op Florina, enkel en alleen op Florina, cellulose in kyrt veranderde. Het was een kwestie van de fysische staat; dat zeiden ze tenminste. Maar zodra men hun vroeg in welk opzicht de fysische staat afweek van die van gewoon cellulose, dan zwegen ze.
Die stilzwijgendheid had zij het eerst bij haar gouvernante opgemerkt.
'Waarom glimt het, Nanny?' 'Omdat het kyrt is, Miakins.' 'Waarom glimmen andere dingen niet zo, Nanny?' 'Andere dingen zijn geen kyrt, Miakins.' Daar had je het. Pas driejaar tevoren was er een tweedelige verhandeling over het onderwerp geschreven. Zij had die zorgvuldig doorgelezen en alles wat erin stond, had gezegd kunnen worden met de woorden van haar gouvernante. Kyrt was kyrt omdat het kyrt was. De dingen die geen kyrt waren, waren geen kyrt omdat ze geen kyrt waren.
Natuurlijk glom kyrt niet echt van zichzelf; behoorlijk gesponnen glom het metaalachtig in de zon in een verscheidenheid aan kleuren of in alle kleuren tegelijk. Een andere behandeling kon de draad een diamantachtige glinstering geven. Met weinig moeite kon het bestand worden gemaakt tegen een hitte van maximaal zeshonderd graden Fahrenheit en tegen vrijwel alle chemicalien. De vezels ervan konden fijner worden gesponnen dan de teerste synthetische stoffen, en diezelfde vezels hadden een treksterkte die door geen enkele staallegering kon worden geevenaard.
De mogelijkheden en de veelzijdigheid ervan waren groter dan van welke substantie ook die de mens kende. Als het niet zo duur was, dan zou het bij vrijwel alle industriele toepassingen de plaats kunnen innemen van glas, metaal of plastic. Het was nu het enige materiaal dat gebruikt werd voor kruissnaren in optische instrumenten, als vorm bij het gieten van hydrochronen die gebruikt werden in hyper-atoommotoren, en als uiterst licht, vrijwel onverslijtbaar weefsel waar metaal te bros, te zwaar of allebei was.
Maar zoals gezegd, vond dit gebruik maar op kleine schaal plaats, aangezien het gebruik in grote hoeveelheden aan banden was gelegd. In werkelijkheid werd het meeste kyrt dat op Florina werd geoogst, gebruikt voor de vervaardiging van textiel waarvan de fabelachtigste kleren uit de hele galactische geschiedenis werden gemaakt. Florina kleedde de aristocratie van wel een miljoen werelden, en de kyrtoogst van die ene wereld, Florina, moest daarom heel dunnetjes worden uitgesmeerd. Twintig vrouwen van een zekere wereld waren misschien helemaal in kyrt gestoken; tweeduizend hadden misschien een mantel van het materiaal, of misschien een paar handschoenen. Twintig miljoen anderen keken van een afstandje met verlangende blikken toe.
De miljoen werelden van de Melkweg hadden een uitdrukking gemeen voor de snob. Het was het enige idioom in de taal dat overal en door iedereen begrepen werd. Die uitdrukking luidde:
'Je zou zeggen dat ze haar neus in kyrt snoot!' Toen Samia wat ouder was, ging ze naar haar vader toe. 'Wat is kyrt, pappie?' 'Dat is je dagelijks brood, Mia.' 'Dat van mij?'
'Niet alleen dat van jou, Mia. Het is het brood van heel Sark.' Natuurlijk! De redenen daarvan vernam zij makkelijk genoeg. Er was geen wereld in de Melkweg die niet had geprobeerd op eigen bodem kyrt te verbouwen. In het begin had Sark de doodstraf toegepast op ieder, inboorling of vreemdeling, die betrapt werd bij het van de planeet smokkelen van kyrtzaad. Dat had niet kunnen voorkomen dat er toch met succes gesmokkeld werd, en toen met het verstrijken van de eeuwen de waarheid op Sark doordrong, was die wet afgeschaft. Iedereen, waar ook vandaan, mocht kyrtzaad kopen, natuurlijk tegen de prijs van het eindproduct kyrtkleding.
Zij mochten het hebben omdat gebleken was dat kyrt dat waar dan ook buiten Florina werd verbouwd, eenvoudig cellulose bleef. Wit, plat, slap en waardeloos. Het werd niet eens echt katoen.
Was het iets in de grond? In de stralingseigenschappen van de Floriniaanse zon? Iets wat te maken had met de bacteriologische samenstelling van het Floriniaanse leven? Het was allemaal onderzocht. Er waren monsters van de Floriniaanse grond getrokken. Er was voor kunstlicht gezorgd dat het bekende spectrum van de Floriniaanse zon nabootste. Buitenlandse grond was besmet met Floriniaanse bacterien. Maar steeds bleef het kyrt wit, plat, slap en waardeloos.
Er was zoveel over Kyrt te zeggen, dat nooit was gezegd. Andere materialen waren vervat in technische rapporten, research-bladen of zelfs in reisverhalen. Vijfjaar lang had Samia ervan gedroomd een echt boek over de geschiedenis van het kyrt te schrijven, over het land en de mensen die het voortbrachten. Het was een droom die omgeven was door spottend gelach, maar zij liet hem niet los. Zij had erop gestaan naar Florina te reizen. Zij zou een heel jaargetijde doorbrengen in de velden en een paar maanden in de fabrieken. Zij zou... Maar wat gaf het wat zij van plan was? Ze had bevel gekregen terug te gaan.
Met de plotselinge impulsiviteit die elke daad van haar kenmerkte, had ze haar besluit genomen. Ze zou in staat zijn hiertegen op Sark te vechten. Grimmig beloofde zij zichzelf dat ze over een week terug zou zijn op Florina. Ze wendde zich tot de kapitein en zei koel: 'Wanneer vertrekken we?'
Samia bleef aan de patrijspoort staan zolang Florina nog een zichtbare globe was. Het was een groene, lenteachtige wereld,
met een klimaat dat veel prettiger was dan dat van Sark. Ze had ernaar verlangd de inboorlingen te bestuderen. De Florinianen op Sark mocht zij niet, want dat waren futloze mannen die niet haar haar durfden te kijken, maar naar de letter van de wet het hoofd afwendden wanneer ze haar passeerden. Naar wat zij over hen gehoord had, waren de inboorlingen in hun eigen wereld echter gelukkig en zorgeloos. Onverantwoordelijk natuurlijk, en als kinderen, maar ze hadden hun aantrekkelijkheden.
Kapitein Racety onderbrak haar gedachten. 'Juffrouw,' zei hij, 'wilt u niet naar uw cabine gaan?'
Ze keek op en tussen haar ogen was een verticaal lijntje te zien. 'Welke nieuwe orders hebt u ontvangen, kapitein? Ben ik een gevangene?'
'Natuurlijk niet. Het is alleen maar een voorzorgsmaatregel. De ruimtehaven was ongewoon leeg toen wij vertrokken. Het schijnt dat er een nieuwe moord heeft plaatsgevonden, weer door een Floriniaan, en de op het ruimteveld aanwezige ordebewakers hadden zich bij de rest gevoegd die in de stad een klopjacht hield op een man.' 'En in welk verband staat dat met mij?' 'De mogelijkheid bestaat dat, daar ik verzuimd heb een wacht bij mijn vaartuig te plaatsen, een nalatigheid die ik niet wil bagatelliseren, onbevoegde personen aan boord zijn gekomen.' 'Om welke reden?'
'Dat zou ik niet kunnen zeggen, maar hoogstwaarschijnlijk niet om ons een plezier te doen.' 'U romantiseert, kapitein.'
'Ik vrees van niet, juffrouw. Onze energometers waren binnen planetaire afstand van Florina's zon natuurlijk nutteloos, maar dat is nu het geval niet meer, en ik heb het idee dat er een overmatige warmtestraling uit de afdeling komt waar onze noodvoorraden zijn opgeborgen.' 'Meent u dat werkelijk?'
Het magere, uitdrukkingloze gezicht van de kapitein keek haar een ogenblik gereserveerd aan. 'De uitstraling,' zei hij, 'is gelijk aan die van twee normale mensen.'
'Of een verwarming die de een of ander heeft vergeten af te zetten.'
'Er is geen energievermindering geconstateerd, juffrouw. Wij staan op het punt de zaak te onderzoeken en daarom zouden wij graag willen dat u eerst naar uw cabine ging.' Ze knikte zwijgend en verliet het vertrek. Twee minuten later sprak zijn kalme stem ongehaast door de communicatiebuis: 'Alles klaar om noodvoorraadcabine binnen te gaan.'
Myrlyn Terens zou, als hij zijn gespannen zenuwen ook maar
even de vrije loop had gelaten, makkelijk en dankbaar in een vlaag van hysterie zijn vervallen. Hij was net iets te laat teruggekeerd naar de bakkerij. Ze hadden die al verlaten, en het was alleen maar een kwestie van geluk geweest dat hij hen op straat ontmoette. Zijn volgende handeling was bepaald. Het was in geen geval een zaak van vrije wil; en de bakker had op een afschuwelijke manier dood voor hem gelegen. Maar later, toen de menigte in beweging kwam en Rik en Valona erin onderdoken, toen de air-cars van de ordebewakers, de echte ordebewakers, als aasgieren door de lucht begonnen te zweven, wat kon hij toen doen?
Zijn eerste impuls om achter Rik aan te hollen, onderdrukte hij snel. Dat zou geen goed doen. Hij zou hen nooit vinden en de kans was groot dat de ordebewakers hem zouden ontdekken. Hij liep snel in een andere richting, naar de bakkerij. Zijn enige kans lag in de organisatie van de ordebewakers zelf. Er waren generaties van rustig leven geweest. Althans waren er twee eeuwen lang geen noemenswaardige Floriniaanse opstanden geweest. Het benoemen van dorpshoofden (hij grinnikte bij de gedachte) had wonderen gewrocht, en de ordebewakers hadden nadien alleen maar oppervlakkige politie diensten hoeven te verrichten. Zij misten het fijne teamwork dat zich bij meer gespannen toestanden zou hebben ontwikkeld. Het was hem gelukt bij het aanbreken van de dag een bureau van de ordebewakers binnen te lopen, waar zijn signalement al bekend moest zijn, zonder dat hij ontmaskerd werd. De enige dienstdoende bewaker was een mengeling van onverschilligheid en chagrijn. Hij had Terens gevraagd wat hij kwam doen, maar wat hij kwam doen, had te maken met een plastic twee-bij-vier die hij aan de rand van de stad uit de wand van een hutje had gerukt.
Hij had hem laten neerdalen op de schedel van de ordebewaker en toen snel van kleren en wapens gewisseld. De lijst van zijn misdaden was al zo formidabel dat het hem helemaal niet interesseerde toen hij bemerkte dat de ordebewaker gedood en niet alleen maar verdoofd was.
Toch was hij nog op vrije voeten, en de roestige machinerie van de gerechtigheid had hem tot dusver vergeefs gevolgd. Hij was bij de bakkerij. De al op leeftijd zijnde knecht van de bakker, die met een onnozel gezicht in de deuropening stond, liet een verschrikt geluid horen bij het zien van het gevreesde zwart en zilver van de ordebewaker en deinsde achteruit de winkel in.
Het dorpshoofd stapte achter hem aan, greep met zijn dikke hand het boord van 's mans overhemd en draaide het een slag om. 'Waar is de bakker heen?'
De mond van de oude man ging open, maar er kwam geen geluid uit.
'Twee minuten geleden heb ik een man gedood,' zei het dorpshoofd. 'Ik zie er helemaal niet tegenop om er nog een te doden.' 'Heb meelij. Heb meelij. Ik weet het niet, meneer.' 'Dan zul je sterven, omdat je het niet weet.' 'Maar hij heeft mij niets verteld. Hij had een paar plaatsen geboekt.'
'Zoveel heb je dus wel gehoord, he? Wat heb je nog meer gehoord?'
'Een keer hoorde ik hem de naam Wotex zeggen. Ik denk dat hij plaatsen in een ruimteschip heeft besproken.' Terens duwde hem van zich af.
Hij zou moeten wachten. Hij zou moeten wachten tot de grootste opwinding daarbuiten wat geluwd was. Hij zou de komst van echte ordebewakers in de bakkerij moeten riskeren. Maar niet lang. Niet lang. Hij kon wel gissen wat zijn vroegere metgezellen zouden doen. Op Rik kon hij natuurlijk geen staat maken, maar Valona was een intelligent meisje. Te oordelen naar de manier waarop ze weg draafden, moesten zij hem inderdaad voor een ordebewaker hebben aangezien, en Valona was er natuurlijk van overtuigd dat hun enige veiligheid in het voortzetten van de vlucht lag die de bakker voor hen begonnen was.
De bakker had plaatsen voor hen besproken. Er zou een ruimteschip wachten. Daar zouden ze heengaan. En hij zou er het eerst moeten zijn.
De situatie had iets wanhopigs. Niets hinderde meer. Als hij Rik verloor, als hij dat potentiele wapen tegen de tirannen van Sark kwijtraakte, dan zou zijn leven maar een gering extra verlies betekenen.
Toen hij vertrok, was het dus zonder gewetenswroeging, ofschoon het nog klaarlichte dag was, ofschoon de patrouilles nu moesten weten dat het een man in het uniform van een ordebewaker was die zij zochten, en ofschoon zich twee air-cars in zijn gezichtskring bevonden.
Terens wist naar welke ruimtehaven hij zou moeten gaan. Er was er maar een van dat type op de planeet. In de bovenstad bevond zich een dozijn kleintjes voor particulier gebruik van ruimtejachten, en verder waren er honderden over de hele planeet verspreid uitsluitend bestemd voor de lelijke vrachtvaartuigen die reusachtige rollen kyrtstof naar Sark brachten en machines en eenvoudiger gebruiksartikelen terugbrachten. Maar van al die ruimtehavens was er maar een in gebruik voor gewone reizigers, voor de armere Sarkieten, Floriniaanse ambtenaren en de weinige buitenlanders die erin slaagden een ver-
gunning te bemachtigen om Florina te bezoeken. De Floriniaan bij de ingang van de ruimtehaven sloeg Terens' nadering met levendige belangstelling gade. Het vacuum dat hem omringde was enorm geworden.
'Dag meneer,' zei de man met nauw bedwongen enthousiasme. Per slot van rekening waren er ordebewakers vermoord. 'Behoorlijke opwinding in de stad, niet?'
Terens hapte niet in het uitgeworpen aas. Hij had de gebogen klep van zijn pet diep over het voorhoofd getrokken en de bovenste knoop van zijn tuniek vastgemaakt. 'Zijn er hier,' snauwde hij, 'pas geleden een man en een vrouw gearriveerd die naar Wotex moesten?'
De man bij de ingang trok een verschrikt gezicht. Hij slikte even en zei toen heel wat nederiger: 'Jawel, meneer. Ongeveer een halfuur geleden. Misschien nog korter.' Hij werd plotseling vuurrood. 'Is er verband tussen hen en - Maar zij hadden besproken plaatsen dus dat was in orde. Ik zou het niet in mijn hoofd halen onbevoegde vreemdelingen toe te laten.' Terens negeerde dat. Onbevoegde vreemdelingen! De bakker had dat allemaal in de loop van een nacht in orde gemaakt. Hoe diep, vroeg hij zich af, was de spionagedienst van Trantor in de administratie van Sark doorgedrongen? 'Welke namen gaven ze op?' 'Gareth en Hansa Barne.' 'Is hun vaartuig al weg? Vlug een beetje!' 'N-nee, meneer.' 'Welke ligplaats?' 'Zeventien.'
Terens dwong zichzelf om het niet op een hollen te zetten, maar de passen die hij nam, waren daar niet ver vandaan. Was er een echte ordebewaker in zicht geweest, dan zouden zijn jachtige voetstappen zijn laatste tochtje in vrijheid geweest zijn.' Een ruimtevaarder in officiersuniform stond bij de grote luchtsluis van het schip.
Terens hijgde een beetje. 'Zijn Gareth en Hansa Barne al aan boord?' vroeg hij.
'Nee,' zei de ruimtevaarder flegmatiek. Hij was een Sarkiet, en een ordebewaker was voor hem doodeenvoudig een van de vele mannen in uniform. 'Hebt u een boodschap voor hen?' Met een geduld dat aan alle kanten begon te kraken, zei Terens: 'Zijn ze niet aan boord?'
'Dat zei ik al. En we wachten ook niet op ze. We vertrekken op tijd, met of zonder hen.' Terens draaide zich om en liep weg.
Voor de tweede maal stond hij bij de portier van de ruimtehaven. 'Zijn ze weggegaan?' 'Weggegaan? Wie meneer?'
'De Barnes. De twee die naar Wotex moesten. Ze zijn niet aan boord. Zijn ze vertrokken?' 'Nee, meneer. Voor zover ik weet niet.' 'En hoe staat het met de andere hekken?' 'Meer doorgangen zijn er niet. Dit is de enige.' 'Doe even navraag, idioot.'
De portier greep in paniek de communicatiebuis. Nog nooit had een ordebewaker hem ooit zo woedend aangesproken, en hij was bang voor de gevolgen. Twee minuten later legde hij het apparaat neer. 'Niemand heeft de haven verlaten, meneer,' zei hij.
Terens staarde hem aan. Onder zijn zwarte pet plakte zijn zand-kleurige haar vochtig tegen zijn schedel en op zijn wangen begon zweet te glinsteren.
'Is er sinds zij binnenkwamen, een schip vertrokken?'vroeg hij. De portier keek op de dienstregeling. 'Een,' zei hij, 'het lijn-vaartuig Endeavor.'
Spraakzaam ging hij verder, met de bedoeling bij de nijdige ordebewaker in de gunst te komen door vrijwillig inlichtingen te verstrekken. 'De Endeavor maakt een speciale vlucht naar Sark om juffrouw Samia van Fife terug te brengen.' Hij nam niet de moeite precies te beschrijven door welke geraffineerde afluistermanier hij deze 'vertrouwelijke mededeling' te weten was gekomen.
Maar voor Terens kwam er nu niets meer op aan. Langzaam liep hij weg. Als hij het onmogelijke uitschakelde, dan bleef, hoe onwaarschijnlijk die ook was, de waarheid over. Rik en Valona waren de ruimtehaven binnengegaan. Ze waren niet gearresteerd, want anders zou de portier dat wel hebben geweten. Ze zwierven niet zomaar over het terrein rond, want anders zouden ze zijn opgepakt. Ze bevonden zich niet aan boord van het vaartuig waarvoor zij kaartjes hadden. Ze hadden het veld niet verlaten. Het enige voorwerp dat het veld verlaten had, was de Endeavor. Daarom waren Rik en Valona, mogelijk als gevangenen, mogelijk als blinde passagiers, aan boord van dat vaartuig.
Het maakte geen verschil of het een waar was of het ander. Vlogen ze mee als blinde passagiers, dan zouden ze spoedig gevangenen zijn. Alleen een Floriniaans boerenmeisje en een wezen met een geruineerde geest zouden niet beseffen dat men zich niet kon verstoppen in een modern ruimteschip. En van alle ruimteschepen waaruit ze konden kiezen, hadden ze juist dat gekozen dat de dochter van de squire van Fife vervoerde. De squire van Fife !
9. De squire
De squire van Fife was het belangrijkste individu op Sark en om die reden vond hij het niet prettig als men hem zag staan. Evenals zijn dochter was hij klein, maar anders dan zij was hij niet volmaakt geproportioneerd, daar zijn kleinheid voornamelijk in zijn benen zat. Zijn romp was zelfs gespierd en zijn hoofd was ongetwijfeld majestueus, maar zijn lichaam stond op een paar stompjes van benen die moeizaam waggelden om hun last te dragen.
Hij zat dus achter zijn bureau, en met uitzondering van zijn dochter, zijn persoonlijke bediende, en wanneer zij nog in leven was geweest, zijn vrouw, zag niemand hem ooit in een andere houding.
Daar zag hij eruit als de man die hij was. Zijn omvangrijke hoofd met de grote, bijna liploze mond, brede neus en scherpe, van een kuiltje voorziene kin, kon er met evenveel gemak zowel vriendelijk als onverzettelijk uitzien. Zijn haar, dat strak naar achteren was geborsteld en, dwars tegen de mode in, bijna tot op zijn schouders hing, was blauwzwart, zonder een spoortje grijs. Op zijn wangen, lippen en kin, waar zijn Floriniaanse barbier tweemaal per dag strijd tegen de koppige baardgroei voerde, lag een blauwachtige gloed.
De squire poseerde en hij wist het. Hij had alle uitdrukking uit zijn gezicht verbannen en liet zijn brede, sterke en van korte vingers voorziene handen losjes gevouwen op het bureau rusten waarvan het gladde, gepolijste blad volkomen leeg was. Er was geen papier, geen communicatiebuis, geen versiersel op te bekennen. Juist door de eenvoud ervan werd de aanwezigheid van de squire geaccentueerd.
Hij sprak tegen zijn bleke secretaris, met de levenloze stem die hij reserveerde voor mechanische instrumenten en Floriniaans personeel. 'Ik neem aan dat ze er allemaal mee akkoord zijn gegaan?'
Aan het antwoord twijfelde hij niet.
Zijn secretaris antwoordde op even levenloze toon: 'De squire van Bort verklaarde dat hij door vroeger gemaakte afspraken niet eerder kon komen dan drie uur.' 'En heb je het hem verteld?'
'Ik heb hem verteld dat de aard van de huidige aangelegenheid zodanig was dat uitstel niet raadzaam was.' 'Resultaat?'
'Hij zal er zijn, meneer. De rest ging er zonder voorbehoud mee akkoord.'
Fife glimlachte. Een half uur eerder of later zou geen verschil hebben gemaakt. Er was een nieuw principe bij betrokken, dat was alles. De grote squires waren te gevoelig op het punt van
hun eigen onafhankelijkheid, en een dergelijke gevoeligheid zou moeten verdwijnen.
Hij wachtte nu. Het vertrek was groot, de plaatsen voor de anderen waren klaargemaakt. De grote chronometer, waarvan de uiterst kleine radioactieve krachtbron in geen duizend jaar had gefaald, stond op negen minuten voor half drie. Wat een deining, de afgelopen twee dagen! De oude chronometer zou nu misschien getuige kunnen zijn van gebeurtenissen die in het verleden nog nooit overtroffen waren. Toch had die chronometer in dat duizendjarig bestaan al heel wat gezien. Toen hij zijn eerste minuten telde, was Sark een nieuwe wereld van met de hand gehouwen steden geweest, met twijfelachtige contacten tussen de andere, oudere werelden. Het uurwerk had toen in de muur van een oud stenen gebouw gezeten waarvan de stenen inmiddels allang tot stof waren vergaan. Het had met zijn gelijkmatige tenor drie kortstondige Sarkse 'keizerrijken' geteld, toen de ongedisciplineerde soldaten van Sark met kortere of langere tussenpozen erin waren geslaagd een half dozijn omringende werelden te regeren. Zijn radioactieve atomen waren in strenge statistische volgorde geexplodeerd gedurende twee perioden waarin de vloten van naburige werelden op Sark de politiek voorschreven. Vijfhonderd jaar geleden had het koel de tijd aangegeven toen Sark ontdekte dat de wereld die het dichtstbij lag, namelijk Florina, in de grond een onmetelijke schat verborg. Het had zich gelijkmatig door twee glorieuze oorlogen bewogen en plechtig voor de overwinnaars het sluiten van de vrede geregistreerd. Sark had zijn keizerrijken laten schieten, had Florina stevig vastgezogen en was machtig geworden op een manier die Trantor zelfs niet kon imiteren.
Trantor wilde Florina hebben, en ook andere machten hadden het gewild. De eeuwen hadden Florina gemerkt als een wereld waarnaar begerig tastende handen zich door de ruimte uitstrekten. Maar de hand van Sark was het geweest die Florina gegrepen had, en Sark zou liever een galactische oorlog ontketenen dan los te laten. Trantor wist dat! Trantor wist dat!
Het was alsof het geluidloze ritme van de chronometer dit deuntje in de hersens van de squire pompte. Het was zeven minuten voor half drie.
Het was bijna een jaar geleden dat de vijf grote squires van Sark het laatst bijeen waren gekomen. Evenals nu was dat hier geweest, in zijn eigen zaal. Evenals nu waren de squires, die, over de hele oppervlakte van de planeet verspreid, allen op hun eigen continent woonden, bijeengekomen in driedimensionale personificatie.
Het kwam neer op driedimensionale televisie in levensgroot beeld met geluid en kleur. Het duplicaat kon gevonden worden in elk betrekkelijk welgesteld gezin op Sark. Wat anders was dan normaal, was het ontbreken van een zichtbare ontvanger. Met uitzondering van Fife waren de vijf aanwezige squires op elke mogelijke manier aanwezig, behalve in werkelijkheid. De muur achter hen was niet te zien, ze flikkerden niet, maar toch zou het mogelijk zijn geweest een hand zonder weerstand te ondervinden door hun lichaam te bewegen. Het ware lichaam van de squire van Rune bevond zich bij de antipoden; zijn continent was het enige waarin het op dit ogenblik nacht was. In de kubusvormige ruimte die zijn beeld in het kantoor van Fife onmiddellijk omringde, hing de witte gloed van kunstlicht, getemperd door het fellere daglicht eromheen. Verzameld in dat ene vertrek, in lichaam of in beeld, was Sark zelf. Het was een vreemde en niet bepaald heldhaftige personificatie van de planeet. Rune was dik, kaal en rossig, terwijl Balie grijs en gerimpeld was. Steen was voorzien van poeder en rouge, met op zijn gezicht de ietwat wanhopige glimlach van een versleten man die een levensdrang voorwendde die hij niet meer bezat, en Bort gaf blijk van een grote onverschilligheid door zijn baard van twee dagen en vuile vingernagels. Toch waren het de vijf grote squires.
Zij waren de bovenste van de drie sporten van de regerende macht op Sark. De onderste sport was natuurlijk de Floriniaanse civiele dienst, die onaangedaan bleef bij alle wisselvalligheden die de opkomst en de val van de individuele nobelen van Sark kenmerkten. Zij waren het die in werkelijkheid de assen smeerden en de raderen van de regering lieten draaien. Boven hen stonden de ministers en departementshoofden, benoemd door de door erfopvolging op zijn post gekomen (en ongevaarlijke) staatschef. Hun namen en die van de chef zelf waren nodig op staatspapieren om deze bindend te maken, maar hun enige werkzaamheden bestonden uit het plaatsen van hun handtekeningen.
De hoogste sport werd bezet door deze vijf, die elk met stilzwijgende toestemming van de andere vier een eigen continent hadden. Zij waren als het ware de hoofden van de gezinnen die het grootste gedeelte van de kyrthandel beheerden, plus natuurlijk de eruit voortkomende revenuen. Het was geld dat macht schonk en uiteindelijk de politiek op Sark voorschreef, en deze mannen bezaten het. Van de vijf bezat Fife het meest. De squire van Fife had hen die dag, bijna een jaar geleden, ontboden en tegen de andere meesters van de op een na rijkste planeet van de Melkweg (de rijkste was Trantor, dat per slot van rekening kon putten uit een half miljoen werelden in plaats van twee) gezegd:
'Ik heb een eigenaardige boodschap ontvangen.' Ze zeiden niets. Ze wachtten.
Fife gaf een metallieten filmstrookje aan zijn secretaris, die ermee van de ene gezeten figuur naar de andere liep en er lang genoeg mee bleef staan om het hun een voor een te laten lezen. Voor elk van de vier die de conferentie in Fife's kantoor bijwoonden, was hijzelf echt en bestonden de anderen, met inbegrip van Fife, alleen maar uit schaduwen. Het metallieten filmstrookje was eveneens een schaduw. Zij konden alleen maar de lichtstralen waarnemen die gericht waren op grote wereldsectors van het continent van Fife tot aan dat van Balie, Bort, Steen en het eiland-continent van Rune. De woorden die zij lazen, waren schaduwen op schaduw.
Alleen Bort, recht op de man af en onverschillig als hij was, vergat dat feit en stak zijn hand uit naar het bericht. Zijn hand reikte tot aan de rand van de rechthoekige beeldontvanger en werd afgesneden. Zijn arm eindigde in een oninteressante stomp. In zijn eigen vertrekken wist Fife dat Borts arm alleen maar het niets had gegrepen en door de gefilmde boodschap was heengegaan. Hij glimlachte en de anderen eveneens. Steen grinnikte.
Bort werd rood. Hij trok zijn arm terug en zijn hand verscheen weer.
'Nou, jullie hebben het allemaal gezien,' zei Fife. 'Als je er geen bezwaar tegen hebt, zal ik het nu hardop voorlezen, zodat je de betekenis ervan kunt overwegen.'
Hij stak zijn hand naar boven, en doordat zijn secretaris zijn stappen verhaastte, slaagde deze erin de film zo te houden dat Fife's vingers zich eromheen sloten zonder er een ogenblik naar te tasten.
Fife las op smeltende toon en legde iets dramatisch in de woorden, alsof het bericht van hemzelf was en hij ervan genoot het te kunnen doorgeven.
'Het bericht luidt als volgt,' zei hij: ' "U bent een groot squire van Sark en niemand kan u evenaren in macht en rijkdom. Toch rusten die macht en die rijkdom maar op een broze fundering. U denkt misschien dat een planetaire voorraad kyrt, zoals die op Florina bestaat, in geen enkel opzicht een broze fundering is, maar vraagt u zich dan eens af hoe lang Florina zal bestaan. Eeuwig? Nee. Florina kan morgen misschien al vernietigd worden. Ook kan het misschien nog duizend jaar bestaan. Van die twee is het waarschijnlijkste dat het morgen vernietigd wordt. Niet door mij, om precies te zijn, maar op een manier die u niet kunt voorspellen of voorzien. Denk eens aan die vernietiging. Denk ook eens aan het feit dat uw macht en rijkheid al verdwenen zijn, want ik eis het grootste gedeelte ervan op. U zult tijd krijgen om hierover na te denken.
Probeer te veel tijd te winnen, en ik zal door de hele Melkweg en voornamelijk door heel Florina de waarheid over de ophanden zijnde vernietiging bekend maken. Daarna zal er geen kyrt, geen rijkdom, geen macht meer zijn. Niet voor mij, maar daar ben ik aan gewend. Niet voor u, en dat zou buitengewoon ernstig zijn, aangezien u in grote rijkdom geboren bent. Draag mij het grootste gedeelte van uw bezittingen over in een hoeveelheid en op de manier die ik in de naaste toekomst zal voorschrijven, en u zult in het veilige bezit blijven van wat er overblijft. Naar uw maatstaven gemeten zal er voorwaar niet veel overblijven, maar het zal meer zijn dan het niets dat u anders zal worden gelaten. Kijk ook niet minachtend neer op het deel dat u gelaten zal worden. De mogelijkheid bestaat dat Florina uw tijd zal uitdienen en dan zult u, zij het niet overdadig, toch onbezorgd kunnen leven." '
Fife had de boodschap beeindigd. Hij keerde het filmstrookje om en om in zijn hand en stopte het toen voorzichtig in een zilverachtige doorzichtige cilinder, waardoor de gestencilde letters in een roodachtig waas zichtbaar waren. Op normale toon zei hij: 'Het is een amusante brief. Er staat geen handtekening onder en de toon van de brief is, zoals jullie hebben gehoord, hoogdravend en gezwollen. Wat denken jullie ervan, squires?'
Op het blozende gezicht van Rune lag een wrevelige trek. 'Het is duidelijk het werk van een man die niet ver verwijderd is van krankzinnigheid,' zei hij. 'Hij schrijft alsof het een historisch boek is. Eerlijk gezegd, Fife, zie ik niet in waarom zulke waanzin een behoorlijk excuus is om onze tradities van continentale autonomie te doorbreken door ons bijeen te roepen. Bovendien staat het mij niet aan dat je secretaris er bij is.' 'Mijn secretaris? Omdat hij een Floriniaan is? Ben je bang dat zijn geest uit zijn evenwicht zal raken door zo iets als deze brief? Onzin.' Zijn toon veranderde van milde geamuseerdheid tot de ongemoduleerde lettergrepen van de commandotoon. 'Draai je naar de squire van Rune.'
De secretaris deed dit. Zijn ogen waren discreet neergeslagen en zijn witte gezicht was volkomen uitdrukkingsloos. Het leek bijna levenloos.
'Deze Floriniaan,' zei Fife, zonder zich iets van de aanwezigheid van de man aan te trekken, 'is mijn persoonlijke bediende. Hij is nooit uit mijn omgeving en verkeert nooit met anderen van zijn soort. Maar niet daarom is hij absoluut betrouwbaar. Kijk naar hem. Kijk naar zijn ogen. Is het niet duidelijk te zien dat hij psychisch behandeld is? Hij is niet in staat ook maar een ontrouwe gedachte ten aanzien van mij te koesteren. Zonder beledigend te zijn, kan ik zeggen dat ik hem nog eerder zou vertrouwen dan een van jullie.'
Boft grinnikte. 'Dat neem ik je niet kwalijk. Geen van ons is jou de loyaliteit verschuldigd van een psychisch behandelde Floriniaanse bediende.'
Steen moest ook weer grinniken en verschoof op zijn stoel alsof die warm begon te worden.
Geen van hen leverde commentaar op Fife's toepassing van een psychische behandeling op een persoonlijke bediende. Het zou Fife enorm hebben verbaasd als zij dit wel hadden gedaan. Het toepassen van de psychische behandeling om elke andere reden dan de correctie van mentale afwijkingen of het verwijderen van criminele neigingen, was verboden. Strikt gesproken was dit zelfs de grote squires verboden.
Toch paste Fife deze behandeling toe wanneer hij het maar nodig achtte, vooral wanneer de betreffende persoon een Floriniaan was. De psychische behandeling van een Sarkiet was een veel delicatere kwestie. De squire van Steen, wiens onrustige bewegingen bij het noemen van de psychische behandeling Fife niet waren ontgaan, stond ervoor bekend dat hij de behandeling op Florinianen van beiderlei kunne toepaste en voor doeleinden die op een heel ander terrein lagen.
'Welnu.' Fife drukte zijn stompe vingers tegen elkaar. 'Ik heb jullie niet bij elkaar gebracht om een krankzinnige briefte lezen. Dat zullen jullie hoop ik wel begrepen hebben. In werkelijkheid is het zo, dat we met een belangrijk probleem zitten. Ten eerste vraag ik me af waarom ik degene ben die wordt lastig gevallen? Weliswaar ben ik de rijkste van de squires, maar ik alleen beheers maar een derde deel van de kyrthandel. Met ons vijven beheersen wij die helemaal. Het is makkelijk genoeg om vijf cellokopieen van een brief te maken, even makkelijk als om er een te maken.'
'Je gebruikt te veel woorden,' mompelde Bort. 'Wat wil je?' Balle's verschrompelde en kleurloze lippen bewogen zich in een uitdrukkingsloos grijs gezicht. 'Hij wil weten of wij een kopie van deze brief hebben ontvangen.' 'Laat hem dat dan zeggen.' 'Ik dacht dat ik dit zei,' zei Fife effen. 'Nou?' Ze keken elkaar aan. Aarzelend of uitdagend, al naar gelang hun persoonlijkheid.
Rune was de eerste die sprak. Zijn roze voorhoofd was vochtig van kleine zweetdruppeltjes, en hij bracht een zacht lapje kyrt naar zijn voorhoofd om de vochtigheid weg te vegen uit de vet-rimpels die in halve cirkels van oor tot oor liepen. 'Ik zou het niet weten, Fife,' zei hij. 'Ik kan het mijn secretarissen vragen, die tussen twee haakjes allemaal Sarkieten zijn. Per slot van rekening is het zo dat, als een dergelijke brief mijn kantoor had bereikt, die als een - hoe zal ik het zeggen? - als een brief van een getikte zou zijn beschouwd. Zo'n brief zou nooit
onder mijn ogen zijn gekomen. Dat is wel zeker. Alleen door het eigenaardige systeem dat jij erop nahoudt, wordt die smerigheid jou niet bespaard.'
Hij keek om zich heen en glimlachte, terwijl zijn tandvlees nattig glom tussen zijn lippen onder en boven de kunsttanden van chroomstaal. Elke aparte tand was diep begraven en verankerd in het kaakbeen, en sterker dan welke tand van louter emaille dan ook. Zijn glimlach was angstwekkender dan een dreigende uitdrukking op zijn gezicht ooit kon zijn. Balie haalde zijn schouders op. 'Volgens mij heeft Rune voor ons allemaal gesproken.'
Steen grinnikte. 'Ik lees nooit post. Eerlijk, dat doe ik nooit. Het is zo'n taai werk en er komen zulke ladingen binnen dat ik er eenvoudig geen tijd voor zou hebben.' Hij keek ernstig om zich heen, alsof het werkelijk nodig was de anderen van dit belangrijke feit te overtuigen.
Bort zei: 'Onzin. Wat mankeert jullie allemaal? Bang voor Fife? Luister eens, Fife, ik houd er geen secretaris op na, omdat ik niemand tussen mij en mijn zaken nodig heb. Ik heb een kopie van die brief gekregen en weet zeker dat dit met de andere drie hier ook het geval is. Wil je weten wat ik met die van mij heb gedaan? Ik heb hem in de afvalkoker gegooid. Ik raad je aan hetzelfde met die van jou te doen. Laten we hier een eind aan maken. Ik ben moe.'
Zijn hand ging naar het hefboompje dat het contact zou verbreken en zijn beeld zou verwijderen uit de kamer van Fife. 'Wacht even, Bort.' De stem van Fife klonk scherp. 'Doe dat niet. Ik ben nog niet klaar. Ik neem aan dat je het niet prettig zou vinden als wij beslissingen namen waar jij niet bij was.' 'Laten we nog wat blijven, squire Bort,' drong Rune op zachtere toon aan, ofschoon zijn in vet begraven oogjes niet bepaald vriendschappelijk stonden. 'Ik vraag me af waarom squire Fife zich om zo'n kleinigheid druk maakt.'
'Nou,' zei Balie, met een stem die zo droog was dat die over hun trommelvliezen schraapte, 'misschien gelooft Fife dat onze briefschrijvende vriend is ingelicht over een Trantoriaanse aanval op Florina.'
'Onzin,' zei Fife op minachtende toon. 'Hoe zou hij dat kunnen weten, wie hij ook is? Onze geheime dienst is capabel genoeg, dat verzeker ik je. En hoe zou hij de aanval willen voorkomen als hij als steekpenningen onze eigendommen zou ontvangen? Nee, nee. Hij spreekt over de vernietiging van Florina alsof hij fysieke en geen politieke vernietiging bedoelt.' 'Het is eenvoudig te krankzinnig,' zei Steen. 'O ja?' zei Fife. 'Zie je dan niet de betekenis van de gebeurtenissen van de afgelopen twee weken?' 'Welke speciale gebeurtenissen?' vroeg Bort.
'Er schijnt een ruimteonderzoeker te zijn verdwenen. Daar zul je vast en zeker van hebben gehoord.'
Bort keek geergerd. 'Ja, Abel van Trantor heeft me dat verteld. Nou, wat zou dat? Ik weet niks van ruimteonderzoekers af.' 'Je zult toch minstens een kopie hebben gelezen van het laatste bericht aan zijn basis op Sark voordat hij werd vermist.' 'Abel heeft me die laten zien. Ik heb er geen aandacht aan geschonken.'
'En de rest van jullie?' Fife's ogen daagden hen een voor een uit. 'Gaat jullie geheugen nog een week terug?' 'Ik heb het gelezen,' zei Rune. 'Ik herinner het me ook. Natuurlijk! Het sprak eveneens van vernietiging. Bedoel je dat soms?' 'Luister,' zei Steen schril, 'het stond vol smerige zinspelingen die nergens op sloegen. Ik hoop werkelijk dat we daar nu niet
over gaan discussieren. Ik had de grootste moeite om Abel kwijt te raken en het liep bovendien nog tegen etenstijd ook. Het was een kwelling, om het zomaar te zeggen.' 'Er is niets aan te doen, Steen,' zei Fife, met meer dan een spoortje ongeduld, want wat kon men met iemand als Steen aanvangen? 'We moeten deze zaak bespreken. De ruimteonderzoeker had het over de vernietiging van Florina. Toevallig ontvangen wij na zijn verdwijning berichten waarin eveneens met de vernietiging van Florina wordt gedreigd. Is dat wel toeval?' ;
'Wil je zeggen dat de ruimteonderzoeker die chantagebrief heeft gestuurd?' fluisterde de oude Balie.
'Dat is niet waarschijnlijk. Waarom zou hij het eerst uit eigen naam en daarna anoniem zeggen?'
'De eerste keer dat hij het erover had,' zei Balie, 'deelde hij het mee aan zijn districtskantoor, niet aan ons.'
'Dat speelt geen rol. Een afperser onderhandelt met niemand anders dan zijn slachtoffer.
'Nou dan?'
'Hij is verdwenen. Noem de ruimteonderzoek er eerlijk. Maar hij verstuurde een gevaarlijke inlichting. Hij is nu in handen van anderen die niet eerlijk zijn, en die anderen zijn de afpersers.'
'Welke anderen?'
Fife leunde grimmig achteruit in zijn stoel. Zijn lippen bewogen nauwelijks toen hij antwoordde: 'Vraag je me dat in alle oprechtheid? Trantor.'
Steen huiverde. 'Trantor!' Zijn schrille stem brak. 'Waarom niet? Welke betere manier is er om de macht over Florina te krijgen? Het is een van de voornaamste bedoelingen van hun buitenlandse politiek. En als ze het zonder oorlog kunnen klaarspelen, zoveel te beter voor hen. Als wij met dit onmogelijk ultimatum akkoord gaan, is Florina van hen. Ze bieden ons een klein beetje aan, maar hoelang zullen we zelfs dat houden?
Aan de andere kant, veronderstel dat we dit negeren, en in werkelijkheid is het zo dat we geen keus hebben. Wat zal Trantor dan doen? Het zal onder de Floriniaanse boeren geruchten verspreiden over een ophanden zijnd einde van de wereld. Zodra die geruchten verspreid worden, zullen de boeren in paniek raken, en wat anders kan er dan volgen dan een ramp? Welke macht kan een man aan het werk houden als hij gelooft dat morgen het eind van de wereld zal aanbreken? De oogst zal verrotten. De pakhuizen zullen leeg zijn.'
Steen tilde een vinger op om de kleur op een van zijn wangen wat uit te wrijven, terwijl hij in een spiegel in zijn appartement keek, buiten bereik van de receptor-kubus. 'Ik geloof niet dat wij er veel kwaad bij zouden kunnen,' zei hij. 'Als de voorraad zou slinken, zou de prijs dan niet stijgen? Verder zou na een poosje blijken dat Florina er nog steeds was en de boeren zouden weer aan het werk gaan. Bovendien zouden we altijd kunnen dreigen de export te staken. Ik zie werkelijk niet in hoe een beschaafde wereld zou moeten leven zonder kyrt. Kyrt is nog steeds koning. Nee, ik geloof dat we ons druk maken om niets.'
Hij ging in een verveelde houding zitten, een vinger luchtig tegen zijn wang gedrukt.
Balle's oude ogen waren de laatste minuten gesloten geweest. 'De prijzen kunnen niet verhoogd worden,' zei hij. 'We hebben ze al zo hoog opgedreven, dat ze aan het plafond zitten.' 'Precies.' zei Fife. 'In elk geval zal het heus niet tot ernstige moeilijkheden komen. Trantor wacht op het minste teken van ongeregeldheden op Florina. Als zij de Melkweg het toekomstbeeld konden geven van een Sark dat niet in staat was de normale kyrtleveranties voort te zetten, dan zou het voor hen de natuurlijkste zaak van het heelal zijn om in te grijpen om, wat zij noemen, de orde te bewaren en de leverantie van kyrt te garanderen. En het gevaar zou dan bestaan dat de vrije werelden van de Melkweg het spelletje waarschijnlijk met hen zouden meespelen ter wille van het kyrt. Vooral als Trantor erin toestemde het monopolie te verbreken, de productie te verhogen en de prijzen te verlagen. Later zou het een andere kwestie zijn, maar intussen zouden ze steun krijgen.
Het is voor Trantor de enige logische manier om Florina in de macht te krijgen. Was het alleen een kwestie van dwang, dan zou de vrije Melkweg buiten de Trantoriaanse invloedssfeer zich uit louter zelfverdediging bij ons aansluiten.' 'Maar waar past de ruimteonderzoeker ergens in dit patroon?' zei Rune. 'Is hij noodzakelijk? Als jouw theorie juist is, dan moet die dat kunnen verklaren.'
'Volgens mij doet die dat ook. Deze ruimteonderzoekers zijn voor het grootste gedeelte onevenwichtig, en deze heeft de een
of andere' - Fife's vingers bewogen alsof hij een vage structuur opbouwde - 'krankzinnige theorie ontwikkeld. Het hindert niet welke. Trantor kan die theorie niet bekend laten worden, want het IBR zou alles tegenspreken. Als zij de man grepen en de bijzonderheden vernamen, zou hun dat echter iets geven wat waarschijnlijk een oppervlakkige waarde voor niet-specialisten bezit. Ze zouden het kunnen gebruiken, het echt doen klinken. Het bureau is een Trantoriaanse marionet, en hun ontkenningen zouden, zodra het verhaal dan eenmaal bekend was, nooit krachtig genoeg zijn om de leugen te achterhalen.' 'Het klinkt te ingewikkeld,' zei Bort. 'Onzin. De ene keer kunnen ze het niet bekend laten worden en de andere keer laten ze het wel bekend worden.'
'Ze kunnen het niet bekend laten worden als een serieuze wetenschappelijke conclusie, of het als zodanig het bureau maar laten bereiken,' zei Fife geduldig. 'Ze kunnen het laten uitlekken als een gerucht. Snap je dat niet?'
'Waarom verdoet de oude Abel dan zijn tijd met naar de ruimteonderzoeker te speuren?'
'Verwacht jij dat hij aan de grote klok ging hangen dat hij hem had? Wat Abel doet en wat Abel schijnt te doen, zijn twee verschillende dingen.'
'Nou,' zei Rune, 'als je gelijk hebt, wat doen wij dan?' 'Wij zijn van het gevaar op de hoogte,' zei Fife, 'en dat is het voornaamste. Als wij kunnen, zullen we die ruimteonderzoeker opsporen. We moeten alle bekende agenten van Trantor goed in de gaten houden, zonder werkelijk tussenbeide te komen. Uit hun handelingen kunnen wij misschien de loop van de komende gebeurtenissen afleiden. Wij moeten op Florina elke propaganda de kop indrukken die neerkomt op de vernietiging van de planeet. Het eerste het beste zwakke gerucht moet onmiddellijk gevolgd worden door de felste tegenactie. Vooral moeten we een blijven. In mijn ogen is dat het hele doel van deze bijeenkomst; het vormen van een gemeenschappelijk front. Wij zijn allen gesteld op continentale autonomie, en ik ben ervan overtuigd dat ik daar wel de grootste voorstander van ben. Dat wil zeggen, onder normale omstandigheden. Maar dit zijn geen normale omstandigheden. Zien jullie dat in?' Min of meer met tegenzin,want continentale autonomie was niet zo maar iets wat overboord kon worden gezet, zagen zij dat in. 'Dan,' zei Fife, 'zullen we op de tweede zet wachten.'
Dat was een jaar tevoren geweest. Ze waren uiteengegaan en wat gevolgd was, was het vreemdste en grootste fiasco dat de squire van Fife in een betrekkelijk lange en een meer dan betrekkelijk vermetele loopbaan geleden had. Er volgde geen tweede zet. Zij kregen geen verdere brieven. De
ruimteonderzoeker bleef onopgespoord, terwijl Trantor te hooi en te gras bleef zoeken. Er was op Florina geen spoor te bekennen van apocalyptische geruchten, en de oogst en het verwerken van kyrt gingen op de oude voet voort. De squire van Rune begon Fife om de week te bellen. 'Fife,' vroeg hij dan, 'is er nog iets nieuws?' Zijn dikke lichaam trilde dan van vreugde en uit het inwendige ervan borrelde dan een traag gegrinnik op.
Fife liet het somber en flegmatiek over zich heengaan. Wat kon hij doen? Keer op keer ploos hij de feiten uit. Maar het had geen zin. Er ontbrak iets. Er ontbrak een vitale factor. En toen ontplofte het ineens en had hij het antwoord. Hij wist dat hij het antwoord had en het was wat hij niet had verwacht. Opnieuw had hij een vergadering belegd. De chronometer stond nu op een minuut voor half drie.
Ze begonnen te verschijnen. Eerst Bort, met samengeperste lippen en een van een nijnagel voorziene vinger die krassend over zijn met grijze baardstoppels bedekte wang streek. Toen Steen, met een gezicht, dat er pas ontdaan van alle verf, bleek en ongezond uitzag. Balie, onverschillig en vermoeid, zijn wangen ingevallen, zijn leunstoel goed van kussens voorzien, een glas warme melk naast hem. Tenslotte Rune, die twee minuten te laat was en met vochtige lippen en een chagrijnige uitdrukking op zijn gezicht opnieuw in de nacht zat. Deze keer was de verlichting om hem heen zover getemperd dat hij als een vage gedaante in een kubus van schaduw zat die Fife's lampen niet zouden hebben kunnen verlichten, al zouden ze de energie van de Sarkse zon hebben gehad.
'Squires!' begon Fife. 'Vorig jaar heb ik een theorie opgebouwd over een veraf en gecompliceerd gevaar. Door dat te doen, ben ik in een valkuil terechtgekomen. Het gevaar bestaat, maar het is niet veraf. Het is dicht bij ons, heel dichtbij. Een van jullie weet al wat ik bedoel. De anderen zullen er spoedig achter komen.' 'Wat bedoel je dan?' vroeg Bort kort. 'Hoogverraad!' beet Fife hem toe.
10. De vluchteling