Florence en omgeving 5
Eerste kennismaking
Het centrum van Florence is één groot museum. Geen stoffig samenraapsel van het bijzondere en het alledaagse, maar een geheel van middeleeuwse en renaissancistische gebouwen die grote kunstwerken herbergen. De Florentijnen zijn zich van de unieke waarde van hun stad bewust en laten duidelijk blijken trots te zijn hier te wonen. Ze willen best weten dat hun taal in het hele land overgenomen is als het algemeen beschaafd Italiaans; dat hier de machtige beweging van het humanisme is ontstaan en dat hun stad de bakermat was van de Renaissance. De Florentijnen worden in het gelijk gesteld door de stroom toeristen die jaarlijks hun stad bezoekt. Aan de ene kant is het voor de inwoners een attractie wanneer zovelen tegelijk zich verzamelen rond de prachtige monumenten van de stad, anderzijds vinden sommigen dat het te druk is geworden. In 2001 opperde de burgemeester van Florence weer eens de mogelijkheid om een extra toeristenbelasting te gaan heffen
Wie Florence bezoekt, raakt snel onder de indruk van de rijke geschiedenis van de stad en van haar kunstschatten. Het wordt de toerist hierbij gemakkelijk gemaakt. Het historische Florence is beperkt tot het autoluw gemaakte centro storico, het historische centrum van de stad. De trekpleisters liggen op korte afstand van elkaar. Hierdoor wordt het museale karakter van de stad beklemtoond.
Florence als Romeinse stad
De stad voor de veteranen van Caesar werd Florentia genoemd, omdat tot de stichting werd besloten tijdens de ludi florali (de Bloemenfeesten, die in de vroege keizertijd gehouden werden van 28 april tot 3 mei). Op de plattegrond van Florence zijn de contouren van de Romeinse kolonie nog gemakkelijk terug te vinden. De Romeinen bouwden hun koloniesteden langs het knooppunt van twee wegen. De muren van de rechthoek werden tijdens een stichtingsplechtigheid aangegeven door met een ploeg een voor te trekken. Die gaf de religieuze grens van de stad, het pomerium, aan. Daarbinnen werden de muren en de verdedigingstorens van de stad opgebouwd. Die stonden aan de zuidkant van de huidige Via de’Cerretani. Vlak achter de huidige kathedraal lag het noordoostelijke hoekpunt. Hier liep de muur in zuidelijke richting onder de huidige bebouwing van de Via del Proconolo tot aan de Piazza San Firenze, waar de volgende hoek lag. De zuidwestelijke hoek lag in de buurt van de Piazza di Santa Trinità. De huidige Via de Tornebuoni loopt langs de westelijke muur. Het kruispunt lag op de huidige Piazza della Repubblica. Daar lag ook het Romeinse forum, het centrale plein van de kolonie. De omvang van het forum was ongeveer een kwart van het huidige plein. De overige straten van de Romeinse stad liepen parallel aan de twee hoofdstraten. Op de plattegrond is te zien dat de ommuurde stad niet direct aan de Arno lag. De haven bevond zich in de buurt van de huidige (Palazzo) Uffizi. Daar lag ook de Romeinse voorganger van de Ponte Vecchio in het verlengde van de hoofdstraat die van noord naar zuid liep.
De stad had alle bekende kenmerken van een Romeinse vestiging. Archeologisch onderzoek heeft het bestaan van thermen uitgewezen. Ook is in het huidige stadspatroon de plaats van het amfitheater nog eenvoudig te ontdekken. Tussen de Palazzo Vecchio en de Santa Croce ligt een gebogen straat, de Via Torta, die aangelegd is op de fundamenten van het amfitheater. Verder waren er natuurlijk tempels, een theater en de woonhuiscomplexen, de zogenaamde insulae.
Zoals zoveel steden in de Romeinse tijd kende Florence zijn bloeiperiode in de 1ste en 2de eeuw n.Chr., toen de bebouwing veel verder reikte dan de muren van de oorspronkelijke nederzetting. De stad moet ook in de 3de eeuw nog een belangrijke rol hebben gespeeld, want aan het eind daarvan vestigde de hoogste regionale magistraat, de corrector Italiae, zich hier.
De vroegste christelijke kerken werden niet in de stad zelf gebouwd maar aan de grote verbindingswegen ten noorden en ten zuiden van de stad. De oudste kerk is de San Lorenzo, die in 393 werd ingewijd. Het christendom werd in Florence verkondigd door Syrische christenen. De heilige Minias, die aan de vervolgingen van keizer Decius ten prooi zou zijn gevallen, de eerste bisschop Felix, die in 313 het christelijk geloof aannam, de wonderdoende bisschop Zenobius (394–429) en de oorspronkelijke patroonheilige van de stad, de heilige Reparata, waren afkomstig uit het oosten van het Romeinse Rijk.
Florence
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven,
rechtsboven,
linksonder en
rechtsonder.
Om een goede eerste indruk van Florence te krijgen, zijn er twee mogelijkheden, waarvan elk haar eigen aantrekkelijke kant heeft. De eerste strategie is simpel. Je begint gewoon in het centrum op het Domplein, loopt naar de Piazza della Signoria en bezoekt steeds een volgend object in de buurt. Dan leer je de stad en haar kenmerkende aspecten van binnenuit kennen: de chique kant van de stad, de dure, mooie winkels, de dichte bebouwing, de verkeersdrukte, de paardenkoetsjes die door de stad rijden en de ontelbare toeristen. De sobere huizen en schone straten, het ontbreken van parken, het uitzicht op de Arno met die wonderlijke Ponte Vecchio, de prachtige bebouwing langs de oever die de rivier vooral bij stralend weer zo’n statig karakter verleent, en de hooggelegen San Miniato al Monte blijven je bij voor de rest van je leven.
En wat te denken van de indruk die de afzonderlijke gebouwen maken? Wie voor de in het zonlicht blinkende gevel van de San Miniato al Monte staat, de campanile van de kathedraal bekijkt of een van de talloze schilderijen of beelden boven alle andere verkiest, die weet voor altijd waarom Florence een ‘must’ is. Ook al is het soms wat te druk en zijn er weinig terrasjes, het valt weg tegen de gevoelens van opwinding en tevredenheid deze historische kunststad gezien te hebben.
Een tweede manier om een bezoek aan Florence te beginnen is met een blik van bovenaf. Zoek een plaats waar je over de stad kunt uitkijken, zoals de Belvédère, de Piazzale Michelangelo of de San Miniato al Monte aan de andere kant van de Arno, of rijd naar Fiesole, waar Florence in de verte aan je voeten ligt. Wie niet zo ver wil gaan, kan met enige moeite ook in de stad zelf mooie panorama’s vinden. Bestijg de dom en loop onder de lantaarn op de koepel rond. Dan zie je de dicht opeengepakte daken van het centrum met de dom, de campanile, de torens van de Palazzo Vecchio, van de Bargello en de Badia, en de ruimere ligging van de huizen en villa’s in de buitenwijken. Zo krijg je een goed beeld van de ligging van Florence. Buiten de stad liggen de heuvels en is de loop van de Arno, die de stad in twee stukken snijdt, goed te volgen.
Het is zeker de moeite waard de stad meer dan eens te bezoeken om steeds weer nieuwe dingen te ontdekken. Als je bedenkt dat hier de architecten Brunelleschi, Michelozzo, Alberti, Michelangelo en Vasari, de beeldhouwers Donatello, Verrocchio en Michelangelo, de schilders Giotto, Masaccio, fra Angelico, Michelangelo en Vasari gewerkt hebben, dan spreekt het vanzelf dat één bezoek te weinig is.
In de stad blijken de vreemdelingen niet alleen welkom te zijn als bezoekers van monumenten en musea. Ook in de fraaie en duurdere winkels zijn ze graag geziene gasten. Juwelen, haute couture, lederwaren, keramiek, aardewerk en schoenen liggen klaar voor toeristen die geld voor kwaliteit willen geven.
Geschiedenis
Lang voordat Florence in 59 v.Chr werd gesticht door de Romeinen, woonden in dit gebied Etrusken. Zij vestigden zich niet op de plaats aan de Arno waar nu Florence ligt, maar kozen de naburige heuvel van Fiesole als goed verdedigbare vestiging. Vanuit die hoge positie controleerden zij het omliggende land. In de Burgeroorlog (81–79) kozen de inwoners van Fiesole partij tegen de Romeinen die hier sinds de 3de eeuw v.Chr. de baas waren. Dat kwam hun te staan op de vernietiging van hun stad.
Julius Caesar besloot in 59 v.Chr. een deel van zijn veteranen in een nieuwe colonia te vestigen in de vlakte bij de rivier de Arno. Romeinse veldheren sloegen met deze kolonisatie twee vliegen in een klap. Ze gaven hun trouwe soldaten een soort pensioen en controleerden de omliggende gebieden.
Verval en hernieuwde opkomst
Florence had erg te lijden onder de ineenstorting van het West-Romeinse Rijk. De Germaanse invallers lieten in de 5de eeuw de stad niet ongemoeid. Vervolgens sloegen de Byzantijnen, de soldaten van het Oost-Romeinse Rijk, terug. Zij bouwden in 541–544 een nieuwe muur, maar tekenend voor de achteruitgang was dat die nog slechts de helft van de oorspronkelijke Romeinse kolonie omvatte. De inspanningen mochten echter niet baten, want in 552 verwoestten de Goten de stad. Onder de Longobarden en de Karolingers raakte ze nog verder in verval. Florence lag niet aan de meest gebruikte verkeerswegen en verkommerde.
De ommekeer had plaats in de 11de eeuw, toen de economie opbloeide en Florence weer begon te groeien. Er waren nieuwe muren nodig om de toegenomen bevolking en de werkplaatsen die rond de oude stad waren verrezen, te beschermen tegen de vijand, de Duitse keizer Hendrik IV. In de strijd tussen de keizer en de paus werd Florence in 1082 tien dagen lang belegerd door de troepen van Hendrik. Deze bestrijder van de kerkelijke hervormingsbeweging kon in het hervormingsgezinde Florence op weinig sympathie rekenen. Het was geen toeval dat de Florentijn Giovanni Gualbert in 1038 een klooster in Vallombrosa had gesticht dat de eerste groep Italiaanse hervormingsgezinde kloosterlingen herbergde.
In 1125 verwoestten de inwoners van Florence Fiesole; voortaan zou de jongere stad aan de Arno in deze streken de eerste viool spelen. Dit werd als het ware ritueel bevestigd in een besluit van de bestuurders van Florence van 1127. Hierin werd bepaald dat alle dorpen van de contado (het omringende platteland) op de feestdag van Johannes de Doper, die de heilige Reparata als stadsheilige had verdrongen, in het baptisterium van Florence kerkkaarsen moesten komen aanbieden. Vóór 1127 rustte deze verplichting slechts op diegenen die direct van de bisschop van Florence afhankelijk waren.
In de annalen wordt vermeld dat er in Florence in het jaar 1138 twee consuls optraden. Dat maakt het waarschijnlijk dat enige tijd daarvóór een comune, een zelfstandige stad waarvan de inwoners de macht van landsheren als de keizer niet meer erkenden, tot stand was gekomen. In deze vroege fase van de commune speelden twee bevolkingscategorieën een belangrijke rol in de stad: de zogenaamde milites, rijke Florentijnen van zowel adellijke als niet-adellijke afkomst die zich met een paard in het leger van de commune konden melden, en de kooplieden. De overige inwoners telden politiek gezien niet mee.
De milites bouwden hoge verdedigingstorens en hadden het in de stad voor het zeggen. Ze vormden geen gesloten groep, en nieuwe rijken die uit de contado naar de stad waren getrokken of in de stad zelf tot welstand waren gekomen, werden in hun rangen opgenomen. Onderling vochten de milites voortdurend veten uit, wat op den duur de handelaren in verzet bracht, een verschijnsel dat zich ook in de andere steden van Toscane voordeed.
De handel nam een hoge vlucht toen men zich tegen 1200 specialiseerde in het bewerken van Vlaams en Frans laken met kleurstoffen die uit het oostelijk Middellandse-Zeegebied werden geïmporteerd. De afgewerkte producten werden vervolgens verkocht. Naast de textielhandel en -nijverheid floreerde de financiële sector. Steden, bisschoppen, vorsten en de paus hadden grote behoefte aan geld en leenden dat bij de handelaren van Florence.
Een veilige verbinding met de zee was een noodzaak voor Florence en daar de stad hierover niet zelf beschikte, werd gestreefd naar een goede relatie met Pisa. Toen deze stad in 1171 bedreigd werd door Lucca, kwamen de Florentijnen haar te hulp en als dank verwierven ze een bevoorrechte positie voor hun kooplieden in de grote handelsplaats.
De kooplui verenigden zich aanvankelijk in de 12de eeuw in één gilde, de Arte di Mercanti, maar in het begin van de 13de eeuw ontstonden er gespecialiseerde gilden; de belangrijkste was de Arte de Calimala, waarvan de leden de lakenveredeling in handen hadden. Verder waren er onder andere de Arte del Cambio (de geldhandel), de Arte della Lana (wolhandel) en de Arte di Por Santa Maria (zijdehandel).
Adellijke twisten
De tweedeling van de adel in Welfen en Ghibellijnen doet vermoeden dat het vooral een keuze in de buitenlandse politiek, voor de paus of voor de keizer was, die bepaalde bij welke partij een adellijke familie zich aansloot. De werkelijkheid was natuurlijk veel gecompliceerder. Adellijke families letten in eerste instantie op de familie-eer. De stedelijke verhoudingen van de 13de eeuw zorgden voor veel conflicten waarmee de keizer en de paus weinig tot niets te maken hadden. Een goed voorbeeld van zo’n conflict was een gebeurtenis uit het begin van de 13de eeuw. Twee adellijke families, de Buondelmonti en de Fifanti, hadden een vete. Om die bij te leggen, besloten ze dat de leider van de eerste familie zou trouwen met een nicht van de andere aanvoerder. Het meisje kwam uit de familie Amedei, die verwant was aan de Fifanti, maar niet van adel was.
Op de dag van het huwelijk stonden de clans van de Fifanti en de Ame-dei voor de toren van de Amedei bij de voet van de Ponte Vecchio te wachten op de bruidegom. Deze kwam echter niet opdagen omdat hij besloten had in te gaan op een voorstel van een steenrijke niet-adellijke weduwe, Gualdrada Donati, die hem had overgehaald met haar dochter te trouwen. Zij zou de boete betalen die was genoemd in het huwelijkscontract dat eerder met de Fifanti was gesloten.
Woedend vanwege de smaad die hem was aangedaan, besloot de leider van de Fifanti dat Buondelmonte hiervoor met zijn leven zou moeten betalen op dezelfde plaats waar hem de belediging was aangedaan. Toen het pas gehuwde stel op de eerste paasdag van 1216 de Ponte Vecchio overstak om naar de kathedraal te gaan, stormden de Amedei en Fifanti de Amedei-toren uit en vermoordden Buondelmonte en zijn bruid.
De Buondelmonti legden de moord voor aan de podestà, maar de Fifanti deden een beroep op de keizerlijke rechtspraak. Daarmee onttrokken ze zich aan de stedelijke procedures. Ze kozen nu voor de Ghibellijnse partij en hun tegenstanders voor de Welfen van de paus, maar de oorsprong van deze keuze lag bepaald niet in de ‘internationale verhoudingen’.
Welfen en Ghibellijnen
Binnen de stad bestonden grote tegenstellingen. Naast de onderling verdeelde milites kwam de popolo, de organisatie van de gilden, op. In 1207 werd het ambt van de podestà ingevoerd (zie ook het hoofdstuk ‘Geschiedenis’). Het werd bekleed door een niet-Florentijn. Vanaf 1216 raakte Florence, net als andere steden, verdeeld in twee kampen, die van de Welfen en Ghibellijnen (aanhangers van de Hohenstaufen), naar aanleiding van de strijd tussen de paus en de familie van de Hohenstaufen (zie ook het hoofdstuk ‘Geschiedenis’). Aanvankelijk bleef het conflict versluierd omdat de buitenlandse politiek alle aandacht vroeg. In 1218 werd Pistoia veroverd en aan de contado van Florence toegevoegd. Van 1229 tot 1234 vocht Florence tegen Siena, de grootste concurrent in de omgeving.

De muren van Florence
In de jaren veertig van de 13de eeuw liepen de tegenstellingen in de stad steeds hoger op. De Ghibellijnen beheersten de stad, maar omdat zij de situatie niet vertrouwden, zochten ze naar bondgenoten. Zij sloten een pact met de popolo, de organisatie van de gilden. De gildenmeesters wensten in het algemeen vooral de veten van de milites, of die nu Ghibellijns waren of Welfisch, te verbieden. De Ghibellijnen boden hun nu een eerste gelegenheid om het stadsbestuur te infiltreren. De popolo, die dus in feite een pressiegroep was, stond onder leiding van twee capitano’s, die naast de podestà deelnamen aan het bestuur. Zo werd de basis van het bestuur aanzienlijk verbreed.
Toen keizer Frederik II in 1248 probeerde zijn greep op Florence te verstevigen, vluchtten de Welfen de stad uit. Na de dood van de keizer in 1250 brak een opstand uit die geleid werd door de gilden, die verenigd waren in de popolo. Deze was succesvol en de popolo kwam voor het eerst aan de macht. De Welfen konden terugkeren en de Ghibellijnen werden verbannen. Naast de podestà was er nu één capitano del popolo en de positie van de gilden was machtig. Voor de capitano werd een nieuwe palazzo gebouwd, de Bargello. De nieuwe regering nam maatregelen tegen de oude elite van milites. Onder andere werd bij wet vastgelegd dat geen enkele particuliere toren hoger mocht zijn dan 29 meter.
In de buitenlandse politiek was men expansief, hetgeen Siena en Pisa, waar de Ghibellijnen aan de macht waren, aan den lijve ondervonden. Heel Toscane moest buigen voor de popolo van Florence. Aan dit regime kwam een eind door een desastreuze nederlaag van het Florentijnse leger tegen Siena bij Montaperti in 1260. De popolo werd van zijn vooraanstaande positie in het stadsbestuur beroofd en de vroegere situatie – met de Ghibellijnen als machthebbers – werd hersteld. De ambtenaar met uitvoerende macht was weer de podestà, maar anders dan in het verleden werd het ambt nu door Florentijnen bekleed en zocht men niet meer naar een buitenstaander. De podestà vestigde zich in de voormalige Palazzo del Popolo, die nu dus het bestuurscentrum van de commune werd.
Het regime van de Ghibellijnen kwam echter ernstig in moeilijkheden toen paus Urbanus IV bekend liet maken dat iedereen die schulden had bij Florentijnse en Sienese Ghibellijnen, ontslagen was van de plicht rente en aflossing te betalen. Vervolgens bracht Karel van Anjou, die door de paus te hulp was geroepen, de Ghibellijnen een desastreuze nederlaag toe.
Het Florence van de popolo
De bevolkingsgroei van Florence in de 13de eeuw is indrukwekkend te noemen. Voorzichtigheid aangaande bevolkingscijfers is op zijn plaats, maar de trend is overduidelijk. Rond 1200 woonden in Florence 15.000 à 20.000 mensen en een eeuw later waren dat er 95.000. Deze woonden lang niet allemaal binnen de stadsmuren. Ook de twee nieuwe bedelorden van de franciscanen en de dominicanen hadden hun kloosters buiten de muur gebouwd. In 1284 besloot het gildebestuur nieuwe muren te laten aanleggen, waarmee alle huizen en kloosters binnen de muren kwamen. Eerst werd het gebied rond de Santissima Annunziata ommuurd en in 1299 dat rond de Ognissanti. In 1333 waren alle muren klaar en tot in de 19de eeuw was er geen behoefte meer aan uitbreiding.
De popolo-regering verfraaide Florence in rap tempo. De architect Arnolfo di Cambio kreeg de kans een nieuw monumentaal centrum te ontwerpen. Het plan om de oude kathedraal, de Santa Reparata, te verbouwen werd opgegeven. Men besloot een geheel nieuw ontwerp te realiseren, een domkerk van geweldige afmetingen die aan Maria zou worden gewijd. Ook werd het baptisterium verfraaid. Vanaf 1298 werd gewerkt aan een nieuw gebouw voor de stadsregering, de Palazzo dei Priori (de huidige Palazzo Vecchio). Korte tijd later begon Arnolfo de Cambio ook aan de nieuwbouw van de graanmarkt, de Orsanmichele, en de campanile van de kathedraal.
In 1294 stortte de stad veel geld in het bouwfonds van de dominicanen, die hun kloosterkerk de Santa Maria Novella wilden uitbreiden. In 1295 begonnen de franciscanen aan de bouw van een geweldig grote kerk, de Santa Croce.
Het was aan de stad te zien dat hier veel geld beschikbaar was om de publieke ruimte te verfraaien. De popolo had het breed en liet het breed hangen. Rijke gilden namen de zorg voor de bouw van de publieke gebouwen op zich. Zo betaalde het Calimala-gilde de nieuwbouw van de kathedraal. De overheid liet weten dat het gebouw zeer luxueus zou moeten zijn.
Arnolfo di Cambio werd door zijn tijdgenoten beschouwd als een zeer getalenteerd architect, aan wie belastingvrijdom werd geschonken. In het document waarin dit voor hem werd geregeld, werd van hem gezegd dat hij ‘de beroemdste en vakkundigste bouwer van kerken was in de wijde omgeving’ en dat de Florentijnen ‘hoopten dat ze door zijn inzet, ervaring en genialiteit de prachtigste en eervolste kathedraal van heel Toscane zouden krijgen’.
De popolo aan de macht
Onmiddellijk namen de Welfen hun plaats in de stad weer in. Juist in deze periode was er sprake van een spectaculaire economische ontwikkeling. De gilden, die hiervan geweldig profiteerden, wensten steeds vuriger een einde te maken aan de tot chaos leidende twisten van de Ghibellijnse en de Welfische elite. Daarom greep de popolo in 1282 de macht. In snel tempo werden constitutionele veranderingen doorgevoerd die ertoe leidden dat Florence vooral door de zes priori van de belangrijkste gilden werd bestuurd.
Vergeleken met de voorgaande eeuwen was de
politieke basis enorm verbreed. De machtsverhoudingen werden in
1293 vastgelegd in de Ordonnancia della Giustitia. Zes
priori en een gonfaloniere, die de rechtspraak in de stad
regelde, vormden een nieuwe instelling, de signoria. Naast
deze topbestuurders functioneerden twee raden, een van de commune
en een van de popolo. Alle wetsvoorstellen moesten echter in de
raad van de popolo worden behandeld, zodat bij die instantie heel
duidelijk de meeste macht lag. De milites werd het verboden aan de
politiek deel te nemen. Als ze een rol wilden spelen in de politiek
van de stad, moesten ze eerst lid worden van een gilde (
pp. 127-128).
Met democratie in de 20ste-eeuwse betekenis van het woord had de bestuursvorm in Florence nog weinig te maken, want alleen de leiders van de gilden hadden echt wat te zeggen. Het overgrote deel van de Florentijnse bevolking was geen lid van de gilden en had dus niets in te brengen. Als de regeling in haar eigen tijd bezien wordt, kent zij echter weinig gelijke. De Florentijnen waren trots op hun stad en hun staatsregeling.
Deze opbloei vond plaats in een periode dat het met de concurrenten in de buurt slecht ging. Pisa had in 1284 een nederlaag geleden tegen Genua, de Riccardi van Lucca gingen in 1300 failliet en dit overkwam ook de Bonsignori van Siena in 1309. De bankiers van Florence konden er geen traan om laten en keken met genoegen naar hun eigen winsten.
Florence werd intern nog enige keren sterk op de proef gesteld toen er naar aanleiding van de hervormingen van 1290 opnieuw partijvorming optrad. Zelfs traden er voor korte perioden alleenheersers op en werd de constitutie van de popolo enige keren buiten werking gesteld (1313–1321, 1325–1327 en in 1342), maar de gilden herstelden steeds weer de orde.
In de 14de eeuw kreeg de stad een veel groter territorium onder controle. Pistoia werd in 1329 definitief verslagen, waardoor het dal van de Ombrone gepacificeerd werd. In hetzelfde jaar vielen Pescia en het Valdinievole in handen van de Florentijnen. In 1341 werd Barga ingenomen.
In 1347 werd Florence zwaar getroffen door de zwarte dood, de pest. De bevolking liep in drie jaar tijd terug tot ongeveer 40.000 zielen. Toch nam de macht van de stad niet af, getuige de gestage gebiedsuitbreiding in de volgende jaren: San Gimignano (1354), Volterra (1361), San Miniato (1374) en Arezzo (1384).
Niet alleen Florence breidde zijn grondgebied uit in deze tijd. Nog veel indrukwekkender was de expansie van Giangaleazzo van Milaan, die bezig was met de stichting van een rijk dat gebieden in Noord- en Midden-Italië zou omvatten. Hij viel ook Toscane binnen, waar Pisa en Siena zich onmiddellijk aan hem overgaven. De Florentijnen stonden alleen in de strijd en dreigden na een grote nederlaag in 1398 ook ten onder te gaan. Toen brak de pest uit die in eerste instantie veel slachtoffers eiste in de stad, maar vervolgens oversloeg naar het leger van Giangaleazzo. Hij zelf stierf aan deze gevreesde ziekte in 1402. Voor de tijdgenoten was het een wonder geweest dat Florence zich had bevrijd uit de omsingeling. De Florentijnen zelf lieten iedereen weten dat het aan hun politieke deugdzaamheid te danken was dat zij de onafhankelijkheid van de stad hadden behouden. Zij waren bereid om als klassieke Romeinse burgers voor hun vaderland te sterven.
Na de aftocht van de Milanezen ging de Florentijnse expansie door: Pisa (1406), Cortona (1411) en Livorno (1421) werden ingenomen. Toen ten slotte ook de lokale heersers in de Casentino, aan de bovenloop van de Arno, zich in 1440 moesten overgeven, beheerste Florence een gebied dat zich uitstrekte van de Apennijnen tot aan de Tyrrheense Zee. In het zuiden grensde het grondgebied aan dat van Siena. In het noordwesten had Lucca zich als zelfstandige staat in Toscane weten te handhaven.
Voor deze geweldige expansie waren de leiders van
de Florentijnse gilden, die een oligarchie vormden, in eerste
instantie verantwoordelijk (
pp. 127-128). Op het incident van de
Ciompi-opstand (1378–1382), het verzet van de textielarbeiders, na
heersten de oligarchen ongestoord over de stad en over een groot
deel van Toscane.
De leidende familie was aanvankelijk die van d’Albizzi. Rinaldo d’Albizzi voelde zich rond 1430 bedreigd door een ander lid van de Florentijnse elite, Cosimo de Medici. Aanvankelijk leek Rinaldo aan de winnende hand te zijn, want hij bereikte in 1433 dat Cosimo voor tien jaar uit de stad werd verbannen. Een jaar later echter werd Cosimo uit zijn verbanningsoord Venetië teruggeroepen, omdat zijn aanhangers Rinaldo verjaagd hadden. Op 5 oktober 1434 maakte hij een triomfantelijke rentree in zijn stad.
Florence onder de Medici
Cosimo koos, waarschijnlijk uit voorzichtigheid, voor een continuering van de bestaande constitutie. Zijn geweldige prestige verleende hem de status van ongekroond koning. Zijn stad gold als een van de belangrijkste steden van christelijk Europa, getuige het feit dat er in 1439–1440 de besprekingen tussen de paus en de Byzantijnse keizer plaatsvonden over de vereniging van de Romeinse en de Grieksorthodoxe Kerk.
Toch had Cosimo nog niet definitief met zijn vijand afgerekend. In 1440 bundelde Rinaldo d’Albizzi zijn krachten met twee formidabele vijanden van Florence: de koning van Sicilië en de Visconti, die over Milaan regeerden. Bij Anghiari kwam het tot een groot treffen dat de Florentijnen tegen de verwachting in wonnen.
Onder Cosimo’s kleinzoon Lorenzo, bijgenaamd ‘il Magnifico’, veranderde er veel. In de eerste plaats stuurde deze duidelijk op een monarchie aan, terwijl zijn grootvader nog alle plichtplegingen tegenover de republiek in acht had genomen. Lorenzo handelde steeds meer zaken af via bestuursinstellingen die hij zelf had gecreeerd. Deze nieuwe organen bestonden naast de oude en namen alle belangrijke taken over.
Deze neiging om zich als alleenheerser te gedragen, werd nog versterkt toen Lorenzo te maken kreeg met een wijdvertakte samenzwering. De families Pazzi en Salviati organiseerden een complot om hem te vermoorden, waarbij ook paus Sixtus IV, de koning van Sicilië en de hertog van Urbino betrokken waren. De aanslag mislukte, want niet Lorenzo maar zijn broer Giuliano viel onder de hand van de moordenaars.
In de loop van de tijd verslechterde de financiële positie van Lorenzo toen enige banken van de familie door een faillissement werden getroffen. Toch kon hij het hoofd boven water houden en zelfs nog een groot politiek succes behalen, toen de paus zijn jonge zoontje Giovanni in 1489 tot kardinaal benoemde. Zijn opvolger Piero was een veel zwakkere persoonlijkheid die bovendien de omstandigheden niet mee had. In 1494 werd hij de stad uit gejaagd.
De Florentijnen raakten nu in de ban van de monnik Girolamo Savonarola, die zijn gehoor in de San Marco voorhield dat inkeer en onthechting van aardse zaken nodig waren als voorbereiding op het naderende einde der tijden. Vier jaar lang beheerste de monnik de stad, die in het teken had gestaan van de poging om de waarde van de aardse schoonheid te bewijzen. De meerderheid van de bevolking, die nog zo kort geleden het regime van de Medici had toegejuicht, steunde nu een religieuze fanaticus.
Een kleine groep probeerde de terugkeer van de Medici te bewerkstelligen en een andere groep streefde naar een oligarchisch bewind. De laatste partij won het pleit in 1502. Nu werd een aristocratische republiek gesticht die steunde op de belangrijkste families van Florence. Dit bewind gaf Michelangelo opdracht de David te maken en liet de grote zaal van de Palazzo Vecchio versieren met afbeeldingen van de slagen bij Anghiari en Cascina door respectievelijk Leonardo da Vinci en Michelangelo. Ten slotte kan vermeld worden dat Niccolò Machiavelli, de grootste politieke analyticus van zijn tijd, in dienst was van deze republiek.
In 1512 kwam de republiek ten val en werd Florence door de pauselijke troepen ingenomen. De Medici keerden terug als heersers, maar voor de familie was het van veel grotere betekenis dat in 1513 een van hen, Giovanni, tot paus werd gekozen. Voor de stad Florence had deze benoeming grote gevolgen, waarvan de belangrijkste was dat ze haar zelfstandige positie verloor. Dit, en het feit dat inmiddels het economische zwaartepunt in Europa verschoof naar de landen aan de Atlantische Oceaan, veroorzaakten een gestage achteruitgang.
Een machtige familie
De Medici hebben een wapenschild met een zestal ballen die ook wel als pillen worden aangeduid. Hiermee wordt de associatie tussen medici en pillen gelegd. De familieheiligen komen uit dezelfde artsensector, Cosmas en Damianus, twee vroegchristelijke dokters die hun leven lieten voor hun geloof. Ook speelden de Medici wel met de gedachte dat zij als dokter in politieke zin konden optreden.
De Medici zijn niet-adellijke popolani uit de streek Mugello ten noorden van de stad. In het begin van de 13de eeuw vestigden zich leden van de familie in Florence. Daar zijn ze rijk geworden door geldhandel. Hun bank werd in 1397 gesticht en had vijftig jaar later filialen in Milaan, Pisa, Venetië, Rome, Genéve, Brugge, Londen en Avignon. Elk filiaal was verantwoordelijk voor zijn eigen zaken en niet aansprakelijk voor de schulden van andere vestigingen. De leningen aan kooplui, vorsten en kerkleiders en de wissels voor de handelaren brachten veel geld in het laatje. Toch was voorzichtigheid geboden, want het bankroet kon ook ogenschijnlijk machtige banken plotseling treffen. Aan het eind van de 15de eeuw overkwam dit een aantal Medici-banken.
Wanneer de Medici een rol gaan spelen in de politiek, dan blijkt het een nogal opportunistische familie te zijn die zowel met Welfen als met Ghibellijnen uit de voeten kan. In 1290 worden ze bijna tot magnaat verklaard, wat tot gevolg zou hebben dat het hun verboden zou worden deel te nemen aan het stadsbestuur. In de eerste helft van de 14de eeuw zijn ze betrokken bij samenzweringen, horen ze doodvonnissen uitspreken en verblijven ze ook in verbanningsoorden. Bovendien blijkt er geen eenheid in de familie te zijn; de verschillende takken staan tegenover elkaar.
Rond 1400 ziet het er voor de familie als geheel slecht uit, maar met een van hen, Vieri di Cambio, gaat het goed, want hij is een van de rijkste Florentijnen. Bij hem ligt de doorbraak van de familie. Hij heeft ook het geluk zijn verre neef Giovanni di Bicci bij de bank te betrekken, die deze in korte tijd tot de belangrijkste van Europa maakt.
Van Toscaanse hoofdstad tot Italiaanse provinciestad
In 1537 werd Florence onder hertog Cosimo I hoofdstad van Toscane. Geleidelijk veranderde het karakter van de stad. In de bloeitijd van de republiek hadden de stedelijke productie van wollen kleden en de bankactiviteiten de grondslag van de economie gevormd, nu werd Florence in eerste instantie een regeringscentrum van een vooral agrarisch gebied. Cultureel bleef het ver achter bij Rome en later bij Parijs.
De Medici, die in 1570 de titel van groothertog kregen, zetelden niet meer in de Palazzo Vecchio, maar bewoonden de Palazzo Pitti, die aan de andere kant van de Arno lag. Vasari ontwierp de colonnade die de Palazzo Pitti met de Uffizi, het eerste moderne ministeriegebouw in de geschiedenis, en de Palazzo Vecchio verbindt.
De stad maakte pas weer een opleving door na 1865, toen de koning van Savoye, Vittorio Emanuele II, besloot zijn residentie te verplaatsen van Turijn naar Florence. De komst van Vittorio bracht een stroom nieuwkomers naar de stad. Een groot aantal ambtenaren volgde de koning. De laatste nam zijn intrek in de Palazzo Pitti en de ambtenaren werden in de ministeries aan het werk gezet.
De stad onderging een ingrijpende wijziging onder de verantwoordelijkheid van de architect Giuseppe Poggi. Rond de muren van 1333 werd een strook van 3 km aan de stad toegevoegd, waardoor de oppervlakte van 6 tot 44 km2 toenam. De muren ten noorden van de Arno werden, op de Fortezza da Basso na, gesloopt. Grote boulevards verbonden de buitenwijken met het centrum. Daar werd een nieuw groot plein gecreëerd, een moderne 19de-eeuwse hoofdstad waardig, de Piazza della Repubblica. Tevens werd de weg naar de Piazzale Michelangelo aangelegd. In grote lijnen ziet de stad er nog steeds uit zoals Poggi haar vorm gaf. Het oude werd op verantwoorde wijze met het nieuwe verbonden. Toen Rome in 1870 werd veroverd op de paus, verhuisde de koning van het Pitti-paleis in Florence naar het Quirinaal in de Eeuwige Stad.
Machiavelli is een van de betrekkelijk weinigen wiens naam gebruikt is om een bijvoeglijk naamwoord te vormen ‘machiavellistisch’. Het is geen eretitel als we dit woord op iemand toepassen. Het staat immers voor ‘resultaatgericht, zonder scrupules, achterbaks’. Meestal is het niet zonder reden dat mensen tot zo’n woordbetekenis komen. Niccolō Machiavelli werd in 1469 geboren in Florence en begon zijn carriére als bestuurder van zijn geboortestad in 1498, toen de Florentijnen de boeteprediker Savonarola wegens ketterij ter dood hadden gebracht. Die was in 1494 aan de macht gekomen, nadat de Medici, de familie die het 60 jaar voor het zeggen had gehad, in ballingschap waren gegaan. Na vier jaar lang de oproep tot inkeer te hebben aangehoord, was het de Florentijnen genoeg en herstelden ze hun republiek, die gebaseerd was op een relatief grote elite. Omdat alle supporters van Savonarola ook weggestuurd werden, kwamen er plaatsen vrij voor nieuwe krachten in het bestuur. Machiavelli was een van hen en hij werd de tweede kanselier van de stad. Deze bestuurspost was vooral ingesteld om de betrekkingen van Florence met de onderhorige steden in Toscane te regelen en te behartigen. Daarnaast moest hij af en toe op ambassadereizen naar buitenlandse vorsten. Machiavelli was weliswaar jong, maar hij had de goede humanistische opvoeding gehad en wist dus alles van de klassieken, beschikte over diplomatieke vaardigheden en was ambitieus. Zijn carriére kwam aan een plotseling einde toen de Medici in 1512 de stad weer in handen kregen. Machiavelli werd als vooraanstaande supporter van de republiek gevangengezet.
In 1513 profiteerde hij van een amnestie ter gelegenheid van de benoeming tot paus van Giovanni de’Medici (Leo X). Hij verliet de stad en ging in een boerderij wonen. Daar hoopte hij te kunnen wachten op een benoeming door het nieuwe regime. Om in de smaak te vallen bij het regime schreef hij een boek, Il Principe (De Vorst), waarin hij de monarch raad geeft inzake diens belangrijkste probleem: hoe blijf ik aan de macht. Hieraan danken we het begrip machiavellistisch, want Machiavelli adviseert de vorst, vooral diegene die niet uit een al lang bestaande erfelijke monarchie komt, met alle middelen ervoor te zorgen dat hij zijn macht behoudt. Christelijke deugden, die in de middeleeuwen vorsten werden voorgehouden, zijn minder belangrijk dan list en bedrog. Machiavelli liet zich hierbij inspireren door de klassieken en door zijn eigen tijd. Hij las daarvoor de klassieke historici en schreef dat hij de ‘oude hoven van de ouden binnentrad om met hen te spreken en hun de redenen te vragen voor hun handelingen’. Zijn hoop dat de Medici hem weer in genade zouden aannemen, werd niet vervuld.
Machiavelli begreep dat daarmee zijn carriére als diplomaat voorbij was en hij besloot nu zich verder als man van de pen te gaan profileren. Zijn passie voor de klassieken was de achtergrond voor een volgend project, dat een goed voorbeeld is van de rol die de klassieken speelden in de wereldbeschouwing van de humanisten. Zijn nieuwe boek, dat hij tussen 1513 en 1519 schreef, kreeg de vorm van een commentaar bij een klassieke tekst, de eerste 10 boeken van Livius over de vroegste geschiedenis van Rome, Discorsi sopra la prima deca di Tito Livio. Livius is de bron van kennis voor de ontwikkeling van de Romeinse staat en tegelijk eigenlijk van alle republieken. Met behulp van talloze voorbeelden uit Livius’ tekst attaqueert hij de problemen van de politieke theorie. Zo behandelt hij eerst welke regeringsvorm de beste is. Dan stelt hij zich vragen als: 1. Wat is de oorsprong van steden in het algemeen en van Rome in het bijzonder? 2. Hoeveel soorten staat zijn er en wat voor een was Rome? 3. Welke type gebeurtenissen leidde in Rome tot het instellen van de volkstribunen, waardoor de republiek perfecter werd? 4. Hoe leidde de tweedracht tussen het volk en de senaat van Rome tot een vrije én machtige republiek? Enzovoort.
Centraal in de overwegingen van Machiavelli stond het vraagstuk van de vrijheid. Hij zei immers: ‘Ervaring leert dat steden nooit in macht of rijkdom zijn gegroeid behalve wanneer ze vrij waren.’ Hoe kan je de vrijheid waarborgen? Hoe zorg je ervoor dat niet een tiran de staat in zijn macht krijgt en deze voor zijn eigen belang gebruikt, en hoe houd je de stad vrij van een buitenlandse macht? Dat is afhankelijk van de virtù, het begrip waarmee Machiavelli de burgerlijke inzet voor de vrije staat aanduidt. Kan de virtù alles overwinnen, inclusief de fortuna, het noodlot? Mocht je huurlingen in dienst nemen of moesten de burgers zelf hun stad verdedigen? Al deze vragen worden behandeld aan de hand van de tekst van de wijze Livius en vanuit de kennis van de eigentijdse geschiedenis.
In de 20ste eeuw is de uitbreiding met fabrieken de belangrijkste verandering die de stad onderging. Vooral in het westen van de stad verrezen enige complexen. De betekenis van de kleine nijverheid en van het toerisme nam daarmee echter niet af.
Drie keer werd de stad ernstig beschadigd. In de laatste wereldoorlog werden de bruggen over de Arno door de Duitsers ondermijnd en opgeblazen toen zij zich voor de geallieerden moesten terugtrekken. Gelukkig bleef de Ponte Vecchio gespaard. Na de oorlog kwam de stad op 4 november 1966 in het nieuws toen de Arno door overvloedige regenbuien buiten zijn oevers trad. Het water golfde door de straten en stond meters hoog tegen en in de gebouwen. De schade was enorm, maar door nationale en internationale inspanning is het ergste leed nu achter de rug. Veel kunstobjecten en historische overblijfselen zijn echter verloren gegaan.
In mei 1993 werd Florence opgeschrikt door een grote bomexplosie. Er waren bommen geplaatst in de Uffizi, het belangrijkste museum van de stad. Vijf bewoners van nabijgelegen huizen verloren hierbij het leven. In het museum werd grote schade aangericht.
Het religieuze centrum
Trots verheffen zich rond het Domplein van Florence drie gebouwen die in de middeleeuwen het religieuze gevoel van de Florentijnen tot uitdrukking brachten: de dom, de campanile en vooral het baptisterium.
Baptisterium
Tegenover de façade van de kathedraal staat het baptisterium, de doopkerk van Florence. Hier werden tot in de 19de eeuw alle pasgeborenen van Florence gedoopt. Daarna ging deze ceremonie over naar de parochiekerken. Niet zonder reden werd de doopkerk als de heiligste plek van de stad beschouwd. De achthoekige doopkerk is aan de heilige Johannes de Doper gewijd. De bouw van de huidige kerk begon in 1060, maar zeker is dat daarvoor op deze plaats al een eerdere kerk stond. In 1150 was de lantaarn op het dak klaar. De huidige zebraachtige marmeren versiering van de hoekpilaren is pas aangebracht toen Arnolfo di Cambio het gebouw wilde laten corresponderen met de kathedraal. Ook het interieur dateert uit latere tijd.
Toegangsdeuren
De oostelijke deuren, die uitzien op de kathedraal, zijn de beroemdste, maar ook de twee andere zijn de moeite waard. Op de zuidelijke deuren, die uit 1330–1336 dateren, heeft Andrea Pisano 28 voorstellingen aangebracht met scènes uit het leven van Johannes de Doper en allegorische aanduidingen van de deugden (de onderste twee rijen).
De noordelijke deuren zijn versierd met reliëfs van Lorenzo Ghiberti, die in 1401 de wedstrijd om het verkrijgen van de opdracht won van vijf andere grote kunstenaars, onder wie Brunelleschi. Hij volgde de opzet van Andrea Pisano, want ook hij verdeelde de deuren in 28 velden. Episoden uit het Nieuwe Testament, de vier evangelisten (een rij van onderen) en de vroege kerkvaders (onderste rij) zijn de onderwerpen.
Alles staat echter in de schaduw van de deuren tegenover de dom, door Michelangelo ‘de poorten van het paradijs’ genoemd. Ze bevatten tien voorstellingen, van linksboven naar rechtsonder: (1) de schepping en de verdrijving uit het paradijs; (2) de belevenissen van Kaïn en Abel; (3) episoden uit het leven van Noach; (4) Abraham die bezocht wordt door drie engelen en op het punt staat zijn zoon Izaäk te offeren; (5) Jakob en Ezau; (6) Jozef die door zijn broers verkocht wordt en in Egypte een hoge positie bereikt; (7) Mozes op de berg Sinaï; (8) Jozua die het beloofde land binnengaat en Jericho inneemt; (9) Saul en David die Goliath verslaat; (10) Salomon die de koningin van Sheba ontvangt.
Ghiberti werkte aan deze afbeeldingen, die met recht als zijn levenswerk kunnen worden beschouwd, van 1425 tot 1452 nadat hij eerder, van 1403 tot 1424, aan de noordelijke deuren had gewerkt. (Inmiddels zijn de originele platen van Ghiberti overgebracht naar het dommuseum; op de deur bevinden zich kopieën.) Boven de deuren staat een beeldengroep: Johannes de Doper doopt Christus terwijl een engel toekijkt.
Interieur
De koepel, die een doorsnee heeft van ruim 25 m, is versierd met mozaïeken. Er zijn acht concentrische ringen met afbeeldingen. In de eerste ring zie je engelen, in de volgende scènes uit Genesis, uit het leven van Jozef, Johannes de Doper, Maria en van Christus. Boven het altaar, dat in een kleine abside staat, bevindt zich een kolossale Christusfiguur die recht spreekt. Rond Christus zijn de apostelen afgebeeld, met links Maria aan het hoofd en rechts Johannes direct naast Christus. Aan de voeten van Christus, die op een regenboog is gezeten, staan de doden uit de graven op. Rechtsonder wacht voor sommigen de verschrikkelijke hel, links leidt de weg naar de hemel. Hier kon de middeleeuwse christen het hele verhaal van de schepping, de zondeval, de verlossing door Christus en het Laatste Oordeel terugvinden.
In het interieur bevindt zich verder nog het bezienswaardige praalgraf voor Baldasarre Coscia, Johannes XXIII, een in 1415 afgezette tegenpaus die een hechte band met Florence had. Donatello en Michelozzo hebben er samen aan gewerkt. Ook van de hand van Donatello is het beeld van Maria Magdalena. Het gebruik van zuilen in de decoratie van het interieur maakt duidelijk dat ook al vóór de Renaissance architecten beïnvloed waren door de klassieke oudheid.
BAPTISTERIUM. Geopend: ma.–za. 12–19,
zo. 8.30–14, eerste za. van de maand 8.30–14 uur.
Op het plein tussen baptisterium enerzijds en dom en campanile anderzijds wordt op paaszondag een jaarlijks terugkerend festijn georganiseerd. Er wordt een kar geplaatst die is volgestouwd met vuurwerk, dat tijdens de hoogmis wordt ontstoken. Duizenden mensen verzamelen zich op het plein om niets van het spektakel te missen.
Dom
Op de plaats waar nu de grote kathedraal van Florence staat, verhief zich eerder een veel bescheidener bisschopskerk, die was toegewijd aan de heilige Reparata. Toen dat gebouw aan vervanging of verbouwing toe was, besloot het gildebestuur de concurrentie aan te gaan met de andere steden in Toscane en de grootste kerk in het gebied te bouwen. Dat is gelukt. In Italië is het de derde kerk in omvang na de Sint-Pieter in Rome en de dom van Milaan.
Exterieur
Voor enig begrip van de omvang van deze gotische kathedraal is een wandeling rond het gebouw een vereiste. De grote koepel en de drie kleinere halve koepels, de drie kleuren marmer, de fraaie portalen, de façade, alles draagt bij tot ontzag bij de toeschouwer. Opvallend is de eenheid die het gigantische godshuis uitstraalt; en dan te bedenken dat men eeuwen lang aan de kerk heeft gebouwd. In 1294 begon architect Arnolfo di Cambio (1240–1302) aan de bouw en pas in 1877 werd de laatste hand gelegd aan de huidige façade. Zoals de kerk ten slotte geworden is, met een lengte van 155 m, een transept van 90 m en een koepel die 45 m in diameter meet en tot 107 m hoogte reikt, lijkt ze toch in haar geheel gepland te zijn.
Aan de zuidkant heeft de kathedraal twee fraai bewerkte toegangsdeuren, de Porta del Campanile en de Porta dei Canonici. De mooiste poort ligt echter aan de noordkant: de Porta della Mandorla, een prachtige eenheid waaraan veel kunstenaars hebben bijgedragen. Boven de deur is een Maria-Boodschap van Domenico en David Ghirlandaio te zien en daarboven een reliëfsculptuur van Nanni di Banco waarin Maria wordt afgebeeld terwijl ze haar ceintuur aan de heilige Thomas geeft. Vijf beelden staan op de hoeken van het prachtwerk. Het beeld met gotische trekken rechtsonder is een vroeg werk van Donatello.
De moderne façade, die in 1877 werd vervaardigd en in de plaats kwam van de in 1588 verwijderde oorspronkelijke gevelversiering van Arnolfo di Cambio, is gericht op de verheerlijking van het christendom, in tegenstelling tot de rest van de decoratie van de buitenkant, die louter op Maria is afgestemd.
Interieur
Binnen in de dom betreed je een heel andere wereld. De kerk is vooral monumentaal en de versiering sober. In de muur van de façade zijn drie glas-in-loodramen aangebracht die van links naar rechts de heilige Stefanus, Maria-Hemelvaart en de heilige Laurentius voorstellen. In deze muur is ook het grafmonument voor bisschop Antonio d’Orso aangebracht, die boven de sarcofaag zittend is afgebeeld. Ten slotte is hier een klok te zien met aan de vier hoeken de hoofden van profeten, in 1443 door Uccello geschilderd.
De kerk heeft een groot middenschip en twee zijschepen. Tegen de linkermuur zijn twee grote schilderingen van ruiterstandbeelden aangebracht. De rechtse is de oudste en dateert uit 1436. De schilder ervan was Paolo Uccello. De schildering stelt sir John Hawkwood voor, wiens onuitspreekbare naam in Italië in Giovanni Acuto veranderde. Hij was een van de vele buitenlanders die als huursoldaat (condottiere) in dienst trad bij de Italiaanse heersers. Hawkwood, die in 1394 stierf, was in Florentijnse dienst zeer succesvol geweest.
Het schilderij, oorspronkelijk een fresco en pas later op canvas overgebracht, heeft een bijzondere compositie. Terwijl de sarcofaag op het doek in perspectief is weergegeven, zijn paard en ruiter volledig vlak afgebeeld. De groene kleur is niet toevallig gekozen; daarmee wordt de illusie van een bronzen beeld opgeroepen.
Het links ervan hangende schilderij van Andrea del Castagno uit 1455–1456 was oorspronkelijk ook een fresco. Het stelt een andere soldaat voor, Niccolò da Tolentino. Deze huurlingenaanvoerder had de Florentijnen naar de overwinning geleid in de slag bij San Romano. Dit schilderij roept door de kleurkeuze de gedachte aan een marmeren standbeeld op.
Even verder hangt het schilderij van Domenico di Michelino uit 1465, waarop Dante te zien is met in zijn handen de Divina commedia. Links gaan de verdoemden begeleid door duivels hun eeuwige straf tegemoet, en in het midden lopen de uitverkorenen een berg op. Zij zijn de engel die voor de poort zit met het zwaard van de gerechtigheid al gepasseerd. Sommigen van hen gaan gebukt onder een zware last en bevinden zich nog in het vagevuur, een tussenstadium op hun reis naar de hemel. Boven op de berg staan twee gelukkigen die het einddoel hebben bereikt. Rechts van Dante is de stad Florence afgebeeld; het is niet al te moeilijk om de gebouwen te identificeren.
Bij de koepel aangekomen kun je je de bewondering en ontzetting van de middeleeuwse tijdgenoten voorstellen bij deze ‘bovenmenselijke’ prestatie. Voor het eerst sinds eeuwen was het mogelijk gebleken om zo’n gigantische ruimte met een koepel te overdekken. De maker, die veel van het uiterlijk van Florence heeft bepaald, was Filippo Brunelleschi.
De koepel werd na zestien jaar ononderbroken bouwen voltooid. Hij heeft een diameter van 45 m en een hoogte van 56 m. Het gewelf bestaat uit twee koepels boven elkaar, waarop je een goed zicht kunt krijgen door een bezoek aan de koepel te brengen. Een mooi uitzicht over Florence wacht de bezoeker die de 463 treden naar de top beklimt.
De koepel is versierd met een voorstelling van het Laatste Oordeel van Vasari en Frederico Zuccari. Eronder staat het hoofdaltaar op een achthoekig koor. Achter het altaar bevindt zich een groot houten kruis van Benedetto da Maiano uit ca. 1490 dat ongeveer twintig jaar later werd beschilderd. Rond het koor staan in nissen op de steunpilaren van de koepel acht beelden van apostelen.
Links voorin ligt de Sagrestia Nuova, de nieuwe sacristie, die je bereikt via een bronzen deur waarop fraai reliëfwerk is aangebracht. In de deurlunet is de Verrijzenis van Christus, een terracotta van Luca della Robbia, aangebracht. Rechts achter het hoofdaltaar, symmetrisch ten opzichte van de nieuwe sacristie, ligt de Sagrestia Vecchia, waar boven de deur ook een terracotta van Della Robbia, de Hemelvaart van Christus, te zien is. De reliëfs op de deuren zijn van de hand van Michelozzo. De twee bovenste, links Maria met kind en rechts Johannes de Doper, worden het hoogst geschat.
In de middelste koepel van de centrale tribune bevindt zich een meesterwerk van Lorenzo Ghiberti: een bronzen urn waarin de relikwieën van de heilige Zenobius bewaard worden. Zenobius was de eerste bisschop van Florence geweest. Hij stierf in 417 en de ontdekking van zijn overblijfselen in de 13de eeuw vormde de aanzet tot de bouw van deze grote nieuwe kathedraal en tot het opgeven van het eerdere plan om de bestaande kerk, die aan de heilige Reparata was gewijd, wat uit te breiden
Voorts vallen de talrijke gebrandschilderde ramen op in de koepeltamboer, de horizontale achthoek waarboven de koepel zich bevindt. Vanaf het oostelijkste venster, direct achter het altaar, zie je de heilige Stefanus, dan rechts: het Gebed in de Hof van Olijven en de Aanbidding van Jezus in de tempel; dit zijn alle werken van Ghiberti. Vervolgens zie je de Geboorte van Jezus door Uccello, de Bewening door Andrea del Castagno en ten slotte de Opstanding door Uccello.
Links achterin bevindt zich de toegang tot de interessante crypte van de heilige Reparata. Hier zijn de oude drieschepige kerk en restanten van het oude interieur weer zichtbaar geworden: vooral grafplaten en plaveisel.
DOM. Geopend: ma.–wo. 10–17, do.
10–15.30, za. 10–16.45 en zo. 13.30–16.45 uur.
KOEPEL. Geopend: ma.–vr. 8.30–19, za. 8.30–17.40 uur.
Brunelleschi en de koepel
Brunelleschi werd in 1337 geboren als zoon van een notaris. De vader wilde een goede opvoeding voor zijn zoon om hem later in zijn voetsporen te kunnen laten treden. De jonge Filippo kreeg dus een opleiding in de klassieken. Tot ongenoegen van zijn vader legde hij echter meer belangstelling aan den dag voor kunst en handvaardigheid. Ten slotte besloot de oude Brunelleschi Filippo dan maar in de leer te doen bij een goudsmid. Toen Filippo zich ook in de beeldhouwkunst wilde bekwamen, leerde hij Donatello kennen, die een vriend voor het leven zou worden. Zij zouden later vaak samenwerken bij grote projecten.
Van specialisatie in één tak van kunst was toen nog geen sprake en al snel bleek de jonge goudsmid over grote architectonische capaciteiten te beschikken. Hij was degene die de wetten van het perspectief ontdekte. Hij wist in een plat vlak diepte te scheppen en deze vinding ook in de architectuur toe te passen: de lijnen van zijn kerken lijken samen te komen bij het hoofdaltaar.
Daarnaast bestudeerde hij samen met Donatello de restanten van de Romeinse architectuur in Rome. Hij mat de ruïnes nauwkeurig na om achter de principes van de klassieke bouwkunst te komen. Zijn aandacht ging vooral uit naar de gewelfconstructies, in de wetenschap dat de kathedraal van Florence op een koepel wachtte. In Florence zelf onderzocht hij het baptisterium, dat al een koepel (maar van geringere grootte) had.
In 1420 kwamen van heinde en verre architecten naar Florence om de eervolle opdracht voor de koepel in de wacht te slepen. Brunelleschi beweerde dat hij er een zou kunnen bouwen die niet gedragen werd door een gigantische zuil in het midden of iets dergelijks. De opdrachtgevers hielden dit voor onmogelijk en ten slotte leidden enige krachtige jongelieden Brunelleschi, die bij al deze scepsis zijn geduld verloor, met geweld uit de vergadering.
Toen Filippo degenen die over de aanbesteding moesten beslissen bleef bestoken, kwam er een nieuwe vergadering. Hij wilde echter niet vertellen hoe hij zich de bouw voorstelde en daarom verzon hij een list. Hij pakte een ei uit zijn zak en vroeg alle aanwezigen het ei rechtop op tafel te zetten. Ieder die het probeerde, gaf toe dat het onmogelijk was. Brunelleschi kreeg het ei terug, sloeg de onderkant voorzichtig stuk en zette het ei rechtop op tafel. Alle anderen riepen dat zij dat ook konden, waarop Brunelleschi lachend antwoordde dat zij ook een koepel zouden kunnen construeren als hij hem eenmaal gebouwd had. De opdrachtgevers besloten daarop Brunelleschi de opdracht te geven, maar volgens Vasari benoemden ze Lorenzo Ghiberti voor de zekerheid als tweede architect. Dit zou tegen het zere been van Brunelleschi zijn geweest, maar Ghiberti liet in de praktijk alles aan zijn collega over.
Campanile van Giotto
In 1334 werd Giotto, die een grote faam als schilder had, benoemd tot bouwmeester van het kathedraalcomplex. Hij besteedde zijn tijd vooral aan het ontwerpen van een campanile, een klokkentoren. In het museum van de dom van Siena bevindt zich een tekening van het ontwerp van Giotto dat misschien van zijn eigen hand is, waarop een toren te zien is die nogal afwijkt van de huidige. Alleen de basis die nog tijdens het leven van Giotto gebouwd werd, komt ermee overeen, maar van zijn opzet voor de volgende verdiepingen werd door zijn opvolger, Andrea Pisano, afgeweken. De spitse toren die door Giotto was getekend, maakte plaats voor de huidige afsluiting met plat dak die Francesco Talenti construeerde. In 1359 was de toren gereed.
Aan de basis bevinden zich 26 zeshoekige bas-reliëfs waarop de schepping van de mens en de belangrijke uitvindingen van de mensheid zijn afgebeeld, werk van Andrea Pisano en diens leerlingen. Op de rij erboven zijn de zeven planeten, de zeven deugden, de zeven vrije kunsten en de zeven sacramenten uitgebeeld. De originelen worden in het dommuseum (zie onder) bewaard.
Vanaf de 82 m hoge toren heb je een prachtig uitzicht over de stad. Hiervoor moet je wel 414 treden omhoogklimmen.
CAMPANILE. Geopend: dagelijks
8.30–19.30 uur.
Andere gebouwen aan het Domplein
Tegenover de zuidelijke poort van het baptisterium staat de kleine Loggia del Bigallo, waar vanaf 1425 de Compagnia di Santa Maria del Bigallo was gevestigd, een gezelschap dat zieken verzorgde. Even verder rijden nog steeds ziekenauto’s af en aan. Daar is de Arciconfraternità della Misericordia gevestigd, van oorsprong een vrijwilligersorganisatie die sinds de 13de eeuw zieken helpt.
Dommuseum
Ten slotte is recht achter de kerk, dus aan de oostzijde, het Museo dell’Opera del Duomo gevestigd. In dit museum staat de wordingsgeschiedenis van de kathedraal en de campanile centraal. Er worden veel kunstwerken bewaard die in de loop van de tijd bij verbouwingen uit de gebouwen zijn verwijderd. Vooral de zangerstribunes en de beelden die in de oorspronkelijke façade stonden, maken grote indruk.
DOMMUSEUM. Geopend: ma.–za. 9–19.30,
zo. 9–13.40 uur.
Het economische centrum
De Piazza della Repubblica is het moderne centrum van de stad en tegelijkertijd het oude. Op de plaats waar eens het Romeinse forum lag, bevinden zich nu terrasjes. Het plein is ruim, chic en druk. Deze indeling dateert uit het einde van de 19de eeuw. In het kader van de toenmalige stadsvernieuwing werden de Mercato Vecchio, de middeleeuwse markt en de huizen aan de westkant gesloopt om hier een modern stadscentrum aan te leggen. Eeuwenlang had hier het economische centrum gelegen. De Loggia dei Pesci die aan de zuidelijke kant van het plein stond, is weer opgebouwd op de Piazza dei Ciompi.
Orsanmichele
In de Via Calimala was in de middeleeuwen het gilde gevestigd dat zich specialiseerde in het bewerken van geïmporteerd laken uit Vlaanderen en Frankrijk. Het gilde werd genoemd naar de straat waaraan de gildemeesters hun werkplaatsen hadden. Aan deze van oorsprong Romeinse weg werd de basis gelegd voor de grote economische opbloei. Even verder staat aan de linkerkant van de straat de Palazzo dell’Arte della Lana (wol), het gebouw van het tweede grote gilde van Florence. Hiervóór sla je links af naar de bijzondere kerk die met de palazzo van het wolgilde verbonden is, de Orsanmichele, die als het centrum van alle Florentijnse gilden kan gelden.
Ooit stond op deze plaats een klein oratorium ‘in orto’ (in een tuin) dat aan de heilige Michaël was gewijd. In 1290 werd hier onder leiding van Arnolfo di Cambio begonnen met de bouw van een grote, twee verdiepingen tellende graanmarkt. Het graan kon op de bovenste verdieping worden opgeslagen.
Al in 1304 vloog de nieuwe graanmarkt in brand tijdens het uitvechten van een vete. Er verrees een nieuw gebouw, dat echter al snel van functie veranderde. De openingen naar de straat die zo functioneel waren voor een graanmarkt, werden gesloten, omdat men er een kerk van wilde maken. Deze beslissing werd genomen omdat zich op een van de pilaren een schildering bevond die in de opvatting van de gelovigen wonderkracht bezat. Een regelmatige stroom pelgrims veranderde de graanmarkt in een bedevaartsoord.
De buitenkant van de Orsanmichele is gebruikt om de roem van de gilden te verkondigen. In nissen in de gevels hebben de gilden van Florence heiligenbeelden laten aanbrengen. Elk gilde betaalde zijn eigen beeld of beeldengroep. In de omlijsting zijn de wapens van de betreffende gilden afgebeeld.
Aan de Via dell’Arte della Lana: Ghiberti’s Heilige Mattheus en SintStefanus, en op de hoek de Heilige Eligius van Nanni di Banco.
Aan de Via dei Lamberti: de Heilige Marcus van Donatello, de Heilige Jacobus van Niccolò di Pietro Lamberti en de Madonna van de rozen van Piero di Giovanni Tedesco, de oudste sculptuur van het hele gebouw, en de Heilige Johannes van Baccio da Montelupo.
Aan de Via de Calzaiuoli: Johannes de
Doper van Ghiberti, Christus en de ongelovige Thomas
(
p.187) van Verrocchio (in een
nis die door Donatello is vervaardigd) en ten slotte de Heilige
Lucas van Giambologna.
Aan de Via Orsanmichele: de Heilige Petrus van Donatello, de Heilige Philippus en de Quatro Coronati (‘vier martelaren’), beide van Nanni di Banco, en op de hoek de Sint-Joris van Donatello.
Aan het interieur van de kerk is het verleden van graanmarkt enopslagplaats nog duidelijk af te zien. Het interieur bestaat uit twee schepen. Rechts voorin is het tabernakel van Andrea Orcagna te zien waar zich het wonderen verrichtende tafereel bevindt dat vóór 1359 op de pilaar geschilderd was. Het altaar is overdadig versierd. De achterzijde is opgeluisterd met een reliëf van Maria die haar ceintuur aan Thomas schenkt, en van het overlijden van de Maagd.
Het andere altaar is gewijd aan de heilige Anna. Op haar feestdag in 1343 verdreven de Florentijnen de hertog van Athene die zich tot alleenheerser van Florence had uitgeroepen. Het is een bijzondere sensatie om in deze prachtige hoge ruimte te zitten en steeds weer iets nieuws te ontdekken.
ORSANMICHELE. Via dell’Arte della
Lana. Geopend: di.–zo. 10–17 uur, ma. gesloten.
De gilden
Gilden waren verenigingen van meesters in hetzelfde vak. Alle eigenaren van bijvoorbeeld de goudsmederijen in een stad verenigden zich in een organisatie die tot doel had de belangen van de leden te behartigen. Oorspronkelijk waren het vooral de religieuze plichten die de leden met elkaar vervulden, maar al spoedig werd men het eens over de noodzaak om afspraken te maken over de totale productie in de stad en over het prijspeil.
Het gilde monopoliseerde zo de stedelijke markt. Wie geen gildebroeder was, mocht het vak niet uitoefenen. Ook controleerde het gilde de kwaliteit van het product en verzorgde het de opleiding van nieuwe meesters. Je begon als leerling, werd vervolgens gezel en als alles meezat en je slaagde voor de meesterproef, kon je je als zelfstandig meester vestigen.
Aanvankelijk hadden de gilden alleen met de overheid te maken wanneer ze hun interne afspraken als monopolie erkend wilden krijgen, maar vanaf de 13de eeuw had het contact een ander karakter. Overal probeerden de gilden in de overheid te infiltreren. In Florence lukte dat uitstekend.
Aan de Orsanmichele is te zien dat de gilden als opdrachtgevers voor kunstenaars van grote betekenis zijn geweest. In de 15de en 16de eeuw hebben ze hier de beste beeldhouwers van hun tijd de opdracht gegeven om de heiligen waarmee de verschillende gilden zich verbonden voelden af te beelden. Wat nu door de kunst eeuwigheidswaarde bezit, was ooit een uiting van zelfbewustzijn van de gilden.
In de buurt van de Orsanmichele wordt nog steeds gehandeld. Op de hoek van de Via Porta Rossa en de Via Calimala staat de Loggia di Mercato Nuova. Deze loggia, die halverwege de 16de eeuw werd gebouwd in opdracht van Cosimo I, herbergt een bonte rij kramen waar allerlei handvaardigheidsproducten te koop zijn. De markt wordt de Stromarkt genoemd, naar het grote aantal producten van dat materiaal. Het grappige beeld van Pietro Tacca, het Zwijntje, trekt veel aandacht. Oorspronkelijk was dit de plaats waar de zijdehandelaren en de geldwisselaars samenkwamen.
Palazzo Davanzati
Even verder in de Via Porta Rossa verheft zich aan de linkerkant op enige afstand de Palazzo Davanzati, met de loggia op de bovenste verdieping. Binnen kan het interieur van een 14de-eeuws huis bezichtigd worden. Hier kun je je enigszins de leefomstandigheden van rijke handelaren voorstellen.
MUSEO DELLA CASA FIORENTINA ANTICA
(PALAZZO DAVANZATI). Via Porta Rossa 13. Geopend: 8.15–13.50 uur,
ma. gesloten.
Het politieke centrum
Piazza della Signoria
Het politieke hart van Florence is de Piazza della Signoria, waar eens het republikeinse regime zetelde. Hier kwam het volk van Florence in groten getale samen om uiting te geven aan zijn stemming, soms om de machthebbers toe te juichen, soms ook om hen te belegeren. Ook kwam men op dit plein bijeen om de grote feesten te vieren en terechtstellingen bij te wonen. Daarvoor kwam men samen bij het gebouw dat nu bekendstaat onder de naam Palazzo Vecchio en eerder Palazzo dei Priori of Palazzo della Signoria heette. Voor de bouw van het nieuwe onderkomen van de gilderegering van Florence was binnen de stad ruimte gemaakt door het afbreken van de torenhuizen van de familie Uberti. Arnolfo di Cambio is met de bouw begonnen.
De piazza heeft zich in de loop der tijden ontwikkeld. Wie een huis aan het plein bezat, was in toenemende mate gebonden aan regels van het stadsbestuur betreffende het aanzicht van de huizen. Zo schiep men een eenheid rond het plein, die met het wetboek in de hand gewaarborgd werd. Het plein heeft een L-vorm, waardoor de palazzo nog meer in het oog springt dan hij op grond van de eigen kwaliteiten al doet. De 94 m hoge Arnolfo-toren steekt boven alles uit.
Op het plein zelf trekken de talrijke beelden direct de aandacht van de bezoeker. De meeste zijn hier neergezet toen de Medici officieel de baas waren geworden in Florence en de hertog in de Palazzo Vecchio was gaan wonen. Toen werd het politieke centrum dat aanvankelijk een republikeinse versiering had, veranderd in een reclamebord voor de monarchie van de Medici.
Links voor de Palazzo Vecchio staat een grote fontein, die rond 1565 werd opgericht ter gelegenheid van het eerste huwelijk tussen een telg van een koninklijk geslacht Johanna van Oostenrijk en een lid van de familie Medici. Ze werd ontworpen door Bartolomeo Ammanati. Een grote Neptunusfiguur domineert het geheel en kijkt uit over enige bronzen beelden en het plein. Meer naar links staat het ruiterstandbeeld van Cosimo I, dat in 1594 door Giambologna werd voltooid. Het voetstuk toont afbeeldingen van de hoogtepunten van zijn regering, onder andere de inneming van Siena en het verwerven van de aartshertogelijke titel.
Andere gebouwen rond het plein die indruk maken, zijn de 14de-eeuwse Tribunale della Mercatenzia, waar zich nu de Kamer van Koophandel bevindt (nummer 10) en de Palazzo Uguccioni op nummer 7. Recht tegenover de Palazzo Vecchio is in de 19de eeuw een gebouw in een middeleeuwse neostijl neergezet. De meeste aandacht gaat echter uit naar de drie bouwwerken die het beeld van het plein in hoge mate bepalen: de Palazzo Vecchio, de Loggia dei Signori en de Uffizi.
Palazzo Vecchio
De Palazzo Vecchio was oorspronkelijk de verblijfplaats van de gilderegering die sinds 1292 aan de macht was. De leiders van deze burgerrepubliek namen het besluit om de stad aan dit grootse monument van burgerlijk patriottisme te helpen. Tevens zou een stevige palazzo hun bescherming moeten bieden.
In 1298 werd de bouw onder leiding van Arnolfo di Cambio begonnen. De eerste palazzo die hier verrees, was net als de Bargello een rechthoekig gebouw rond een binnenhof. Het oorspronkelijke ontwerp is van zeer grote betekenis geweest voor de bouwgeschiedenis van de stad, omdat dit hét voorbeeld werd voor particuliere palazzi. In de 15de en 16de eeuw werden er ingrijpende wijzigingen aangebracht om de nieuwe bewoners te gerieven.
De gilderegering bestond uit zes priori, die samen in de signoria werden benoemd. Ze leefden gedurende hun ambtsperiode volledig afgesloten van hun medeburgers om corruptie te voorkomen. De palazzo bleef de zetel van de regering van Florence – ook toen de republiek ter ziele was – totdat de Medici-hertog Cosimo I besloot in de Palazzo Pitti te gaan wonen. Toen kreeg het paleis zijn huidige naam, de Palazzo Vecchio (‘Oude Paleis’).
De Palazzo Vecchio – tegenwoordig zowel museum als gemeentehuis – is via verschillende ingangen te betreden. De hoofdingang wordt geflankeerd door twee kolossale beelden: links een kopie van de David van Michelangelo en rechts Hercules en Cacus van Baccio Bandinelli. De originele David werd in 1504 op dezelfde plaats neergezet door de herstelde republikeinse regering van Florence, waar tevoren Donatello’s Judith en Holofernes stond. Dat was er in 1495 neergezet ter herinnering aan de verdrijving van de Medici. Dit beeld staat nu na talloze omzwervingen in de Leliezaal van de palazzo. Een tijdgenoot waarschuwde al direct voor de desastreuze invloed die het weer op de David zou hebben. In 1873 oordeelde men het beter dat het beeld naar de Galleria dell’Accademia overgebracht zou worden. In 1905 werd de kopie geplaatst.
Hercules en Cacus stelt de overwinning van de eerste voor op Cacus, die volgens de mythe de runderen van Hercules zou hebben gestolen. Het beeld kreeg in 1533 een plaats bij de ingang op bevel van hertog Alessandro de Medici. Hercules was bij alle monarchen van de Italiaanse stadstaten zeer geliefd, omdat hij de eigenschappen bezat die ook in hen gerespecteerd werden. Hun positie dankten ze immers niet aan het eerbiedwaardige beginsel van het erfrecht, maar louter aan hun macht. Ze waren de baas omdat ze de sterksten waren.
De prachtige binnenhof is in 1453 door Michelozzo ontworpen. De schilderingen op de muurvlakken dateren echter van 1565, toen veel gebouwen in deze omgeving werden opgeknapt en verfraaid ter gelegenheid van het huwelijk van Francesco de Medici met Johanna van Oostenrijk. In het midden staat tussen een groot aantal planten een fonteintje met erbovenop een kopie van het beroemde beeldje van Verrocchio, de kleine gevleugelde genius met een vis in zijn handen.
Op de eerste verdieping bevindt zich de zogenaamde Sala dei Cinquecento. De grote zaal (53 x 22 x 18 m) werd gebouwd om de Raad van Vijfhonderd te herbergen, die in de theocratische republiek van Savonarola een rol in het bestuur van de stad speelde. De huidige versiering is van de hand van Vasari, die allerlei gebeurtenissen uit de Florentijnse geschiedenis uitbeeldde waarbij hertog Cosimo I een hoofdrol speelde. De versiering uit 1503 – weergaves van de slag bij Anghiari van Leonardo da Vinci en van de slag bij Cascina van Michelangelo – is verdwenen. Van de hand van de laatste staat er nog wel een overwinningsbeeld. Nu fungeert de zaal voornamelijk als concertzaal.
Verder bevinden zich op deze verdieping het werkvertrek (studiolo) van Francesco I de Medici, het appartement van Leo X (de eerste paus uit het Medici-geslacht) – nu in gebruik bij de burgemeester van Florence en soms toegankelijk voor toeristen – en de kapel van paus Clemens VII (de tweede Medici-paus).
Op de tweede verdieping bevindt zich de zogenaamde Leliezaal, waar de Franse lelie de decoratie vormt. Boven een prachtige deurpartij zijn Johannes de Doper en vier engeltjes afgebeeld. Hier staat de Judith en Holofernes die Donatello in 1455 voltooide voor de binnenplaats van het Medici-paleis. In 1495 kreeg het een plaats buiten de Palazzo Vecchio als een waarschuwing tegen de tirannie. Judith had de generaal Holofernes gedood met zijn eigen zwaard, waarop de Assyrische troepen op de vlucht sloegen. De Florentijnen die de Medici in 1494 de stad hadden uitgezet, vonden dit beeld een goede uitdrukking van de essentie van de burgerlijke deugd. Aan de rechterzijde ligt de garderobe, een van de aardigste zalen van het gebouw. Hier is een schitterende verzameling kaarten ondergebracht van de wereld zoals die in 1584 bekend was, onder andere een kaart van de toenmalige Nederlanden. Midden in de zaal staat een kolossale wereldbol.
Naast de audiëntiezaal (met fresco’s die scènes uit het leven van de Romeinse veldheer Furius Camillus uitbeelden) ligt de kapel van de signoria, het vertrek waar Savonarola zich op zijn executie voorbereidde. De fresco’s zijn van Ghirlandaio. Vervolgens betreed je de vertrekken van Eleonora van Toledo, de vrouw van Cosimo I. Ten tijde van de republiek woonden hier de zes priori. Een galerij, vanwaar je een mooi uitzicht hebt over de Zaal van de Vijfhonderd, leidt naar de zogenaamde Vertrekken van de Elementen die in 1540 voor Cosimo I werden gebouwd en later door Vasari versierd. De naam van de kamers is te danken aan de afbeelding van de vier elementen: vuur, water, aarde en lucht, waaruit volgens de oude Grieken het bestaande was opgebouwd. Ten slotte is er een permanente tentoonstelling van oude muziekinstrumenten die zeker de moeite waard is.
PALAZZO VECCHIO. Geopend: dagelijks
9–19 uur, behalve do. 9–14 uur.
Loggia della Signoria
Voor de Palazzo Vecchio is een loggia gebouwd. Deze heette oorspronkelijk Loggia della Signoria, maar nadat de Medici de ruimte als wachtplaats voor hun soldaten gingen gebruiken, kwam ook de naam Loggia dei Lanzi (lansknechten) in zwang.
De oorspronkelijke functie van een loggia was ceremonieel. Particuliere magnaten beschikten in grimmiger tijden over een toren, met een woongedeelte en een plaats waar in alle openheid de hoogtepunten uit het leven van de familie aan het volk werden getoond. Daar stelde bijvoorbeeld de bruiloftsstoet zich op. De loggia-idee werd overgenomen in de publieke sector en in de jaren 1376 tot 1382 verrees dit open bouwwerk van de architecten Benci di Cione en Simone Talenti. In de gevel zijn afbeeldingen aangebracht van de deugden die in de republiek op prijs werden gesteld. Aan de voorzijde staan van rechts af: kracht, matigheid, rechtvaardigheid en voorzichtigheid en om de hoek aan de kant van de Uffizi: hoop, geloof en liefdadigheid.
In de loggia gaat de meeste aandacht uit naar een beeld van Cellini: Perseus met het afgehouwen hoofd van Medusa. Net als Hercules voor de ingang van de Palazzo Vecchio geeft ook dit beeld, dat er in 1554 geplaatst werd, de kracht van de vorst weer. Rechts vooraan bevindt zich de Sabijnse Maagdenroof van Giambologna. Voorts staat er Hercules en Nessus, van dezelfde beeldhouwer. Tegen de achterzijde staan klassieke en moderne beelden.
De Uffizi
Tussen de loggia en de Palazzo Vecchio ligt de Uffizi, tegenwoordig een wereldberoemd museum, maar ontworpen door Vasari in opdracht van hertog Cosimo I, om onderdak te verschaffen aan de bureaucratie van de nieuwe staat Toscane. In 1560 werd begonnen met de bouw en in 1580 was het complex klaar. Na de dood van Vasari in 1574 werd de leiding van de werkzaamheden overgenomen door Buontalenti.
In dit ministerie begon de opvolger van Cosimo I met het aanleggen van een kunstverzameling die in de loop der tijden werd uitgebreid en nu de hele bovenverdieping beslaat. Op de begane grond zijn nu nog enkele kantoren en het archief gevestigd. Sinds de bomaanslag van mei 1993 is een aantal zalen gesloten. Sommige schilderijen zijn volledig vernietigd, andere waren ernstig beschadigd. Men heeft het museum sindsdien opengehouden, terwijl er een indrukwekkende verbouwing plaatsvond. Het ligt in de bedoeling om in 2010 het verbouwde en enorm uitgebreide museum weer in zijn geheel open te stellen. Dan zal ook een nieuwe opstelling worden gepresenteerd. Voorlopig geven we hier nog de oude presentatie:
Middeleeuwse kunst
Boven komt de bezoeker in een lange, schitterend versierde gang. Rechts en links staan beelden opgesteld; de plafonds zijn fraai beschilderd. Direct rechtsaf ligt de eerste zaal, die echter alleen door een raam vanuit de gang te bekijken is. Er staan voornamelijk klassieke beeldhouwwerken en beeldhouwwerken uit de Renaissance.
De Uffizi
Vervolgens betreed je de duidelijk genummerde zalen (zie plattegrond). Zaal 2 is gewijd aan de Italiaanse schilders van de 12de, 13de en 14de eeuw. Giotto’s Madonna met Kind op de troon omgeven door heiligen en maesta’s van Cimabue en Duccio di Buoninsegna hangen er te midden van andere schilderijen uit de middeleeuwen.
In zaal 3 is het werk van de Sienese School van
de 14de eeuw bijeengebracht (
pp. 247-248). Aan de linkerwand hangt Het
verhaal van Sint-Nicolaas van Bari van de hand van Ambrogio
Lorenzetti en recht vooruit de prachtige Maria-Boodschap
van Simone Martini. In dit schilderij met zijn middeleeuwse trekken
is het oprukkende realisme te ontdekken in de weergave van objecten
als de vaas en de zetel waarop Maria zit. Zaal 4 herbergt vooral
Florentijnse schilders van de 14de eeuw. Aan de muur aan de
rechterkant hangt De kruisafneming van Giottino. De
volgende zaal is een combinatie van de vroegere zalen 5 en 6. Daar
fascineren de gotische schilderijen van de 14de en 15de eeuw de
toeschouwer. Recht tegenover de ingang is de prachtige
Aanbidding door de wijzen van Gentile da Fabriano te
zien.
Renaissance
In zaal 7 begint de renaissanceverzameling. De vroege renaissanceschilders die hier vertegenwoordigd zijn, vormen een goede inleiding op deze bloeiperiode van de kunst. Hier hangt fra Angelico met een Madonna met Kind, Paolo Uccello’s Slag bij San Romano (dat slechts een deel is van een veel groter schilderij waarvan de twee andere panelen zich in het Louvre te Parijs en de National Gallery in Londen bevinden), het beroemde dubbelportret van Federigo da Montefeltro, hertog van Urbino, en zijn vrouw Battista Sforza, van de hand van Piero della Francesca, en Madonna op de troon met heiligen van Domenico Veneziano.
In de volgende zaal staat werk van Filippo Lippi en enkelen van zijn leerlingen opgesteld. Zijn Kroning van de Heilige Maagd maakt grote indruk. Zaal 9 herbergt schilderijen van Piero del Pollaiolo. Zijn Zes deugden hangt vlak bij de ingang (de laatste, La Fortezza, is van Botticelli).
Aan Botticelli wordt aandacht besteed in een volgende zaal, die ontstaan is uit de samenvoeging van vijf kleine zalen. Deze zaal draagt nu als nummer 10-14. Hier hangen wereldberoemde werken: Onbekende man met een medaille van Cosimo de Medici in zijn handen, Lente, Geboorte van Venus en Madonna van het magnificat. Ook is er werk van Vlaamse schilders te zien: Rogier van der Weijdens Kruisafneming en een altaarstuk van Hugo van der Goes, gemaakt in opdracht van Tomasso Portinari, de directeur van de Medici-bank in Brugge. Zaal 15 herbergt werk van Verrocchio en Leonardo da Vinci, onder andere de Doop van Christus, de Aankondiging van Maria en de Aanbidding door de drie koningen. Zaal 16 wordt de kaartenzaal genoemd; in 1589 werden de wanden versierd met kaarten van Toscane, fresco’s van Bonsignori. In de volgende zaal staat een hellenistisch beeld, de Ingeslapen hermafrodiet.
In zaal 18, een achthoekig vertrek, staat het beroemdste beeld uit de klassieke oudheid dat in Florence te zien is: de Venus van de Medici. Het werd in de 16de eeuw in Rome gevonden en in 1777 naar Florence overgebracht. Ervoor staat een zeer fraaie tafel.
Zaal 19 is vooral gewijd aan het werk van Pietro Perugino, terwijl in zaal 20 de aandacht gericht wordt op de Duitse renaissanceschilders Albrecht Dürer en Lucas Cranach. De grote Duitse hervormer Maarten Luther en enkelen van zijn tijdgenoten kijken met strenge blik de zaal in. Ook van Cranach zijn de bekende dubbelschilderijen van Adam en Eva.
In zaal 21 is werk van Venetiaanse schilders ondergebracht. Giovanni Bellini’s Allegorie is het opvallendste stuk. In zaal 22 zijn de Duitse en Vlaamse meesters met een mooie reeks portretten vertegenwoordigd. In zaal 23 hangt een schitterende Aanbidding door de drie wijzen van Mantegna, en werk van enige volgelingen van Leonardo da Vinci. Nu rest aan de linkerkant van het museum nog één zaal (24), waarin zich een verzameling miniaturen bevindt.
Aan het einde van het gebouw loopt de verbindingsgang naar de westelijke vleugel. Het uitzicht hier is prachtig: links stroomt de Arno met zijn bruggen en rechts strekt zich het binnenplein van de Uffizi uit tot aan de Piazza della Signoria.
Florentijnen, Venetianen en schilders uit de Lage Landen
Vervolgens betreed je de tweede lange gang die een al even fraaie indruk maakt als de eerste. In de zalen 25 en 26 zijn werken van Rafaël te bezichtigen: het beroemde portret van Leo X, de eerste paus uit het Huis Medici, en dat van Perugino en van Francesco Maria della Rovere. In zaal 25 hangt een Heilige Familie van Michelangelo. Zaal 27 herbergt werk van Florentijnse schilders uit het begin van de 16de eeuw, terwijl in de volgende zaal werken van schilders uit Venetië en in zaal 29 van kunstenaars uit Emilia zijn ondergebracht. Vooral die van Titiaan in zaal 28 – Venus van Urbino, Flora en Maltezer ridder – trekken de aandacht. Daarna volgen nog enige zalen met 16de-eeuwse, vooral Venetiaanse schilderijen. In zaal 35 is werk van Tintoretto opgesteld.
Ten slotte rest de 17de-eeuwse verzameling die zich in de zalen met de nummers 41 tot en met 44 bevindt: Rubens, Van Dyck, Sustermans, Jan Steen en Ruysdaal zijn vertegenwoordigd. Ook hangen er de jonge Bacchus en de Medusa van Caravaggio en drie werken van Rembrandt. Wie een bezoek wil brengen aan de beroemde collectie zelfportretten die zich in de zogenaamde Vasaricorridor bevinden, dient zich in verbinding te stellen met het secretariaat van de Uffizi.
UFFIZI. Loggiato degli Uffizi.
Geopend: di.–zo. 8.15–18.50 uur. Reserveren: tel. 055–
294883.
Vasari-gang
Onder de bogen van de Uffizi door bereik je de oever van de Arno. Daar is het begin van een loggia die de Uffizi met de Ponte Vecchio verbindt. Deze gang werd in 1565 in vijf maanden tijd gebouwd door Vasari in opdracht van Cosimo I, die na zijn verhuizing uit de Palazzo Vecchio naar de Palazzo Pitti over een riante overdekte wandelweg tussen beide gebouwen wilde beschikken. De zeer korte bouwperiode hield verband met de wens van Cosimo om het project gereed te hebben op de dag van het huwelijk van zijn zoon Francesco met Johanna van Oostenrijk.
In feite begint de gang in de Palazzo Vecchio, die aldus met de Uffizi werd verbonden, waarna de gang via de Ponte Vecchio (zie onder) aan de overzijde van de Arno doorloopt. Daar leidt hij eerst naar de Santa Felicità, de kerk waar de groothertogen de mis bijwoonden, en komt ten slotte in de Boboli-tuinen achter de Palazzo Pitti uit.
VASARI-GANG. Geopend: op afspraak
di.–za. 9.30 uur. Reserveren: tel. 055–2654321.
Ponte Vecchio
Langs de rivier heb je een fraai uitzicht op een van de karakteristiekste punten van Florence: de Ponte Vecchio. Een brug met winkels erop komt wel meer voor in Italië, maar het blijft een wonderlijk gezicht. De plek trekt drommen toeristen, die zich vergapen aan de etalages van de juweliers.
De brug ligt op een plaats waar in de buurt al in de Romeinse tijd een houten brug was. Deze werd bij hoog water een aantal keren weggeslagen en in de 11de eeuw besloot men hem te vervangen door een stenen constructie. Ook deze moest soms buigen voor het natuurgeweld. In de 14de eeuw werd de basis gelegd voor de huidige brug. Al in de 13de eeuw waren er winkels op de brug gevestigd, waar neringdoenden van allerlei slag zaken deden.
In 1560 bouwde Vasari op de winkels een verdieping die een deel van zijn corridor werd. De hertogen konden de Arno dan in alle privacy oversteken. In 1593 verbood Ferdinando I het gebruik van de winkels door anderen dan zilversmeden, omdat hij dit de enige fatsoenlijke nering vond voor een plaats als deze. De tijd dat de slagers de restanten van hun waar van de brug in de Arno kiepten, was hiermee voorbij.
Het Medici-kwartier rond de San Lorenzo
Het gedeelte van Florence waar het meeste te zien is van de vroege geschiedenis van de Medici-familie, voordat die in de 16de eeuw de groothertogelijke titel verwierf, is het gebied rond de San Lorenzo, de parochiekerk van de Medici. In de kerk, in de beide sacristieën en in een afzonderlijke Medici-kapel liggen de leden van de familie begraven.
Cosimo de Oude
De eerste Medici die erg rijk was en veel prestige genoot, maar zich buiten de politiek van Florence wilde houden, was Giovanni di Bicci (1360–1429). Zijn zoon Cosimo, die later ‘de Oude’ werd genoemd, erfde zijn zakentalent en uiteraard zijn niet-geringe vermogen. Hij vergrootte het kapitaal door banktransacties en handelsactiviteiten. Na een korte verbanning regeerde hij vanaf 1434 Florence. Cosimo hield daarbij zorgvuldig rekening met de gevoeligheden in de Florentijnse politiek. Zo keurde hij een ontwerp voor zijn palazzo van Brunelleschi af, omdat het door de architect voorgestelde huis het grootste en prachtigste van de stad zou zijn. Daarmee zou hij wel heel opzichtig aan zijn medeburgers hebben duidelijk gemaakt dat hij boven hen uittorende.
Uiteraard was het showelement, het opzichtig consumeren van goederen, het laten zien dat je het breed had, een verplicht nummer voor alle leden van de Florentijnse elite. Cosimo, die de politiek van Florence bepaalde ofschoon hij niet het daartoe geschikte ambt bekleedde, wist dat hij zich als eerste der burgers, maar niet als hun meerdere moest gedragen. De basis van zijn macht was gelegen in het feit dat hij er bij verkiezingen altijd voor zorgde dat de Medicisympathisanten werden gekozen.
Cosimo was een geslepen vos, die de constitutie zo veel mogelijk in haar waarde liet.
Het mecenaat van de Medici speelde een belangrijke rol in het verwerven van eer voor de familie. Dat gold ook voor andere vooraanstaande geslachten in Florence. Zoals de meesten kochten de Medici kapellen, gaven ze kunstenaars opdracht hen te vereeuwigen en werden ze geëerd door hun medeburgers vanwege hun vrijgevigheid. Op het platteland lieten ze villa’s bouwen die ook nu nog laten zien dat de bewoners destijds in luxe leefden.
Cosimo’s eerste activiteiten als mecenas werden ontplooid bij de verbouwing van zijn parochiekerk, de San Lorenzo. Eerst liet hij de Sagestria Vecchia waar zijn vader was begraven, op eigen kosten versieren. De bronzen deuren en het stucwerk leverde Donatello.
Cosimo gold als een kenner van de kunst, want hij zat ook als lid van het bankiersgilde in de jury die een keuze moest doen voor de gunning van het Mattheüsbeeld in de Orsanmichele.
De herbouw van de San Lorenzo was begonnen in 1418. De rijke parochianen betaalden mee aan de restauratie, maar in 1442 nam Cosimo de herbouw geheel op eigen kosten ter hand. Vervolgens bekostigde hij de nieuwbouw van het San Marco-klooster met bibliotheek. Hier werden de silvesterinnen verwijderd en deden de dominicanen hun intree in het klooster. Hij liet ook een indrukwekkend familiepaleis aan de Via Larga bouwen door zijn favoriete architect Michelozzo. Daarvoor kreeg hij van paus Martinus V toestemming om een kapel in zijn huis te laten bouwen. Hij betaalde ruim voor het herstel van het klooster bij de Santa Croce en ook veel voor de herbouw van de Santa Annunziata en van Badia in Fiesole. Ten slotte tastte hij ook nog diep in de beurs om kerken in Assisi, Volterra, Venetië, Parijs en Jeruzalem te helpen herbouwen.
Lorenzo il Magnifico
Cosimo’s zoon Piero (1416–1469) volgde hem in 1464 op als leider van de familie en van Florence. Diens opvolger Lorenzo il Magnifico (1449–1492) zag zich wel als een potentiële signore, maar de Florentijnse elite verzette zich hier nog erg tegen. In 1478 probeerden sommigen tijdens de Pazzi-opstand alle vooraanstaande Medici te vermoorden. Lorenzo voerde kostbare oorlogen tegen paus Sixtus IV en de koning van Napels. Hij was geen licht op financieel gebied, maar schroomde niet om ook af en toe een greep te doen in de communekas. In 1494 ging tot overmaat van ramp de familiebank failliet. Een groot succes kende hij als mecenas. Hij stond in nauw contact met humanisten als Marsilio Ficino en Pico della Mirandola en met een groep dichters. Onder zijn leiding werd een begin gemaakt met de aanleg van de Biblioteca Laurenziana.
Palazzo Medici-Riccardi
Aan de Via Cavour ligt de grote palazzo die Cosimo de Oude vanaf 1444 liet bouwen door Michelozzo di Bartolomeo (1396–1472). Tot 1540 woonden hier de leidende Medici en fungeerde het huis als het inofficiële bestuurscentrum van Florence. In dat jaar besloot Cosimo I naar de Palazzo Vecchio te verhuizen. Het gebouw werd nu gebruikt voor de huisvesting van de rest van de familie. In 1655 werd het verkocht aan de familie Riccardi. De Riccardi gaven de palazzo het huidige aanzicht. Zij veranderden de vierkante vorm in een rechthoek en lieten zeven vensters toevoegen aan de tien die de gevel oorspronkelijk telde.
De gevel bestaat uit drie lagen, corresponderend met de drie verdiepingen van het gebouw. In de onderste laag bevinden zich rustieke grote stenen, een grote deur en vensterpartijen. Daarboven zie je zeventien dubbele vensters die elk door een pilaar worden gescheiden. De stenen die hier gebruikt zijn, zijn glad. Ten slotte is er de egale bovenverdieping met wederom zeventien vensters. De binnenhof is een prachtig voorbeeld van een renaissancehof. Halfronde bogen die op zuilen rusten en standbeelden roepen de sfeer van de klassieke oudheid op.
Interieur
Het interieur van het huis is in de loop der tijden nogal veranderd. Na de verdrijving van de Medici in 1494 en 1527 trokken Florentijnen plunderend door het gebouw. Toch is er één vertrek bewaard gebleven dat een indruk van de oude luister geeft. Aan de rechterzijde van de hof zijn twee trappen, waarvan de eerste naar het bedoelde vertrek leidt: de kapel.
Hier vind je het nog gave werk van de beeldende kunstenaars die door de Medici werden ingeschakeld. De decoratie is briljant. Bij het altaar zie je een Madonna met Christus, een kopie van een schilderij van Filippo Lippi. Het absolute hoogtepunt zijn twee fresco’s van Benozzo Gozzoli, die hij in 1459–1460 maakte: de Reis van de drie koningen en de Aanbidding door de engelen. Deze leerling van fra Angelico creëerde een kunstwerk in opdracht van Piero de Medici, dat een heel andere geest uitstraalt dan het werk van zijn leermeester. Het is een meesterlijke combinatie van een religieus motief in een gewijde ruimte met een seculiere omgeving. De jonge vorst op de schimmel is Lorenzo de Medici als knaap. Ook andere tijdgenoten maken deel uit van een bonte stoet die op weg is naar Bethlehem.
In de hof geeft de tweede trap toegang tot de tweede verdieping met een feestzaal die duidelijk uit een latere periode stamt. Het is een barokke zaal die tussen 1670 en 1688 door de Riccardi is gebouwd. Van hieruit kom je in een bibliotheek, waarin een typische 17deeeuwse verzameling is bijeengebracht.
PALAZZO MEDICI-RICCARDI. Via Cavour 1.
Geopend: 9–19 uur, wo. gesloten. Reserveren voor de Capella dei
Magi: tel. 055–2760340.
San Lorenzo
Op nog geen 100 m van de palazzo van de Medici ligt aan de Piazza San Lorenzo de San Lorenzo met haar onbewerkte gevel. De grove bakstenen maken een vreemde indruk in deze stad van verfijnde gevels. Er zijn wel plannen geweest om de façade te voltooien, maar het ontwerp dat Michelangelo maakte, werd niet uitgevoerd. Aan de rechterkant van de kerk ligt een markt waar van alles te koop is.
De kerk is verrezen op een plaats waar de oudste kerk van Florence stond. Dankzij de inzet van Giovanni di Bicci, de vader van Cosimo, kreeg Brunelleschi in 1423 de opdracht de nieuwbouw te leiden. Na diens dood nam Manetti de taak over. Voor de nieuwbouw zijn veel huizen in deze wijk afgebroken. In 1469 was de bouw op de decoratie van de façade na voltooid. Voor de gevel staat een standbeeld van de vader van Cosimo I, Giovanni delle Bande Nere, dat hier in 1551 een plaats kreeg, nadat het eerst vanaf 1544 in de Palazzo Vecchio had gestaan.
Binnen is de betekenis van het perspectief voor de architectuur goed zichtbaar. De drieschepige kerk, die grijsblauw en wit van kleur is, lijkt juist vanwege de toepassing van de wetten van het perspectief geheel geconcentreerd op het altaar. Brunelleschi legde de nadruk op de eenheid van het gebouw en bereikte deze door vaste verhoudingen toe te passen.
In de kapel van de familie Martelli, die zich achter aan het linkerschip bevindt, is Donatello begraven, die samen met zijn vriend Brunelleschi zijn stempel op deze kerk heeft gedrukt. Boven het werkelijke graf, dat zich beneden de kapel bevindt, is in 1896 een gedenkteken opgericht.
Donatello en de Sagrestia Vecchia van de San Lorenzo
Donato di Niccolò di Betto Bardi, zoals Donatello’s officiële naam luidde, leefde van 1386 tot 1466. Hij geldt als de grondlegger van de renaissancistische beeldhouwkunst. Zijn opleiding kreeg hij in het atelier van Ghiberti, met wie hij samenwerkte aan de bronzen deuren van het baptisterium. Al spoedig daarna sleepte hij zelfstandig opdrachten in de wacht. De resultaten van die periode zijn op tal van plaatsen in Florence en daarbuiten, zoals in Siena en Padua, te zien. De familie Medici nam hem onder haar hoede. Toen hij op latere leeftijd wat uit de publieke smaak viel, was het Cosimo de Oude die hem opnieuw aan werk in de San Lorenzo hielp. Zo heeft hij toen de versiering van beide preekstoelen, die zich aan het einde van het linker- en rechterschip bevinden, aangebracht.
Een meer uitgesproken Donatello-nalatenschap bevindt zich echter in de Sagrestia Vecchia, de oude sacristie, een koepelconstructie van Brunelleschi uit de jaren 1420–1429. Deze werd tussen 1435 en 1443 door Donatello verfraaid. De ingang is in het linkertransept.
In de vier hoeken ervan zijn vier medaillons van Donatello aangebracht waarop het leven van Johannes de Doper is uitgebeeld. In de lunetten zijn van zijn hand de vier evangelisten te zien. Linksachter is de Porta dei Martiri, waarop hij telkens twee martelaren per vlak heeft gebeeldhouwd. Rechtsachter zie je de Porta dei Apostoli, waarvan de panelen apostelen en kerkvaders laten zien.
Midden in de ruimte bevindt zich de sarcofaag van de ouders van Cosimo, Giovanni di Bicci en Piccarda Bueri, die door Cavalcanti is gemaakt. Ten slotte is rechts van de ingang nog een beeld van Donatello te zien, dat de heilige Laurentius als jongeman voorstelt. De sacristie herbergt verder de sarcofaag van Giovanni en Piero de Medici, werk van Verrocchio uit 1472. Deze zonen van Cosimo werden bijgezet in wat wel hun eigen kerk mag heten. Cosimo zelf is niet in de sacristie begraven. Zijn graf ligt recht voor het hoofdaltaar in de San Lorenzo. Aan de manier waarop de Medici-leiders zijn begraven, kan de opgang van de familie worden geïllustreerd. Voor Giovanni Bicci was een graf in de familiekapel genoeg, Cosimo lag onder het hoofdaltaar van de kerk en voor zijn kleinzoon en diens kinderen moest een aparte ruimte worden ingericht (zie p. 144) en voor de hertogen uit zijn nageslacht was een koninklijke tombe van grote omvang nodig (zie p. 144).
SAN LORENZO. Geopend: dag. 9–17.30
uur; zo. 13.30–17.30 uur.
Bibliotheca Laurenziana
Aan het eind van het linkerschip van de San Lorenzo kun je de kerk verlaten en een fraaie en rustige kloosterhof betreden, die ook toegankelijk is vanaf de Piazza San Lorenzo. Hij maakt deel uit van het door Manetti ontworpen klooster.
Aan de binnenhof ligt de trap naar de Bibliotheca Laurenziana, die een verzameling handschriften en oude boeken herbergt. De collectie was aangelegd door Cosimo de Oude en Lorenzo. In 1508 verhuisde dit prachtige intellectuele bezit naar Rome. Paus Clemens VII schonk de collectie weer aan de stad van herkomst en gaf Michelangelo vervolgens de opdracht een openbare bibliotheek in te richten in het klooster. De trap die naar boven leidt, is een ontwerp van Michelangelo dat werd uitgevoerd door Ammanati. Bezoekers worden in groepen van ongeveer vijftien personen binnengelaten. Omdat je over lange smalle matten moet lopen, is de ruimte voor bezoekers beperkt.
De leeszaal vormt met haar opvallende plafond en fraaie vloer een prachtig geheel. Op de hoeken van de banken liggen manuscripten en oude boeken open, zodat je een goede indruk kunt krijgen van de schat aan zeldzame werken die hier bijeen is gebracht. Achter in de lange rechthoekige zaal leidt een doorgang naar een afzonderlijk gedeelte, waar enkele meer gespecialiseerde collecties zijn ondergebracht.
BIBLIOTHECA LAURENZIANA. Piazza San
Lorenzo 9. Geopend: ma.–do. 8–17.30 uur, vr. 8–14 uur.
Medici-kapellen
Achter de San Lorenzo zijn de zogeheten Medici-kapellen gebouwd, het grote grafmonument voor de latere Medici. In de crypte zijn enige tomben voor leden van de familie te bezichtigen; daarna kun je een bezoek brengen aan de Capella dei Principi op de eerste verdieping. Het is een achthoekige marmeren ruimte met koepel met zes sarcofagen van de Medici-groothertogen. Via een gang bereik je de Sagrestia Nuova met de graftomben van Lorenzo il Magnifico en enkele minder prominente leden van de familie. Hun grote waarde is gelegen in de beeldhouwwerken waarmee ze zijn versierd. Het is een schatkamer van Michelangelo.
Sagrestia Nuova
De Sagrestia Nuova, die deel ging uitmaken van de San Lorenzo, sluit wat opzet betreft aan bij de Sagrestia Vecchia van Brunelleschi en is bekend om haar drie grafmonumenten, waarvan er slechts twee werden afgemaakt: dat van Lorenzo (hertog van Urbino, gestorven in 1519) en dat van Giuliano (hertog van Nemours, gestorven in 1516). Lorenzo is afgebeeld in een peinzende stemming. Aan zijn voeten liggen twee figuren die respectievelijk het ochtendgloren (een vrouw) en de zonsondergang (een man) voorstellen. Giuliano is weergegeven als een Romeins veldheer, als een man van de daad dus. Aan zijn voeten liggen figuren die de dag (een man) en de nacht (een vrouw) verbeelden.
Het monument voor Lorenzo il Magnifico (gestorven in 1492) en zijn broer Giuliano (degene die door de familie Pazzi in 1478 werd vermoord) is onafgemaakt gebleven.
In de sacristie staat ook een Madonna met Kind, die wordt geflankeerd door de heiligen Cosmas en Damianus, de familieheiligen van de Medici. De Madonna is het werk van Michelangelo, de heiligen werden gebeeldhouwd door zijn leerlingen Montorsoli en Raffaelo da Montelupo.
Hoewel de Sagrestia Nuova onvoltooid is gebleven, herken je snel het grootse plan van Vasari dat eraan ten grondslag lag: een kapel met een plechtig en groots voorkomen waarin missen voor de overledenen moesten worden opgedragen. De vier figuren die de tijd voorstellen (dag, nacht, ochtendgloren en zonsondergang) zouden gecompleteerd worden door een fresco boven de heilige Maagd, voorstellende de opstanding.
Voorts kun je de Capella dei Principi bezoeken, waar te midden van een overdaad van het duurste marmer de Toscaanse groothertogen in sarcofagen begraven liggen. Deze 17de-eeuwse constructie wijkt in structuur en decoratie sterk af van de 16de-eeuwse Sagrestia Nuova.
MEDICI-KAPELLEN. Geopend 8.15–15.50
uur; ma. gesloten.
Michelangelo en de Medici
Michelangelo Buonarroti (1475–1564) groeide op in een gegoede familie. Ondanks de tegenwerking van zijn ouders besloot hij een carriére te zoeken in de kunsten. Hij begon als leerling van Ghirlandaio, maar stelde er later prijs op dat zijn eerste biograaf hem autodidact zou noemen. Al is daarop formeel wat af te dingen, er zijn ook argumenten om hem grotendeels gelijk te geven.
In het met kunstschatten overladen Florence trok de jonge Michelangelo met een schetsboek rond om de groten van eerdere generaties kunstenaars te bestuderen. Er zijn tekeningen van zijn hand bewaard van schilderijen van Giotto en Masaccio. In 1490 kwam Michelangelo in de kring rond Lorenzo di Medici terecht, het begin van een lange patroon-cliëntverhouding. Zijn vroegste werk, dat zowel de oriëntatie op de klassieke oudheid als op christelijke thema’s toont, is te bezichtigen in de Casa Buonarotti in de Via Ghibellina 70.
De val van de Medici in 1492 deed Michelangelo besluiten zijn heil elders te zoeken. Hij verkoos een verblijf in Rome, dat zijn tweede vaderstad zou worden. In 1501 kwam hij terug in Florence waar hij de opdracht voor het grote Davidbeeld verwierf. Ook vroegen de oligarchen die toen de macht in de stad uitoefenden hem een fresco te schilderen van de slag bij Cascina. Het kreeg een plaats op een muur van de grote zaal van de Palazzo Vecchio.
In 1505 vertrok Michelangelo weer naar het pauselijke hof om aan de graftombe van Julius II te werken, een enorm project dat echter plots moest wijken voor de nieuwbouw van de Sint-Pieter, waaraan de paus prioriteit gaf. Michelangelo voelde zich bedrogen en verliet Rome. Zijn wrok was echter maar van korte duur, want in 1508 begon hij aan de beschildering van de zoldering van de Sixtijnse Kapel.
In het volgende decennium was hij op verzoek van de Medici ook actief als architect. Het eerste karwei, een façade voor de San Lorenzo, kwam niet van de grond, maar het ontwerp van een groots grafmonument voor de kort tevoren overleden leden van de familie Medici werd gedeeltelijk gerealiseerd.
Fra Angelico en het Museo di San Marco
Aan de Piazza San Marco ligt de kerk van de heilige Marcus. Deze kerk was halverwege de 15de eeuw in gebruik geraakt bij de dominicanen die in het ernaast gelegen klooster woonden. Eerder waren het klooster en de kerk in bezit van een andere kloosterorde, die wegens wangedrag moest vertrekken. Door toedoen van Cosimo de Medici werd het hele complex tussen 1439 en 1444 gerenoveerd onder leiding van Michelozzo. In het voormalige klooster wacht een nieuw hoogtepunt van Florentijnse kunst: het werk van fra Angelico, een dominicaner monnik die in het klooster gewoond en gewerkt heeft. In dit museum zijn in 1866 alle werken van fra Angelico die zich in Florence bevonden, verzameld en toegevoegd aan het meesterwerk dat zich er al bevond, namelijk de fresco’s op de muren van de kamers van de monniken waaraan de begaafde kloosterling in 1436 begonnen was. De fraaie fresco’s zijn goed bewaard gebleven.
Guido di Pietro, die onder de naam fra Angelico bekend is geworden, werd rond 1399 in Vicchio, een dorp in de buurt van Florence, geboren. Op zeer jeugdige leeftijd trad hij toe tot de orde van de dominicanen en hij woonde eerst in het klooster te Fiesole. Van dit klooster zou hij later, in 1449, abt worden. Hij stierf in Rome in 1455 en werd daar ook begraven. In zijn oeuvre is de groeiende betekenis van het perspectief voor de kunstenaars van deze periode te zien.
Bij de ingang ga je rechtsaf naar de eerste zaal, de zogenaamde Hospitio, waar een groot aantal schilderijen van fra Angelico is verzameld. De zaal bestaat uit drie gedeelten. Hier zijn onder andere te bewonderen de Maagd Maria van het Linaiuologilde (1433), 35 kleine schilderijen waarop episoden uit het leven van Christus en van de heilige Maagd worden uitgebeeld, het Laatste Oordeel en de Kruisafneming (1435).
Door de zuilengang rond de binnenhof bereik je de tweede zaal, die gewijd is aan het werk van fra Bartolomeo (1472–1517). De derde zaal is de voormalige refter. Hier vind je weer een Laatste Oordeel. Vervolgens kom je in de kapittelzaal, waar een fresco uit 1442 de kruisiging van Christus verbeeldt. Alvorens naar de cellen van de monniken op de eerste verdieping te gaan, kun je links nog een zaal bezichtigen, de kleine refter, waar een schitterend schilderij van Domenico Ghirlandaio hangt, het Laatste Avondmaal.
Als je vervolgens de trap op gaat, zie je voor je een van de bekendste schilderijen van fra Angelico, Maria-Boodschap. Links om de hoek en rechts zijn gangen waarop de cellen van de monniken uitkomen. In de cellen bevinden zich muurschilderingen die alle door fra Angelico zijn ontworpen; ze zijn óf door de meester zelf óf door zijn leerlingen geschilderd. Door de deuropeningen kun je een blik in de kamers werpen.
Aan de gang bevindt zich het verblijf van de beroemdste of beruchtste kloosterling, Girolamo Savonarola (1452–1498). Zijn optreden, evenals het werk van fra Angelico, tonen de bezoeker dat er tijdens de Renaissance niet alleen de neiging was om de klassieken (en dus in wezen heidense voorbeelden) na te volgen, maar dat er ook een sterk religieuze tegenstroming bestond.
Bij Savonarola kwam deze tot uiting in een felle campagne tegen de verwording van de tijden. Hij bracht zijn toehoorders tot zo’n enthousiasme dat ze bereid waren hun wereldse republiek om te zetten in een theocratie, die door de sombere ziener Savonarola zelf geleid werd. De monnik, die uit Ferrara afkomstig was, kreeg de omstandigheden mee in 1494, toen het Franse leger Florence had ingenomen. Dit was volgens Savonarola de laatste waarschuwing die God de stad gaf. Nadat de Medici, die hem tot dan toe geduld hadden, verbannen waren, werd God zelf de leider van de Florentijnse religieuze republiek.
Toch bleek de boodschap van Savonarola de bevolking niet lang in haar greep te kunnen houden. Op 8 april 1498 bestormde een woedende menigte het San Marco-klooster om haar woede te koelen op de voormalige leider, die inmiddels door de paus tot ketter was verklaard. Op 23 mei 1498 werd Savonarola op de Piazza della Signoria opgehangen. Vervolgens werd zijn lijk op de brandstapel gelegd en verbrand. In de vertrekken van de abt, waar Savonarola gewoond heeft, bevinden zich een geschilderde weergave van zijn executie en een portret.
In het San Marco-klooster heeft Michelozzo op de bovenverdieping de eerste openbare bibliotheek van Europa gebouwd in 1454. Hij diende de kloosterlingen als scriptorium en voor bezoekers als een plaats van geleerdheid.
MUSEO DI SAN MARCO. Piazza San Marco
3. Geopend: di.–vr. 8.15–13.50, za. en zo. 8.15–18.50 uur.
Gesloten: 1ste, 3de en 5de zo. en 2de en 4de ma. v.d.
mnd.
Even verder in de Via Cavour 69 staat de Chiostro dello Scalzo, een gebouw van de religieuze broederschap van Johannes de Doper. Tussen 1510 en 1526 schilderde Andrea del Sarto hier een grisaillecyclus van scènes uit het leven van Johannes de Doper. Ook heeft hij de christelijke deugden uitgebeeld.
CHIOSTRO DELLO SCALZO. Geopend: ma.,
do. en za. 8.15–13.50 uur.
In de Via XXVII Aprile bevindt zich het voormalige benedictijnenklooster van Sant’Apollonia dat in 1808 is opgeheven. Tegenwoordig is het een museum voor de schilder Andrea del Castagno. In de refter bevindt zich het fresco het Laatste Avondmaal van zijn hand. Daarboven zijn beschadigde scènes uit het verhaal van de kruisiging en opstanding van Christus te zien.
MUSEO ANDREA DEL CASTAGNO. Via XXVII
Aprile 1.
CENACOLO DI S. APOLLONIA. Geopend: 8.15–13.50 uur.
Rond de Piazza Santissima Annunziata
Vanaf het Domplein loopt de Via dei Servi naar de Piazza Santissima Annunziata. Het ruime plein wordt beheerst door het ruiterstandbeeld van Ferdinando I, dat Giambologna voor hem maakte, en twee fonteinen. Renaissancezuilengangen aan drie zijden van het plein vormen het aanzicht van de belangrijkste gebouwen. Recht vooruit staat een kerk, de Santissima Annunziata, rechts de Spedale degli Innocenti en links het huis van een kloosterorde, de servieten van Maria.
Santissima Annunziata
Onder de zuilengang van de kerk ga je in het midden de deur door die toegang biedt tot een met glas afgedekte voorhof. Rechts van de ingang begint een reeks fresco’s over het leven van Maria. De overige fresco’s hebben onder andere tot onderwerp de roeping van de heilige Philippe Benizzi, de superieur van de servietenorde. Deze orde werd in de 13de eeuw gesticht door zeven edelen uit Florence. Ze trokken weg uit de stad en vestigden hier, buiten de muren, een eenvoudig klooster, waar ze volgens een legende in 1252 een schitterend schilderij lieten maken van de Annunciatie (Maria-Boodschap). Het gezicht van de Maagd zou tijdens de slaap van de kunstenaar door een engel zijn geschilderd. In werkelijkheid dateert het schilderij van de 14de eeuw en is de schilder onbekend.
De kerk trok talloze gelovigen die onder de indruk raakten van de ernst en vroomheid van de nieuwe orde, en ontwikkelde zich tot hét centrum van de Mariacultus van de stad. Deze positie heeft de kerk nog steeds en vooral op 25 maart (het feest van Maria-Boodschap) en op 8 september (Maria-Geboorte) stromen de gelovigen toe.
In de kerk vallen het plafond en direct links het kleine marmeren heiligdom op. Er hangen veel zilveren lampen, die evenals het zilveren hoofdaltaar zijn geschonken door Medici. De kerk heeft aan beide zijden kapellen, waarvan sommige fraai versierd zijn. Voorin, waar het hoofdaltaar staat, is een ronde hal, een zogeheten rotonde. Zoals de kerk er nu bijstaat, dateert de rotonde van 1477, het schip en het atrium (de voorhof) van 1453 en de voorhal van 1604.
Spedale degli Innocenti
De Spedale degli Innocenti (een complex voor vondelingen), dat gebouwd werd met geld van de zijdehandelaren, heeft een prachtige binnenhof en herbergt nu op de eerste en tweede etage een schilderijenverzameling, waarvan vooral die op de tweede verdieping grote indruk maakt. Zo hangt daar het schitterende Bezoek van de Wijzen uit het Oosten van de hand van Domenico Ghirlandaio. Op de binnenplaats bevindt zich een mooie Maria-Boodschap van Andrea della Robbia. Het fraaie geheel, een van de vroegste renaissanceontwerpen in Florence, is in feite het werk van Brunelleschi, ook al werd het door een ander voltooid.
SPEDALE DEGLI INNOCENTI. Piazza
Santissima Annunziata 12. Geopend: 8.30–19, zo. 8.30–14
uur.
Museo Archeologico
Aan de Via Colonna zie je eerst aan de linkerkant de tuin van het archeologisch museum, waarin zich reconstructies van Etruskische graven bevinden. Het museum heeft twee prachtige verzamelingen, een Egyptische en een Etruskisch-Grieks-Romeinse. De kern van de verzameling van Etruskische en klassieke kunst gaat terug op de grote verzamelwoede van de vroege Medici, terwijl de Egyptische collectie vooral dankzij de steun van de groothertog Leopoldo II tot stand is gekomen. In 1880 werd de huidige huisvesting van het museum gekozen.
De collectie is overzichtelijk tentoongesteld. Het is een ervaring om bekende topstukken uit de verzameling eens in werkelijkheid te zien. Op de begane grond is er allereerst de grote zogenaamde François-krater (‘krater’ is Grieks voor ‘mengvat’). De scherven van deze zwartfigurige vaas werden door de archeoloog Alessandro François gevonden in een Etruskisch graf in Chiusi. De vaas is een prachtig voorbeeld van een goed gelukte restauratie. Ze toont zeer veel figuren van wie de namen vaak vermeld zijn, en de krater kan met recht een mythologische beeldroman worden genoemd.
Op de 1ste verdieping staat in zaal XIV een bronzen beeld, de Chimaira uit Arezzo. Een chimaira is een bijzonder samengesteld beest. Het dier heeft twee koppen, een van een leeuw en een van een bok. Zijn staart is een slang. Het indrukwekkende beeld werd in 1553 in Arezzo gevonden en naar Florence gebracht. De Griekse mythologie kent het verhaal van Bellerophon, een held die de strijd met zo’n monster aanbond. Het wordt door geleerden dan ook waarschijnlijk geacht dat het beeld oorspronkelijk deel uitmaakte van een beeldengroep waarin ook deze Bellerophon figureerde. Aardig is misschien nog te weten dat men het er tegenwoordig over eens is dat de restauratie van de slangenstaart verkeerd is uitgevoerd. Nu lijkt het alsof de slang de bok wil bijten, terwijl het de bedoeling van de kunstenaar moet zijn geweest dat hij zich dreigend tot de toeschouwer wendt.
In dezelfde zaal bevindt zich de Arringatore, een bronzen manshoog beeld van een redenaar die zijn publiek om stilte vraagt. Het maakt een zeer realistische indruk. Het beeld is van Etruskische herkomst, maar laat zien dat de Romeinse invloed in deze tijd (ongeveer 100 v.Chr.) al zeer groot was. Het beeld werd in 1566 gevonden, maar onzeker is of het bij het Trasimeense Meer of bij Perugia werd ontdekt.
Uiteraard beschikt het museum verder over een standaardcollectie Etruskische vondsten: urnversieringen, import-Griekse vazen, sarcofagen enzovoort.
De Egyptische verzameling is bijzonder rijk. Vooral de in zaal 8 geëxposeerde strijdwagen uit 1450 v.Chr. is interessant.
MUSEO ARCHEOLOGICO. Via della Colonna
36. Geopend: ma. 14–19, di. en do. 8.30–19, wo., vr., za. en zo.
8.30–14 uur.
Even voorbij het archeologisch museum liggen nog twee bezienswaardigheden, de Santa Maria Maddelena dei Pezzi, aan de Borgo Pinti 58, die vooral de moeite waard is om de Kruisiging van Perugino in de kapittelzaal van het ernaast gelegen klooster, en de synagoge aan de Via Farina 6. Dit indrukwekkende eclectische bouwwerk kwam gereed in 1874. Het is het bewijs van de succesrijke emancipatiebeweging van joden in het nieuwe nationale koninkrijk Italië.
Galleria dell’Accademia
Van de Piazza Santissima Annunziata voert de Via Battisti naar de Piazza San Marco. Als je hier direct links afslaat, kom je bij de Galleria dell’Accademia. Deze dankt haar bestaan aan een initiatief van Pietro Leopoldo I, die in 1784 een modelverzameling kunstwerken wilde aanleggen om in de geest van de Verlichting de ontplooiing van de Florentijnse jeugd te stimuleren.
Vanaf de ingang zie je
achter in de zaal de kolossale David van Michelangelo. Dit
is het origineel waarvan een kopie op de Piazza della Signoria
staat. Je bereikt het prachtige beeld via een omweg. In de eerste
zaal is een schilderijenverzameling ondergebracht van 14de-en
15de-eeuwse meesters. Dan betreed je de belangrijkste zaal, die
geheel gewijd is aan het werk van de geniale beeldhouwer
Michelangelo (
p. 145). In
de ruime zaal bevinden zich de vier niet-voltooide beelden van
slaven, die bedoeld waren voor het praalgraf van paus Julius II in
Rome. Nadat dit project echter tot veel kleinere proporties was
teruggebracht, belandden de beelden in de Boboli-tuinen, vanwaar ze
in 1906 werden overgebracht naar de Galleria dell’Accademia.
Verder staat er een piëta die Michelangelo op latere leeftijd heeft gemaakt. Ten slotte is er een beeld van de heilige Mattheüs te bewonderen. Het maakte deel uit van een project voor de façade van de Florentijnse dom. Het beeld was bij Michelangelo besteld door het gilde dat de dom onder zijn hoede had, maar ook deze onderneming kwam niet tot het einde dat de betrokkenen voor ogen had gestaan. Michelangelo nam altijd meer projecten aan dan menselijkerwijze gerealiseerd konden worden.
De beelden staan fraai opgesteld, maar de zaal wordt beheerst door de grote David, die in een rotonde (een cirkelvormige uitbouw) staat. Het beeld is in drie jaar tijd, van 1501 tot 1504, gehouwen uit een stuk marmer dat al lange tijd in de kathedraal op een bestemming lag te wachten. Er was al eens iemand aan begonnen, maar die was ermee gestopt. Michelangelo probeerde in de David de idealen van Florence uit te drukken. Het beeld doet meer aan de Griekse goden- en heldenbeelden denken dan aan het bijbelverhaal. Vooral de kracht spreekt voor zich. Opvallend is de omvang van de handen van David. Je zou denken met die van Goliath van doen te hebben.
GALLERIA DELL’ACCADEMIA. Via Ricasoli
60. Geopend: 8.15–18.50 uur, ma. gesloten.
Van het centrum naar de Piazza Santa Croce
Langs de voorzijde van de Orsanmichele loopt de Via dei Calzaiuoli, een drukke, deftige straat, die de dom en de Piazza della Signoria met elkaar verbindt. In de eerste straat rechts (Via Santa Margherita) staat op nummer 1 het huis waar Dante geboren zou zijn.
CASA DI DANTE. Geopend: ’s zomers
10–17 uur; ma. gesloten.
In de Via del Proconsolo zie je aan de linkerkant de Bargello, het huidige Museo Nazionale, en rechts de oude kloosterkerk van de benedictijnen, de Badia.
Badia
Door de ingang aan de Via del Proconsolo betreed je een binnenhof. Links is de ingang van de kerk, die nu vooral een barokgebouw is, maar een veel oudere geschiedenis kent. De monniken hadden zich hier al in de 10de eeuw gevestigd. De karakteristieke toren werd in de periode 1310–1330 gebouwd.
In de kerk zijn twee fraaie kunstwerken te zien: links van de ingang een Verschijning van Maria aan de heilige Benedictus, een schilderij van Filippino Lippi, en in het transept links het praalgraf van Ugo, markies van Toscane. Deze edelman stierf in 1006, maar het huidige graf werd gemaakt door Mino da Fiesole tussen 1469 en 1481.
Naast de kerk bevindt zich een kloostergang van twee verdiepingen, de Chiostro degli Aranci, waarin fresco’s met scènes uit het leven van de heilige Benedictus te bekijken zijn.
CHIOSTRO DEGLI ARANCI. Geopend:
weekdagen 16.30–18.30, feestdagen 10.30–11.30 uur.
Museo del Bargello
In de Bargello zetelde de podestà, de hoogste bestuurder van het 13de-eeuwse Florence. Hij beschikte hier over een veilig onderkomen, en ook nu nog maakt het versterkte huis een degelijke indruk. Het werd gebouwd vanaf 1255. Zijn huidige naam heeft het te danken aan een juridische commissie van die naam, de Bargello, die in de 16de eeuw het gebouw betrok. Deze gebruikte het gebouw tot 1859, toen er het nationaal museum (Museo Nazionale) werd ondergebracht. Op de binnenplaats stond de galg. Een groot deel van de vertrekken deed dienst als gevangenis. Nu valt op de binnenplaats een mooie buitentrap op. Aan de muren zijn de wapenschilden van diverse gezagsdragers aangebracht.
Op de begane grond is de eerste zaal dankzij Italiaans-Franse culturele samenwerking sinds 1975 ingericht als tentoonstellingsruimte voor 14de-, 15de- en 16de-eeuwse Florentijnse sculpturen. Prachtige stukken van Michelangelo trekken de aandacht: een Bacchus, een Brutus, een beeld waarvan men niet weet of het David of Apollo voorstelt en de Tondo Pitti, een medaillon waarop Maria haar jonge zoon les geeft, terwijl Johannes toekijkt.
Na de bezichtiging kun je terugkeren via de achterzijde van deze zaal naar de binnenhof, waar je aandacht wordt getrokken door een fraai bronzen beeldje van een visser uit 1877 van Vincenzo Gemito, en een immens kanon met het hoofd van de heilige Paulus dat als afsluitdop dient.
Aan de andere kant van de binnenplaats kun je naar boven. Daar is de Ivoorzaal, waar mooie ivoren diptycha zijn uitgestald en een groot geschilderd beeld van de Madonna della Misericordia over de toeschouwers heen kijkt. Vervolgens kom je in de kapel van de podestà waar de muren fresco’s van de school van Giotto bevatten. Boven de triptiek op het altaar is het paradijs uitgebeeld. Ook Dante komt voor op het schilderij. Hij is de man met de donkerrode mantel achter de knielende figuren rechts. Op de muur ertegenover is boven de deur een fresco van de hel aangebracht.
Na de zaal van de podestà, met veel mooie snuisterijen en een fraai schilderij van een handelaar die zijn geld telt, beland je via de Torenkamer in de grote zaal, waar prachtige beelden van Donatello bijeengebracht zijn: een bronzen David, een marmeren David, een marmeren Heilige Johannes, een bronzen Amor en een marmeren Sint-Joris, waarvan de kopie in een nis van de Orsanmichele staat. Ook is in deze zaal werk van Luca della Robbia tentoongesteld. In de bovenloggia staat vervolgens onder andere een bronzen Mercurius van Giambologna. Ten slotte is er nog een zaal met gewijde voorwerpen, onder andere een groot aantal monstransen en een buste van de heilige Ignatius.
Op de tweede verdieping is een zaal aan Giovanni della Robbia gewijd. Van hieruit kom je rechtsaf in een ruimte met een interessante verzameling wapentuig en linksaf in een zaal met werken van Andrea della Robbia, Hier zijn ook twee zeer fraaie bronzen beelden van Giambologna opgesteld. Ten slotte is er een zaal met het werk van de beeldhouwer Verrocchio, wiens bronzen David het meest in het oog springt.
MUSEO NAZIONALE DEL BARGELLO. Via del
Proconsolo 4. Geopend: di.–zo. 8.15–13.50 uur, ma.
gesloten.
Lopend naar de Piazza San Firenze zie je rechts de renaissancepalazzo Gondi en links de barokke, niet fraaie gevel van de kerk die het plein zijn naam geeft. Door de Borgo dei Greci kom je bij de Piazza Santa Croce. De grote, rechthoekige Piazza Santa Croce was in de middeleeuwen een der geliefdste verzamelplaatsen van de Florentijnen. Hier luisterden ze naar de preken van de volgelingen van Sint-Franciscus, hier werden ook toernooien en feesten gehouden en ruzies uitgevochten. Het plein is omgeven door oude, typisch Florentijnse palazzi, maar vooral valt de uit wit marmer opgetrokken gevel van de Santa Croce op.
Santa Croce
De Santa Croce is de belangrijkste franciscaner kerk van Florence. In 1228 begon men hier, buiten de stadsmuren in de wijk waar de stoffenververs en leerlooiers woonden, met de bouw van een kleine kapel voor de religieuzen die door Franciscus van Assisi naar Florence werden gestuurd om er te preken. Niet veel later werd de kapel vergroot, omdat steeds meer Florentijnen zich aangetrokken voelden tot de ideeën die door Franciscus en zijn volgelingen werden verspreid.
Met de bouw van de huidige Santa Croce werd een begin gemaakt in 1294. Zij werd in de 14de eeuw voltooid. De belangrijkste architect was Arnolfo di Cambio. De voorgevel is een ontwerp van Niccolò Matas en dateert van 1857.
De Santa Croce wordt wel het ‘Pantheon van Florence’ genoemd, omdat tal van beroemde personen uit Florence zich er hebben laten begraven. Alleen al in de vloer liggen 276 grafzerken verzonken. Langs de muren zijn zoveel graftomben en gedenktekens te zien dat je eerder aan een kerkhof dan aan een gebedshuis denkt. Het is zeer de vraag of de huidige rijke inrichting de goedkeuring van de heilige Franciscus zou wegdragen.
Het ruime, drieschepige interieur heeft de vorm van een Egyptisch kruis. Rondom zijn verscheidene kapellen gebouwd. Het plafond is, zoals in alle franciscaner kerken, een vakwerkdak. Eens waren de muren volledig versierd met fresco’s van Giotto. Vasari heeft de kerk in opdracht van Cosimo I bepleisterd en altaren tegen de muren gebouwd.
Rechts van het middenschip bevindt zich aan de
derde pilaar een zeer mooie marmeren kansel, waarop de geschiedenis
van Sint-Franciscus is uitgebeeld (
pp. 306-308).
Rechterschip
Het rechterschip bevat het grootste aantal kunstwerken en tombes van beroemdheden. De eerste pilaar toont een mooi bas-reliëf van Antonio Rossellino: de Madonna del Latte. Ertegenover staat de tombe van Michelangelo, gemaakt door Vasari en versierd met drie standbeelden die de schilderkunst (links), de beeldhouwkunst (midden) en de bouwkunst (rechts) symboliseren. Daarboven staat een buste van Michelangelo, gemaakt naar het model van zijn dodenmasker. In het vierkant bevindt zich een fresco van Vasari met een afbeelding van de piëta.
Voorbij het tweede altaar is een gedenkteken te
zien voor Dante Alighieri, die niet hier, maar in Ravenna, waarheen
hij verbannen was, begraven ligt. Naast het vierde altaar staat het
monument voor Niccolò Machiavelli. Het is ironisch dat deze man,
die tijdens zijn leven zoveel weerstand heeft opgeroepen door zijn
politieke geschriften, waarin hij voorbijging aan de christelijke
moraal, juist in een kerk een monument heeft gekregen (
pp. 115-116).
Even verder zie je een heel mooi tabernakel in lichtkleurige steen met het reliëf van de Maria-Boodschap. Het is een meesterstuk van Donatello uit 1435. Voorbij de deur die naar het klooster leidt, staat een prachtige tombe van de humanist en kanselier van de Florentijnse republiek Leonardo Bruni. Bernardo Rossellino heeft dit renaissancistische kunstwerk in het midden van de 15de eeuw gemaakt. Dan volgt de tombe van de componist Gioacchino Rossini, die in 1868 in Parijs is gestorven, maar in 1886 naar de Santa Croce werd overgebracht. In de laatste tombe ligt het lichaam van de dichter Ugo Foscolo, die hier in 1936 te ruste werd gelegd.
In het rechterdwarsschip bevindt zich een aantal kapellen. Allereerst rechts de Castellani-kapel, versierd met een cyclus van 14de-eeuwse fresco’s van Agnolo Gaddi en Gherardo Starnina met rechts de geschiedenis van de heilige Nicolaas van Bari en Johannes de Doper en links de geschiedenis van de heilige Antonius Abt. De in terracotta uitgevoerde standbeelden op de pilaren zijn van de hand van de gebroeders Della Robbia: rechts met een kruis in de hand de heilige Dominicus en links met een tak Sint-Franciscus.
De muren van de Baroncelli-Guigni-kapel zijn versierd met fresco’s over het leven van de Maagd van de hand van Taddeo Gaddi, de bekendste leerling van Giotto. Op het altaar bevindt zich een veelluik met de Kroning van Maria van Giotto zelf. Buiten de kapel ligt de tombe van de Baroncelli.
Door de deur links, gemaakt door Michelozzo, kom je in een corridor met tongewelven en mooie ramen. Links bevindt zich de sacristie, die met fresco’s is versierd. In mooie kasten zijn kostbare missalen en misgewaden uitgestald. Achter in de sacristie ligt de Rinuccini-kapel, met fresco’s van Giovanni da Milano en zijn medewerkers. De kapel is afgesloten door een smeedijzeren deur.
Aan het eind van de corridor ligt de Medici-kapel (ook wel ‘Noviziato-kapel’ genoemd), in 1434 ontworpen door de architect Michelozzo. Zij bevat een geglazuurd aardewerk beeld van Andrea della Robbia: Maagd met Kind en heiligen.
Kapellen rond het hoofdaltaar
Aan beide zijden van het hoofdaltaar bevinden zich vijf kapellen, gebouwd in opdracht van voorname Florentijnse families. De namen van de kapellen zijn dan ook aan de families ontleend. De hoofdkapel in het midden bevat fresco’s van Agnolo Gaddi, met de legende van het heilige kruis, en boven het altaar is de Crucifix te zien, een schildering uit de school van Giotto.
De Bardi-kapel rechts naast het hoofdaltaar bevat een 13de-eeuws Franciscus-retabel op het altaar en prachtige fresco’s van Giotto die het leven van Sint-Franciscus oproepen. Ze kwamen pas in 1853 te voorschijn en zijn niet beschadigd door de restauratie in de 19de eeuw. Dit is wel het geval met Giotto’s fresco’s in de Peruzzi-kapel ernaast. Deze zijn in 1320 gemaakt, later met pleisterwerk bedekt en in de 19de eeuw op verkeerde wijze gerestaureerd. Op de rechtermuur bevindt zich de geschiedenis van Johannes de Evangelist en op de linkermuur die van Johannes de Doper. In het gewelf zijn de symbolen van de evangelisten afgebeeld. De derde kapel rechts behoorde aan de familie Bonaparte.
Links van het hoofdaltaar bevindt zich aan de buitenkant van de eerste kapel, de Tosolini-kapel, nog een fresco van Giotto: de Maria-Hemelvaart. In de vierde kapel links staat op het altaar een retabel van geglazuurd aardewerk door Giovanni della Robbia. De fresco’s op de muren zijn van Bernardo Daddi (1330) en beelden het martelaarschap van de heilige Laurentius en de heilige Stefanus uit. In de kapel links ernaast bevinden zich fresco’s met scènes uit het leven van paus Silvester van Maso di Banco, de favoriete leerling van Giotto en daarom ook wel Giottino genoemd.
Linkerschip
In het linkerdwarsschip bevat de Bardi-kapel
het beroemde crucifix in hout van Donatello. Brunelleschi uitte
veel kritiek op dit werk vanwege het realisme dat het kruis
uitstraalde. Om zijn kritiek kracht bij te zetten, vervaardigde hij
zelf een crucifix dat zich nu in de Santa Maria Novella bevindt. In
het linkerschip staat tussen het zesde altaar en de deur de tombe
van de humanist Carlo Marsuppini, een meesterwerk van Desiderio da
Settignano, die geïnspireerd werd door de ertegenover gelegen tombe
van Bruni, die zijn leermeester Rossellino had vervaardigd. De
tombe van Galileo Galilei (
pp. 217-218) bevindt zich tussen het eerste
en tweede altaar in het linkerschip, waar op de muur nog
overblijfselen van 14de-eeuwse fresco’s te zien zijn.
SANTA CROCE. Geopend ma.–za.
9.30–17.30 en zo. 13–17.30 uur.
Pazzi-kapel
Rechts naast de Santa Croce bevindt zich de ingang naar het 14de-eeuwse klooster. Langs de kerkmuur loopt een gang met open bogen. Over de kloosterhof loop je naar de achterin gelegen Pazzi-kapel, die in opdracht van Andrea di Pazzi in de jaren 1443–1445 door Brunelleschi gebouwd werd.
Aan de buitenkant is een fries te zien, gevormd door de hoofden van cherubijnen en vervaardigd door Desiderio da Settignano. Boven de ingang bevindt zich een medaillon van de hand van Luca della Robbia. Binnen valt de eenvoud van de kapel op, het spaarzame gebruik van kleur en de typisch Brunelleschiaanse versiering van heldere steen op wit pleisterwerk. Tot de weinige voorwerpen in kleur behoren de medaillons in blauw en wit met de twaalf apostelen, van de hand van Luca della Robbia. De fries boven de medaillons en het altaar zijn door Donatello vervaardigd. Gekleurd zijn ook de vier evangelisten, die waarschijnlijk door Brunelleschi zijn gemaakt. Boven het altaar is Sint-Andreas in een glas-in-loodraam afgebeeld. De kapel beantwoordt geheel aan het renaissance-ideaal.
Het Museo dell’Opera della Santa Croce is in de oude refter van het klooster ondergebracht. Het is versierd met fresco’s van Taddeo Gaddi, waaronder het Laatste Avondmaal, die één zijde geheel in beslag neemt.
MUSEO DELL’OPERA DELLA SANTA CROCE.
Geopend: ma.–za. 9.30–17.30 en zo. 13–17.30 uur.
Van het centrum naar de Santa Maria Novella
Vanaf de Piazza della Repubblica gaat de Via dei Strozzi naar de gelijknamige palazzo. Met de vlakbij gelegen Palazzo Rucellai wordt die tot de mooiste van de stad gerekend.
Palazzo Strozzi
De gevels aan de straat bestaan uit drie delen, met op de begane grond vierkante vensters en op de eerste en tweede verdieping vensters met een halfronde boog waarin de ramen gescheiden worden door een pilaar. Aan de gevel zijn toortshouders bevestigd. Duidelijk is de verwantschap van deze palazzo met die van de Medici. De binnenhof waarop de kamers uitkomen, is bijzonder fraai.
PALAZZO STROZZI. Piazza Strozzi. Het
paleis huisvest enkele culturele instellingen en is niet
toegankelijk voor toeristen. Eens per twee jaar vindt er midden
september een antiekmarkt plaats.
De familie Strozzi en haar palazzo
De meeste mensen denken bij Florence direct aan de familie van de Medici, maar niet alleen de Medici waren rijk en maakten aanspraak op de macht. Anderen hadden een even groot fortuin en dezelfde pretenties. Zo was er een oude bankiersfamilie die haar bezit eeuwenlang intact wist te houden: de Strozzi. Leden van deze familie hadden zich op tal van plaatsen in Europa gevestigd en vormden zo een netwerk dat de winstmogelijkheden voor hun firma moest verzekeren.
Het ging hun politiek gezien echter niet altijd voor de wind, want in 1434 bijvoorbeeld waren ze gedwongen in ballingschap te gaan, omdat hun tegenstander, Cosimo de Medici, daaruit terugkeerde. In 1466 mocht Filippo Strozzi echter naar Florence terugkeren. Hij werd adviseur van Lorenzo de Medici voor buitenlandse zaken. Deze Filippo besloot een prachtig huis in de stad te laten bouwen. Daartoe nam hij Benedetto Maiano en na diens dood Il Cronaca in dienst als architect. Tussen 1489 en 1504 werd de fraaie Palazzo Strozzi voltooid. Met de Strozzi in Florence liep het slecht af. Filippo, de zoon van de eerdergenoemde Filippo, was veel te ambitieus. In 1530 werd hij verdreven toen de Medici weer uit hun ballingschap terugkeerden. Sindsdien leidde hij de oppositie van ballingen. In 1537 meende hij uit de moord op Alessandro de Medici munt te kunnen slaan. Zijn legertje werd echter verslagen en Cosimo I sloot hem op in de Fortezza da Basso. Het jaar daarop vond hij er de dood, door moord of zelfmoord. De Strozzi besloten de stad definitief te verlaten.
Alberti’s Palazzo Rucellai
Aan de Via della Vigna Nuova 18 bevindt zich de andere monumentale particuliere palazzo van de familie Rucellai. Deze genoot minder aanzien dan de Medici en de Strozzi. De basis van hun rijkdom lag in de lakennijverheid.
Giovanni Rucellai maakte voor de bouw van zijn stadspaleis gebruik van de diensten van een wonderlijke renaissancist. Leon Battista Alberti (1404–1472) was de uitgesproken uomo universale, de mens die uitblonk in alles wat in zijn tijd de moeite waard werd gevonden. Hij was geschoold in de klassieken, literator, architect en theoreticus van de schone kunsten. Met deze kwaliteiten verwierf hij een positie aan het hof van de paus en kwam in diens dienst in verscheidene Italiaanse steden. Voor zijn carrière als architect was de bestudering van de Romeinse architect Vitruvius, die in de 1ste eeuw v.Chr. leefde, van grote betekenis.
De grote invloed van de klassieke architectuur is aan de Palazzo Rucellai af te lezen. Dit tussen 1446 en 1451 gebouwde huis heeft een gevel waarin pilasters zijn verwerkt. De toeschouwer krijgt de indruk tegen een klassiek gebouw aan te kijken, terwijl alleen de geveldecoratie daartoe aanleiding geeft. In Florence is dit idee van klassiek bouwen overigens minder nagevolgd dan in de rest van Italië.
Museo Marino Marini
In de voormalige kerk San Pancrazio is sinds 1988 het Museo Marino Marini gevestigd. Niet alleen de kunstvoorwerpen van de kunstenaar die vooral beroemdheid heeft verworven met zijn ruiter-standbeelden zijn een bezoek waard, maar ook de herinrichting van dit gebouw.
MUSEO MARINO MARINI. Piazza S.
Pancrazio. Geopend: ma., wo.–za. 10–17 uur.
Piazza Santa Maria Novella
De voorzijde van de grote dominicanenkerk verheft zich aan de Piazza Santa Maria Novella. Op het grote plein staat in het midden een fontein. Tussen de twee marmeren obelisken die op bronzen schildpadden rusten, ligt de ruimte waar de Palio dei Cocchi wordt gehouden, een wagenwedstrijd die in 1563 door Cosimo I werd geïntroduceerd. Deze traditie wordt nog steeds in ere gehouden en nog elk jaar worden hier op 24 juni wedstrijden gehouden. Het plein wordt aan de overzijde afgesloten door de 15de-eeuwse loggia di San Paolo. Deze is voorzien van mooie bogen die door Andrea en Giovanni della Robbia met medaillons van geglazuurd aardewerk versierd werden. Het eerste medaillon (links) is een zelfportret van Andrea en het laatste (rechts) toont een afbeelding van zijn oom Luca. In het portiek bevindt zich een mooi lunet van Andrea della Robbia waarin de ontmoeting tussen Sint-Franciscus en Sint-Dominicus te zien is.
De huidige Piazza Santa Maria Novella was in de middeleeuwen het centrum van een dichtbevolkte wijk, een buitenwijk waar veel leprozen woonden. Bedelmonniken van de orde van de heilige Dominicus die naar Florence waren gekomen om te preken, wilden zich in de stad vestigen, maar konden in het centrum niet terecht omdat de geestelijken niets moesten hebben van hun ideaal van armoede. Zo belandden ze in deze buitenwijk, waar ze in 1246 een oude kerk, die gewijd was aan de heilige Maagd, ter beschikking kregen. Twee dominicaner architecten, broeder Sisto en Ristoro, veranderden het vervallen heiligdom in een enorme kathedraal: de Santa Maria Novella.
Santa Maria Novella
De bouw van de kerk begon in 1246 en nam meer dan een eeuw in beslag. In 1360 werd zij tegelijk met de klokkentoren voltooid, in gotisch-romaanse stijl. De façade van groen en wit marmer werd in de periode 1456–1470 afgebouwd in renaissancestijl door Leon Battista Alberti, die in opdracht van Giovanni Rucellai het bovenste gedeelte van de voorgevel voor zijn rekening nam. De naam van de mecenas staat onder het fronton vermeld. Alberti voegde aan de bestaande onderzijde de vier zuilen en de twee pilasters aan de zijkanten toe. Rechts van de kerk ligt een oud kerkhof, waar adellijke Florentijnen werden begraven.
Interieur
Het grondplan van de Santa Maria Novella is een Egyptisch kruis met drie schepen, gescheiden. In het rechterschip bevindt zich in het tweede juk een monument dat door Bernardo Rossellino werd gemaakt ter ere van Beata Villana, een godsvruchtige vrouw uit Florence die in 1360 stierf. In het vijfde juk staat een beeld van Maria met de rozenkrans; hier concentreert zich nu de Mariaverering. De deur rechts leidt naar de oude begraafplaats, waar rozen en cipressen de tuin sieren.
In het rechterdwarsschip bevindt zich een tabernakel met een buste van Sint-Antonius uit de 15de eeuw. In de muur zijn enige tombes aangebracht. Via een trapje kom je bij de Rucellai-kapel, waar zich de beroemde Madonna als Majesteit van Duccio di Buoninsegna bevond, die nu in de Uffizi te bezichtigen is.
De Bardi-kapel, de tweede rechts naast het hoofdaltaar, is versierd met fresco’s uit de school van Giotto en bezit een reliëf van de zegenende Sint-Joris op de pilaar rechts bij de ingang. De Filippo Strozzikapel ernaast bevat fresco’s uit 1503 van Filippino Lippi. Achter het altaar bevindt zich een tombe voor Filippo Strozzi, gemaakt door Benedetto da Maiano.
De kapel van het hoofdaltaar heeft een modern altaar met een bronzen kruis van Giambologna. De koorstoelen en de lessenaar van de hand van Baccio d’Agnolo werden door Vasari gerestaureerd. In het gewelf en op de muren is de beroemde frescocyclus van Ghirlandaio en zijn helpers, onder wie zich ook de jonge Michelangelo bevond: de Geschiedenis van Maria en van Johannes de Doper. Op de achtergrond zijn gebouwen en de bevolking van Florence afgebeeld. Hierbij neemt de familie Tornabuoni een belangrijke plaats in, zodat deze kapel ook wel de ‘Tornabuoni-kapel’ wordt genoemd.
In het linkerdwarsschip bevindt zich links naast het hoofdaltaar de Gondi-kapel, die door Sangallo met kleurig marmer werd versierd. In het gewelf bevinden zich beschadigde fresco’s van Griekse kunstenaars. Hier is het mooie houten kruis van Brunelleschi te zien, dat ter sprake kwam bij de beschrijving van de Santa Croce. Via een trap kom je in de oudere Strozzi di Mantova-kapel, die versierd is met fresco’s van Nardo di Cione en zijn broer Andrea, ook wel ‘Orcagna’ genaamd, die gemaakt zijn tussen 1328 en 1331. Op de achterwand staat het Laatste Oordeel afgebeeld met links het paradijs en rechts de hel, illustraties uit de Divina commedia van Dante, die enige jaren daarvoor was gestorven. Dante zit te midden van de figuren in het paradijs. Het altaarstuk van de triomferende Christus is van de hand van Orcagna.
Links in het dwarsschip geeft een deur toegang tot de sacristie, gebouwd door broeder Iacopo Talenti. Hier bevindt zich een crucifix van Giotto en een terracotta lavabo (wasbekken) van Giovanni della Robbia.
De wand onder het derde juk in het linkerschip is beschilderd door Masaccio en stelt de Drieëenheid, de Maagd en Johannes de Evangelist voor. De preekstoel tegen de tweede pilaar van het hoofdschip werd door Brunelleschi ontworpen en door zijn geadopteerde zoon Andrea Cavalcanti gemaakt.
SANTA MARIA NOVELLA. Geopend: dag.
9–17, vr. en zo. 13–17 uur.
Chiostri de Santa Maria Novella
Links van de kathedraal bevindt zich het dominicanenklooster. De eerste kloosterhof wordt ‘Chiostro Verde’ (Groene Kruisgang) genoemd. Deze naam heeft hij te danken aan de in terra verde (‘groene aarde’) geschilderde fresco’s van Paolo Uccello in de vleugel die tegen de Santa Maria Novella aan ligt. De fresco’s zijn van hun oorspronkelijke plaats verwijderd en worden nu in de refter tentoongesteld.
Aan de noordkant van de groene kloosterhof ligt de zogenaamde Spaanse Kapel, zo genoemd omdat Eleonora van Toledo, de vrouw van Cosimo I, haar Spaanse gevolg deze kapel toewees. De muurschilderingen zijn heel belangrijk. Het thema is het lijden van Christus en de navolging van Christus door de mensheid. Vooral de Allegorie van de Kerk is interessant. Het fresco laat de belangrijke rol van de Kerk zien in het leven van de gelovigen en beklemtoont de goede rol die speciaal de dominicanen hierbij meenden te spelen. Boven alles uit torent Christus op de troon die wordt omgeven door de engelen. Aan zijn voeten staat een troon met het Heilig Lam dat wordt omgeven door de tekens van de vier evangelisten. Op een andere muur is de glorie van Thomas van Aquino afgebeeld. Hij bevindt zich te midden van de evangelisten en enige profeten, terwijl boven hem de zeven deugden zweven. Aan zijn voeten zitten drie verslagen ketters. Daaronder zijn afgebeeld zeven onderdelen van de theologie en zeven artes liberales (‘vrije kunsten’), met onder elk een prominente vertegenwoordiger ervan.
CHIOSTRI. Geopend: ma.–do en za. 9–17
uur.
Centraal Station
Het Centraal Station werd in 1935 gebouwd. Het was een van de gebouwen waarmee fascistisch Italië aan de wereld wilde laten zien hoe goed en modern het was. Het fascisme zag vooral in de communicatiemiddelen een duidelijke graadmeter van moderniteit. In deze periode verschenen her en der nieuwe postkantoren en stations. Tijdens het fascisme bestond er niet één geprefereerde bouwstijl. Verscheidene architecten probeerden het bewind ervan te overtuigen dat hun stroming de beste was. Het regime aarzelde lang tussen de moderne nieuwe zakelijkheid, historistisch bouwen of een opgeblazen classicistische stijl. Hier bij het station van Florence heeft de moderne stroming gewonnen.
Langs de Arno
Santa Trinità
De Ponte Santa Trinità heeft haar naam te danken aan de gelijknamige kerk die vlag bij de brug is gelegen. De kerk heeft een 16de-eeuwse gevel, maar is veel ouder: ze dateert uit de 11de eeuw en werd in de 14de eeuw in gotische stijl herbouwd. De Strozzi-familie had hier een familiekapel, die nu als sacristie wordt gebruikt. In de Sassetti-kapel (2de altaar rechts naast het hoofdaltaar) heeft Ghirlandaio het altaarstuk met de afbeelding van de aanbidding van het kind en scènes uit het leven van de heilige Franciscus van Assisi geschilderd.
Palazzo Corsini
Dit 17de-eeuwse barokpaleis huisvest de Galleria Corsini, een privécollectie waarin het zwaartepunt op schilders uit de 15de en 16de eeuw ligt.
PALAZZO CORSINI. Via il Prato, 58.
Geopend: ma., wo. en vr. 9–12 uur; alleen op afspraak: tel.
055–218994.
Ognissanti
Tussen de Santa Maria Novella en de Arno werd in de middeleeuwen de wol verwerkt. Deze bedrijfstak was aanvankelijk in handen van de kloosterorde der umiliati. Deze bouwde in 1256 in de buurt van de rivier een klooster met een kerk. Deze kerk voor de Ognissanti (Allerheiligen) is in de loop der tijden enige malen ingrijpend verbouwd. De gevel is een 19de-eeuwse kopie van een façade uit 1637. De terracotta boven de ingang, voorstellende de kroning van Maria met heiligen en engelen, is waarschijnlijk van Giovanni della Robbia. In de tweede kapel rechts bevindt zich de kapel van de familie Vespucci, van wie Amerigo als beschrijver van Amerika het bekendst is. Het fresco is van Domenico Ghirlandaio. Hier ligt ook het graf van de Vespucci.
In de laatste kapel aan de rechterzijde bevindt zich het graf van Botticelli. In de refter van het klooster is de Cenacolo del Ghirlandaio, het Laatste Avondmaal, te bewonderen.
CENACOLO DEL GHIRLANDAIO. Geopend:
ma., di. en za. 9–12 uur.
Oltrarno, Florence aan de overzijde van de Arno
De rivier de Arno scheidt Florence in twee gedeelten. Via een aantal bruggen – de Ponte alla Carraia, de Ponte Santa Trinità, de Ponte Vecchio en de Ponte alle Grazie – kun je uit het centrum naar de overzijde komen. Ook daar vind je voorbeelden van monumentale kerkelijke en wereldlijke bouw. Bovendien kun je er op verschillende plaatsen genieten van schitterende vergezichten over de stad.
Santo Spirito
Aan het gelijknamige plein staat de Santo Stefano-kerk, een karakteristiek voorbeeld van vroege renaissancearchitectuur. De zeer eenvoudige voorgevel is in feite nooit afgemaakt, omdat de bouwmeesters het onderling niet eens konden worden. Brunelleschi begon in 1440 met de bouw, maar voor de huidige vorm van de augustijnenkerk zijn Antonio Manetti en verscheidene anderen verantwoordelijk. Ze werd in 1487 voltooid. De campanile dateert van 1503–1517 en is gebouwd door Baccio d’Agnolo.
Het interieur is zeer ordelijk. Het grondplan heeft de vorm van een Latijns kruis. Twee lange rijen zuilen met Corinthische kapitelen verdelen de kerk in drie schepen. Het plafond is voorzien van mooi stucwerk.
Veertig halfronde kapellen met kunstwerken staan langs de omtrek van de kerk. Rechtsachter in de kerk bevindt zich in de tweede kapel een marmeren piëta, die in 1549 is vervaardigd door Baccio Bigio naar het voorbeeld van de piëta van Michelangelo in de Sint-Pieter in Rome. In de derde kapel staat een geschilderd, deels verguld houten beeld van de heilige Nicolaas van Tolentino, gemaakt door Nanno Ungaro. In het rechterdwarsschip bevinden zich de sarcofaag van Neri Capponi, vervaardigd in 1458 door Bernardo Rossellino, en een mooi veelluik van Maso di Banco. In het priesterkoor staat de Maagd en heiligen van Lorenzo di Credi, een Maria-Boodschap van een schilder uit de Florentijnse school van de 15de eeuw en daarnaast de Geboorte van Christus door een volgeling van Ghirlandaio. Een Maagd van de hand van Raffaelino del Garbo bevindt zich in de volgende kapel. De baldakijn van het hoofdaltaar in barokstijl past niet zo goed in de stijl van de kerk.
In de linkerzijbeuk bevinden zich de Heilige Monica van Botticini en een Maagd en heiligen van Cosimo Rosselli. De marmeren Capella Corbinelli is het werk van de jeugdige Andrea Sansovino (1429). In dit gedeelte van de kerk staat ook een Drie-eenheid, waar achter elkaar de Zoon aan het kruis, de Vader op de troon en de Heilige Geest als een boog vlammen zijn uitgebeeld. In het linkerschip bevindt zich een werk van fra Bartolomeo: de Maagd als Majesteit. Verder zie je de Maagd, de Heilige Anna en heiligen van Michele en Ridolfo Ghirlandaio en de Verrezen Christus van Taddeo Landini, een mooie kopie van een werk van Michelangelo.
Aan de linkerzijde onder het orgel heb je toegang tot een vestibule met een ton-gewelf gesteund door twaalf Corinthische zuilen en gebouwd door Cronaca (1494); daarachter ligt een achthoekige sacristie die ontworpen is door Sangallo.
In de naast de kerk gelegen Cenacolo di Santo Spirito is de Fondazione Romano nel Cenacolo di Santo Spirito gevestigd die in de voormalige refter een beeldenmuseum beheert.
Santa Maria del Carmine
Niet ver van de Santo Spirito ligt de Santa Maria del Carmine. Men begon met de bouw ervan in 1268 en voltooide het gebedshuis in 1476. Een grote brand verwoestte de kerk in 1771. Daarna verrees een nieuw barok gebouw, waarin het enige gespaard gebleven deel van de oude kerk, de Capella Brancacci, werd opgenomen. In die kapel bevindt zich een frescocyclus, Scènes uit het leven van de heilige Petrus. In 1423 begonnen Masolino da Manicale en Masaccio aan de veertien panelen. Ten slotte zou Filippino Lippi de reeks in de jaren tachtig van de 15de eeuw afmaken. In het werk van Masaccio zie je de schilderkunst van de Renaissance geboren worden. Tegenwoordig is de Bran-cacci-kapel niet meer te bereiken vanuit de kerk.
De bovenste rij fresco’s laat van links naar rechts zien: Adam en Eva verdreven uit het paradijs en de betaling van de belasting (Masaccio); preek van de heilige Petrus (Masolino); Sint-Petrus doopt en geneest een kreupele (Masaccio); Sint-Petrus wekt Tobias tot leven (Masolino en Masaccio); Adam wordt op de proef gesteld (Masolino). De onderste rij laat van links naar rechts zien: Petrus ontvangt in zijn gevangenis de heilige Paulus (Lippi); Petrus wekt de neef van de keizer tot leven (Masaccio en Lippi); Petrus op de katheder, Petrus geneest zieken en Petrus en Johannes delen aalmoezen uit (Masaccio); de kruisiging van Petrus, Petrus voor de proconsul en een engel bevrijdt Petrus (Lippi).
In het werk van Masaccio werd het perspectief toegepast en werden mensen zeer realistisch weergegeven. Masaccio stierf al op 28-jarige leeftijd in 1429 maar hij heeft zijn tijdgenoten en latere kunstenaars zeer diepgaand beïnvloed.
CAPELLA BRANCACCI. Ingang aan de
kloosterhof rechts van de kerk. Geopend: 10–17, zo. 13–17 uur, di.
gesloten. Er mogen niet meer dan 30 personen tegelijk naar
binnen.
Palazzo Pitti
Bouwgeschiedenis
De monumentale Palazzo Pitti is gebouwd naar een ontwerp van Filippo Brunelleschi in opdracht van een rijke koopman, Luca Pitti, die een tegenstander van de machtige familie Medici was. Hij wilde een huis dat alle bestaande in grootsheid overtrof. De ramen moesten dan ook even groot zijn als de toegangsdeur van de huidige Palazzo Medici-Riccardi.
In 1465 moest de bouw gestopt worden toen Pitti geruïneerd werd door mislukte bankspeculaties. Nadat Eleonora van Toledo, de echtgenote van Cosimo I, het paleis in 1549 van de kleinzoon van Luca Pitti had overgenomen, werd het afgebouwd door Bartolomeo Ammanati, die de opzet van Brunelleschi aanhield. In de 17de eeuw vergrootte de architect Giulio Parigi de façade en ook zijn zoon Alfonso bracht nog enige veranderingen aan. De twee zijvleugels, rondo genoemd, werden er naar een ontwerp van Giuseppe Ruggeri tussen 1764 en 1783 aangebouwd.
Het paleis, dat eerst de residentie van de Medici en vervolgens die van het huis Lotharingen was, huisvestte gedurende de periode waarin Florence hoofdstad van Italië was, de koninklijke familie van Savoye. Het viel onder het beheer van de staat toen Italië een republiek werd en herbergt nu drie musea: de Galleria Palatina, het Museum van Moderne Kunst op de tweede verdieping (met voornamelijk werk van Italiaanse schilders uit de 19de en 20ste eeuw) en een collectie zilveren voorwerpen op de benedenverdieping.
Galleria Palatina
De eerste verdieping herbergt naast de koninklijke vertrekken de Galleria Palatina, waar een grote schilderijenverzameling te zien is die vanaf de 16de eeuw door de Medici bijeen werd gebracht. Vooral de 15de tot en met de 18de eeuw is goed vertegenwoordigd, met onder meer schilderijen van Filippo Lippi, Botticelli, Rafaël, Titiaan, Andrea del Sarto, Bronzino, Tintoretto en Veronese, maar ook van buitenlandse kunstenaars als Breughel en Van Dyck. De collectie is verzameld op grond van de decoratieve functie die de schilderijen in het paleis hadden en onthult dan ook de smaak van de bewoners.
Vanuit de vestibule kom je via de Nissenzaal rechts in de Venus-zaal, de eerste zaal die Cosimo II heeft gebouwd. Het gewelf van het plafond is evenals dat van de vier volgende zalen door Ciro Ferri beschilderd met fresco’s naar ontwerp van Pietro da Cortona. Belangrijke schilderijen hebben hier een plaats gevonden, zoals La Bella, een portret van de hertogin van Urbino, en Het concert door Titiaan, twee zeeschilderingen door de Napolitaanse Salvatore Rosa, Boeren terugkerend van het land en Odysseus op het eiland der Phaeacen door Rubens.
De Apollozaal bevat werken van Titiaan: Maria Magdalena en Portret van de heer met de grijze ogen. Van Andrea del Sarto is de Grote kruisafneming en van Rosso Fiorentino een Madonna met heiligen. Anthonie van Dyck schilderde waarschijnlijk de portretten van Karel I van Engeland en Henriëtte van Frankrijk, dochter van Hendrik IV en Maria de Medici.
De Marszaal, zo genoemd naar de plafondschilderingen met de oorlogssuccessen van Cosimo I, bevat werken van Rubens: het beroemde schilderij van de vier filosofen, waarop de man links een zelfportret is, en Gevolgen van de oorlog (bedoeld wordt de Dertigjarige Oorlog, 1618–1648). Murillo heeft de twee Madonna’s met Kind geschilderd en Veronese een portret van een man. Het portret van kardinaal Ippolito de Medici is van Titiaan. Het portret van kardinaal Bentivoglio is van Van Dyck en het portret van Luigi Cornaro heeft Tintoretto gemaakt.
In de Jupiterzaal, met een fresco van de triomf van Jupiter, staat het standbeeld De overwinning van Consani. Hier bevinden zich De kruisafneming en Sint-Marcus, geschilderd door fra Bartolomeo, en De heilige Johannes de Doper van Andrea del Sarto. Rafaël heeft het beroemde Fornarina geschilderd, het portret van de vrouw die hij beminde en dat ook wel La Velata (‘De gesluierde’) wordt genoemd. Uit de Venetiaanse school van de vroege 16de eeuw is de Drie leeftijden van de Man. Rubens heeft de Heilige Familie geschilderd.
Het fresco in het gewelf van de Saturnuszaal beeldt de deugden van Cosimo I uit. Veel beroemde schilderijen van Rafaël bevinden zich hier, zoals Madonna van de groothertog, zo genoemd omdat dit het lievelingsschilderij van groothertog Ferdinando III van Lotharingen was, die het aan het eind van de 18de eeuw had gekocht. Ook van Rafaël zijn de portretten van Agnolo en Maddalena Doni, Visioen van Ezechiël en het grote doek Madonna met de baldakijn. De Madonna van de stoel wordt als een van Rafaëls rijpste werken beschouwd. Pietro Perugino heeft De kruisafneming en Maria Magdalena met clairobscur-effect geschilderd. Het portret van een onbekende, De goudsmid genoemd, is het werk van Ridolfo Ghirlandaio. Daarboven hangt Verrezen Christus met de evangelisten van fra Bartolomeo.
Het plafond van de Iliaszaal is beschilderd door Luigi Sabatelli en toont episodes uit de Ilias, het gedicht van Homerus. Midden in deze kamer staat een marmeren standbeeld dat de Liefdadigheid voorstelt; het is een werk van Lorenzo Bartolini in neoklassieke stijl. Aan de muur hangen La Gravida, het portret van een zwangere Florentijnse dame geschilderd door Rafaël, en twee schilderijen met daarop de Maria-Boodschap afgebeeld, beide van Andrea del Sarto, waarvan er een echter niet voltooid is.
Verder zie je een portret van een vrouw door Ridolfo Ghirlandaio, geïnspireerd door Rafaëls La Gravida. Het portret van de heer en het schilderij waarop Filips II van Spanje afgebeeld is, zijn beide van Titiaan. Er hangt ook een groot werk van Carlo Maratta: De Extase van San Filippo Neri. Ten slotte is het gerestaureerde portret te zien van Waldemar Christian, prins van Denemarken, door Justus Sustermans, en het portret van Filips IV van Spanje te paard van de hand van Velázquez.
Achter de Iliaszaal ligt de Zaal van Jupiters Opvoeding, genoemd naar de schildering van het gewelf door Catani, met De slapende Cupido van Caravaggio, de Judith van Cristofano Allori en andere schilderijen, alle uit de 17de eeuw. Daarnaast ligt de Kachelzaal, zo genoemd omdat dit de warmste kamer van het paleis is. De muren zijn van fresco’s voorzien door Pietro da Cortona. De lunetten en het gewelf zijn door Matteo Rosselli beschilderd. De majolicavloer waarop Bacchus en Ariadne zijn afgebeeld, is een product van Bocchi.
In de Odysseuszaal heeft Martinellini in het gewelf de terugkeer van Odysseus naar Ithaca afgebeeld. De Madonna dell’Impannata van Rafaël hangt hier, evenals Dood van Lucretia van Filippino Lippi. In de Prometheuszaal hangt werk van Botticini, Botticelli en Luca Signorelli te midden van vele andere schilderijen. Het beroemdste werk in deze zaal is het ronde schilderij met een Madonna en Kind, Tondo Bartolini genaamd, door Filippo Lippi (1452). Achter de figuur van Maria staan episodes uit haar leven afgebeeld. Linksaf kom je in de Gang van de Zuilen met twee oosterse albasten zuilen en kleine schilderijen van Vlaamse en Hollandse meesters, zoals Van Dyck en Breughel. Daarnaast ligt de Zaal van Gerechtigheid, met werk van Tintoretto en Moroni. Van Titiaan is het portret van Tommaso Mosti. In het midden van de Florazaal staat De Italische Venus, gemaakt door Canova, waarvoor Paolini Bonaparte, de vrouw van prins Borghese, model heeft gestaan. Ook bevindt zich hier De geschiedenis van Sint-Jozef, geschilderd door Andrea del Sarto, en Aanbidding door de Wijzen van Pontormo. De Puttizaal bevat werken van Vlaamse en Hollandse kunstenaars als Rubens en Ruysch.
Vanuit de Prometheuszaal kun je rechtdoor lopen. Je komt dan eerst in de Pocettizaal, met werk uit de 17de eeuw: een portret van een vrouw van de hand van Rubens en een zelfportret van Salvator Rosa. In de Muziekzaal staan kleine tafels in empirestijl langs de muren. In het midden staat een tafel van Russisch malachiet op een vergulde bronzen voet, een geschenk van prins Demidoff aan Victor Emmanuel II van Savoye. De Castagnolizaal dankt haar naam aan de kunstenaar die het plafond en de muren in clair-obscur heeft beschilderd. Midden in de zaal staat een zeldzame Florentijnse mozaïektafel.
Linksaf kom je in de Volterranokamer, genoemd naar Baldassarre Franceschini, een schilder uit Volterra. Hier bevindt zich een beeld van Zocchi uit de 19de eeuw dat Michelangelo als jongetje voorstelt, bezig een masker van een faun te beeldhouwen.
Appartamenti Reali
De Nissenzaal behoort tot de Appartamenti Reali (Koninklijke Appartementen) en werd vroeger als eetzaal gebruikt. De naam is te danken aan de decoratieve nissen die kopieën van klassieke beeldhouwwerken bevatten. Aan de muur hangen portretten van de familie Medici, geschilderd door Justus Sustermans. Japanse en sèvres vazen staan op de kleine meubelen. Behalve in de Nissenzaal kun je je achtereenvolgens in de Groene Zaal, de Troonzaal, de Blauwe Zaal, de kapel, de Papegaaienzaal, de Gele Zaal en de slaapkamer van koningin Margaretha op de hoogte stellen van de zich wijzigende opvattingen over inrichting van representatieve ruimten. Links van de Papegaaienzaal liggen verder nog de slaapkamer van koning Umberto I, de studeerkamer, de zitkamer, de antichambre, de Bonazaal en de danszaal.
GALLERIA PALATINA. Geopend: 8.15–18.50
uur, ma. gesloten. GALLERIA D’ARTE MODERNE. Piazza Pitti. Geopend:
8.15–18.50 uur, ma. gesloten. MUSEO DEGLI ARGENTI. Piazza Pitti.
Geopend: 8.15–19.30 uur, 1ste en laatste ma. van de maand
gesloten.
Boboli-tuin
Achter de Palazzo Pitti ligt de Boboli-tuin (Giardino di Boboli), die zich over een oppervlakte van 45.000 m2 uitstrekt. De tuin ligt tegen een helling en loopt door tot het fort Belvédère. In 1550 begon Tribolo in opdracht van hertogin Eleanora van Toledo met de aanleg, maar het project werd pas in de 17de eeuw voltooid. De tuin kan worden beschouwd als prototype van de Italiaanse tuin, met de keurige hagen, grasvelden, bloemperken en beboste delen. De ingang tot de tuin ligt aan de linkerkant van de Palazzo Pitti. Links staat een fontein met Bacchus op de rug van een schildpad. Vlakbij ligt de grot van Buontalenti, bestaande uit enkele kunstmatige grotten versierd met fresco’s en beeldhouwwerken. Rechts voert een pad naar het amfitheater met in het midden een granieten bassin uit Rome en een Egyptische obelisk. Vanaf het amfitheater ga je de heuvel op naar de Neptunusvijver en vandaar verder omhoog langs het Kaffeehaus naar de Belvédère, vanwaar je een mooi uitzicht op Florence hebt.
BOBOLI-TUIN. Geopend: 8.15–18.30/19.30
uur (afhankelijk v.d. mnd.). MUSEO DELLE PORCELLANE. Giardino di
Boboli. Geopend: dag. 8.15–19.30 uur.
BELVÉDÈRE. Via San Leonardo. Gesloten wegens restauratie.
Piazzale Michelangelo
Vanaf het grote Piazzale Michelangelo, dat ruim 100 m boven de Arno ligt, zie je heel Florence met al zijn beroemde bouwwerken. In de verte liggen de Apennijnen. Midden op het plein staat het monument voor Michelangelo, dat door Guiseppe Poggi in 1869 is gemaakt ter nagedachtenis van de grote kunstenaar. In het midden verrijst een reproductie van de David van Michelangelo en rond het voetstuk zijn replica’s van de vier standbeelden aangebracht die de begraafplaatsen van de Medici in de Medici-kapel sieren.
Achter het plein staat, verborgen tussen cipressen, de San Salvatore al Monte, een renaissancekerk. Hoger op de heuvel bevindt zich in een rustige omgeving, dicht begroeid met schaduwrijke bomen, de San Miniato al Monte.
San Miniato al Monte
Op deze plek werd in het jaar 250 de christen Minias op bevel van keizer Decius onthoofd. Hij was de eerste Florentijnse martelaar. Bisschop Hildebrand besloot in 1018 om de huidige kerk te laten bouwen op de plaats waar al eerder voor de heilige Minias een kapel was opgericht. De bouw van de kerk nam twee eeuwen in beslag. Het gebouw is een van de zeldzame voorbeelden van romaans-Florentijnse architectuur. De voorgevel is bedekt met wit en groen marmer. Op een goudachtige ondergrond bevindt zich een fraaie mozaïek uit de 12de eeuw, waarop Christus tussen de Madonna en de heilige Minias is afgebeeld. Boven op de gevel torent een vergulde koperen adelaar, het symbool van het gilde van wolhandelaren.
Het interieur van de kerk is, zoals in de meeste romaanse kerken, eenvoudig. De kerk is drieschepig, het open plafond boven het hoofdschip toont mooi beschilderde balken en houtwerk, en de vloer is ingelegd met marmeren tekens van de dierenriem, leeuwen en duiven. Op de muren van de zijschepen zijn veel fresco’s uit de 15de eeuw nog in redelijke staat.
Achter in het middenschip staat een mooi tabernakel, de ‘Kapel van de crucifix’ genaamd, die in 1448 door Michelozzo is gebouwd om plaats te bieden aan het kruis van de heilige Giovanni Gualberto, de stichter van de orde der minderbroeders van Vallombrosa. Volgens de legende boog Christus aan het kruis zijn hoofd bij wijze van goedkeuring toen Gualberto de moordenaar van zijn broer vergiffenis had geschonken. Tegenwoordig bevindt het kruis zich in de Santa Trinità. Het gewelf van de kapel is versierd met terracotta door Luca della Robbia en de deurtjes van het tabernakel zijn door Agnolo Gaddi beschilderd met afbeeldingen van de heilige Minias, de heilige Giovanni Gualberto, de Maria-Boodschap en het lijdensverhaal.
Achter het ciborium bevindt zich een zeer grote crypte met zeven gewelven boven pilaren van ongelijke hoogte. De trap rechts leidt naar het presbyterium dat deels boven de crypte ligt. De voorzijde van dit priesterkoor wordt afgesloten door een opengewerkte balustrade, waarop de kansel steunt. De lessenaar wordt gesteund door een adelaar boven op het hoofd van een menselijke gestalte.
Het gewelf van de abside bevat een prachtige mozaïek van Christus met links Maria en rechts Minias. Ook de symbolen van de vier evangelisten zijn afgebeeld. Rechts naast de abside leidt een deur naar de sacristie waar de muren geheel bedekt zijn met zestien episoden uit het leven van Sint-Benedictus, geschilderd door Spinello Aretino. De banken langs de muur dateren uit de 15de eeuw.
In het linkerschip bevindt zich de Kapel van Sint-Jacobus van Lusitania, kardinaal van Portugal en neef van koning Alfons van Portugal. Hij stierf in 1459 in Florence en werd begraven in deze door Antonio Manetti gebouwde kapel. In de koepel bevinden zich vijf medaillons van Luca della Robbia. In de grote nis rechts staat de tombe van de kardinaal van Portugal, een beeldhouwwerk van Antonio Rossellino. De twee gevleugelde engelen achter in de kapel zijn fresco’s van Antonio del Pollaiolo en de schildering op het altaar van de heiligen Vincentius, Jacobus en Eustachius is een kopie van het origineel door Antonio en Piero del Pollaiolo, dat zich in de Uffizi bevindt.
Rechts naast de kerk staat het bisschoppelijk paleis, dat in 1295 als zomerresidentie van de bisschop van Florence werd gebouwd. Nu maakt het deel uit van het klooster van de olivetanen, die de San Miniato onder hun hoede hebben genomen.
Overige musea
Hieronder volgt een selectie van overige musea in Florence.
• Casa Buonarotti, Via Ghibellina, 70. Geopend: 9.30–14 uur, di. gesloten.
• Cenacolo di S. Salvi, Via di S. Salvi, 16. Geopend: 8.15–13.50 uur, ma. gesloten.
• Cenacolo di Santo Spirito, Piazza S. Spirito, 29. Geopend: 9–14 uur, ma. gesloten.
• Museo Bardini, Piazza de’Mozzi, 1. Tijdelijk gesloten.
• Museo della Fondazione Horne, Via dei Benci, 6. Geopend: ma.–za. 9–13 uur.
• Museo di Storia della Scienza, Piazza dei Giudici, 1. Geopend: ma., wo.–vr. 9.30–17, di. en za. 9.30–13 uur. Gesloten zo. hele jaar, za. in de winter.
• Museo di Zoologica la Specola, Via Romana, 17. Geopend: 9–13 uur, wo. gesloten.
• Museo ‘Firenze Com’era’, Via dell’Oriuolo, 24. Geopend: ma. en di. 9–14 uur, za. 9–19 uur.
• Museo Ebraico, Via Farini, 4. Geopend: ma.–do en zo. 10–18, vr. 10–14 uur.
• Museo Stibbert, Via Stibbert, 26. Geopend: ma.–wo. 10–14, vr.–zo. 10–18 uur.
• Raccolta ‘A. della Ragione’, Piazza Signoria, 5. Tijdelijk gesloten. Zie voor actuele informatie over alle musea in Florence (openingstijden en toegangsprijzen): www.comune.firenze.it/servizi_pubblici/arte/musei.

